direct naar inhoud van Regels
Plan: Molenweg 23 Stramproy
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0988.BPMolenweg23Stramp-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Molenweg 23 Stramproy als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0988.BPMolenweg23Stramp-VA01 van de gemeente Weert.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 (bouw)aanduiding 'bijgebouwen'

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.4 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan-huis-gebonden beroep worden hier eveneens begrepen consumentverzorgende activiteiten (bijvoorbeeld kapper, schoonheidsspecialist(e), nagelstudio, atelier).

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 activiteit

activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste of tweede lid Wabo.

1.8 afhankelijke woonruimte

een extra woonruimte in een bijgebouw bij een woning, waarin een huishouding gevestigd is, dat afhankelijk is van de bewoner(s) in de zelfstandige woonruimte.

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat middels bedrijfsmatige activiteiten gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden en/of het voortbrengen van dieren en dierlijke producten, met daarin onderscheid tussen:

  • grondgebonden agrarisch bedrijf, waaronder wordt begrepen een akkerbouwbedrijf en een veehouderij, niet zijnde intensieve veehouderij en waaronder mede begrepen een paardenhouderij en een (sier)vogelkwekerij;
  • intensief veehouderijbedrijf;
  • glastuinbouwbedrijf;
  • intensieve kwekerij;
  • melkveehouderij;
  • vollegrondstuinbouw;

met dien verstande dat een manege niet als agrarisch bedrijf wordt aangemerkt.

1.10 agrarische nevenactiviteit

hobbymatige agrarische activiteiten, die ondergeschikt aan de woonfunctie worden uitgeoefend.

1.11 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.12 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.13 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in de bodem voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.14 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 bed & breakfast

kleinschalige verblijfsrecreatie als kleinschalige toeristisch-recreatieve activiteit in de vorm van het ter beschikking stellen van maximaal 4 slaapplaatsen binnen de bestaande woning ten behoeve van overnachting voor één of enkele nachten waarbij het ontbijt voor de volgende dag inbegrepen is. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.16 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen niet daaronder begrepen.

1.17 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.18 bedrijfswoning

een woning in of bij een bedrijf, slechts bedoeld voor (het huishouden van) één of meer personen, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op de bestemming.

1.19 begane grond

de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogte verschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.

1.20 bestaand
  • onder bestaande bebouwing wordt verstaan bebouwing welke op het tijdstip van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning;
  • onder bestaand gebruik wordt verstaan het gebruik van grond en bouwwerken dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bevoegd gezag

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo, dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.24 bijgebouw

een vrijstaand dan wel aangebouwd gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen niet als hoofdgebouw kan worden aangemerkt en dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.25 bijgebouwgrens

de grens van de (bouw)aanduiding 'bijgebouwen'.

1.26 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.27 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.28 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.29 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar. behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.31 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.32 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.33 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.

1.34 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.

1.35 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen respectievelijk huren, voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.36 erf

al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw en, voorzover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.37 erfgrens

een grens van een erf.

1.38 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 glastuinbouw

een agrarische bedrijfsvoering, die gericht is op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen.

1.40 groen

groenvoorzieningen die een wezenlijk onderdeel vormen van de ruimtelijke structuur met een duidelijke beeldbepalende rol.

1.41 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarische bedrijfsvoering die geheel dan wel grotendeels afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. Tot een grondgebonden agrarisch bedrijf worden met name een akkerbouwbedrijf, een veehouderij (niet zijnde een intensief veehouderijbedrijf), alsmede een productiegerichte en/of gebruiksgerichte paardenhouderij gerekend.

1.42 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.43 horecabedrijf

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd, behorende tot één of meer van de volgende categorieën:

  • a. daghoreca;
  • b. lichte horeca;
  • c. zware (nacht)horeca;
  • d. verblijfshoreca.
1.44 kampeermiddel
  • een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan, vouwwagen, camper of huifkar;
  • enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is;

een en ander voor zover de onder a en b genoemde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Stacaravans worden hiertoe niet gerekend.

1.45 kampeerplaats of (kleinschalig) kampeerterrein:

terrein of plaats waarop gelegenheid wordt gegeven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.46 kap

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling.

1.47 karakteristiek

alle rijks- en gemeentelijke monumenten, welke zijn opgenomen in 'Bijlage 3 bij de regels: Monumentenlijst'.

1.48 landbouwontwikkelingsgebied

ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie zal voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding of nieuwvestiging van intensieve veehouderij.

1.49 landschappelijke inpassing

een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande dan wel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten.

1.50 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.51 landschapswaarde/element

punt-, lijn en vlakelementen met een maximum grootte van 5 ha, die een groene of blauwe component bezitten, en die voor de identiteit van het landschap van algemeen belang zijn vanwege hun leeftijd (ouder dan 35 jaar) of om andere redenen, zoals hun schoonheids- of plaatselijke zeldzaamheidswaarde of hun beeldbepalende functie voor de omgeving.

1.52 lawaaisporten

vormen van openluchtrecreatie waarvan het geluid het achtergrondniveau te boven gaat, waaronder in ieder geval begrepen, de schietsport met behulp van vuurwapens, sport met behulp van motoren en de modelvliegsport.

1.53 logiesgebouw

bedrijfsgebouw ingericht ten behoeve van huisvesting van mensen welke tijdelijk verblijven op het desbetreffende (agrarisch) bedrijf om gebruik te kunnen maken van de trainingsfaciliteiten die het bedrijf biedt.

1.54 maaiveld

bovenkant van het afgewerkte terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.55 manege

een recreatie-/sportbedrijf, uitsluitend of in hoofdzaak gericht op het geven van paardrijlessen, het verzorgen, africhten c.q. trainen van paarden en het beoefenen van de ruitersport met een publieke recreatieve- en sportfunctie.

1.56 mestbewerking/-verwerking

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals scheiding, bezinking, toevoeging van additieven, vergisting, beluchting, droging, compostering, indamping, vergassing en verbranding.

1.57 monumenten

alle bouwwerken conform artikel 6 Monumentenwet, alsmede gemeentelijke monumenten.

1.58 nevenactiviteiten

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel of bouwvlak, zoals een speeltuin, kinderopvang, boerengolf en educatieve doeleinden.

1.59 normale onderhoudswerkzaamheden

werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder wordt tevens verstaan het vervangen van zieke en dode bomen en/of groen en het vervangen van bomen en/of groen die als gevolg van een calamiteit onherstelbaar zijn beschadigd. Hieronder vallen niet incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.

1.60 omgevingsvergunning

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.61 onderkomens

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.62 paardenbak

een niet overdekte door middel van een afscheiding gemarkeerde piste die is voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem anders dan gras waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen.

1.63 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.64 parkeerbeleidsnota

de op 28 juni 2006 door de raad vastgestelde nota waarin het gemeentelijke beleid verwoord is ten aanzien van parkeren.

1.65 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.
1.66 permanente bewoning

bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.

1.67 plattelandsappartement

een (deel van een) (voormalig) agrarisch gebouw of cultuurhistorisch pand, groter dan 50 m² (per plattelandsappartement) en niet groter dan 75 m², dat blijvend is bestemd voor tijdelijk recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden, waarin keuken en/of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met een dagverblijf.

1.68 plattelandskamer

een (deel van een) (voormalig) agrarisch gebouw of cultuurhistorisch pand, kleiner dan 50 m² (per plattelandskamer), dat blijvend is bestemd voor tijdelijk recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in onzelfstandige eenheden, waarnaast keuken en/of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met een dagverblijf.

1.69 pluimveeservicebedrijf

bedrijf dat voor derden de verlading van bedrijfspluimvee regelt door de inzet van vangploegen; vangploegen worden vanuit dit bedrijf aangestuurd, maar voeren de activiteiten op een pluimveebedrijf elders uit.

1.70 prostitutie

het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt  – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of vaartuig, verrichten van seksuele handelingen met een ander, nader te onderscheiden in:

  • raamprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening zichtbaar vanaf de (openbare) weg of openbaar vaarwater wordt aangeboden;
  • bordeelprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening in een besloten daarvoor ingerichte of bedoelde ruimte wordt aangeboden.
1.71 recreatief medegebruik

vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals wegbewijzeringsbordjes, picknickbankjes en draaipoortjes, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

1.72 recreatieve routestructuur

het netwerk van (on)verharde verkeersvoorzieningen ten behoeve van langzaam verkeer gericht op recreatief medegebruik.

1.73 ruimtelijke kwaliteit

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.

1.74 stageverblijf

bedrijfsgebouw ingericht ten behoeve van de huisvesting van stagiaires, personeel, grooms, welke op het desbetreffende (agrarische) bedrijf werkzaam zijn alsmede voor kortdurend verblijf van klanten waarbij geen sprake is van een zelfstandige woonruimte.

1.75 stedenbouwkundige waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied (tot uitdrukking komend de bouwmassa, hoogtemaat, dakvorm en gevelopbouw).

1.76 voorgevel

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.

1.77 voorgevelrooilijn

een virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van de woning, alsmede zich uitstrekt tot maximaal 10 m ter weerszijden van die voorgevel.

1.78 Wabo

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.79 water, watergang

permanent en semi-permanent watervoerende oppervlaktewateren; verschijningsvormen zijn: riviertjes, beken, sloten, vloedsgraven, stroom- en grasbanen, fictieve of theoretische wateren (gelegen op de bodem van droogdalen of in vijvers/stilstaande wateren), regenwaterbuffers, wegwatergangen en overkluisde wateren; de taluds (het oppervlak tussen de bodem en de insteek) en eventueel onderhoudsstroken behoren ook tot het water.

1.80 waterschap

het Waterschap Peel en Maasvallei of diens rechtsopvolger.

1.81 weg

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen, duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.82 woning/wooneenheid

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.83 zorgboerderij

een (voormalige) boerderij met bijbehorende gebouwen, waar mensen met een integratieproblematiek omwille van ziekte, handicap, beperking, problematische opvoedingssituatie, sociaal isolement, (licht) delinquent verleden en (na professionele beoordeling) in staat worden geacht zonder enig ernstig veiligheidsrisico voor derden, via aangepaste dagbesteding geholpen worden om, voor zover mogelijk, te (re)integreren in de samenleving.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 Uitzondering op de meetregels

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken, bestemmingsvlakken of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 m wordt overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouw- en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een agrarisch bedrijf met de daarbij behorende voorzieningen, met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waarbij niet meer dan één bedrijf is toegestaan;
  • b. agrarisch grondgebruik;
  • c. behoud en ontwikkeling van de bestaande landschappelijke karakteristiek;
  • d. er is één bedrijfswoning toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - pluimveeservicebedrijf' een pluimveeservicebedrijf;
  • f. landschappelijke inpassing en instandhouding en natuurcompensatie overeenkomstig het inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1.

met daaraan ondergeschikt:

  • 1. groenvoorzieningen;
  • 2. parkeervoorzieningen;
  • 3. verkeersvoorzieningen, waaronder perceelsontsluitingswegen;
  • 4. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
  • 5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • 6. kleinschalige picknickplaatsen, wegwijzers, zitbanken, afvalemmers en dergelijke ten behoeve van kleinschalig recreatief medegebruik.

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

Verhouding tussen de belangrijkste doeleinden van deze bestemming: binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf is het beleid primair gericht op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor een duurzame en concurrerende landbouw; het agrarisch grondgebruik overweegt dus binnen deze bestemming. Daarnaast wordt gestreefd naar het beschermen en in stand houden van de lokaal bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de landschappelijke inpassing en natuurcompensatie.

3.1.3 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 13.2.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken passende binnen de bestemming;
  • b. bijgebouwen bij een bedrijfswoning met een maximum oppervlakte van 150 m²;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. ten behoeve van recreatief medegebruik zijn kleinschalige picknickplaatsen, wegwijzers, zitbanken, afvalemmers en dergelijke toegestaan;
  • f. bouwwerken passende binnen deze bestemming en landschappelijke inpassing en waterbergende en/infiltrerende voorzieningen, welke gerealiseerd en in stand dienen te worden gehouden overeenkomstig het bepaalde in het inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1.

3.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak mogen gebouwen, de bedrijfswoning(en), bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd overeenkomstig de tabel 'bebouwing' zoals opgenomen onder lid 3.2.4;
  • b. maximaal één agrarisch bedrijf is toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - pluimveeservicebedrijf' is uitsluitend de bestaande oppervlakte bedrijfsgebouwen toegestaan;
  • d. bedrijfsgebouwen, alsmede vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning mogen niet voor de voorgevel van de woning of het verlengde daarvan worden opgericht; hiervan uitgezonderd zijn bestaande volières die voor het verlengde van de voorgevel van de woning staan;
  • e. de onderlinge afstand tussen bedrijfsgebouwen mag maximaal 20 m bedragen;
  • f. bij uitbreiding van het aantal m² dierenverblijven dient te worden aangetoond dat het woon- en leefmilieu niet onevenredig wordt aangetast en dat per saldo door de uitbreiding geen toename plaatsvindt van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden bijvoorbeeld door saldering met bedrijven die beëindigd worden of door toepassing van best beschikbare stalsystemen;
  • g. bedrijfsgebouwen dienen aan de maatvoering en situering te voldoen zoals opgenomen in de tabel 'bebouwing' onder lid 3.2.4;
  • h. de bedrijfswoning dient aan de inhoud te voldoen zoals opgenomen in de tabel onder lid 3.2.4;
  • i. mestopslag is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • j. het onbebouwde blijvende deel van het bouwvlak mag worden verhard;
  • k. overkappingen zonder wanden of met maximaal 1 dichte wand mogen niet hoger zijn dan 3 m gemeten vanaf het aansluitend terrein; overkappingen die geplaatst zijn op minder dan 0,5 m van een wand van een bedrijfsgebouw, worden geacht te zijn omsloten door de desbetreffende wand van het bedrijfsgebouw.

3.2.3 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen buiten het bouwvlak, op het onbebouwd blijvende gedeelte van het bestemmingsvlak worden opgericht;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen aan de maatvoering te voldoen zoals opgenomen in de tabel bebouwing onder lid 3.2.4;
  • c. de bouwhoogte van erfafscheidingen en omheiningen mag maximaal 2 m bedragen;
  • d. overkappingen zonder wanden of met maximaal 1 dichte wand mogen niet hoger zijn dan 3 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein; overkappingen die geplaatst zijn op minder dan 0,5 m van een wand van een bedrijfsgebouw, worden geacht te zijn omsloten door desbetreffende wand van het bedrijfsgebouw;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van recreatief medegebruik, zoals kleinschalige picknickplaatsen, wegwijzers, informatieborden, zitbanken, afvalemmers en dergelijke met een bebouwingshoogte van maximaal 2 m.

3.2.4 Tabel bebouwing
maatvoering   bedrijfsgebouwen   mestsilo's   sleufsilo's   overige silo's   erfafscheidingen   overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   bedrijfswoning   bijgebouw-en bij de bedrijfswoning  
goothoogte   max. 5,5 m   n.v.t.   n.v.t.   N.v.t.   n.v.t.   n.v.t.   max. 5,5 m   max. 3,2 m  
bouwhoogte   max. 10 m   max. 8,5 m   max. 3 m   max. 15 m   max. 2 m   max. 8 m   max. 8 m   max. 6 m  
dakhelling   min. 12°, uitgezonderd onder geschikte bouwdelen   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.   min. 12°   min. 12°  
inhoud   n.v.t.   max. 2.500 m³   n.v.t.   N.v.t.   n.v.t.   n.v.t.   max. 1.000 m³   n.v.t.  
bebouwd oppervlak   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.   N.v.t.   n.v.t.   n.v.t.   m.v.t.   max. 150 m²  
maximum aantal   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.   zie verbeelding   n.v.t.  

3.3 Nadere eisen
3.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de natuur- en landschappelijke compensatie die geleverd moet worden bij de uitbreiding van agrarische bebouwing binnen het bouwvlak;
  • b. de aard, hoogte en situering van bouwwerken indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing, ter voorkoming van onevenredige aantasting en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en ter verbetering van de gebiedskwaliteit;
  • c. de te leveren kwaliteitsbijdrage op grond van het bepaalde in artikel 13.3 Kwaliteitsregels.

3.3.2 Toepassingscriteria

De onder lid 3.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de bescherming van het cultuurhistorische karakter van de bestaande bebouwing en bouwwerken en van omliggende waarden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken van de bouwregels met betrekking tot de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 voor het toestaan van een bouwhoogte van bedrijfsgebouwen van maximaal 12 m, met dien verstande dat de afwijking nodig is in verband met bedrijfseconomische dan wel andere zwaarwegende bedrijfsomstandigheden en dat de bouwhoogte ruimtelijk aanvaardbaar is.

3.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van recreatief medegebruik

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 voor het oprichten van geringe bouwwerken ten behoeve van het recreatief medegebruik, zoals speel- en schuilgelegenheden, informatieborden en bewegwijzering, met dien verstande dat:

  • a. het bestaande agrarisch gebruik van de gronden niet onevenredig wordt belemmerd;
  • b. de voorzieningen aansluiten op de bestaande recreatieve routestructuur;
  • c. het bebouwd oppervlak maximaal 20 m² mag bedragen;
  • d. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte maximaal 5 m mag bedragen;
  • f. het geen aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- of vaartuig betreft;
  • g. voor gebouwen dienen voorts de volgende afstanden in acht te worden genomen tot de volgende bestemmingen en aanduidingen:
    • 1. bos en natuur: 10 m;
    • 2. landschapswaarden en waardevolle boom: 10 m;
    • 3. water: 5 m;
  • h. de landschappelijke waarden als benoemd onder lid 3.1.1 sub c niet worden aangetast.

3.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het uitbreiden van het aantal m² dierenverblijven.

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.4 voor het uitbreiden van het aantal m² dierenverblijven, met dien verstande dat:

  • a. aangetoond is dat het woon- en leefmilieu niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. aangetoond is dat per saldo door de uitbreiding geen toename plaatsvindt van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, bijvoorbeeld door saldering met bedrijven die beëindigd worden of door toepassing van best beschikbare stalsystemen;
  • c. uitbreiding van het aantal m² dierenverblijven tot méér dan 10.000 m² vloeroppervlakte per agrarisch bedrijf of tot meer dan aanwezig is op het moment van ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel waarvoor op dat moment een Omgevingsvergunning is aangevraagd, indien de vloeroppervlakte bij dat agrarisch bedrijf al meer is dan 10.000 m², niet mogelijk is.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt ten minste verstaan het gebruik van gronden en opstallen:

  • a. als opslag-, stort- en/of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen en met dien verstande dat bestaande, voor het bedrijf niet meer functionele bebouwing voor het stallen van voertuigen zoals caravans, campers, etc., boten, antieke auto's en tractoren (oldtimers) en oude landbouwwerktuigen mag worden gebruikt;
  • b. voor handels- en bedrijfsdoeleinden behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen;
  • c. voor detailhandel, behoudens: detailhandel als ondergeschikte activiteit van op het eigen bedrijf of in de directe omgeving geproduceerde agrarische producten, alsmede van op het eigen bedrijf of in de directe omgeving op andere agrarische bedrijven bewerkte eigen agrarische producten, met dien verstande dat de verkoopruimte binnen de bestaande agrarische bebouwing is gelegen en de maximum maat van het verkoopvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 100 m²;
  • d. als standplaats van onderkomens en als standplaats van kampeermiddelen;
  • e. voor permanente bewoning en bewoning door buitenlandse werknemers van onderkomens en kampeermiddelen;
  • f. het gebruik van bebouwing als bed & breakfast, plattelandsappartementen, plattelandskamers en/of trekkershutten;
  • g. voor zelfstandige bewoning, voor zover het niet betreft de bestaande woning, een logiesgebouw ten behoeve van de huisvesting van buitenlandse werknemers en een stageverblijf ten behoeve van stagiaires;
  • h. het gebruik van aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;
  • i. voor zelfstandige bewoning of afhankelijke woonruimte, indien het een vrijstaand bijgebouw betreft;
  • j. voor kantineactiviteiten, behoudens ten behoeve van het eigen bedrijf;
  • k. voor een horecabedrijf en/of -instelling;
  • l. voor reclamedoeleinden, behoudens ten behoeve van de eigen inrichting;
  • m. voor intensieve veehouderij;
  • n. voor glastuinbouw;
  • o. als manege;
  • p. de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf, met uitzondering van de in de bestemmingsomschrijving omschreven vormen van bedrijfsmatig gebruik en met uitzondering van het gebruik van hoofd- en bijgebouwen voor een aan-huis-gebonden beroep en/of bedrijf tot een oppervlakte van maximaal 50 m²;
  • q. digitale verkoop via internet;
  • r. prostitutiedoeleinden;
  • s. als zorgboerderij;
  • t. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van meerdere bedrijven is niet toegestaan, met dien verstande dat mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit voor het eigen agrarisch bedrijf wel is toegestaan;
  • u. het op het eigen bedrijf verwerken van producten geproduceerd op agrarische bedrijven van derden voor meer dan 10% van het hetzelfde product afkomstig uit het eigen bedrijf;
  • v. voor bewoning van de bedrijfswoning door derden;
  • w. voor dierenverblijven voor zover het een vloeroppervlakte van 10.000 m² per agrarisch bedrijf overschrijdt, met uitzondering van het gebruik, zoals dit aanwezig was ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel waarvoor op dat moment een omgevingsvergunning is aangevraagd, in welk geval die grotere vloeroppervlakte niet mag worden overschreden.

3.5.2 Parkeren

Elk bedrijf dient te voorzien in de behoefte aan parkeergelegenheid (zowel voor personeel als voor bezoekers) en in gelegenheid voor laden en lossen, waarbij voldaan dient te worden aan de normen opgenomen in de Parkeerbeleidsnota 2006, tenzij voldoende openbare plaatsen aanwezig zijn volgens een beoordeling van burgemeester en wethouders.

3.5.3 Specifieke gebruiksregels

Gebruik overeenkomstig de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' is uitsluitend toelaatbaar indien het inrichtingsplan, zoals opgenomen in Bijlage 1 gerealiseerd en in standgehouden wordt.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken voor het gebruik van een aangebouwd bijgebouw als afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1 onder k teneinde toe te staan dat een aangebouwd bijgebouw aan de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. er geen sprake is van een zelfstandige woning;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. er maximaal één afhankelijke woonruimte per woning ontstaat;
  • d. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer dan 75 m² bedraagt.

3.6.2 Afwijken voor een grotere oppervlakte dan 50 m², of als bedrijfsruimte voor een aan-huis-gebonden bedrijf of een ambachtelijk bedrijf

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1 onder s voor een grotere oppervlakte dan 50 m², of als bedrijfsruimte voor een aan-huis-gebonden bedrijf of een ambachtelijk bedrijf in een deel van een woning of de daarbij behorende bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de daar gepleegde activiteiten ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
  • b. het gebruik naar de aard met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • c. de woonfunctie op het betrokken perceel niet in betekenende mate wordt aangetast;
  • d. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen als zodanig wordt gebruikt;
  • e. geen gebruik plaatsvindt, dat meldings- of vergunningsplichtig is in het kader van de Wet milieubeheer, tenzij ten aanzien van meldingsplichtige activiteiten door de aanvrager middels onderzoek kan worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat door desbetreffende activiteit niet onevenredig wordt aangetast;
  • f. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met het beroep of bedrijf;
  • g. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn en die niet binnen het perceelsgedeelte, dat binnen het bestemmingsvlak gelegen is, gerealiseerd kunnen worden.

3.6.3 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van het toestaan van nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5.1 ten behoeve van:

  • a. het gebruik als bed & breakfast, plattelandsappartementen en/of plattelandskamers en/of trekkershutten gelegen binnen de bestaande bebouwing(smogelijkheden) met een totale oppervlakte van niet meer dan 300 m², inclusief een kleinschalige horecavoorziening. In totaal zijn per agrarisch bedrijf niet meer dan 10 slaapplaatsen in de vorm van plattelandsappartementen en/of plattelandskamers en/of trekkershutten toegestaan en maximaal 4 slaapplaatsen in de vorm van bed & breakfast;
    met dien verstande dat:
    • 1. er een woning aangeduid is middels de aanduiding 'bedrijfswoning';
    • 2. er binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', tezamen maximaal 90 slaapplaatsen ten behoeve van dit gebruik zijn toegestaan;
  • b. een groepsaccommodatie voor een groep van maximaal 30 personen;
  • c. kleinschalige dagrecreatie en daghoreca ten dienste van de extensieve recreatie in het buitengebied c.q. ondersteunend aan wandel- en fietsroutes;
  • d. expositie-, educatie- en culturele doeleinden alsmede doeleinden voor natuur- en landschapsbeheer;
  • e. een zorgboerderij, zoals dagopvang van gehandicapten en kinderopvang, gerelateerd aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • f. in totaal zijn per agrarisch bedrijf nevenactiviteiten, zoals bedoeld onder c, d en e toegestaan binnen bestaande bebouwing tot een maximum vloeroppervlakte van 350 m², dit is inclusief de verkoopvloeroppervlakte van detailhandel, indien aanwezig.

3.6.4 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van het mede toestaan van bewoning van de bedrijfswoning door derden

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1 onder y ten behoeve van het toestaan van bewoning van de voormalige bedrijfswoning door derden, met dien verstande dat:

  • a. de bedrijfswoning niet gelegen is in de aanduiding 'landbouwontwikkelingsgebied';
  • b. een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijzigen in bestemming 'Wonen'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen, met dien verstande dat:

  • a. de wijziging past in het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  • b. de bedrijfsvoering is beëindigd;
  • c. alle voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van de bebouwing die is toegestaan bij de bestemming Wonen;
  • d. de milieuvergunning is ingetrokken;
  • e. de wijziging niet leidt tot nieuwe belemmeringen van in de omgeving gelegen (agrarische) bedrijven;
  • f. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  • g. het aantal woningen zoals aanwezig niet toeneemt;
  • h. de inhoud van het hoofdgebouw niet wordt vergroot;
  • i. de totstandkoming van een aanvaardbaar woonmilieu dient te worden gegarandeerd.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. instandhouding, herstel en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • b. instandhouding of ontwikkeling van een (half)natuurlijke vegetatie, waarin kruiden en/of struiken aspectbepalend zijn;
  • c. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast;
  • d. agrarisch gebruik voor zover noodzakelijk voor de instandhouding of ontwikkeling van de natuurlijke kwaliteiten;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. bestaande verkeersvoorzieningen.
  • g. landschappelijke inpassing en instandhouding en natuurcompensatie overeenkomstig het inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1.

4.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 13.2.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming en landschappelijke inpassing en waterbergende en/infiltrerende voorzieningen, welke gerealiseerd en in stand dienen te worden gehouden overeenkomstig het bepaalde in het inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels; de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 m bedragen; overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals voederruiven, waarbij de bouwhoogte maximaal 2 m mag bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik en/of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. standplaats van onderkomens en als standplaats van kampeermiddelen uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - natuurkampeerterrein', met dien verstande dat:
    • 1. kamperen alleen tijdens het kampeerseizoen is toegestaan dat loopt van 15 maart tot 1 november;
    • 2. buiten het kampeerseizoen geen kampeermiddelen op het terrein aanwezig zijn;
    • 3. de kampeerplaatsen landschappelijk zijn ingepast in de omgeving;
  • b. agrarisch gebruik, behoudens voor zover dat ten dienste staat van de instandhouding en ontwikkeling van de natuurwaarden;
  • c. opslagdoeleinden, anders dan overeenkomstig het normale gebruik bij de bestemming 'Natuur', met dien verstande dat opslag van mest niet is toegestaan;
  • d. het aanbrengen van foliemestbassins;
  • e. het beoefenen van lawaaisporten;
  • f. voor parkeerterrein;
  • g. volkstuinen.

4.3.2 Landschappelijke inpassing (voorwaardelijke verplichting)

Het gebruiken en/of het laten gebruiken van de voor 'Natuur' aangewezen gronden en opstallen conform de bestemming 'Natuur', voor zover dit gebruik is toegelaten onder de voorwaarde van landschappelijke inpassing, is alleen toegestaan als die landschappelijke inpassing:

  • a. zoals bedoeld in lid 4.1.1 onder g en conform het landschapsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, volledig is uitgevoerd en volledig in stand wordt gehouden. De landschappelijke inpassing die als voorwaarde voor bebouwing elders dient plaats te vinden, dient volledig te zijn uitgevoerd en/of volledig in stand te worden gehouden alvorens gebruik overeenkomstig de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' is toegestaan;
  • b. zoals bedoeld in artikel 3.1.1 onder f en conform het landschapsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, volledig is uitgevoerd en volledig in stand wordt gehouden. De landschappelijke inpassing die als voorwaarde voor gebruik elders dient, dient volledig te zijn uitgevoerd en/of volledig in stand te worden gehouden alvorens gebruik overeenkomstig de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' is toegestaan.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Natuur' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
  • b. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het vergraven van het profiel van bestaande waterlopen;
  • d. het aanplanten van bomen en struiken;
  • e. het afgraven van gronden.

4.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen vergunning vereist was dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd.

4.4.3 Toelaatbaarheid

Werken als bedoeld in lid 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarden van de desbetreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Hierbij gelden de volgende criteria:

omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden   criteria voor verlening van de omgevingsvergunning  
4.4.1 sub a.
het aanbrengen van ondergrondse leidingen  
- het werk dient noodzakelijk te zijn voor de nutsvoorziening van in de nabijheid gelegen woningen of bedrijfsgebouwen;
- het tracé dient zoveel mogelijk bestaande wegen te volgen;
- kwetsbare vegetaties dienen zoveel mogelijk te worden ontzien. Hieromtrent wordt, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig, een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige om advies gevraagd.  
4.4.1 sub b.
het aanleggen van paden  
de paden zijn noodzakelijk voor de verbetering van de mogelijkheden voor recreatief medegebruik.  
4.4.1 sub d.
het aanplanten van bomen en struiken  
- de werken dienen bij te dragen aan de natuurlijke verscheidenheid dan wel de recreatieve aantrekkelijkheid in het gebied;
- er dient gebruik te worden gemaakt van inheemse soorten;
- karakteristieke levensgemeenschappen voor open terrein mogen niet ernstig worden geschaad. Hieromtrent wordt, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig, een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige om advies gevraagd.  
4.4.1 sub e.
het afgraven van gronden  
de werken dienen bij te dragen aan de natuurlijke verscheidenheid in het gebied, bijvoorbeeld door het afvoeren van mineralen, het creëren van nattere terreinomstandigheden of het verflauwen van oevers;
bestaande karakteristieke levensgemeenschappen voor open terrein mogen niet ernstig worden geschaad. Hieromtrent wordt, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig, een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige om advies gevraagd.  

Artikel 5 Waarde - Archeologie middelhoog

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

5.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 13.2.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden, overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

5.2.2 Toepassingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar haar oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 5.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

5.2.3 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in lid 5.2.2 sub b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.2.4 Uitzonderingen

De leden 5.2.1, 5.2.2 en 5.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een verstoringsoppervlakte kleiner dan 2.500 m², ongeacht de diepte;
  • c. een bouwwerk met een verstoringsoppervlakte groter dan 2.500 m² dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst; of
  • d. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van 3 m.

5.2.5 Regeling bij vondsten

Indien het bepaalde in lid 5.2.3 sub c van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, tot een diepte van meer dan 40 cm beneden maaiveld en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 40 cm beneden maaiveld;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het tot stand brengen en of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • i. het aanleggen of verbreden/verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met grondverstoringen dieper dan 40 cm beneden maaiveld.

5.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 5.3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 5.2 van toepassing is;
  • b. een verstoringsoppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m² ongeacht de diepte;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden of een ontgrondingvergunning; of
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • f. worden uitgevoerd voor militaire oefeningen zoals handmatige vergravingen.

5.3.3 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

5.3.4 Toepassingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden indien naar haar oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 5.3.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden verbonden voorschriften.

5.3.5 Voorschriften aan de vergunning

In de situatie als bedoeld in lid 5.3.4 sub b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.3.6 Regeling bij vondsten

Indien het bepaalde in lid 5.3.5 sub c van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 6 Waarde - Beekdallandschap

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Beekdallandschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. behoud en versterking van het onbebouwde karakter, de kleinschaligheid en de hoge dichtheid aan kleine landschapswaarden;
  • b. behoud en versterking van een dicht stelsel aan kleine wateren (sloten, poelen) met geleidelijke oevers;
  • c. geleidelijke overgangen tussen kleine landschapswaarden en agrarisch grondgebruik.

6.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 13.2.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Waarde - Beekdallandschap' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de voor 'Waarde - Beekdallandschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde, van geringe omvang welke noodzakelijk zijn voor de instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2 m mag bedragen.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwen van bouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2, ten behoeve van het bouwen van gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:

  • a. het belang van de in lid 6.1 genoemde waarden niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Beekdallandschap' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen van houtopstanden;
  • b. het ophogen, afgraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van de bodem en het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
  • c. het verharden van onverharde paden;
  • d. het verleggen, vergraven en/of dempen van het water.

6.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen vergunning vereist was dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd.

6.4.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in lid 6.1 genoemde waarden en doeleinden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind. Hierbij gelden de volgende toetsingscriteria:

omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden   criteria voor verlening van de omgevingsvergunning  
de werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 6.1 genoemde waarden en doeleinden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind. Hierbij gelden de volgende toetsingscriteria:   het verwijderen moet noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsuitoefening
de schaal en ruimtematen binnen het beekdal mogen niet onevenredig worden vergroot. In verband hiermee kan compenserende beplanting elders binnen het beekdal worden vereist
geleidelijke overgangen tussen bos- en natuurgebieden, kleine landschapswaarden en agrarisch grondgebruik mogen niet worden aangetast  
6.4.1 sub b.
ophogen, afgraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen en aanbrengen ondergrondse leidingen  
de werken zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsuitoefening dan wel de ontsluiting of nutsvoorziening van in het gebied aanwezige woningen of bedrijfsgebouwen;
het leefgebied van bodembewonende dieren mag niet onevenredig worden aangetast  
6.4.1 sub c.
verharden van onverharde paden  
de bermvegetatie mag niet worden aangetast. Hieromtrent wordt, indien naar oordeel van het bevoegd gezag nodig, een door het bevoegd gezag aan te wijzen ter zake deskundige om advies gevraagd  
6.4.1 sub d.
het verleggen, vergraven en/of dempen van het water  
de werken zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsuitoefening;
behoud van een dicht stelsel aaneengesloten liggende kleine wateren (sloten, poelen) met geleidelijke oevers in het desbetreffende gebied. In verband hiermee kunnen compenserende maatregelen waterbiotopen elders binnen het gebied worden vereist  

6.5 Wijzigingsbevoegdheid
6.5.1 Wijziging in de bestemming 'Natuur'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Natuur' ten behoeve van het realiseren van nieuwe natuur, met dien verstande dat:

  • a. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • b. de wijziging niet leidt tot nieuwe belemmeringen van in de omgeving gelegen bedrijven;

met dien verstande dat:

    • 1. de regels in het artikel 'Natuur' van bestemmingsplan buitengebied in acht worden genomen.

Artikel 7 Waterstaat - Waterlopen

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. bescherming, beheer en onderhoud van primaire wateren, zoals watergangen en regenwaterbuffers, overeenkomstig de Keur van het Waterschap Peel en Maasvallei, alsmede onderhoudspaden en -stroken langs secundaire watergangen, overkluisde secundaire watergangen, meanderzones en retentiebekkens;
  • b. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezige bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvoor een bouwvergunning verleend is ingevolge artikel 40 van de Woningwet dan wel waarvoor een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend.

7.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 13.2.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend worden gebouwd:

  • bouwwerken van geringe omvang welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de primaire wateren en/of de regenwaterbuffer.

7.2.2 Regels met betrekking tot bouwwerken

Met betrekking tot de bouwwerken geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte maximaal 3,5 m mag bedragen.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijken voor het oprichten van andere bebouwing

Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 7.2, voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden, mits:

  • a. het belang van het primaire water, gehoord het Waterschap, niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Gebruik van de gronden

Op de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Peel en Maasvallei van toepassing.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Verbodsbepaling

Het is verboden op de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • het aanbrengen van terreinverhardingen.

7.5.2 Normaal onderhoud

Het in artikel 7.5.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend.

7.5.3 Toelaatbaarheid

Werken als bedoeld in lid 7.5.1 onder a zijn slechts toelaatbaar, mits deze werkzaamheden noodzakelijk zijn ten behoeve van:

  • a. een betere en veilige verkeersafwikkeling;
  • b. de bereikbaarheid van de achterliggende bestemmingen;
  • c. het waterbeheer;
  • d. indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke en beeldkwalitatieve waarde van de gronden en de waterloop, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Hiertoe wordt de beheerder van de waterloop gehoord.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Antidubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Algemeen

Geen bouwwerk mag worden opgericht, indien daardoor een ander bouwwerk met het daarbij behorende bouwperceel hetzij niet langer zou blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.

9.2 Bijgebouwgrens overschrijden

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de aangegeven bouwgrens c.q. bijgebouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.

9.3 Ondergronds bouwen

Ondergrondse gebouwen (zoals kelders) zijn in het bouwvlak toegestaan onder bestaande gebouwen en nieuw op te richten gebouwen tot een maximale diepte van 3,5 m.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de bestemming 'Recreatie' met aanduiding 'seksinrichting';
  • b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • c. straatprostitutie.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemeen
11.1.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor:

  • a. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van dakhellingen, inhoudsregels, goothoogten, bouwhoogten, bouwperceelsgrensafstanden, bebouwde oppervlakten en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met ten hoogste 10%, hiervan uitgezonderd is de maximale inhoud van woningen, hiervoor is een afwijkingsregel binnen de bestemmingen opgenomen;
  • b. het in geringe mate, doch niet meer dan 1 m, afwijken (ten behoeve van bebouwing, gebruik, werken geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden) van een bestemmingsgrens, alsmede van de vorm van bouwvlakken, dan wel de ligging van rooilijnen voor zover dit noodzakelijk is om het plan (en de daaraan ten grondslag liggende intenties) in te passen in de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  • c. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken van openbaar nut en van geringe afmetingen, mits de gebouwen geen grotere oppervlakte dan 25 m² en geen grotere goothoogte dan 3 m hebben en mits de andere bouwwerken geen grotere bouwhoogte hebben dan 5 m, met uitzondering van antennes, lichtmasten, ontluchtingspijpen en gasdrukregel- en meetstations;
  • d. voor het oprichten van antennes ten behoeve van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen voor privé-gebruik, mits deze antennes niet hoger zijn dan 15 m;
  • e. voor het oprichten van vrijstaande antenne-opstelpunten, mits:
    • 1. deze masten niet hoger zijn dan 40 m;
    • 2. gemeenschappelijk gebruik van antennes (sitesharing) niet mogelijk is;
    • 3. geen gebouw of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, aanwezig of beschikbaar is om een niet vrijstaande antenne-opstelpunt te kunnen bouwen;
    • 4. bij de locatiekeuze en uitvoering op evenredige wijze rekening is gehouden met de aanwezige stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de woonfunctie niet onevenredig wordt geschaad;
    • 5. zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de aanwezige hoge elementen;
    • 6. op de desbetreffende percelen geen woonfunctie rust;
    • 7. aanvrager door middel van een onafhankelijk rapport heeft aangetoond dat een antenne-opstelpunt onmisbaar is voor de realisering van een adequaat, dekkend netwerk.

11.1.2 Toetsing

De in het vorige lid genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

11.2 Kleine windturbines, zonnevolgsystemen, zonnepanelen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor het toestaan van kleine windturbines, zonnevolgsystemen en zonnepanelen bij woningen op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en agrarische bedrijven, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de kleine windturbine, het zonnevolgsysteem of de zonnepanelen op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, moeten binnen het bouwvlak of de aanduiding 'bijgebouwen' worden gerealiseerd, op of direct bij de woning dan wel op of direct bij een agrarisch bedrijfsgebouw;
  • b. de tiphoogte van de kleine windturbine mag niet meer dan 1/3 hoger zijn dan de woning of het agrarisch bedrijfsgebouw waarop of waarbij de windturbine wordt gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van zonnevolgsystemen of zonnepanelen op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 10 m bedragen;
  • d. per woning mogen maximaal 3 kleine windturbines, zonnevolgsystemen of zonnepanelen op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd;
  • e. aan het aantal windturbines bij of op een agrarisch bedrijfsgebouw wordt geen maximum gesteld;
  • f. de kleine windturbine mag geen hinder opleveren voor omwonenden en geen landschappelijke verrommeling teweegbrengen;
  • g. de aanvrager dient te onderbouwen dat geen landschappelijke verrommeling optreedt.
11.3 Tijdelijk kamperen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor het toestaan van tijdelijk kamperen, mits aan de volgende voorwaarde wordt voldaan:

  • het kamperen dient meerdaags te zijn en van enige importantie.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2 m, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

12.2 Wijziging ten behoeve van een bijzondere begraafplaats

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de aanleg van een bijzondere (particuliere) begraafplaats op eigen terrein. De voorwaarden voor de aanleg van een bijzondere begraafplaats zijn:

  • a. de aanvrager moet duidelijk maken dat hij gedurende ten minste 10 jaar binding houdt met de grond en dat het beheer gedurende ten minste 10 jaar is geregeld;
  • b. het perceelsgedeelte mag maximaal 35 m² zijn, bebouwing maximaal 10 m² met een bouwhoogte van maximaal 2 m;
  • c. het perceelsgedeelte moet bij de woning van de aanvrager horen;
  • d. de afstand tot de woning van aanvrager en woningen van derden bedraagt minimaal 20 m en de afstand tot de perceelsgrens en de openbare weg minimaal 10 m;
  • e. er mogen geen kabels en leidingen aanwezig zijn op het perceelsgedeelte dat dient te worden gewijzigd;
  • f. de begraafplaats dient vanaf de openbare weg visueel afgeschermd te worden met een afscherming van ten minste 1,8 m hoog;
  • g. de Wet op de Lijkbezorging en het Besluit op de Lijkbezorging zijn van toepassing.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

13.2 Voorrangsregels
13.2.1 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

13.3 Kwaliteitsregels
13.3.1 Algemeen

Het bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk. Om verzekerd te zijn van de beoogde kwaliteitsverbetering, worden instrumenten ingezet die erop gericht zijn om de ontwikkelingen te combineren met die benodigde kwaliteitsverbetering. Deze kwaliteitsverbetering vindt via een drietal benaderingen plaats:

  • a. ruimtelijke kwaliteit intensief veehouderijbedrijf binnen landbouwontwikkelingsgebied;
  • b. ruimtelijke kwaliteit via het instrument landschappelijke inpassing;
  • c. ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage.

De ruimtelijke kwaliteit intensief veehouderijbedrijf binnen landbouwontwikkelingsgebied heeft betrekking op de uitbreiding van intensieve veehouderijbedrijven binnen het op de verbeelding aangeduide landbouwontwikkelingsgebied.

De ruimtelijke kwaliteit via het instrument landschappelijke inpassing geldt voor agrarische bedrijven. Voor zover sprake is van uitbreiding van verharding en bebouwing binnen het bouwkavel kan het instrument worden ingezet via de nadere eisenregeling. Voor zover het betreft de uitbreiding van de bouwkavel en omschakeling naar niet-grondgebonden agrarische bedrijven, wordt het instrument ingezet in het kader van de wijzigingsbevoegdheid.

De ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage geldt voor niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied, voor zover het betreft:

  • 1. ontwikkelingen buiten het bouwvlak;
  • 2. een meer ingrijpende uitbreiding van niet-agrarische bedrijven/recreatiebedrijven;
  • 3. het toevoegen van nevenactiviteiten.

13.3.2 Ruimtelijke kwaliteit via het instrument landschappelijke inpassing

Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd medewerking te verlenen aan de in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkings-, wijzigings- en nadere eisenregels, met dien verstande dat, voor zover het betreft ontwikkelingen ten behoeve van agrarische bedrijven, naast de reeds in de desbetreffende regels opgenomen voorwaarden, tevens wordt voldaan aan de bepalingen op grond van de provinciale uitwerking voor landschappelijke inpassing. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een drietal pakketten, te weten:

  • Verplicht basispakket;
  • Basispakket-plus;
  • Basispakket-extra.

In de tabel hieronder is aangegeven wanneer de diverse pakketten verplicht zijn en wanneer onafhankelijk advies moet worden ingewonnen.

  Basispakket   Basispakket-plus   Basispakket-extra   Onafhankelijk advies  
Uitbreiding bebouwde oppervlakte bedrijfsgebouwen of verharding binnen bouwkavel alsmede het vergroten agrarisch bouwkavel tot referentiemaat (1,5 ha) in agrarisch gebied gelegen in een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht
 
verplicht   verplicht   vrijwillig   ja  
Uitbreiding bebouwde oppervlakte bedrijfsgebouwen of verharding binnen bouwkavel alsmede het vergroten agrarisch bouwkavel tot referentiemaat (1,5 ha) in agrarisch gebied/landbouwontwikkelingsgebied
 
verplicht   vrijwillig   vrijwillig   ja  
Uitbreiding bebouwde oppervlakte bedrijfsgebouwen of verharding binnen bouwkavel alsmede vergroten agrarisch bouwkavel tot referentiemaat (1,5 ha) in agrarisch gebied met waarden
 
verplicht   verplicht   vervangend voor Basispakket-plus   ja  
Uitbreiding bebouwde oppervlakte bedrijfsgebouwen of verharding binnen bouwkavel alsmede het vergroten agrarisch bouwkavel boven de referentiemaat (1,5 ha), maar onder de 3 ha in landbouwontwikkelingsgebied
 
verplicht   verplicht   vervangend voor Basispakket-plus   ja  
Uitbreiding bebouwde oppervlakte bedrijfsgebouwen of verharding binnen bouwkavel alsmede het vergroten agrarisch bouwkavel van een intensief veehouderijbedrijf boven de 3 ha in landbouwontwikkelingsgebied
 
verplicht   verplicht   verplicht, eventueel te vervangen door een extra tegenprestatie uit het Basispakket-plus   ja  
Omschakeling naar niet-grondgebonden bedrijf
 
verplicht   verplicht   vervangend voor Basispakket-plus   ja  

Uit de tabel blijkt dat het basispakket steeds verplicht is. Het basispakket-plus is bij zwaardere ingrepen verplicht. Het basispakket-extra is niet verplicht, maar kan als vervanging worden ingezet voor het basispakket-plus.

In de volgende artikelleden is uiteengezet welke (tegen)prestaties onderdeel vormen van het desbetreffende pakket. Om te komen tot een goede toepassing van de (tegen)prestaties, dienen alle fysieke omgevingscomponenten, die samenhangen met de beoogde agrarische bedrijfsontwikkeling, in ogenschouw te worden genomen, te weten: water, erosie, landschappelijke inpassing, cultuurhistorie, natuur en landschap, milieu, ontstening/ontglazing en veiligheid/overstroming.

Om inzicht te krijgen in de aard van de agrarische ontwikkeling(en) en de effecten op de omgevingskwaliteiten, dient een bedrijfsontwikkelingsplan (BOP) te worden overgelegd. In dit BOP wordt een duurzame tegenprestatie gericht op de omgevingskwaliteit geformuleerd, die dient te beantwoorden aan de doelstelling van de onderliggende gebiedsbestemming, en er dient te worden ingegaan op de borging ervan.

Basispakket

In het kader van het basispakket dienen de volgende randvoorwaarden in acht te worden genomen:

  • a. er dient sprake te zijn van een inpassing van de nieuwe bebouwing/verharding op basis van een inpassingsplan, waarbij een wezenlijke bijdrage aan een adequate landschappelijke inpassing wordt geleverd en waarbij een en ander is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken (landschapstype en ruimtelijke inpassing);
  • b. herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van problematiek op het gebied van hemelwater als gevolg van nieuwe bebouwing/verharding (water- en erosie-aspecten). Hierbij dient uit te worden gegaan van afkoppeling van hemelwater, waarbij afhankelijk van de situatie sprake van infiltratie of retentie kan zijn.

Basispakket-plus

In het kader van het basispakket-plus dient aanvullend op het basispakket voldaan te worden aan één of meerdere van de onderstaande componenten, afhankelijk van het agrarische bedrijfstype en de in het geding zijnde omgevingswaarden:

  • a. architectonische vormgeving van de nieuw op te richten bebouwing;
  • b. voorzieningen ter voorkoming van problematiek op het gebied van hemelwater, als gevolg van bestaande bebouwing/verharding;
  • c. opruimen oude gebouwen/verharding/glasbebouwing;
  • d. maatregelen op het gebied van veiligheid/overstroming in beekdalen;
  • e. herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
  • f. het aanbrengen van extra milieureducerende maatregelen op het gebied van geluid, geur, ammoniak, stof of trilling;
  • g. voor intensieve veehouderij bij meerdere bedrijfslocaties: beste locatiemethode gericht op afbouw van de tweede en/of volgende locaties, waarbij op een vast te leggen moment sloop van de gebouwen zal plaatsvinden.

13.3.3 Ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage

Algemeen

Het bevoegd gezag is bevoegd medewerking te verlenen aan de in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen afwijkings- en wijzigingsregels, onder de voorwaarde, dat naast de reeds genoemde voorwaarden, tevens wordt voldaan aan de bepalingen omtrent het leveren van een kwaliteitsbijdrage, waarbij het gaat om de volgende doelstellingen en bijdragen.

Bestemming Agrarisch, Agrarisch-Agrarisch Bedrijf

Binnen deze bestemmingen is de kwaliteitsdoelstelling gericht op het versterken van de aanwezige landschappelijke en stedenbouwkundige structuur/identiteit. Deze doelstelling kan worden bereikt door het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:

  • a. er dient sprake te zijn van een inpassing van de nieuwe bebouwing/verharding op basis van een inpassingsplan, waarbij een en ander is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijke inpassing en ruimtelijke inpassing);
  • b. versterking omliggende openbare ruimte;
  • c. realiseren of versterken van landschappelijke waarden zoals beschreven in bestaande provinciale beleidskaders;
  • d. behoud en herstel cultuurhistorisch waardevolle panden;
  • e. vervangende nieuwbouw met hogere kwaliteit;
  • f. sloop van overtollige bebouwing en/of glasbebouwing, verwijderen van verharding;
  • g. inpassende beplanting;
  • h. agrarisch natuurbeheer;
  • i. realiseren of versterken landschappelijke waarden zoals beschreven in bestaande provinciale beleidskaders.

Natuur

Binnen de bestemming Natuur is de kwaliteitsdoelstelling gericht op het behouden en versterken van de ecologische structuur. Deze doelstellingen kunnen worden bereikt door het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:

  • a. realiseren of versterken natuurwaarden zoals beschreven in bestaande provinciale beleidskaders;
  • b. agrarisch natuurbeheer;
  • c. behoud en herstel cultuurhistorisch waardevolle panden;
  • d. vervangende nieuwbouw met hogere kwaliteit;
  • e. sloop van overtollige bebouwing en/of glasbebouwing, verwijderen van verharding;
  • f. inpassende beplanting.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Molenweg 23 Stramproy'.