direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 5e gedeeltelijke wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied 2011, Princenweg 48
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0988.BPBuitengeb2011H5-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voornemen bestaat om de bestaande plattelandswoning aan de Princenweg 48 in Weert te splitsen in twee reguliere woningen. Deze ontwikkeling is niet rechtstreeks toegestaan, maar kan wel mogelijk worden gemaakt op basis van een wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is daarom dit wijzigingsplan opgesteld.

Het college van burgemeester en wethouders heeft per brief van 5 juni 2019 reeds aangegeven in principe bereid te zijn medewerking te verlenen aan de beoogde splitsing van de plattelandswoning in twee reguliere woningen.

1.2 Ligging en grens plangebied

Het plangebied ligt aan de Princenweg 48 aan de westzijde van de kern Weert. Het betreft het (huidige) perceel van de plattelandswoning met bijbehorend bijgebouw.

Op afbeelding 1 is de grens van het plangebied weergegeven op een luchtfoto. Op afbeelding 2 is de grens van het plangebied geprojecteerd op een kadastrale ondergrond. Het plangebied omvat een groot deel van het kadastrale perceel gemeente Weert, sectie X, perceel 206.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBuitengeb2011H5-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied (rood omlijnd) in de omgeving (bron: PDOK viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBuitengeb2011H5-VA01_0002.png"

Afbeelding 2: Plangebied (blauw omlijnd) op een kadastrale ondergrond (bron: PDOK viewer)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’, dat op 26 juni 2013 door de gemeenteraad van Weert is vastgesteld.

Op het plangebied ligt de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf', met een bijbehorend bouwvlak en de functieaanduiding 'bedrijfswoning'.

Daarnaast zijn deels de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie hoog' en 'Waarde - Archeologie middelhoog' van toepassing en is voor het plangebied de gebiedsaanduiding ‘reconstructiewetzone – verwevingsgebied’ opgenomen.

Verder dient te worden opgemerkt dat op 11 december 2017 een omgevingsvergunning is verleend voor het gebruik van de bedrijfswoning als plattelandswoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBuitengeb2011H5-VA01_0003.png"

Afbeelding 3: Uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor een agrarisch bedrijf met de daarbij behorende voorzieningen, met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waarbij per (gekoppeld) bouwvlak niet meer dan één bedrijf is toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is daarnaast een bedrijfswoning toegestaan.


Binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee een woningsplitsing mogelijk kan worden gemaakt. Deze wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen' waarbij de bestaande huisstalboerderij wordt gesplitst in twee woningen, met dien verstande dat:

  • a. de wijziging past in het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  • b. de bedrijfsvoering is beëindigd;
  • c. alle voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, de oppervlakte van de te slopen bebouwing dient minimaal 500 m² te bedragen;
  • d. voor zover de oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen bij de woning meer bedraagt dan 150 m² per woning dient van deze overmaat 100% te worden gesloopt;
  • e. de milieuvergunning is ingetrokken;
  • f. de wijziging niet leidt tot nieuwe belemmeringen van in de omgeving gelegen (agrarische) bedrijven;
  • g. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  • h. voldaan wordt aan de vereisten uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
  • i. met dien verstande dat blijkt dat externe veiligheid (inclusief verantwoording) geen beletsel of beperking vormt;
  • j. de bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het complex moeten behouden blijven, de woningsplitsing dient daarom inpandig plaats te vinden;
  • k. de inhoud van het hoofdgebouw (de huisstalboerderij) bedraagt meer dan 900 m³;
  • l. de inhoud van het hoofdgebouw (de huisstalboerderij) niet wordt vergroot, behoudens het gestelde in artikel 27 Wonen;
  • m. de totstandkoming van een aanvaardbaar woonmilieu dient te worden gegarandeerd;
  • n. de regels van artikel 27 Wonen verder van toepassing worden verklaard.

Ten aanzien van de bovengenoemde wijzigingsvoorwaarden kan het volgende worden opgemerkt:

  • a. De woningsplitsing past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma. Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 3.
  • b. De bedrijfsvoering is reeds geruime tijd beëindigd. De woning is in de huidige situatie in gebruik (en vergund) als plattelandswoning.
  • c. In het voorliggende geval is geen sprake van te slopen bedrijfsbebouwing. De nog aanwezige voormalige bedrijfsbebouwing zal worden gebruikt als bijbehorend bouwwerk behorende bij de woningen, passend binnen de daarvoor geldende regels (zie onder d).
  • d. Op het perceel is nog één vrijstaand bijgebouw aanwezig, waarvan de totale oppervlakte minder dan 300 m² bedraagt, waarmee wordt voldaan aan de eis dat maximaal 150 m² aan bijgebouwen per woning is toegestaan.
  • e. De milieuvergunning is reeds ingetrokken.
  • f. De wijziging leidt niet tot nieuwe belemmeringen van in de omgeving gelegen (agrarische) bedrijven, zoals is beargumenteerd in hoofdstuk 4 en meer specifiek in paragraaf 4.2 en paragraaf 4.3.
  • g. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie (zie paragraaf 4.7).
  • h. Uit het akoestisch onderzoek, zoals opgenomen in paragraaf 4.1, blijkt dat onder voorwaarden kan worden voldaan aan de vereisten uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.
  • i. Vanuit externe veiligheid bestaan er geen belemmeringen, zoals beschreven in paragraaf 4.4.
  • j. De bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het complex blijven behouden, de woningsplitsing vindt inpandig plaats.
  • k. De inhoud van het hoofdgebouw bedraagt meer dan 900 m³.
  • l. De inhoud van het hoofdgebouw wordt niet vergroot, er is uitsluitend sprake van inpandige wijzigingen.
  • m. Er is sprake van een aanvaardbaar woonmilieu, zoals beargumenteerd in hoofdstuk 4.
  • n. In de regels van dit wijzigingsplan zijn de regels van artikel 27 'Wonen' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' van toepassing verklaard.

Er kan kortom worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden.

1.4 Leeswijzer

In dit rapport wordt, in hoofdstuk 2, een beschrijving gegeven van het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat van toepassing is op de beoogde ontwikkeling. Hoofdstuk 4 gaat in op diverse, voor het plan relevante, planologische en milieutechnische aspecten. De juridische aspecten en de haalbaarheid van het plan staan achtereenvolgens beschreven in de hoofdstukken 5 en 6. Deze toelichting wordt afgesloten met een hoofdstuk over de handhaving (hoofdstuk 7) en een hoofdstuk met een beschrijving van de procedure voor dit wijzigingsplan (hoofdstuk 8).

Hoofdstuk 2 Beschrijving plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is het plangebied in gebruik ten behoeve van een plattelandswoning. Op het perceel is bebouwing aanwezig in de vorm van een (voormalige) boerderij en een voormalig agrarisch bijgebouw. De bedrijfsmatige agrarische activiteiten zijn reeds beëindigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBuitengeb2011H5-VA01_0004.png"

Afbeelding 4: Luchtfoto bestaande situatie (bron: PDOK Viewer)

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Planbeschrijving

In de toekomstige situatie wordt de woning gesplitst in een tweetal reguliere woningen en wordt aan de woningen en de omliggende gronden de bestemming 'Wonen' toegekend. Hierbij worden uitsluitend inpandig enkele wijzigingen aangebracht ten behoeve van de woningsplitsing.

Voor de agrarische gronden aan de noordzijde van het plangebied wordt de bestemming 'Agrarisch' opgenomen, overeenkomstig de aansluitende agrarische gronden ten noorden hiervan.

Het parkeren zal in de toekomst net als in de bestaande situatie geheel op eigen terrein plaatsvinden. Hiervoor is op het perceel voldoende ruimte aanwezig. Daarnaast is langs de Princenweg aan de voorzijde van de woning gelegenheid tot parkeren aanwezig. Deze situatie blijft ongewijzigd.

Als gevolg van de bestemmingswijziging van een agrarische bedrijfsmatige bestemming naar een woonbestemming vindt een kwaliteitsverbetering plaats voor de locatie zelf en wordt tevens het woon- en leefklimaat in de omgeving duurzaam verbeterd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Voor het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling geldt dat sprake is van een lokale ontwikkeling, waarbij geen nationale belangen uit de SVIR in het geding zijn.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Per 1 juli 2017 luidt het tweede lid van art. 3.1.6 als volgt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In het voorliggende geval is slechts sprake van een woningsplitsing van een reeds als plattelandswoning in gebruik zijnd pand. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan. De Raad van State (201302867/1/R4 ) beschouwt dergelijke kleine initiatieven niet als stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing op het voorliggende initiatief.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met uitzondering van enkele onderdelen is het Barro eind december 2011 in werking getreden. Hierna zijn nog enkele aanvullingen/ wijzigingen in werking getreden.

In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen. Het gaat om de volgende nationale belangen:

  • Rijksvaarwegen.
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam.
  • Kustfundament.
  • Grote rivieren.
  • Waddenzee en waddengebied.
  • Defensie.
  • Nationaal Natuurnetwerk;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden.
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen.
  • Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Geen van de bovengenoemde belangen zijn bij het voorliggende initiatief in het geding. Er is kortom geen sprake van strijdigheid met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL 2014) is op 12 december 2014 door Provinciale Staten van de provincie Limburg vastgesteld. Het POL2014 heeft vier wettelijke functies, te weten de functie van structuurvisie (op grond van de Wet ruimtelijke ordening), de functie van provinciaal milieubeleidsplan (op basis van de Wet milieubeheer), een regionaal waterplan (gebaseerd op de Waterwet), en een Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (welke zijn grondslag vindt in de Planwet verkeer en vervoer). Het POL 2014 bestaat uit een beleidsdocument en 12 themagerichte kaarten. Voor zover voor de voorgenomen ontwikkeling relevant worden de diverse onderdelen uit het POL 2014 onderstaand nader toegelicht.

In het POL 2014 is het plangebied op de kaart 'Zonering Limburg' aangewezen als 'Buitengebied'. Hoewel deze gebieden niet bij uitstek bedoeld zijn voor reguliere woningen, is in het voorliggende geval slechts sprake van een woningsplitsing van een reeds als plattelandswoning in gebruik zijnd pand. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid die in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen. Het vigerende wijzigingsplan is met inbegrip van de wijzigingsbevoegdheid destijds door de provincie akkoord bevonden. Vanuit het POL2014 bestaan er kortom geen belemmeringen voor het initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBuitengeb2011H5-VA01_0005.png"

Afbeelding 5: Uitsnede POL-kaart 1 Zonering Limburg met ligging plangebied (rode markering) (bron: POL 2014)

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg

De provincie Limburg heeft op 12 december 2014 ook de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL2014 juridische binding te geven.

Op basis van de Omgevingsverordening Limburg ligt het plangebied binnen de Roerdalslenk, zone III. Voor deze zone geldt dat alle boringen (en het roeren van grond) dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei verboden is. Boringen dieper dan 80 meter dienen te worden gemeld bij de provincie Limburg. Dergelijke boringen zijn bij de voorgenomen ontwikkeling niet voorzien.

Voor het overige is het plangebied niet gelegen binnen (milieu)beschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap.

In artikel 2.4.2 is ten aanzien van wonen in de regio Midden-Limburg het volgende opgenomen:

  • (Lid 2) Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.
  • (Lid 4) Als een ruimtelijk plan niet voldoet aan het eerste lid, kunnen Gedeputeerde Staten, rekening houdend met het standpunt van het Regionaal Bestuurlijk Overleg, gelegenheid bieden voor maatwerk in afwijking hiervan.
  • (Lid 5) De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bovenstaande.
  • (Lid 6) De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat tevens een verantwoording van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen en als het vierde lid van toepassing is, van het versterken van de kwalitatieve woningvoorraad.

In het voorliggende geval is sprake van een ontwikkeling passend binnen de meest recente regionale en lokale woningbouwkaders, zoals beschreven in paragraaf 3.3 en 3.4. De voorgenomen ontwikkeling past kortom binnen de beleidskaders van de Omgevingsverordening Limburg 2014.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021

De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) hebben de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving MiddenLimburg (2014) geactualiseerd. Voor de periode 2018-2021 heeft de regio haar ambities om te bouwen naar behoefte geactualiseerd om ervoor te blijven zorgen dat de juiste kwaliteit woningen op de juiste plekken kunnen worden gerealiseerd. Aan de actualisatie ligt een nieuw woningmarktonderzoek ten grondslag. De meest recente landelijke, provinciale en regionale ontwikkelingen zijn vertaald. In de structuurvisie zijn concrete afspraken gemaakt voor de periode 2018 tot en met 2021 en wordt een doorkijk gegeven op de verwachte behoefte tot 2030.

De gemeente Weert heeft in de periode 2018 tot en met 2021 een opgave om maximaal 1.360 woningen te realiseren om de huishoudensgroei te kunnen opvangen. Deze opgave is vergeleken met de planvoorraad per 1 januari 2018, zijnde 1.659 woningen. Daaruit is de overcapaciteit berekend van 299 woningen. Van deze overcapaciteit wordt in de periode tot en met 2012 40% gereduceerd, te weten 120 woningen. In de kern Weert, waar ook het voorliggende plangebied in het buitengebied van Weert onder wordt geschaard, is sprake van een huidige planvoorraad van 1.415 woningen. Deze dient in de periode 2018-2021 met 249 woningen te worden gereduceerd. Hierdoor mogen in Weert-stad nog circa 1.166 woningen worden gebouwd. In kwalitatief opzicht is er in Weert met name behoefte aan appartementen met lift, vrijstaande woningen, grondgebonden seniorenwoningen en overige woningen/nichemarkten.

Vanuit kwantitatief oogpunt past de woningsplitsing, waarbij formeel sprake is van de toevoeging van één woning, binnen de regionale structuurvisie. Vanuit kwalitatief oogpunt is sprake van de splitsing van een bestaande ruime boerderij, waarbij op basis van een concrete behoefte invulling wordt gegeven aan een wijzigingsbevoegdheid uit het vigerende bestemmingsplan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Weert 2025

Op 11 december 2013 heeft de gemeente Weert de Structuurvisie Weert 2025 opgesteld. De structuurvisie is opgedeeld in drie delen, te weten 'Analyse en opgaven', 'Visie' en 'Uitvoering'.

Om Weert aantrekkelijk te houden, moet duurzaam worden geïnvesteerd in de toekomst. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei.

De vraag naar woningen neemt tot 2027 nog toe door daling van de gemiddelde woningbezetting en een positief migratiesaldo. Op basis van de Etil 2012 prognose, aangevuld met ambitie, dient Weert tot 2025 ruimte te bieden voor de bouw van circa 1.200 woningen. De woningsplitsing en feitelijke toevoeging van één woning past binnen deze kaders en daarmee binnen de Structuurvisie Weert 2025.

Hoofdstuk 4 Onderzoeksaspecten

4.1 Akoestiek wegverkeer

In het kader van voorliggende ontwikkeling is conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt. Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies van het onderzoek. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport (zie Bijlage 1).

Voor de bestaande woning is sprake van een aanwezige situatie. In het kader van de Wet geluidhinder is toetsing aan de normen niet van toepassing. Voor het te verbouwen gedeelte is sprake van een nieuwe woning.


Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeurswaarde ten gevolge van wegverkeer op de Witvennenweg, Achterste Singel en de Geuzendijk ter hoogte van het plangebied wordt gerespecteerd. De geluidbelasting ten gevolge van de Princenweg bedraagt ten hoogste 59 dB ter plaatse van het plan. De

voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 58 dB wordt ter plaatse van de voorgevel (straatzijde) overschreden.


Opgemerkt wordt dat in het huidige ontwerp ter plaatse een bijkeuken/wasruimte is gelegen. De bijkeuken/wasruimte betreft een niet-geluidgevoelige ruimte. Verdere maatregelen zijn dan niet van toepassing. Wel dient vastgelegd te worden dat ter plaatse geen geluidgevoelige ruimte (zoals een slaapkamer, woonkamer) wordt gerealiseerd. Indien wel een geluidgevoelige ruimte wordt gerealiseerd, dient aan de voorgevel een dove gevel te worden gerealiseerd.


Onder een dove gevel wordt verstaan:

  • Een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn. De karakteristieke gevelgeluidwering (zoals bedoeld in de NEN 5077) dient ten minste gelijk te zijn aan de geluidbelasting van de constructie minus 33 dB;
  • Een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte.


Ter plaatse van de linkerzijgevel en de voorgevel op de verdieping (achtergedeelte) wordt de
voorkeursgrenswaarde alsnog overschreden. Verdere maatregelen teneinde de geluidbelasting te verlagen zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren.


De geluidbelasting ten gevolge van de zoneplichtige spoorlijn Weert-Eindhoven bedraagt ten hoogste 62 dB ter plaatse van de nieuwe woningen. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet gerespecteerd. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt wel gerespecteerd. Maatregelen teneinde de geluidbelasting te verlagen zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren.


Derhalve is de ontwikkeling alleen mogelijk als het bevoegd gezag, de gemeente Weert, hogere waarden vaststelt voor de woningen met een overschrijding van de voorkeurswaarde vanwege de Princenweg en de spoorlijn Weert-Eindhoven. Uit een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevel zal moeten blijken of de vereiste karakteristieke geluidwering van de gevel (GA;k) voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit.

De gecumuleerde geluidbelasting (Lcum) bedraagt ten hoogste 65 dB.


Met inachtneming van het bovenstaande, vormt het aspect geluid vanwege de omliggende wegen geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.2 Milieuzonering en bedrijvigheid

Woningen vormen geen milieubelastende functie. Medewerking aan de realisatie van een nieuwe woning (in dit geval middels woningsplitsing) is echter pas mogelijk indien blijkt dat een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning kan worden gegarandeerd en dat daarnaast bedrijven in de omgeving als gevolg van de nieuwe woonfunctie niet in hun activiteiten worden gefrustreerd.

Er dient daarom getoetst te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen woonfunctie en of de nieuwe woonfunctie een belemmering kan vormen voor in de omgeving gelegen bedrijvigheid. Toetsing vindt over het algemeen plaats met behulp van de richtafstanden zoals deze voor functies zijn opgenomen in brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

Ten westen, op meer dan 30 meter van de woning is een bedrijfsbestemming van toepassing. Ter plaatse zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan van milieucategorie 1 en 2. Verder is de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in bloemen en planten' opgenomen, een bedrijfstype waarvoor milieucategorie 2 van toepassing is.

Voor bedrijfsactviteiten van milieucategorie 2 geldt in het gebiedstype 'rustige woonwijk' een maximale richtafstand van 30 meter. In het voorliggende geval kan echter worden beargumenteerd dat sprake is van het gebiedstype 'gemengd' gebied, aangezien sprake is van een mix van functies in de directe omgeving met onder meer agrarische percelen, bedrijfspercelen, woonkavels en een spoorlijn. Hierdoor mag de richtstand met één stap worden verlaagd. Dit betekent voor bedrijven van milieucategorie 2 een maximale richtafstand van 10 meter. Hieraan wordt ruimschoots voldaan.

Aan de oostzijde van het plangebied is een glastuinbouwbedrijf aanwezig. Voor glastuinbouwbedrijven is milieucategorie 2 van toepassing. Verder is op basis van het vigerende bestemmingsplan in z'n algemeenheid een agrarisch bedrijf toegestaan, met de daarbij behorende voorzieningen, met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Voor dit bedrijf geldt dat aan de oostzijde hiervan een burgerwoning direct aan het perceel grenst. Deze woning ligt dichter bij het agrarische bedrijfsperceel dan de bestaande te splitsen woning binnen het plangebied. Deze woning is daarom maatgevend waardoor de woningsplitsing geen belemmering vormt voor de bedrijfsactiviteiten. Verder dient te worden opgemerkt dat de bestaande woning op meer dan 50 meter afstand ligt van het agrarische bedrijfsperceel. Zelfs bij bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 3.2, waarvoor binnen het gebiedstype 'gemengd gebied' een richtafstand van 50 meter geldt, zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Er kan kortom worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen bestaan en dat in de toekomstige woningen sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

4.3 Geurhinder

Voor woningen geldt buiten de bebouwde kom, ten opzichte van veehouderijen met een geuremissiefactor, een vaste afstand van 50 meter ten opzichte van het emissiepunt van de veehouderij. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen intensieve veehouderijen gelegen, waarmee ruimschoots aan deze vaste afstand wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBuitengeb2011H5-VA01_0006.png"

Afbeelding 6: Uitsnede kaart geurbelasting met aanduiding plangebied (blauwe pijl)

Verder geldt dat de geurbelasting geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. De achterliggende geurbelasting ligt volgens de kaart geurbelasting zoals opgenomen in het Plan-MER van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' van de gemeente Weert, beneden de 3 OU/m³. Voor het aspect geurhinder kan daarmee worden aangetoond dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

4.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten:

  • Het plaatsgebonden risico.
  • Het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Het groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans op overleven. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Risicovolle activiteiten

De provincie Limburg heeft een risicokaart samengesteld waarop de meest belangrijke

risico veroorzakende bedrijven, objecten en transportroutes zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder meer om risico's van opslag van patronen, stofexplosies, opslag van gasflessen, ammoniakinstallaties, (LPG)-tankstations, transport van gevaarlijke stoffen enz.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBuitengeb2011H5-VA01_0007.png"

Afbeelding 7: Uitsnede risicokaart omgeving plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Binnen de 10-6-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.

Inrichtingen

Het externe veiligheidsbeleid voor handelingen met en opslag van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), welke in 2004 in werking zijn getreden.

Binnen en in de nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig welke vallen onder de werking van het Bevi.

Buisleidingen

Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Binnen het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen, bedoeld voor het transport van gevaarlijke stoffen. Op een afstand van meer dan 95 ten westen van de te splitsen woning ligt een PRB-leiding (naftaleiding). Het betreft een 8 inch leiding met een ontwerpdruk van 80 bar voor het transport van vloeibare koolwaterstoffen (K1 vloeistof) welke in eigendom en beheer is van Petrochemical Pipeline Services (PPS). Op basis van het vigerende bestemmingsplan worden de volgende veiligheidsafstanden gehanteerd:

  • belemmeringenstrook: 2 x 5 m.
  • plaatsgebonden risicocontour 10-6 :2 x 11 m.
  • invloedsgebied groepsrisico (1% letaliteit): 2 x 27 m.

Het plangebied ligt buiten deze contouren. Dit betekent dat er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen bestaan voor de beoogde ontwikkeling in relatie tot de PRB-leiding.

Transportroutes

Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen over onder meer wegen, spoorlijnen en vaarwegen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Binnen het plangebied zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig welke vallen onder de reikwijdte van het Bevt. Wel ligt op circa 70 meter van de te splitsen woning de spoorlijn Maastricht - Eindhoven.

Op basis van de risicokaart geldt voor de betreffende spoorlijn ter plaatse een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 1 meter. Verder bedraagt de plaatsgebonden risicocontour 10-8, waarbuiten geen rekenkundige invloed meer wordt uitgeoefend op het groepsrisico 119 meter. Tot slot is een plasbrandaandachtsgebied aanwezig.

Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 en het plasbrandaandachtsgebied. Gelet op de tussenliggende afstand van circa 70 meter ligt het plangebied wel binnen het invloedsgebied van het spoortraject. Dit betekent dat een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is. Hier wordt onderstaand nader op ingegaan.

Verantwoording groepsrisico

Zoals reeds beschreven, is voor de spoorlijn Maastricht - Eindhoven een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Op basis van artikel 8, lid 2 kan worden volstaan met een beperkte verantwoording. Het groepsrisico zal namelijk gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toenemen en de oriëntatiewaarde wordt niet overschreden.

In het kader van een beperkte verantwoording dient aandacht te worden besteed aan de volgende items:

  • De mogelijkheden ter voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.
  • De mogelijkheden van personen binnen het invloedsgebied om zichzelf in veiligheid te brengen (zelfredzaamheid).

In het voorliggende geval is er gelet op de over het spoor vervoerde gevaarlijke stoffen sprake van risico's met betrekking tot met brandbare vloeistoffen, brandbare gassen (BLEVE) en giftige gassen en vloeistoffen (toxisch scenario).

Voor wat betreft de mogelijkheden ter voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval dient te worden opgemerkt dat de kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen binnen het plangebied zeer klein is. Er bestaan geen feitelijke mogelijkheden om middels dit wijzigingsplan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp direct te beïnvloeden.

De bestrijding vindt voor zover mogelijk plaats bij de risicobron. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het plangebied bij eventuele calamiteiten over het algemeen goed bereikbaar is voor de hulpdiensten.

Ten aanzien van zelfredzaamheid geldt dat indien bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen personen betrokken zijn, zij zich in veiligheid dienen te brengen door zich van de bron af te wenden. Hierbij dient de hulpverlening de risicocommunicatie in te zetten ter bevordering van het juiste zelfreddende gedrag.

De mogelijkheden tot zelfredzaamheid bij een BLEVE bestaan met name uit vluchten en in tweede instantie uit schuilen in combinatie met het sluiten van ramen en deuren. Voor het vluchten geldt dat dit bij voorkeur tot buiten het directe invloedsgebied dient plaats te vinden. Het plangebied is goed ontsloten en er zijn vluchtroutes in meerdere richtingen aanwezig.

Voor blootstelling aan een toxische gaswolk (het bepalende scenario), biedt “schuilen” in combinatie met het sluiten van ramen en deuren de eerste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.


Vluchten is een andere wijze van zelfredzaamheid bij een toxische gaswolk. Het plangebied is goed ontsloten en er zijn vluchtroutes in meerdere richtingen aanwezig.


Van belang is verder dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding en mogelijk in de toekomst via NL-alert. Verder informeert de veiligheidsregio c.q. gemeente haar inwoners over de handelingsstrategie bij calamiteiten.

Conclusie

Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een risicovolle inrichting, buisleiding, weg, spoorweg of vaarweg. Wel is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Maastricht - Eindhoven. Daarom is in deze paragraaf invulling gegeven aan de beperkte verantwoording van het groepsrisico. Tevens is op 11-02-2020 advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Noord-Limburg. Het advies is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen. Hoewel de Veiligheidsregio Noord-Limburg adviseert om een brandkraan te plaatsen ten behoeve van de brandbestrijding, wordt in overweging genomen dat slechts sprake is van een splitsing van een reeds bestaande woning, waardoor het risico niet meetbaar toeneemt. Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling (en het daarmee samenhangende effect op de externe veiligheid), wordt overwogen de extra brandkraan niet verplicht te stellen en dit te accepteren als restrisco.


Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied.

4.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen. Indien met een ruimtelijk besluit ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dienen de effecten daarvan op de luchtkwaliteit inzichtelijk gemaakt te worden. Als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan dan vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering:

  • a. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. Een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. Een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. Een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Het Besluit NIBM

In het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen' (Besluit NIBM) is opgenomen wanneer plannen 'NIBM' zijn en niet verder hoeven te worden onderzocht ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Dit is het geval indien de concentratietoename van bepaalde stoffen minder is dan 3%. De belangrijkste bron van stoffen die van invloed zijn op de luchtkwaliteit is verkeer. Hierbij zijn de belangrijkste stoffen fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2).

Voor woningen geldt dat indien sprake is van maximaal 1.500 woningen met minimaal één ontsluitingsweg, dat een project altijd niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dergelijke projecten zijn dus vrijgesteld van nadere toetsing. Aangezien in dit geval slechts sprake is van de toevoeging van één woning, draagt het project kortom niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit . Er hoeft voor de luchtkwaliteit geen nadere toets aan de Wet milieubeheer plaats te vinden.

Achtergrondwaarden

In aanvulling op het bovenstaande is tevens bekeken of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de realisatie van de gewenste ontwikkeling. De luchtkwaliteit wordt in Nederland gemonitord door middel van het NSL. Volgens de monitoringstool uit het NSL bedraagt de concentratie PM10 ter plaatse minder dan 35 µg/m³, de concentratie PM2,5 µg/m³ minder dan 20 µg/m³ en de concentratie NO2 minder dan 35 µg/m³. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 en NO2 40 µg/m³. Voor PM2,5 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m³. De luchtkwaliteit ter plaatse is in de huidige situatie daarom voldoende voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn geen relevante kabels en leidingen aanwezig waarmee rekening dient te worden gehouden.

4.7 Bodemonderzoek

Ten behoeve van de bestemmingswijziging naar een woonbestemming is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies van het onderzoek. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport (zie Bijlage 3).

Tijdens de veldinspectie in het kader van het onderzoek zijn er geen waarnemingen gedaan die wijzen op de aanwezigheid van bodemverontreinigingen of bronnen van verontreinigingen.


Bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn in het opgeboorde bodemmateriaal en in het opgepompte grondwater zintuiglijk geen bijzonderheden waargenomen.


Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond licht verhoogd is met zware metalen PAK. In de ondergrond is plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan minerale olie aangetoond. Het freatisch grondwater is licht verhoogd met zware metalen.


Geconcludeerd wordt dat de resultaten van het bodemonderzoek geen aanleiding geven tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor beoogde bestemmingswijziging naar 'Wonen'.


Tot slot dient te worden opgemerkt dat indien er werkzaamheden plaatsvinden waarbij grond vrijkomt, de grond mogelijk niet zonder meer kan worden afgevoerd of elders worden toegepast. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.

4.8 Water

Aangezien slechts sprake is van een inpandige splitsing van een bestaande woning, blijft de wijze waarop met afvalwater en hemelwater wordt omgegaan ongewijzigd.

Voor wat betreft hemelwater is geen sprake van een toename van de hoeveelheid oppervlakteverharding. Overleg met het Waterschap Limburg is daarom niet noodzakelijk.

4.9 Archeologie

Op basis van het vigerende bestemmingsplan geldt voor het plangebied deels de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie hoog' en deels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog'. Aangezien echter slechts sprake is van een woningsplitsing, zonder dat hierbij grootschalige bodemverstorende activiteiten zijn voorzien, is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.10 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten gelegen waarmee met de voorgenomen woningsplitsing een negatieve invloed zou kunnen worden uitgeoefend. Vanuit dit kader bestaan er kortom geen belemmeringen.

4.11 Ecologie

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de ‘Wet natuurbescherming’ (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming heeft voor wat betreft gebiedsbescherming betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en

beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.

Op provinciaal niveau is gebiedsbescherming in het POL2014 uitgewerkt in beschermingszones van verschillende typen (waaronder de goudgroene en zilvergroene natuurzones). De goudgroene natuurzone vormt het netwerk aan bestaande natuurgebieden (voormalige EHS) en nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden.

De beheergebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot de zilvergroene natuurzone. In het Provinciaal Natuurbeheerplan zijn de na te streven doelen weergegeven op het gebied van (agrarisch) natuur- en landschapsbeheer. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, “Weerter- en Budelerbergen & Ringselven”, bevindt zich op circa 1,35 kilometer afstand ten westen van het plangebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect als gevolg van storingsfactoren als toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het plangebied zijn externe effecten als gevolg van licht en geluid uitgesloten. Gezien de zeer beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie waarbij sprake is van één plattelandswoning, het feit dat slechts sprake is van een woningsplitsing waarbij de aanleg/bouwfase slechts een zeer beperkte stikstofdepositie tot gevolg zal hebben, in combinatie met de afstand, is een significante toename van de stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied eveneens uitgesloten. Hierbij dient te worden opgemerkt dat met het vervallen van de agrarische bestemmingen ook de (mogelijke) verkeersaantrekkende werking daarvan komt te vervallen. Een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied is daarmee niet aan de orde.

Het plangebied is verder niet gelegen binnen of in de nabijheid van de provinciaal vastgelegde goudgroene natuurzone (de provinciale uitwerking van het NNN). De wezenlijke kenmerken en waarden van de huidige staat van het NNN zullen daarom niet worden aangetast. Vervolgonderzoek wordt kortom niet noodzakelijk geacht.

Soortenbescherming

In de Wet natuurbescherming is soortenbescherming geregeld ten aanzien van alle beschermde in Nederland in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.

Voor het plangebied geldt dat slechts sprake is van een woningsplitsing van een reeds bestaand pand. Hierbij zullen geen werkzaamheden plaatsvinden die mogelijk gevolgen hebben voor beschermde soorten.

Conclusie

Gezien de aard van de ontwikkeling, zijnde een woningsplitsing van een bestaande woning waarbij uitsluitend beperkte inpandige werkzaamheden plaatsvinden, kunnen gevolgen voor beschermde soorten worden uitgesloten. Verder geldt gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling dat geen significant negatieve invloed wordt uitgevoerd op omliggende natuurgebieden zoals Natura 2000-gebieden. Vanuit het aspect ecologie bestaan er kortom geen belemmeringen.

4.12 M.e.r.-beoordeling

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden, waarin een nieuwe procedure voor de m.e.r.-beoordeling opgenomen. Deze procedure geldt voor iedere activiteit die is opgenomen op de D-lijst, ongeacht of de activiteit onder of boven de drempelwaarde van de D-lijst valt.

Woningbouw kan vallen onder onderdeel D (11.2): “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.”

In het voorliggende geval is echter slechts sprake van de splitsing van een bestaande woning in twee woningen. Een dergelijk kleinschalig initiatief betreft geen stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Verder is in de overige paragrafen in dit hoofdstuk aangetoond dat de ontwikkeling geen significante invloed heeft op de omgeving. In het kader van de woningsplitsing hoeft daarom geen milieueffectrapport te worden opgesteld en hoeft ook geen verdere m.e.r.-beoordeling te worden doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Planonderdelen

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het wijzigingsplan gaat uit van de bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012' (SVBP 2012).

Het wijzigingsplan bestaat uit de toelichting, de regels en de verbeelding. De in het kader van dit wijzigingsplan uitgevoerde nadere onderzoeken maken onderdeel uit van dit plan.

5.2 Toelichting op de verbeelding

De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Binnen de bestemming zijn diverse aanduidingen opgenomen voor bijvoorbeeld de toegestane locatie voor de hoofdgebouwen.

5.3 Toelichting op de planregels

Aangezien sprake is van een wijzigingsplan, waarbij op basis van de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011', artikel 27 'Wonen' van dat bestemmingsplan van toepassing dient te worden verklaard, zijn in de regels van dit bestemmingsplan de regels van het vigerende bestemmingsplan van toepassing verklaard. Dit met dien verstande dat regels zijn toegevoegd in verband met de hoge geluidbelasting als gevolg van wegverkeer en spoorwegverkeer.

Voor het deel met de bestemming 'Agrarisch' is artikel 3 'Agrarisch' van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' van overeenkomstige toepassing.

Verder zijn uitsluitend enkele conform de SVBP 2012 verplicht gestelde begrippen opgenomen en is het op basis van het Besluit ruimtelijke ordening verplichte overgangsrecht opgenomen in de regels.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 is als onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In de Grexwet is bepaald dat gemeenten verplicht zijn om bij het vaststellen van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan of wijzigingsplan, maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat alle kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit betekent dat er voor de gemeente een verplichting bestaat om haar kosten, die gepaard gaan met een bouwplan, te verhalen op de exploitant. De toepassing van de Grexwet richt zich voor het afdwingbare kostenverhaal, op bouwplannen. Het Bro geeft de volgende definitie betreffende wat onder een bouwplan wordt verstaan:

  • de bouw van een of meerdere woningen;
  • de bouw van een of meerdere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m²;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

In het voorliggende geval is geen sprake van een bouwplan als bedoeld in het Bro. Er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld en er is geen sprake van een verplichting tot kostenverhaal.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen Burgemeester en Wethouders te besluiten en te publiceren of terinzagelegging van het wijzigingsplan plaatsvindt, of zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt.

Ook is in artikel 1.3.1. Bro bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een wijzigingsplan waarbij geen milieueffectrapport wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12 lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en langs elektronische weg.

In beginsel dient de wettelijk geregelde procedure met betrekking tot de inspraak gevolgd te worden. Er mag echter uitzondering worden gemaakt in de Inspraakverordening van de gemeente.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Inleiding

De handhavingsnota 'Handhaven in Weert' van 14 juli 2010 bevat het beleidsmatig kader voor de handhaving van regels met betrekking tot gedrag van mensen in relatie tot fysieke objecten en de fysieke omgeving. Het vormt dus ook het beleid met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen en bouwvoorschriften. De nota biedt een eenduidig kader voor de sturing van de uitvoering. Voor burgers en bedrijven is duidelijk hoe de gemeente haar handhavingstaak invult.


Ter uitwerking van het beleid in deze handhavingsnota wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld. In dit programma wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Zo ook met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingplannen. Uitgangspunt is immers dat binnen de beschikbare formatie en middelen keuzes worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk dat de gemeente continue en overal op de naleving van alle regels toeziet. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldingen en incidenten.

Weert zet vooral in op het verbeteren van het naleefgedrag en heeft een sterke voorkeur voor preventief optreden boven repressief optreden. De gemeente benadrukt dat burgers en bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid dragen.

De reactie van de gemeente zal stringenter zijn wanneer een overtreder weinig of geen eigen verantwoordelijkheid neemt. De basis voor het gemeentelijk optreden is echter beschreven in het gestandaardiseerd handhavingsprotocol.


Om toezicht en handhaving van bestemmingplannen tot een succes te maken zijn de volgende voorwaarden van belang:

  • een duidelijk geformuleerd handhavingsbeleid als toetsingskader en voldoende middelen (menskracht) om het beleid uit te voeren;
  • een duidelijke handhavingsparagraaf in het bestemmingsplan/wijzigingsplan;
  • het vastleggen van de legale bestaande situatie in het bestemmingsplan/wijzigingsplan;
  • duidelijke overgangsbepalingen met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken.

7.2 Uitvoering handhavingstoezicht

Het toezicht op en de handhaving van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Weert. Om de samenwerking op de verschillende beleidsterreinen te bevorderen en meer toe te werken naar een integraal handhavingsbeleid zijn per 1 januari 2012 de toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, APV en bijzondere wetten ondergebracht in één afdeling, namelijk de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving (VTH). Daarnaast vindt er ook nog samenwerking plaats met niet-gemeentelijke instanties, zoals onder andere de politie, brandweer, Provincie Limburg, AID en Waterschappen. Deze samenwerking komt tot uiting in het 'veld', en in het periodieke teamoverleg Toezicht & Handhaving en in het periodiek aansturingsoverleg van de politie.

Voor de uitvoering van toezicht en handhaving van bestemmingplannen is binnen de afdeling VTH capaciteit beschikbaar. Jaarlijks zal in het handhavingsuitvoeringsprogramma aangegeven worden hoeveel beschikbare formatie en middelen specifiek ingezet zullen worden voor de uitvoering van toezichts- en handhavingtaken met betrekking tot bestemmingsplannen/wijzigingsplannen.


Het toezicht op en de handhaving van het plangebied bestaan uit periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden bebouwing, gebruik van de bouwwerken en gronden en omgevingsvergunningplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd. Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten. In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo een integraal mogelijke benadering, hierbij kan gedacht worden aan het gelijktijdig uitvoeren van controles ten aanzien van diverse wetten of het vervullen van de oog- en oorfunctie.

7.3 Overgangsrecht

Voor het overgangsrecht is op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning
en/of in strijd met het voorheen geldende plan. In de overgangsbepalingen is verder vastgelegd dat het verboden is het met het wijzigingsplan strijdige gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.


Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.

7.4 Voorlichting

Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. Verder worden de bewoners en gebruikers in de
omgeving van het plangebied de gelegenheid gegeven te reageren op het ontwerpplan.

7.5 Sanctionering

Wanneer strijdigheden met het wijzigingsplan worden geconstateerd wordt
overeenkomstig het vastgestelde handhavingsbeleid handhavend opgetreden, conform het gestandaardiseerde handhavingsprotocol zoals omschreven in de nota 'Handhaven in Weert'.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Procedure wijzigingsplan

Voor dit wijzigingsplan is de uniforme voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen 8 weken na afloop van de ter inzage legging een (vaststellings)besluit moeten nemen. Daarna volgt eventueel beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

In het kader van de procedure kunnen gedurende de terinzagelegging van het
ontwerp wijzigingsplan zienswijzen worden ingediend.

8.2 Kennisgeving voorbereiding

In overeenstemming met artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening is de openbare kennisgeving op 5 februari 2020 geplaatst in het gemeenteblad.

8.3 Het vooroverleg met instanties

Tot de voorbereiding van dit wijzigingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende instanties. Instanties die gezien hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen en wijzigingsplannen betrokken in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

In het voorliggende geval wordt vooroverleg met de rijksoverheid, de provincie Limburg en het Waterschap Limburg niet noodzakelijk geacht aangezien er geen belangen van de betreffende instanties in het geding zijn. Wel is het wijzigingsplan voorgelegd aan de Veiligheidsregio Noord-Limburg. Het advies is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.