Plan: | Schepenlaan-Schoutlaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0988.BPSchepenlaan-VA01 |
Op 23 november 2016 heeft de gemeenteraad de Visie Centrum-Noord vastgesteld. De visie is opgesteld aangezien de kantorenmarkt stagneert en aan aanzienlijke verandering onderhevig is. Er is vooral sprake van een vervangingsvraag en er is nog maar een beperkte uitbreidingsvraag. De vraag gaat verder vooral uit naar kleinschalige panden met flexibel in te delen vloeroppervlakten. De visie heeft er in geresulteerd dat het voor de percelen in onderhavig plangebied mogelijk wordt om specifieke bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toe te laten. Via 'wijziging van gebruik' op grond van artikel 4 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht is het overigens al mogelijk om binnen bestaande gebouwen dergelijke bedrijven toe te laten.
Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op drie (deel)percelen in Centrum-Noord, waarvoor zich concrete gegadigden hebben aangediend. Het betreft braakliggende percelen waar nieuwbouw wordt gerealiseerd. Dat is de reden dat het bestemmingsplan eerst wordt aangepast.
Het bestemmingsplan wordt dan op hoofdlijnen overigens weer in overeenstemming gebracht met het bestemmingsplan Centrum-Noord uit 1995. In dat bestemmingsplan waren ook bedrijven in lichte milieucategoriën, gecombineerd met kantoren toegelaten. Dergelijke bedrijven zijn overigens ook al aanwezig op Centrum-Noord en via latere planherzieningen onder het overgangsrecht gebracht. Dit wordt bij de eerstvolgende integrale herziening hersteld.
2.1 Beschrijving van de omgeving van het plangebied.
Het plangebied ligt op een goed bereikbare plek aan de noordzijde van het kanaal nabij het centrum van Weert. De locatie wordt ontsloten via de Ringbaan Noord en de Eindhovenseweg. Centrum-Noord is een binnenstedelijk kantorenpark met een hoogwaardige uitstraling. Het kantorenpark is gelegen op een locatie die goed bereikbaar is, een hoge ruimtelijke kwaliteit kent qua gebouwen en openbare ruimte en met name aan de randen grotendeels gevuld is. De gemeente Weert kan nog enkele hectaren uitgeven. Tevens zijn nog enkele terreinen uitgegeven maar nog niet bebouwd.
figuur: ligging plangebied in de gemeente Weert (rode cirkel)
De locatie ligt goed bereikbaar aan de Ringbaan-Noord en de Eindhovenseweg, grenzend aan de binnenstad. Zij wordt aan de noordzijde begrensd door de wijk Boshoven en aan de westzijde door een kleinschalig woonbuurtje en het sportpark Boshoven (Oda).
Het grootste gedeelte van het gebied is aangewezen als kantoorgebied. Het kantoorgebied Centrum-Noord heeft een omvang van bruto 15,2 ha. (netto 12 ha.) Dit is het enige (monofunctionele) kantorenpark in Weert. Centrum-Noord is ontwikkeld vanaf eind jaren '90 en kenmerkt zich door een goed vestigingsklimaat: de openbare ruimte en de gebouwen kennen een hoge ruimtelijke kwaliteit en de locatie is uitstekend bereikbaar via auto, fiets en openbaar vervoer.
Van de in totaal 112.396 m² vvo (in gebruik zijnde) kantoorruimte in Weert is hier 32.707 m² (29 %) te vinden. Met een gemiddelde oppervlakte van ruim 1.000 m² is het aanbod vooral grootschalig van aard. De binnenstad van Weert herbergt het grootste kantooroppervlak (42.812 m²); met in totaal 93 panden zijn deze vooral kleinschalig van opzet. Medio 2015 stond 16.853 m² leeg in Weert ofwel 15% van de totale kantoorruimte. De leegstand op Centrum-Noord is 10% (3.498 m²) en zit daar ruim onder.
Medio 2015 waren op Centrum-Noord 31 bedrijven gevestigd, deels met een bovenregionaal karakter. Op de overgang naar het woonbuurtje liggen 9 reeds ingevulde woon-werkkavels en nog twee woon-werk kavels, welke inmiddels verkocht zijn.
In Centrum-Noord is nog circa 3,6 hectare uit te geven door de gemeente Weert. In het kerngebied van het kantorenpark zijn nog flexibele kavels beschikbaar. Langs de Eindhovenseweg in de hoek bij de Stadsbrug is een kavel van de gemeente te koop van circa 5.900 m². Verder zijn aan de Eindhovenseweg 3 kantoorgebouwen gepland (Porta 1, 3 en 4). Deze zijn in april 2003 vergund (2 vergunningen voor in totaal 4 kantoren) aan Bouwontwikkeling Jongen bv (voorheen Meulen) maar echter nog niet gerealiseerd. Porta 2 is wél gerealiseerd. De bij de Porta's behorende gronden zijn verkocht, dus niet meer in eigendom van de gemeente (in totaal gaat het om 10.000 m² bvo).
De locatie, gelegen tussen de Suffolkweg, Schepenlaan en het fietspad (Carringtonlaan), maakt formeel geen onderdeel uit van Centrum-Noord als kantoorgebied. In dit gebied staan nu 3 woningen. Verder is dit gebied braakliggend terrein. Het eigendom ligt bij een aantal particulieren en bij de gemeente Weert.
2.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied bestaat uit drie locaties, gelegen aan de Schepenlaan en Schoutlaan. De locatie betreft de percelen kadastraal bekend gemeente Weert sectie N nummers 6121 (gedeeltelijk) en 6189. Het plangebied is in gebruik als grasland.
figuur: ligging plangebied op kadastrale kaart
figuur: situatie plangebied op luchtfoto
figuur: foto perceel Schoutlaan
figuur: foto perceel hoek Schoutlaan-Burgemeesterlaan
figuur: foto perceel Schepenlaan
3.1 Inleiding
Voor een beoordeling van het plan is het noodzakelijk in te gaan op de beleidskaders van de verschillende overheden. Hierbij gedoeld op het Rijksbeleid, het provinciale beleid (Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014) en het gemeentelijk beleid met onder andere het geldende bestemmingsplan.
3.2 Rijksbeleid
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De structuurvisie is vastgesteld op 13 maart 2012.
De ontwikkelingen en ambities tot 2040 hebben betrekking op concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. Rijksdoelen en nationale belangen worden geformuleerd ten aanzien van:
De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Gebiedsgerichte nationale belangen en opgaven voor Brabant en Limburg zijn als volgt geformuleerd.
De MIRT-regio Brabant en Limburg omvat de provincies Noord-Brabant en Limburg met daarin de Brainport Zuidoost Nederland. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:
figuur: kaart Brabant en Limburg in Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog bijna 50.000 woningen worden bijgebouwd, en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen (ABF Research). Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieus, stedelijke voorzieningen en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor. In Parkstad Limburg is het aanpakken van de krimpopgave van belang.
Brainport Zuidoost Nederland is de belangrijkste toptechnologieregio van ons land met een sterke concentratie van de topsectoren high tech systemen en materialen, life sciences, energie, chemie, agrofood en tuinbouw met de daaraan gelieerde logistiek. Het centrum van de Brainport is gelegen in Eindhoven met een grote concentratie van high tech bedrijven en de High Tech Campus. Daarnaast zijn DSM in Sittard-Geleen als chemiecluster (o.a. Chemelot Campus), Maintenance Valley in West- en Midden Brabant, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agrofood, tuinbouw en logistiek belangrijk voor de concurrentiekracht. De haven van Moerdijk raakt steeds verder geïntegreerd in mainport Rotterdam, als overloophaven en belangrijk knooppunt in de corridor Rotterdam-Antwerpen. Opgave is hier om logistieke ontwikkelingen goed te koppelen aan deze corridorontwikkeling (conform de logistieke delta).
Onderhavig plan is dermate kleinschalig, dat het niet in conflict komt met de SVIR.
Ladder voor Duurzame Verstedelijking
Sinds 1 oktober 2012 is het op grond van artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verplicht om in de plantoelichting de zogenoemde Ladder voor Duurzame Verstedelijking op te nemen.
Per 1 juli 2017 is een nieuwe versie van de ladder van kracht. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient volgens deze nieuwe versie van de ladder een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onderhavig plan heeft geen betrekking op een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het heeft betrekking op de wijziging van gebruik binnen vigerende bouwmogelijkheden, te weten het toelaten van specifieke bedrijven binnen een bestaande kantorenlocatie. De ladderonderbouwing is dan ook niet van toepassing.
3.3 Provinciaal beleid
Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
Op 12 december 2014 zijn door Provinciale Staten het POL2014, de
Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers en-
Vervoersprogramma 2014 vastgesteld. Deze documenten zijn op 16 januari 2015 in werking getreden. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, het kwaliteitsbewustzijn en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
Centrum-Noord heeft in het op 12 december 2014 vastgestelde POL2014 (Provinciaal Omgevingsplan Limburg) de status van 'concentratiegebied' voor kantoren. Het ligt in de zonering 'bebouwd gebied'.
figuur: uitsnede POL2014
Het toelaten van bedrijven met een lichte milieucategorie, past prima bij het kantorenpark. Op het park zijn, zoals eerder aangegeven, reeds bedrijven aanwezig, waarbij kantoren zijn gecombineerd met lichte (ambachtelijke) bedrijfsactiviteiten. Het versterkt de diversiteit binnen het kantorenpark en speelt in op actuele ontwikkelingen.
Geconcludeerd wordt dat het plan beleidsmatig past binnen de kaders van het POL 2014.
3.4 Gemeentelijk en regionaal beleid
Structuurvisie Weert 2025
Kantoren: de insteek is concentratie van het grootschalige aanbod op Centrum-Noord en de kleinschalige vraag zich richt op hergebruik van bestaande ruimten in en rond de binnenstad. Bovendien kan de vraag naar kleinschaliger kantoorruimte gebruikt worden als alternatieve invulling bij winkelleegstand in het deel van de binnenstad dat niet hoort tot het kernwinkelgebied. Op Kampershoek 2.0 was de bouw van een grootschalige kantoortoren mogelijk. Voor deze locatie is een bestemmingsplan in voorbereiding dat ziet op het laten vervallen van de kantoortoren en de vestiging van een hotel.
figuur: uitsnede visiekaart Structuurvisie Weert 2025
Bestemmingsplan Weert-Noord en Graswinkel 2010
De kantorenlocatie Centrum-Noord is bestemd voor kantoren. Uitgangspunt is dat het gebied ruimte moet bieden aan zakelijke en maatschappelijk niet publieksgerichte dienstverlening. Gebouwen mogen in principe een maximale goothoogte krijgen van 12 meter en een maximale bouwhoogte van 15 meter. De molenbiotoop zorgt voor verdere restricties ten aanzien van de hoogte. Het bouwvlak mag voor maximaal 55% van het bouwperceel worden bebouwd met uitzondering van het gebied aan de Eindhovenseweg waar een bebouwingspercentage van 70% geldt.
figuur: uitsnede bestemmingsplan 'Weert-Noord en Graswinkel 2010'
Welstand
Het toetsingskader ten aanzien van welstand is de Welstandsnota 2017. De locatie ligt in een welstandsvrij gebied. Om de kwaliteit te borgen is wel een ambtelijke toets aan de orde.
4.1 Inleiding
Voor het bepalen van de effecten van het plan is het van belang om na te gaan of het plan zal leiden tot een aantasting van de ruimtelijke structuur en van de aanwezige functies ter plaatse nu en in de toekomst. De ruimtelijke gevolgen in de directe omgeving van het project staan centraal met een toets van mogelijke belemmeringen.
Voor de bestaande en toekomstige situatie zal achtereenvolgens ingegaan worden op de volgende aspecten:
4.2 Verkeer en parkeren
Per vestiging dienen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd. In de planregels wordt hiervoor verwezen naar de CROW-normen. Per bedrijf wordt een inrit aangelegd. Bij de aanleg van de openbare ruimte op het kantorenpark is hiermee rekening gehouden. Er zijn verder geen gevolgen voor het verkeer.
4.3 Milieuwetgeving
4.3.1 Bodem
Het bestemmingsplan voorziet in het toelaten van een beperkte categorie bedrijven binnen de kantorenbestemming. Het plangebied heeft momenteel ook al de bestemming 'Kantoor', zodat de gevoeligheid van de bestemming niet verandert. Een bodemonderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan derhalve niet nodig. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning zal wel een verkennend bodemonderzoek nodig zijn.
4.3.2 Geluid
Bij de vergunningverlening in het kader van de Wet geluidhinder wordt steeds meer aandacht besteed aan geluidsaspecten van de inrichtingen.
Bij het opstellen of herzien van een bestemmingsplan worden de regels van de Wet geluidhinder toegepast. In nieuwe situaties, nog geheel open situaties wordt gestreefd om woningen te bouwen die voldoen aan de Wet geluidhinder.
Een bedrijf is geen geluidgevoelige bestemming. Akoestisch onderzoek in het kader van weg-, rail-of industrielawaai is derhalve niet noodzakelijk.
4.3.3 Milieuzonering
De locaties binnen het plangebied liggen niet binnen zoneringen van bedrijven. Er is dan ook geen beperking van bestaande bedrijven als gevolg van dit bestemmingsplan.
Middels onderhavig bestemmingsplan worden bedrijven tot een maximale milieucategorie 2 toegelaten. Hiervoor geldt een aan te houden afstand tot milieugevoelige bestemmingen van 30 meter. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Deze afstand kan met 1 stap worden verlaagd tot 10 meter indien sprake is van een gemengd gebied zonder dat dit koste gaat van het woon- en leefklimaat. Vanwege de aanwezigheid van woningen, kantoren en kleine bedrijfjes is hier sprake van een gemengd gebied.
Binnen 10 m van de locaties waar de bedrijven worden toegelaten zijn geen woningen aanwezig.
Vanuit het aspect milieuzonering bestaan er geen belemmeringen.
4.3.4 Wet luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 lid 1 Wm geeft weer, onder welke voorwaarden bestuurs-organen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3 % criterium = 1500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Voor alleen kantoren geldt een 3% criterium van maximaal 100.000 m2 BVO (bruto vloeroppervlakte) bij een eenzijdige verkeersontsluiting en maximaal 200.000 m2 BVO bij een tweezijdige ontsluiting.
Dit houdt in dat een ontwikkeling op basis van de Wet luchtkwaliteit niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Voor plannen die niet alleen bestaan uit louter woningen en/of kantoren, de zgn. gemengde programma's met bv. winkels en (agrarische) bedrijven, biedt de wet (art. 5.16 Wm, eerste lid, onder c) de mogelijkheid om het aannemelijk te maken dat die plannen in niet-betekende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.
Uitgaande van het 3% criterium van het Besluit NIBM en de meest recente juridische inzichten is binnen het plangebied geen sprake van een project dat in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Het betreft hier slechts een toename van 4500 m2 BVO. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering. Er is geen nader onderzoek inzake de luchtkwaliteit noodzakelijk.
4.3.5 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen.
De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op 2 soorten risico, te weten het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
De risico's worden beoordeeld op 2 soorten risico, te weten het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
- Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
- Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen, spoorlijnen en transport via buisleidingen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.
Risicovolle activiteiten.
In de omgeving van het plan komen volgens de risicokaart geen risicovolle
inrichtingen voor. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting waarop het Bevi van toepassing is.
De verantwoordingsplicht groepsrisico en hulpverlening zijn niet van toepassing op deze risicobron.
Transport buisleidingen
In of nabij het plangebied liggen geen voor externe veiligheid relevante buisleidingen. Het Bevb is niet van toepassing.
Transport spoor
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van het spoor.
Transport Wegverkeer
De ontwikkeling vindt plaats binnen het invloedsgebied van de Ringbaan Noord (N275). De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico 10-6 van de weg is niet buiten de contouren van deze weg gelegen. Het plaatsgebonden risico levert derhalve geen belemmeringen op voor het beoogde initiatief. Verder geldt dat ter hoogte van het plangebied geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
Als gevolg van onderhavig bestemmingsplan wordt een functie toegevoegd, zijnde bedrijven van milieucategorie 1 en 2.De kantoorfunctie en de bouwmogelijkheden wijzigingen middels dit plan echter niet. Voorts leiden de toevoeging van de functies niet dat er meer mensen aanwezig zijn in het plangebied dan reeds mogelijk was in verband met de vigerende bestemming 'Kantoor' en de daarbij horende gebruiks- en bouwmogelijkheden.
Aangezien als gevolg van dit bestemmingsplan geen significante invloed wordt uitgeoefend op het groepsrisico, levert de ligging ten opzichte van de weg geen directe belemmeringen op. Op basis van artikel 7 en 8 van het Bevt, dient in verband met de ligging binnen het invloedsgebied wel een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Op basis van artikel 8, lid 2, onderdeel b van het Bevt kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Verantwoording groepsrisico
Zoals reeds beschreven is voor de Ringbaan-Noord een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Bij een dergelijke verantwoording dient op basis van artikel 7 en 9 van het Bevt aandacht besteed te worden aan de volgende items:
Bestrijdbaarheid:
Middels onderhavig bestemmingsplan bestaan er geen feitelijke mogelijkheden om middels dit bestemmingsplan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp direct te kunnen beïnvloeden.
De bestrijding vindt voor zover mogelijk plaats bij de risicobron.
Zelfredzaamheid:
Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt 'schuilen' in combinatie met het sluiten van ramen en deuren de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin de bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van een toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld aan het toxisch gas zijn hierbij de bepalende parameters.
Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelingsinstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen.
Vluchten is een andere wijze van zelfredzaamheid bij een toxische gaswolk. De functies binnen het plangebied zijn over het algemeen goed ontsloten en er zijn meestal vluchtroutes in meerdere richtingen aanwezig.
Van belang is verder dat gebruikers van het plangebied tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en Alarmeringssysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding of via NL-alert.
Transport Water
Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van de Zuid Willemsvaart. Deze binnenvaartweg maakt trouwens ook geen deel uit van het Basisnet water.
Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de Ringbaan Noord is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Limburg- Noord.
P.M.
Conclusie en aanbevelingen
Ongeacht de inzet van gemeente, transporteurs van gevaarlijke stoffen, spoor- en leidingbeheerder, en hulpverleningsdiensten om de situatie zo veilig mogelijk te maken zal er altijd sprake zijn van een restrisico. Immers, de kans op een ongeval, hoe klein ook, blijft altijd aanwezig.
Het restrisico is in dit geval onder déze omstandigheden en afgezet tegen een breder kader aanvaardbaar. Het is daarom vanuit het oogpunt van externe veiligheid verantwoord om medewerking te verlenen aan de ontwikkeling van het bestemmingsplan.
De te realiseren bouwwerken dienen te beschikken over een mechanisch ventilatiesysteem. Indien door de installatie toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dan dient het systeem voorzien te zijn van mogelijkheden om het met één druk op de knop uit te schakelen. In de regels van het bestemmingsplan is een regeling opgenomen waarmee eisen gesteld kunnen worden aan het mechanische ventilatiesysteem.
4.4 Overige zones
Straalpad
Over het plangebied is een straalpad van KPN telecommunicatie gelegen. Rond dit straalpad geldt een beschermingszone van 100 meter aan weerszijden, waarbinnen geen hogere bouwwerken mogen worden opgericht. Ter plaatse van dit straalpad mag niet hoger worden gebouwd dan 65 m ten opzichte van NAP. In zijn algemeenheid is de toegestane maximale bouwhoogte lager. Op de verbeelding is het straalpad als ‘vrijwaringszone - straalpad’ weergegeven. In de regels zijn de daarbij behorende bepalingen opgenomen.
Molenbiotoop
De beide nabij het plangebied aanwezige molens kennen een molenbiotoop. Het gaat om de volgende molens:
Er is steeds meer aandacht en zorg gewenst voor de zogenaamde 'molenbiotoop', de ruimte die een molen nodig heeft om te kunnen functioneren (wind en zicht), met andere woorden de vrije ruimte rondom een molen.
In vroegere tijden werd het zogenaamde windrecht van de molens via geschreven of ongeschreven regels beschermd. In de huidige situatie biedt alleen de Wet ruimtelijke ordening mogelijkheden hiertoe. Binnen het bestemmingsplan bestaat de mogelijkheid om via de regels de toegestane bouwhoogten en hoogten van bomen en heesters te regelen en hierdoor de molenbiotoop veilig te stellen. Dit geldt uiteraard alleen voor nieuwe ontwikkelingen binnen de molenbiotoop.
Bestaande bebouwing is juridisch beschermd zodat herbouw van een bestaand gebouw tot de bestaande hoogte mag plaatsvinden, ook als het bestaande gebouw binnen de molenbiotoop gelegen is.
De vrije windvang alsmede het vrije zicht vanaf de molen op het weer (lucht) en daarmee de bedrijfsmogelijkheden worden door de bebouwing(smogelijkheden) binnen het plangebied niet beperkt. Het betreft hier tenslotte een bestaande situatie. Via een gebiedsaanduiding in de regels is de molenbiotoop planologisch verankerd.
4.5 Gemeentelijk waterplan en rioleringsplan
Op 3 oktober 2016 heeft de gemeenteraad het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Weert 2017-2021 vastgesteld.
Binnen het samenwerkingsverband Limburgse Peelen wordt samengewerkt om de taken als waterbeheerders uit te voeren. De samenwerking bestaat uit de gemeenten Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond, Peel en Maas en Weert alsmede Waterschap Limburg, Waterschapsbedrijf Limburg en Waterleidingmaatschappij Limburg. Binnen het samenwerkingsverband vindt
kennisuitwisseling plaats en wordt invulling gegeven aan de steeds hogere eisen en
wettelijke verplichtingen opgelegd aan de waterbeheerders.
Het Waterketenplan is de onderlegger voor de opmaak van het Gemeentelijk
Rioleringsplan. In dit Waterketenplan zijn de volgende afspraken gemaakt:
Het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) Weert gaat er van uit dat goede riolering nodig is voor de bescherming van de volksgezondheid, het milieu en het tegengaan van wateroverlast. Dit is de reden dat de gemeente vanuit de Wet milieubeheer en Waterwet zorgplichten toebedeeld heeft gekregen voor stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwatermaatregelen. Het GRP laat zien welke beleidskeuzes er worden gemaakt, hoe die met elkaar samenhangen en welke omstandigheden bij het keuzeproces zijn meegenomen. Er is onder meer gekeken naar klimaatverandering, toenemende verharding, veranderde wet- en regelgeving en de toenemende betrokkenheid van burgers en bedrijven. De werkzaamheden die hieruit voortvloeien zijn enerzijds gericht op enkel rioleringswerk, anderzijds ook verband houdend met ruimtelijke ordening, groen en wegen.
Voor dit bestemmingsplan betekent de vertaling van het aangescherpte landelijk beleid op hoofdlijnen dat binnen bestaand gebied alsmede bij nieuwe ontwikkelingen 'slimmer en creatiever' met schoon hemelwater moet worden omgegaan waarbij in de juiste volgorde het principe van 'vasthouden, bergen en afvoeren' van hemelwater gehanteerd moet worden.
Vertaald naar normen, waarbij tevens met de laatste richtlijnen van het Waterschap Limburg rekening wordt gehouden, betekent dit dat in principe 0% van het 'schoon' afvoerend oppervlak bij nieuwe plannen en 80% van de bestaande afvoerende verharding op het gemeentelijke rioolstelsel wordt aangesloten. Voor het overtollige hemelwater van respectievelijk de resterende 100% en 20% is het eerder genoemde principe van 'vasthouden, bergen en afvoeren' van toepassing. Daarnaast wordt tevens onderzocht of hergebruik van schoon hemelwater tot de mogelijkheden behoort.
Vanuit waterkwaliteit gezien wordt met de trits 'voorkomen, scheiden, zuiveren' rekening gehouden. Dit betekent dat bij afkoppelen van schoon hemelwater de voorkeursvolgorde hergebruik van water, infiltratie, lozen op het oppervlaktewater en als laatste lozen op de riolering wordt toegepast. Indien infiltratie wordt toegepast zal door bronmaatregelen en waar nodig met effectgerichte maatregelen worden voorkomen dat het afgekoppelde water een diffuse bron van verontreiniging wordt.
In onderstaande tabel staan de doelen van het rioleringsplan weergegeven.
1 | Inzameling van het op gemeentelijk gebied geproduceerde afvalwater en neerslag die niet direct in het oppervlaktewater wordt geloosd of infiltreert in de bodem. |
2 | Transport van het ingezamelde afvalwater en zo min mogelijk neerslag naar het overnamepunt van het waterschap. |
3 | Beperken van vuilemissie naar het oppervlaktewater. |
4 | Beperken van vuilemissie naar de bodem. |
5 | Beperken van wateroverlast. |
6 | Duurzaam omgaan met water. |
7 | Voorkomen van overlast anders dan wateroverlast, zoals stank en ingezakte wegdelen. |
8 | Doelmatig beheer en goed gebruik van de riolering. |
De doelen zijn in het rioleringsplan vertaald naar functionele eisen die voorzien zijn van een maatstaf en een meetmethode. Door de functionele eisen te toetsen aan de huidige situatie, kan worden nagegaan in hoeverre de gemeente aan haar gestelde doelen voldoet.
Het gemeentelijke beleid, afgeleid van landelijk en provinciaal beleid, verwoord in het Verbreed gemeentelijk Rioleringsplan Weert 2017-2021, is uitgangspunt bij de waterparagraaf van dit bestemmingsplan. Vertaald naar normen betekent dit dat in principe 0% van het “schoon” afvoerend oppervlak bij nieuwe plannen op het gemeentelijke rioolstelsel wordt aangesloten. Voor 100% van het overtollige hemelwater is het principe van “vasthouden, bergen en afvoeren” van toepassing.
4.6 Archeologie en cultuurhistorie
Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht. In deze herziening van de Monumentenwet van 1988 zijn de uitgangspunten van het Europese Verdrag van Malta (1992) voor Nederland nader uitgewerkt. De belangrijkste veranderingen betreffen:
In het nieuwe bestel wordt een grotere verantwoordelijkheid en een sturende rol neergelegd bij de gemeentelijke overheid, niet in de laatste plaats omdat ook de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 van kracht is geworden. Met de beleidsuitvoering is een aantal nieuwe taken op de gemeenten afgekomen. In de eerste plaats dienen de archeologische en cultuurhistorische waarden op verantwoorde wijze te worden geïntegreerd in het ruimtelijk beleid. Centraal instrument hierbij is het bestemmingsplan. Ook bij het verlenen van bouw- sloop- en aanlegvergunningen komt archeologie aan de orde. Voorts dient in het kader van de wet Kenbaarheid Publiekrechtelijke Beperkingen onroerende zaken (Wkpb) archeologische informatie ontsloten te zijn voor zowel burgers als overheid.
Het vele archeologische onderzoek op het dekzandeiland Weert-Nederweert heeft tot op heden belangrijke wetenschappelijke kennis opgeleverd en heeft bovendien een indrukwekkend inzicht gegeven in de bewoningsgeschiedenis van een dekzandlandschap gedurende vele duizenden jaren. Het door onderzoek verkregen beeld is zelfs van grote modelmatige waarde waar het gaat om de bewoningsdynamiek op de Zuid-Nederlandse zandgronden. Duidelijk is dat er enige differentiatie in “archeologische rijkdom” is aan te brengen op grond van de landschappelijke karakteristieken binnen de gemeentegrenzen en de plaatsen waar in het verleden al verstorende ingrepen (soms op grote schaal) hebben plaatsgevonden. Vooral de nog aanwezige hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het dekzandeiland bestaat, blijken een buitengewoon goed geconserveerd bodemarchief te herbergen met vaak een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren. Maar ook andere landschappelijke eenheden, zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, geven blijk van een vaak ongekend waardevol archeologisch gegevensbestand te herbergen (denk bijvoorbeeld aan de recentelijk aangetroffen Romeinse brug in de Tungelroyse beek). Daarnaast kennen de gemeenten Weert en Nederweert een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, schansen, (water)molens en dergelijke die (qua locatie) zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Weert, die als stad al in de loop van de late Middeleeuwen een belangrijke regionale, economische en bestuurlijke rol vervulde. Essentieel voor een goede beleidsuitvoering is een gedegen en actueel inzicht in de archeologische waarden op het gemeentelijke grondgebied. In 2009 is door de gemeenten Weert en Nederweert opdracht gegeven aan archeologisch onderzoeksbureau RAAP om een archeologische waardenkaart op te stellen. (M. Verhoeven / G.R. Ellenkamp / M. Janssen, 2009: Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeenten Weert en Nederweert, RAAP-rapport 1877). Bij de kaartenset behoort een toelichting die naast een landschappelijk, archeologisch en historisch overzicht, een onderbouwing bevat van de keuzes en indeling op de uiteindelijke beleidskaart. Beleidskaart en beleidsnota vormen samen de noodzakelijke basis voor het archeologiebeleid van de gemeenten.
De archeologische beleidskaart is als losse kaartbijlage aan het document toegevoegd.
In Nederland worden de meeste beslissingen over de ruimtelijke inrichting genomen op gemeentelijk niveau. Begrijpelijk is dan ook dat in het nieuwe bestel de meeste taken en bevoegdheden zijn verschoven naar dat gemeentelijke niveau. Nieuw is dat gemeenten op grond van de Wamz en de Wro de rol krijgen van bevoegd gezag. De zorg voor het bodemarchief is hiermee niet meer vrijblijvend maar een (verplichte) verantwoordelijkheid.
De gemeenten zullen dus bij ruimtelijke plannen ervoor moeten zorgen dat de archeologische belangen bekend zijn en dat deze zorgvuldig worden betrokken in een afwegingsproces met andere (maatschappelijke, sociale, economische, ecologische) belangen.
In hoofdlijnen betekent dit het volgende voor de gemeente:
De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is door de gemeenten Weert en Nederweert vastgesteld. Het beleid is vastgelegd in de beleidskaart en beleidsnota. De kaart omvat de locaties en gebieden die in aanmerking komen voor planologische maatregelen gericht op behoud, inpassing en eventueel toekomstig onderzoek in het kader van verdere planontwikkeling. Daarbij zijn tevens aangemerkt de (potentieel) waardevolle locaties, waarvoor in de bestemmingsplannen en eventueel ook op grond van de Erfgoedverordening nadere voorwaarden gelden. De beleidskaart vraagt om een directe vertaling naar de bestemmingsplannen. Op de verbeelding van het plan wordt de dubbelbestemming archeologie aangegeven als Waarde Archeologie (Zeer Hoog, Hoog of Middelhoog).
figuur: uitsnede archeologische beleidsadvieskaart gemeente Weert
Conform de indeling op de archeologische beleidskaart worden voor de categorieën zeer hoog, hoog en middelhoog waarden in bestemmingsplannen opgenomen. Aan de verschillende categorieën worden regels verbonden.
Met het indelen van archeologische waarden in bestemmingsplancategorieën, het (gemotiveerd) stellen van ondergrenzen ten aanzien van onderzoeksplicht voor de diverse categorieën en het opnemen van bestemmingsplanregels, is getracht een verantwoorde balans te vinden tussen enerzijds wetenschappelijke en cultuurhistorische belangen en anderzijds de maatschappelijke en praktische
uitvoerbaarheid.
Binnen onderhavig plangebied is op één locatie (aan de Schoutlaan) sprake van een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Daar waar deze middelhoge archeologische verwachtingswaarde van toepassing is, is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog' opgenomen. Bij verstoringen met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 cm dient archeologisch onderzoek plaats te vinden. De overige gronden hebben een lage verwachtingswaarde. Daarvoor is overeenkomstig het beleid geen dubbelbestemming opgenomen.
figuur: uitsnede cultuurhistorische waardenkaart
Op de cultuurhistorische waardenkaart is te zien dat de locatie ligt in een cultuurland (bruin). Van de wegen ouder dan 1890 (rode lijnen) is binnen het plangebied niets meer herkenbaar en aanwezig.
4.7 Natuur en landschap met Natuurbeschermingswet
De bestemmingsplanlocatie ligt buiten de Natura 2000 en EHS. Het voorgestane bestemmingsplan geeft geen veranderingen welke van invloed kunnen zijn op deze gebieden. De Natuurbeschermingswet is niet van toepassing.
De bestemmingsplanlocatie maakt onderdeel uit van bestaande bebouwing en sluit aan op de aanwezige kantoren, nog uit te geven kantoorbestemmingen en bijbehorende wegen.
De ligging, het gebruik en het doel van dit bestemmingsplan veranderen, in het kader van de wetgeving niets aan de gegeven situatie. Dit bestemmingsplan vormt geen belemmering in het kader van de Natuurbeschermingswet.
4.8 Economische uitvoerbaarheid
De gemeente geeft de gronden in een bestaande kantorenlocatie uit. De openbare ruimte binnen de kantorenlocatie is volledig ingericht naar eindsituatie. De kosten voor de gemeente zijn al gemaakt. De kosten van de bouw en inrichting van de uit te geven kavels zijn voor rekening van de kopers. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.
5.1 Inleiding
In het voorliggende bestemmingsplan zijn de specifieke omstandigheden beschreven en de mogelijke belemmeringen onderzocht van de gevolgen van de ontwikkeling.
In dit hoofdstuk worden de effecten van het project beschreven; hierbij komen aan de orde:
5.2 Ruimtelijke gevolgen en afweging
Beleidsmatig past het bestemmingsplan binnen de kaders, zoals die beschreven zijn vanuit het provinciale en gemeentelijke beleid.
Binnen dit bestemmingsplan worden de bestaande bouwmogelijkheden gehandhaafd en worden de gebruiksmogelijkheden verruimd overeenkomstig bestaand beleid.
Ook de maatschappelijke gevolgen van het project voor de directe omgeving zijn aanvaardbaar. De gemeente Weert heeft het plan in principe positief beoordeeld.
5.3 Conclusie
De conclusie op grond van de bovenstaande overwegingen is dat aan het initiatief medewerking kan worden verleend, omdat de opzet planologisch, maatschappelijk en stedenbouwkundig verantwoord is.
6.1 Inleiding
Het bestemmingsplan is vervat in een verbeelding, planregels en toelichting
De volgende randvoorwaarden bepalen de opzet en inrichting van het bestemmingsplan:
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding ervan de primaire informatie geeft over waar gebouwd mag worden (bouwvlak voor bouwen tot een bepaalde goothoogte en bouwhoogte). Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden.
Vervolgens kan men in de regels teruglezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. De ordening van regels is daartoe zodanig opgezet dat bij iedere bestemming een nagenoeg compleet beeld van de regels voor die bestemming is gegeven. Desondanks blijven aanvullend inleidende bepalingen en algemene bepalingen nodig.
Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In verband hiermee wordt niet meer gesproken over planvoorschriften en vrijstellingen maar over respectievelijk regels en ontheffingen.
6.2 Verbeelding
Op de verbeelding zijn aangegeven:
De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. Een bepaalde kleur geeft aan welke bestemming het betreft.
Logisch dus dat de kleur meteen duidelijk maakt welk artikel uit de regels geraadpleegd moet worden. Dubbelbestemmingen betreffen met name een beheersregeling, dan wel aanvullend beleid op de onderliggende bestemming.
In de regel gaat het hier om van toepassing zijnde zoneringen of sectoraal beleid. Het bouwvlak geeft de begrenzing aan waarbinnen gebouwen opgericht mogen worden. De overige aanduidingen geven een specifieke situatie weer, waarvoor in de regels een aparte regeling is opgenomen.
6.3 De planregels
6.3.1 Algemeen
De regels zijn als volgt opgebouwd:
Allereerst zijn de inleidende regels opgenomen: de begripsbepalingen en de regels omtrent de wijze van meten. Vervolgens zijn artikelen van de afzonderlijke bestemmingen opgenomen. Deze bevatten de specifieke regels voor de desbetreffende bestemming. Daarna volgen de algemene regels. Dit is een aantal planregels van een algemeen en administratief karakter, dat onontbeerlijk is voor een bestemmingsplan. Het betreft hier de anti-dubbeltelregel, algemene regels met betrekking tot bouwen, gebruik, ontheffing, wijziging, procedure en overige regels. Tot slot zijn de regels met betrekking tot overgangsrecht en de titel opgenomen.
6.3.2 Opbouw bestemmingsregels
Bij de aanwijzing van de afzonderlijke bestemmingen is steeds dezelfde structuur gekozen, en wel de volgende:
6.4 De bestemmingen
Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde beleid en de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming.
Het beleid dient ertoe om de toegankelijkheid en de begrijpbaarheid van de regels te vergroten. Op basis hiervan is het mogelijk om te bepalen of een bouwplan of ontwikkeling in de geest van het bestemmingsplan past.
Het vastgestelde beleid vormt in geval van een gewenste afwijking de basis voor een gemotiveerde weigeringsgrond.
6.4.1 Bestemming Kantoor
Het beleid
Voor het kantorenpark Centrum-Noord is specifiek beleid van toepassing, te weten:
Het bouwvlak
Voor de bestemming 'Kantoor' is alleen een bouwvlak van toepassing. De
bouwmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan zijn gerespecteerd. Het
bouwvlak is dan ook overeenkomstig ingetekend.
6.4.2 Dubbelbestemming Waarde – Archeologie middelhoog
Binnen het plangebied komt volgens de archeologische waardenkaart van de gemeente één gebied (perceel Schoutlaan) voor met een middelhoge archeologische waarde. De andere twee gebieden (perceel hoek Schoutlaan-Burgemeesterlaan en perceel Schepenlaan) hebben geen archeologische verwachting of zijn vrijgegeven gebieden. Voor gebieden met een hoge archeologische waarde is een dubbelbestemming opgenomen.
In de regels wordt ter bescherming van de archeologische waarden aan de aanvrager van een omgevingsvergunning een onderzoeksverplichting opgelegd met betrekking tot de archeologische waarde van de te bebouwen gronden. Deze onderzoeksverplichting is afhankelijk van de verstoringsoppervlakte en verstoringsdiepte.
Verder is voor een aantal mogelijk bodemverstorende activiteiten een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen met een onderzoeksverplichting ten aanzien van de archeologische waarde van het terrein waarop de werken en werkzaamheden plaatsvinden. Dit is ook afhankelijk van de verstoringsoppervlakte en verstoringsdiepte.
6.5 De gebiedsaanduidingen
6.5.1 vrijwaringszone - molenbiotoop
Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ op de verbeelding, zijn de gronden mede bestemd ter bescherming van de windvang van de molen. Hier gelden maximale bouwhoogtes en hoogtes van bomen en heesters, waarvan afgeweken kan worden.
6.5.2 vrijwaringszone - straalpad
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' zijn de gronden mede
bedoeld als een beschermingszone van een straalverbinding.
6.6 Nadere eisen ter verbetering
Waar en hoe gebouwd moet worden volgt uit de basiseisen van de bestemmingsplanregels. De keuze voor een gedetailleerde planopzet pretendeert zorgvuldigheid van de zijde van de gemeentelijke overheid.
Dit betekent echter geen vrijwaring van onvolkomenheden of niet beoogde bouwmogelijkheden.
De situering van bebouwing die nadelig werkt op algemene veiligheid of anderszins gevaar inhoudt, moet kunnen worden voorkomen. Het verschuiven met de situering binnen een afwijkingspercentage van 10 % moet van de zijde van de gemeente geëist kunnen worden vanuit een oogpunt van algemeen belang. Die mogelijkheid is verwoord tot nadere eisen in dit bestemmingsplan.
7.1 Inleiding
De handhavingsnota 'Handhaven in Weert' van 14 juli 2010 bevat het beleidsmatig kader voor de handhaving van regels met betrekking tot gedrag van mensen in relatie tot fysieke objecten en de fysieke omgeving. Het vormt dus ook het beleid met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingsplannen en bouwvoorschriften. De nota biedt een eenduidig kader voor de sturing van de uitvoering. Voor burgers en bedrijven is duidelijk hoe de gemeente haar handhavingstaak invult.
Ter uitwerking van het beleid in deze handhavingsnota wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld. In dit programma wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Zo ook met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingplannen. Uitgangspunt is immers dat binnen de beschikbare formatie en middelen keuzes worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk dat de gemeente continue en overal op de naleving van alle regels toeziet. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldingen en incidenten.
Weert zet vooral in op het verbeteren van het naleefgedrag en heeft een sterke voorkeur voor preventief optreden boven repressief optreden. De gemeente benadrukt dat burgers en bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid dragen. De reactie van de gemeente zal stringenter zijn wanneer een overtreder weinig of geen eigen verantwoordelijkheid neemt. De basis voor het gemeentelijk optreden is echter beschreven in het gestandaardiseerd handhavingsprotocol.
Om toezicht en handhaving van bestemmingplannen tot een succes te maken zijn de volgende voorwaarden van belang:
gebruik van gronden en bouwwerken.
7.2 Uitvoering handhavingstoezicht
Het toezicht op en de handhaving van bestemmingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Weert. Om de samenwerking op de verschillende beleidsterreinen te bevorderen en meer toe te werken naar een integraal handavingsbeleid zijn per 1 januari 2012 de toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, APV en bijzondere wetten ondergebracht in één afdeling, namelijk de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving (VTH). Daarnaast vindt er ook nog samenwerking plaats met niet-gemeentelijke instanties, zoals onder andere de politie, brandweer, Provincie Limburg, AID en Waterschappen.
Deze samenwerking komt tot uiting in het 'veld', en in het periodieke teamoverleg Toezicht & Handhaving en in het periodiek aansturingsoverleg van de politie.
Voor de uitvoering van toezicht en handhaving van bestemmingplannen is binnen de afdeling VTH capaciteit beschikbaar. Jaarlijks zal in het handhavingsuitvoeringsprogramma aangegeven worden hoeveel beschikbare formatie en middelen specifiek ingezet zullen worden voor de uitvoering van toezichts- en handhavingtaken met betrekking tot bestemmingsplannen.
Het toezicht op en de handhaving van het plangebied bestaan uit periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden bebouwing, gebruik van de bouwwerken en gronden en aanlegvergunningsplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd. Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten. In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo een integraal mogelijke benadering, hierbij kan gedacht worden aan het gelijktijdig uitvoeren van controles ten aanzien van diverse wetten of het vervullen van de oog- en oorfunctie.
7.3 Overgangsrecht
Voor het overgangsrecht is op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning en/of in strijd met het voorheen geldende plan. In de overgangsbepalingen is verder vastgelegd dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.
7.4 Voorlichting
Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. Verder worden de bewoners en gebruikers in de omgeving van het plangebied de gelegenheid gegeven te reageren op het ontwerpplan.
7.5 Sanctionering
Wanneer strijdigheden met het bestemmingsplan worden geconstateerd wordt overeenkomstig het vastgestelde handhavingbeleid handhavend opgetreden, conform het gestandaardiseerde handhavingsprotocol zoals omschreven in de nota 'Handhaven in Weert'.
8.1 De te volgen procedure
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. De wettelijke procedure start met het moment van ter visie legging van het ontwerp bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan valt onder het nieuwe regime. In de Wro wordt de bestemmingsplanprocedure sterk verkort. Gedachte hierachter is dat gemeenten beter kunnen inspelen op nieuwe initiatieven.
De procedure ziet er als volgt uit:
8.2 Kennisgeving voorbereiding
Overeenkomstig artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening is op 13 juni 2018 in het huis-aan-huisblad VIAlimburg kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Schepenlaan-Schoutlaan'.
8.3 Vooroverleg
Er is geen sprake van een rijks- of provinciaal belang dan wel een belang van het Watertoetsloket. Daarom is ervoor gekozen geen vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening te voeren.