Plan: | Stadspark |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0988.BPStadspark-VA01 |
De opwaardering van het stadspark is een lang gekoesterde wens van de gemeente en de inwoners van Weert. Met de aankoop door de gemeente van de locatie van de aangrenzend aan het stadspark aanwezige houthandel in september 2017 is de opwaardering en herinrichting van het stadspark een stap dichterbij gekomen. De houthandel is verplaatst naar een bedrijventerrein. De activiteiten van de houthandel aan de Biest zijn beëindigd per eind december 2019. In januari 2020 is de locatie aan de gemeente overgedragen.
Voorliggend bestemmingsplan is nodig om de herinrichting mogelijk te maken. De voormalige locatie van de houthandel heeft een bedrijfsbestemming. Deze bestemming wordt met voorliggend bestemmingsplan omgezet in 'Groen'. Op basis van de nieuwe bestemming kan de herinrichting plaats vinden en kunnen vergunningen verleend worden voor de voorziene bouwwerken. Daarnaast worden de gedeelten, waar water zichtbaar wordt gemaakt aan de zijde van de Kasteelsingel (thans bestemming 'Verkeer') en de zijde van de Biest (thans bestemming 'Groen'), omgezet in de bestemming 'Water'.
Figuur: luchtfoto plangebied (2020).
Figuur: vogelvlucht foto uit 2019 met vestiging houthandel duidelijk aanwezig
Het stadspark ligt aan de noordoostelijke zijde van de binnenstad en grenst aan de singelring van Weert. Het stadspark wordt omsloten door de Recollectenstraat, de Biest, de Kasteelsingel en grenst aan de zijde van de Jan van der Croonstraat aan de achterzijde van zorgcomplex Ververshof en de naastliggende aanleunwoningen. Het plan heeft betrekking op de percelen gemeente Weert sectie S nummers 20, 5001 (ged.), 5507 (ged.), 5848 (ged.), 5916 (ged.), 5969 van de gemeente Weert en nummer 5970 (ged.) in privaat eigendom. Het huidige herenhuis Biest 1 met tuin maakt geen onderdeel uit van het plangebied.
Figuur: ligging plangebied in de stad, bron: © OpenStreetMap-auteurs
De locatie van het stadspark en het complex van de Nijenborgh is historisch gezien van grote waarde voor de gemeente Weert. Cultuurhistorie is zichtbaar, de genius loci (de geest van de locatie) en de samenhang met de stadswording zijn duidelijk waarneembaar. De Van Hornes bouwden in het midden van de 15e eeuw het kasteelcomplex. De Nijenborgh bestond uit de hoofdburcht, de voorburcht, grachten, de Tiendschuur en de schootsvelden. Tijdens de oorlogshandelingen van de tweede Spaanse Successieoorlog, rond 1702, wordt het kasteel dusdanig verwoest dat de ruïne van het kasteel niet wordt opgebouwd. In de 19e eeuw wordt ter plaatse van de hoofdburcht op de fundamenten van de zuidelijke hoektoren het huidige herenhuis Biest 1 gebouwd.
De stadswording van Weert vindt haar oorsprong met de bouw van De Nijenborgh. Het complex was onlosmakelijk verbonden met de structuur van de stad Weert middels een waterverbinding tussen de singels en de kasteelgracht. Ook de Middeleeuwse stratenstructuur sloot aan op de locatie van het kasteel. De eigenheid van deze plek ligt in de periode van de bouw van het kasteelcomplex.
Figuur: kaart Jacob van Deventer uit 1565
Het kasteel, de voorburcht en de grachten zijn rijksmonumentaal. Deze plek is ook van importantie voor de Nederlandse geschiedenis. In 2018 was het 450 jaar geleden dat Weerter kasteelheer Philips van Horne in Brussel werd onthoofd, dit was mede de aanzet tot de 80-jarige oorlog.
Unieke kansen ontstaan nu de houthandel, welke gevestigd was op de voorburcht van het vroegere kasteel, is verplaatst en een gedeelte van het gebied binnen de grachten een openbare functie krijgt. Essentieel daarin is een goede aanhaking op de Oelemarkt/binnenstad en de Biest als onderdeel van de oude handelsroute. Gezien vanuit de historische functies (hoofdburcht, voorburcht, tiendschuur en schootsvelden) kan het stadspark daarmee een onderdeel vormen van een cultuurhistorische route die de erfgoedruimten verbindt. Daarnaast biedt het heringerichte stadspark veel aanleiding voor verblijf. Cultuurhistorie is het leidend thema in het herinrichtingplan en is waarneembaar in de opzet van het ontwerp.
Het stadspark ligt tussen de binnenstad en de wijk Biest. Het gebied tussen het stadspark en de Aldenborgh, huidig zorgcomplex Biest 43, is in de jaren '30 tot '50 eeuw van de vorige bebouwd met woningen. Deze bebouwing is nog altijd aanwezig en is herkenbaar voor deze periode. Later is incidenteel nog bebouwing toegevoegd of heeft herontwikkeling plaats gevonden, dit laatste betreft de omgeving Jan van der Croonstraat.
Figuur: uitsnede kaarten Topotijdreis.nl 1900, 1965 en 2020
De Biest en de Kasteelsingel hebben een verkeersfunctie en zijn 50 km/u wegen. De wegen maken tevens deel uit van school-fiets routes. De Recollectenstraat en Jan van der Croonstraat zijn woonstraten met een 30 km/h regime.
De oppervlakte van het stadspark wordt vergroot van 1,6 ha naar 2,9 ha. Waar een houthandel gevestigd was, wordt de voormalige voorburcht weer zichtbaar gemaakt met meer vergroening. Zowel bomen, hagen als bloemen krijgen een plek op de voorhof. De versteende omgeving wordt omgetoverd tot een cultuurhistorisch centrum met een groene uitstraling. Groen voor grijs, op een strategische plek in de binnenstad waar verkoeling gezocht kan worden. De circulaire gedachte is meegenomen in het plan. Materialen worden hergebruikt in het park, bijvoorbeeld: de spanten van een loods van de houthandel worden hergebruikt in een paviljoen, of eventuele vondsten/materialen, die bij het archeologisch onderzoek worden aangetroffen, worden zoveel als mogelijk hergebruikt/zichtbaar gemaakt in het park.
Figuur: ontwerp herinrichtingsplan
Klimaatadaptatie en het zichtbaar maken van erfgoed zijn speerpunten in het plan. Weert ligt hoog en droog op zandgronden. Weert heeft weliswaar incidenteel wateroverlast maar verdroging en hittestress zijn urgenter. In het plan wordt meer water zichtbaar gemaakt, langs de Kasteelsingel en de Biest. Water zorgt voor verkoeling. Bomen zorgen via hun schaduw ook voor verkoeling. Er worden ongeveer 46 bomen toegevoegd aan het park. De voorburcht krijgt een formeler karakter bij de herinrichting. Hier krijgt cultuurhistorie een prominente plek, onder andere middels een haag die de voorburcht symboliseert. Weert heeft in 2018 het Van Horne jaar gevierd. Het project stadspark is een mooi uitvloeisel hiervan. In het ontwerp voor de herinrichting krijgt Philips van Horne een prominente plek op de voorburcht via een ruiterstandbeeld, een burgerinitiatief uit 2018.
Een regionale historische analyse vormde de inspiratie voor het plan. Weert ligt op een hoge dekzandrug. In de 13e eeuw is de 12 km lange Weerterbeek gegraven vanuit België om water aan te voeren voor de stadsgracht en de kasteelgracht van de Aldenborgh. Het werd een belangrijke ader voor de toenmalige economie. Dit bepaalde de positie van Weert als vestingstad aan historische handelsroutes. Deze loopt langs de rijksmonumenten Aldenborgh, Nijenborgh, St. Martinuskerk en het middeleeuwse stadhuis, thans museum. Het stadspark wordt een stepping stone in dit lint.
De plek is nauw verbonden met de nationale geschiedenis. In 2018 was het 450 jaar geleden dat de Weerter kasteelheer Philips van Horne in Brussel werd onthoofd; mede de aanzet tot de 80-jarige oorlog.
Voor een beoordeling van het plan is het noodzakelijk in te gaan op de beleidskaders van de verschillende overheden. Hierbij wordt gedoeld op het Rijksbeleid, het provinciale beleid en het gemeentelijk beleid met onder andere het geldende bestemmingsplan.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI): 1 visie voor het omgevingsbeleid van Nederland. Het rijk bereid de nieuwe Omgevingswet voor. De inwerkingtreding stond gepland voor 1 januari 2021 maar is uitgesteld. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is vastgesteld op 11 september 2020.
Opgaven voor de toekomst
In Nederland wonen we met ruim 17 miljoen mensen op een kleine oppervlakte. Het rijk wil graag dat ons land over 30 jaar nog steeds prettig, veilig en gezond is om in te
wonen, werken en leven. Daarom is het belangrijk om nu al na te denken hoe we op
een goede manier plaats geven aan woningbouw, energietransitie, bereikbaarheid,
klimaatverandering en circulaire economie. Deze maatschappelijke opgaven zijn groot
en vaak met elkaar verweven. Ze vragen om goede keuzes. Hoe die keuzes gemaakt
worden bepaalt hoe Nederland er in toekomst uitziet.
In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
1. Ruimte voor klimaat en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur. In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten. De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. We plaatsen bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.
3. Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio's en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Uitvoering
De NOVI bevat ook een opmaat naar een Uitvoeringsagenda. Daarin wordt niet alleen inzichtelijk gemaakt welke inzet Rijk en regio nu al plegen, maar ook welke (gezamenlijke) acties de NOVI daaraan toevoegt. De Uitvoeringsagenda wordt richting de definitieve NOVI verder uitgewerkt. Daarbij worden de kansen en risico's uit de planMER betrokken.
De bedoeling is dat de NOVI zich aan nieuwe ontwikkelingen kan aanpassen, in een permanent en cyclisch proces. Het Rijk gebruikt daarvoor een goede NOVI-monitor.
Rijk, provincies en gemeenten gaan meer samenwerken als één overheid. De NOVI-aanpak is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden. Medeoverheden, burgers en bedrijven, zijn niet juridisch aan de visie in de NOVI gebonden. Om de opgaven als overheden samen aan te pakken wordt op basis van de vastgestelde NOVI toegewerkt naar samenwerkingsafspraken.
Het is belangrijk dat de omgevingsvisies van Rijk, provincies en gemeenten waar nodig en mogelijk op elkaar aansluiten. Daarvoor moeten de bestaande Gebiedsagenda's worden uitgebouwd tot bredere Omgevingsagenda's. Die omvatten de volle breedte van het omgevingsbeleid en kunnen zich ontwikkelen tot de kern van een werkend stelsel van omgevingsbeleid. Deze Omgevingsagenda's worden met alle landsdelen gemaakt, in samenwerking tussen de overheden.
De samenloop van verschillende nationale belangen en de omvang van de opgaven maken het in sommige gebieden tot een grote uitdaging om tot passende oplossingen te komen. Er is daarvoor in deze gebieden extra inzet van Rijk en regio nodig, omdat het binnen de bestaande kaders onvoldoende lukt om tot resultaat te komen. Daarom zullen er NOVI-gebieden worden benoemd.
Open proces
De NOVI is tot stand gekomen in samenspraak met verantwoordelijke ministeries, gemeenten, provincies en waterschappen. Tevens is input gebruikt van adviesraden, kennisinstellingen, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers. De dialoog met en tussen alle betrokkenen stopt niet met het verschijnen van de NOVI. Het blijft een open proces, waarvan participatie een wezenlijk onderdeel uitmaakt.
Voorliggend bestemmingsplan speelt in op de thema's 'ruimte voor klimaat en energietransitie' en 'sterke en gezonde steden en regio's' uit de NOVI.
De Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip 'actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte'. Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk. De Ladder-onderbouwing zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. In voorliggend plan is sprake van de herontwikkeling van een bedrijfslocatie naar een park. Hierbij wordt de locatie herbestemd tot 'Groen' (grotendeels) en 'Wonen' (onbebouwd) (deels).
Karakter stedelijke ontwikkeling
Alvorens te toetsen aan de Ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Onderhavig bestemmingsplan
ziet op de herontwikkeling van een bedrijflocatie naar een park. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de ruimtelijke uitstraling is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een Ladder-onderbouwing is derhalve niet nodig.
De ontwerp Omgevingsvisie van de provincie Limburg heeft in 2020 ter inzage gelegen. De vaststelling zal in 2021 plaats vinden. Voorliggende locatie maakt deel uit van de zonering 'Woongebied'. Het thema 'Woon- en leefomgeving' is op deze zonering van toepassing.
Opgave woon- en leefomgeving
De woonkwaliteit voor mensen is niet alleen afhankelijk van de woning zelf. Ook sociaal-economische omstandigheden, gezondheid, leefbaarheid, het voorzieningenniveau, de bereikbaarheid en een veilige omgeving zijn van belang. Leegstand, criminele activiteiten, ondermijning of verloedering en eenzijdig samengestelde woongebieden hebben invloed op de leefbaarheid en kunnen de kloof in de samenleving vergroten. Gemengde wijken met ruimte voor verschillende leefstijlen dragen bij aan een sterker sociaal weefsel en kunnen bijdragen aan het voorkomen van sociale problemen.
Schone lucht, de nabijheid van groen - ook om hittestress tegen te gaan-, voorzieningen om wateroverlast tegen te gaan bij extreme buien en de kwaliteit van de openbare ruimte dragen bij aan de omgevingskwaliteit.
Ambitie woon- en leefomgeving
De provincie wil met hun partners een voortreffelijke woon- en leefomgeving realiseren; een leefomgeving waar mensen zich prettig voelen. Het is belangrijk dat mensen kunnen wonen in een zelf gekozen woning en woonomgeving (die past bij hun mogelijkheden en levensfase) waar ze zich thuis voelen. Dit doen we door toe te werken naar een toekomstbestendige Limburgse woningmarkt met voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek, die waar mogelijk op het juiste moment beschikbaar én betaalbaar zijn.
Daarnaast laat de provincie de component ‘wonen’ méér zijn dan alleen de spreekwoordelijke stenen. Door in samenhang naar woonopgaves te kijken, legt de provincie op wijk- / buurt- niveau de juiste verbindingen tussen sociale en fysieke woonopgaven (wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid) en een duurzame, veilige en gezonde leefomgeving met gevarieerde woonmilieus. Daarmee wil de provincie verdere segregatie voorkomen en ruimtelijk sturen door te prioriteren op inbreiding (herstructurering/ herbestemming), conform de principes van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Figuur: uitsnede POL-viewer met in rood omcirkeld de locatie van het stadspark
Waar kiest de provincie Limburg voor?
Voorliggend initiatief heeft een positieve invloed op de woonomgeving van de direct omwonenden, echter is van belang voor stad, regio en het land, vanwege de cultuurhistorische context.
De Structuurvisie Weert 2025 is vastgesteld op 11 december 2013. In deze
structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn
(op hoofdlijnen) vastgelegd. Weert doet dat voor de periode tot 2025 en voor het hele
grondgebied van de gemeente. De visie is opgebouwd rond de thema's:
1. Prettige woongemeente voor jong en oud
2. Groenste stad met een grote toeristisch-recreatieve aantrekkingskracht
3. Uitnodigend, bruisend centrum
4. Hoogwaardige bedrijvigheid, dienstverlening en innovatie
Grote lijn Structuurvisie Weert 2025
Om Weert aantrekkelijk te houden, moet duurzaam worden geïnvesteerd in de
toekomst. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit
inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei. De Structuurvisie doet uitspraken over bijvoorbeeld de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven en de verbetering van de winkelstructuur in het oosten van Weert, welke inmiddels is gerealiseerd. De versterking van toerisme en recreatie in de stad, de verruiming van de bestemming op enkele bedrijventerreinen en de versterking van de groenstructuur komen eveneens aan bod. Verder maakt beleid voor ontwikkelingen in het buitengebied in de vorm van het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert hiervan deel
uit. De Structuurvisie heeft geen directe rechtsgevolgen, bestemmingsplannen hebben dat wel. Een uitvoeringsprogramma maakt deel uit van de structuurvisie.
Om Weert als sterke stad te behouden en te ontwikkelen en het ommeland op een goede manier te bedienen, is een kloppend hart van wezenlijk belang.
Voor de toekomst wordt een drietal opgaven onderscheiden:
Ontwikkeling van nieuwe groene parels in de stad en de realisatie van een samenhangende groenstructuur die in verbinding staat met het buitengebied. De inzet is erop gericht de bestaande groenstructuren te behouden en te versterken bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de ambitie een levendige groenere binnenstad te creëren met permanent, mobiel en gevelgroen. Het stadspark kan als groene parel (en erfgoedruimte) verder worden ontwikkeld indien de houthandel verplaatst is naar een bedrijventerrein. Deze ambitie wordt in de Structuurvisie vaker genoemd.
Figuur: uitsnede visiekaart Structuurvisie Weert 2025 met de markering op de locatie van het stadspark als te ontwikkelen recreatieve parel
IJkpunten voor de geschiedenis van Weert zijn het klooster op de Biest, het voormalige kasteel (ter plaatse van het woonhuis en de voormalige houthandel bij het stadspark), de St. Martinuskerk en het stadhuis op de Markt, plus de relaties daartussen. Er liggen kansen om deze erfgoedruimten op te waarderen ter versterking van de binnenstad.
Voorliggend bestemmingsplan geeft invulling aan een van de ambities, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Weert 2025.
De versterking van het stadshart is een van de opgaven geformuleerd in de visie op het stadshart. De locatie van de houthandel ligt als een obstakel tussen kasteelterrein en binnenstad/Biest. De groenstrook, op de voormalige schootsvelden, biedt weinig aanleiding voor gebruik. Ook doet de huidige invulling geen recht aan de historische context: voorheen was dit namelijk de plek van het kasteel met de hoofdburcht, voorburcht, de grachten, de schootsvelden en de tiendschuur. Unieke kansen ontstaan nu de houthandel, welke was gelegen op de voorburcht van het vroegere kasteel, verhuisd is en een gedeelte van het gebied binnen de grachten een openbare functie krijgt. Essentieel daarin is een goede aanhaking op de Oelemarkt en de Biest als onderdeel van de oude handelsroute. Gezien vanuit de historische functies (hoofdburcht, voorburcht, tiendschuur en schootsvelden) kan het stadspark daarmee een onderdeel vormen van een cultuurhistorische route die de erfgoedruimten verbindt. Bebouwing zou zich voornamelijk moeten clusteren op de plek van het voormalige kasteel.
Figuur: historische situatie van de vestingstad Weert, met de singels en de zes stadspoorten
Figuur: analyse kaart met de hoofdwegen, de belangrijkste pleinen (Markt en Oelemarkt), de voormalige stadspoorten (gestippeld aangegeven de, als gevolg van niet historisch-verantwoorde stadsplanning, verdwenen, dan wel gemaskeerde, hoofdwegen).
Voorliggende ontwikkeling geeft invulling aan een van de opgaven, zoals geformuleerd in de Visie op het stadshart en de visie op de erfgoedruimten.
Ter plaatse is van toepassing het bestemmingsplan 'Binnenstad 2017'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 26 september 2018 en onherroepelijk geworden op 13 november 2019.
Figuur: uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Binnenstad 2017'.
Op de verbeelding is de bedrijfsbestemming duidelijk waarneembaar. Deze bestemming wordt grotendeels omgezet in 'Groen', en deels in 'Wonen' (onbebouwd). Verder worden de verkeersbestemmingen ter plaatse van de entree aan de Biest en het parkeerterrein aan de Kasteelsingel gewijzigd in 'Groen' (deels) en 'Water'(deels).
Voor het bepalen van de effecten van het plan is het van belang om na te gaan of het plan zal leiden tot een aantasting van de ruimtelijke structuur en van de aanwezige functies ter plaatse nu en in de toekomst. De ruimtelijke gevolgen in de directe omgeving van het project staan centraal met een toets van mogelijke belemmeringen.
De relatie tussen het kasteelcomplex en de stadswording wordt zichtbaar in het inrichtingsplan. Duidelijke entrees en hiërarchie in routes sluiten aan bij de nog in tact zijnde historische structuur. Voor de korte termijn dient gezorgd te worden voor meer contactmogelijkheden met de bestaande grachtenstructuur en voor meer en betere oversteken. In de toekomst kan de singel onderdeel worden van de parkbeleving. Overige park-entrees worden gemarkeerd, bijvoorbeeld door te verwijzen naar de historie. Bovenstaande betekent dat de parkeerplaats in het stadspark aan de Kasteelsingel vervalt. Er is voldoende parkeercapaciteit op het Kasteelplein en in de Muntgarage.
Door Milieutechnisch Adviesbureau Heel B.V. is een bodemonderzoek uitgevoerd (rapport nummer 0090WRT/19/R1 d.d. 10 juli 2020). Dit onderzoek is toegevoegd als bijlage bij de toelichting.
Het onderzoek bestaat uit de volgende onderdelen:
De resultaten kunnen als volgt kort samengevat worden.
Asfaltonderzoek
Op basis van de PAK-marker beoordelingen en de PAK analyses blijkt dat de volledige asfaltverharding als niet teerhoudend kan worden beschouwd.
Deellocatie A: waterbodem gracht
De bovenste 50 cm van de waterbodem (slib) ter plaatse van vak 1 (boring A01 t/m A06) voldoet voor de parameters uit het C2 pakket aan waterbodem klasse B, maar is niet toepasbaar als gevolg van een verhoogd PFAS gehalte. De onderliggende sliblaag voldoet aan waterbodem klasse niet toepasbaar, ook als gevolg van een verhoogd PFAS gehalte. De bovenste 50 cm van de waterbodem (slib) ter plaatse van vak 2 (boring A07 t/m A12) voldoet voor de parameters uit het C2 pakket aan waterbodem klasse B, en is ook zodanig toepasbaar op basis van het PFAS gehalte. De onderliggende sliblaag voldoet aan waterbodem klasse B, maar is niet toepasbaar als gevolg van een verhoogd PFAS gehalte.
Deellocatie B: taluds en oevers gracht
In de bodemlaag van 0,0-0,5 m-mv zijn ter plaatse van de boringen B04, B05, B07, B08, B10, B12 en B13 sterk verhoogde gehalten met koper, lood en/of zink aangetoond (MM53 en MM54). In de overige mengmonsters zijn enkel licht verhoogde gehalten met zware metalen en/of PAK aangetoond. PFAS voldoen aan de klasse landbouw / natuur (MM18- P). De bodemlaag voldoet volgens een indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit deels aan de klasse niet toepasbaar en deels aan de klasse industrie.
Deellocatie C: P-plaats Kasteelsingel
In de bovenlaag tot ca. 0,5 m-mv onder de klinkerverharding (laag straatzand) zijn, met uitzondering van boring PVC03, geen verontreinigingen aangetoond (MM18 en MM19). Ter plaatse van boring PVC03 (0,25-0,5 m-mv) zijn een matig verhoogd gehalte met zink en licht verhoogde gehalten aan overige zware metalen aangetoond (MM20). In de bodemlaag van 0,5-1,5 m-mv zijn plaatselijk (boringen PVC01, C02, PVC04 en C06) o.a. sterk verhoogde gehalten met zink en lood aangetoond (MM21 en MM23). De verontreiniging is verticaal afgeperkt op een diepte van maximaal 1,5 m-mv middels MM22. Op deze diepte zijn nog licht verhoogde gehalten met kwik en lood aangetoond (MM22). Zowel boven- als ondergrond voldoen PFAS aan de klasse landbouw / natuur (MM01-P en MM02-P). De bodem tot ca. 2,0 m-mv voldoet volgens een indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit aan de klasse niet toepasbaar, industrie of altijd toepasbaar.
Deellocatie D: trottoir Kasteelsingel en semi-verharde paden
In de bodemlaag van 0,0-0,5 m-mv zijn ter plaatse van de boringen PVD07 en PVD14 in een semi-verharde pad o.a. sterk verhoogde gehalten met zink en lood aangetoond (PVD07-2 en PVD14-2). In de ondergrond tot 1,1 m-mv ter plaatse van de boringen D02 en D06 in het trottoir van de Kasteelsingel zijn sterk verhoogde gehalten met cadmium, koper, lood en zink aangetoond (MM03). Ter plaatse van de overige boringen zijn geen, licht of maximaal matig verhoogde gehalten met zware metalen en/of PAK aangetoond (MM01, MM02, MM4, MM13, MM15, MM16 en MM17). In zowel boven- als ondergrond voldoen PFAS aan de klasse landbouw / natuur (MM05-P en MM06-P). De bodem tot maximaal 1,0 m-mv voldoet volgens een indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit aan de klasse niet toepasbaar, industrie of altijd toepasbaar.
Op basis van de aanvullende boringen 301 t/m 305 is ter plaatse van boring PVD07 de verontreiniging verticaal afgeperkt op een diepte van 0,5 m-mv. Ook horizontaal is de verontreiniging in voldoende mate afgeperkt.
Deellocatie E: groenstroken
In de bodemlaag van 0,0-0,5 m-mv ter plaatse van boring E02, E18, E19, E21, E22, E28 en E31 zijn o.a. sterk verhoogde gehalten met koper, lood en zink aangetoond (MM06). Ter plaatse van de overige boringen zijn overwegend licht verhoogde gehalten met zware metalen en/of PAK aangetoond (MM07, MM08, MM09, MM11 en MM12), met uitzondering van MM05 en MM10. In beide mengmonsters is een matig verhoogd gehalte met zink aangetoond. In de bovengrond voldoen PFAS aan de klasse landbouw / natuur of wonen / industrie (MM02-P en MM03-P). De bodem van 0,0-0,5 m-mv voldoet volgens een indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit aan de klasse niet toepasbaar, industrie of wonen. Op basis van aanvullende boringen 101 t/m 108 en 201 t/m 222 en XRF metingen / analyses is in de omgeving van de sterk verontreinigde E-boringen de verontreiniging in horizontale richting afgeperkt. In verticale richting heeft vanwege de aard van de geplande werkzaamheden geen volledige afperking plaatsgevonden dieper dan 1,0 m-mv.
Deellocatie F: terrein houthandel Scheijmans
In de bodemlaag van 0,0-0,5 m-mv onder de asfalt-, beton- of klinkerverharding zijn over nagenoeg het volledige bedrijfsterrein o.a. sterk verhoogde gehalten met zware metalen (cadmium, koper, nikkel, lood en/of zink) aangetoond als gevolg van de plaatselijke aanwezigheid van zinkassen en/of bodemvreemd materiaal (MM27, MM28, MM29 en MM57). Ook zijn plaatselijk in de bodemlaag van 0,5-1,0 m-mv o.a. nog sterk verhoogde gehalten met zware metalen aangetoond (MM26, MM31 en MM58). Verder zijn enkel ter plaatse van boring PVF15 en 410 in de bodemlaag van 1,0-2,0/2,5 m-mv sterk verhoogde gehalten met zink of lood aangetoond (MM32, MM41 en 410-5/6). De sterke verontreiniging is in verticale richting afgeperkt overwegend tot beneden de tussenwaarde en plaatselijk tot beneden de interventiewaarde.
Ter plaatse van de groenstrook om het kasteel (noordwestzijde) zijn in de bovengrond o.a. sterk verhoogde gehalten met zware metalen aangetoond (MM24 en MM25).
Ter plaatse van de vml. gracht zijn op een diepte van 2,5-3,0 m-mv een sterk verhoogd gehalte met lood en licht verhoogde gehalten met cadmium, koper, kwik en zink aangetoond (MM39). Deze laag betreft gezien de aangetroffen plantenresten vermoedelijk de bodem van de voormalige gracht. De parameter lood kan verklaard worden door het feit dat in de omgeving van het kasteel schootsvelden gelegen waren (kogels van lood).
In zowel boven- als ondergrond voldoen PFAS aan de klasse landbouw / natuur en plaatselijk aan wonen / industrie (MM07-P en MM13-P). De bodem tot maximaal 3,0 m-mv voldoet volgens een indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit aan de klasse niet toepasbaar, industrie of altijd toepasbaar.
Deellocatie G: vml. ondergrondse benzinetank
Ter plaatse van de ligplaats van de voormalige ondergrondse tank zijn bij boring 3 in de laag van 1,0-2,0 m-mv sterk verhoogde gehalten met vluchtige aromaten en een licht verhoogd gehalte met minerale olie aangetoond. In de direct omgeving van de vml. ondergrondse tank zijn ter plaatse van boring G02 en F17 rond het grondwaterniveau matig tot sterk verhoogde gehalten met vluchtige aromaten aangetoond. Ter plaatse van boring G02 is de sterke verontreiniging in verticale richting (3,5-4,0 m-mv) afgeperkt tot beneden de achtergrondwaarde. In de omringende / afperkende boringen van de 400 serie zijn rond het grondwaterniveau geen overschrijdingen van de achtergrondwaarde meer aangetoond.
In het grondwater van de peilbuizen B01 en G03 (kern), F17 en 405 zijn sterk verhoogde gehalten aan vluchtige aromaten ter plaatse van peilbuis G03 ook minerale olie aangetoond. In peilbuis G02 is een matig verhoogd gehalte met xylenen en minerale olie aangetoond. In de peilbuizen G04 en 401 zijn nog licht verhoogde gehalten met vluchtige aromaten en/of minerale olie aangetoond. In de overige peilbuizen rondom de kern zijn geen verhoogde gehalten meer aangetoond. Mede op basis van de resultaten van de grond wordt aangenomen dat de verticale verspreiding gering is.
Verkennend asbestonderzoek
Uit de asbestanalyses van de fijne fractie / plaatmateriaal blijkt dat in geen van de mengmonsters sprake is van een overschrijding van de restconcentratienorm van 100 mg/kg.ds. De norm voor nader onderzoek (50 mg/kg.ds) wordt eveneens niet overschreden.
Voorlopige veiligheidsklassen volgens CROW 400
Op basis van de hoogst gemeten gehalten heeft een bepaling van de voorlopige veiligheidsklasse plaatsgevonden. Uit de bepaling van de voorlopige veiligheidsklasse blijkt dat de veiligheidsklasse rood niet vluchtig van toepassing is. Geadviseerd wordt derhalve de werkzaamheden uit te voeren onder deze veiligheidsklasse. Hierbij is als uitgangspunt gehanteerd dat geen graafwerkzaamheden gaan plaatsvinden in de sterke verontreiniging met vluchtige aromaten. Als dit toch het geval mocht zijn dient een aanvullende berekening hiervoor te worden uitgevoerd.
Op basis van de omvangsbepaling zoals eerder vermeld blijkt dat sprake is van meerdere gevallen van ernstige bodemverontreiniging met zware metalen in de grond en vluchtige aromaten en/of minerale olie in grond en grondwater. Op basis van beschikbare informatie uit het vooronderzoek wordt ervan uitgegaan dat sprake is van een historische gevallen van bodemverontreiniging (ontstaan vóór 1987). Gezien de beoogde herinrichting van het gebied wordt geadviseerd een saneringsplan op te laten stellen dat is gericht op de uit te voeren werkzaamheden. Dit saneringsplan dient ter beschikking (termijn 15 weken) te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag, in deze Provincie Limburg. In het saneringsplan dient tevens rekening te worden gehouden met de archeologische situatie in het gebied. Graafwerkzaamheden zijn zonder begeleiding niet toegestaan in de bodemlaag dieper dan 0,4 m-mv. Sanering dient vervolgens te worden uitgevoerd door een BRL7000, protocol 7001 erkende aannemer onder begeleiding van een BRL6000, protocol 6001 erkende aannemer.
Door Milieutechnisch Adviesbureau Heel B.V. is een (deel)saneringsplan opgesteld (rapport nummer 140.20.0258/R1 d.d. 30 juli 2020). Dit plan is toegevoegd als bijlage bij de toelichting.
In opdracht van de gemeente Weert is een (deel)saneringsplan opgesteld voor de aanpak van een aantal gevallen van ernstige bodemverontreiniging met zware metalen in de grond en minerale olie en/of aromaten in de grond en het grondwater ter plaatse van het her in te richten Stadspark gelegen aan de Kasteelsingel en de Biest 1 te Weert. Er is plaatselijk sprake van een deelsanering omdat het in het kader van de herinrichting niet noodzakelijk is de volledige verontreiniging die in kaart is gebracht middels de uitgevoerde bodemonderzoeken te verwijderen om dat de bestemming / het feitelijke gebruik (bijv. bestemming groen in het park) niet wijzigt. Ter onderbouwing is hiervoor een risicoberekening met Sanscrit uitgevoerd. Het gebied bestaat momenteel al voor een groot deel uit park, maar deels ook uit P-plaatsen en het voormalige bedrijfsterrein van Houthandel Scheijmans aan de Biest
De activiteiten van de firma Scheijmans zijn inmiddels verplaatst en niet meer op locatie aanwezig. De opstallen (open loodsen) zijn tot aan maaiveld ‘gesloopt’. Het gebouw van de voormalige zagerij en de verhardingen (beton, asfalt en klinkers) waren ten tijde van het onderzoek nog op locatie aanwezig.
Doel van het (deel)saneringsplan is het uitwerken van de saneringsmaatregelen in relatie tot het gebruik na herinrichting van het gebied Stadspark. Hiervoor is aangesloten bij het wettelijk kader (Circulaire bodemsanering 2013) en/of het beleid van de Provincie Limburg dat is verwoord in het Beleidskader Bodem - aanpak van bodemverontreiniging in Limburg, geactualiseerde versie van juli 2016. Om beschikking te krijgen op het saneringsplan is de rapportage voorgelegd aan het bevoegd gezag Wbb, in deze Provincie Limburg. Milieutechnisch Adviesbureau Heel BV heeft geen binding met de opdrachtgever en de saneringslocatie anders dan als onafhankelijk adviesbureau.
De provincie Limburg heeft bij besluit d.d. 15 september 2020:
Het besluit van de provincie Limburg is als bijlage aan de toelichting toegevoegd.
Bij het opstellen of herzien van een bestemmingsplan worden de regels van de Wet geluidhinder (Wgh) toegepast. Dit houdt in dat bij het oprichten of bestemmen van nieuwe woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen nagegaan dient te worden of deze bestemming gelegen is binnen een geluidzone van een weg, een spoorweg, van een industrieterrein of van een luchthaven. Indien het bestemmingsplan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een bestaande geluidszone, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan. In voorliggend bestemmingsplan worden geen geluidgevoelige functies opgericht. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is derhalve niet nodig.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven enerzijds een goede woon- en leefomgeving gegarandeerd kan worden en anderzijds rekening gehouden wordt met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de desbetreffende bedrijven. Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen te maken wordt aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De zonering vindt plaats door het toepassen van richtafstanden tussen bedrijven en woningen, afhankelijk van de milieucategorie van de bedrijfsactiviteiten.
In dit geval is een bedrijf uit een binnenstedelijke woonomgeving verplaatst. De gemeente heeft de bedrijfslocatie gekocht. Er is melding van gemaakt dat van de melding Activiteitenbesluit geen gebruik meer gemaakt wordt. Hiermee komt een bedrijf van deels categorie 3.1 (houthandel) en deels categorie 3.2 (zagerij) te vervallen.
Er zijn verder geen functies aanwezig die een milieubelemmering opwerpen voor de herinrichting tot stadspark. De in de omgeving aanwezige functies betreffen functies die passen in de omgeving, in de overgang van een binnenstedelijke locatie naar een woonwijk. Aan de zijde van het stadspark betreft het een notariaat aan de Recollectenstraat 5, een orthodontistenpraktijk aan de Recollectenstraat 2 en een verpleeghuis aan de Kasteelsingel 8. De Biest is een ontsluitingsweg met direct tegenover het stadspark een aantal functies, zoals een notariaat aan de Biest 2, een kapper aan de Biest 12A, een mediabedrijf aan de Biest 20. Andersom werpt de herinrichting tot stadspark geen belemmeringen op voor de functies in de omgeving.
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 lid 1 Wm geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Voorliggend initiatief heeft betrekking op de herbestemming van een bedrijfslocatie naar een park. Het project leidt niet tot verslechtering van de luchtkwaliteit, maar juist tot verbetering van de luchtkwaliteit, aangezien de vrachtwagenbewegingen van en naar de voorheen op de locatie gevestigde houthandel niet meer plaats vinden. Dit houdt in dat de ontwikkeling op basis van de Wet luchtkwaliteit niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico, te weten het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
- Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van tien of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
- Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen, spoorlijnen en transport via buisleidingen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.
Risicovolle activiteiten.
In de omgeving van het plan komen volgens de risicokaart geen risicovolle inrichtingen
voor. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting
waarop het Bevi van toepassing is. De verantwoordingsplicht groepsrisico en
hulpverlening zijn niet van toepassing op deze risicobron.
Vervoer gevaarlijke stoffen
In het kader van vervoer gevaarlijke stoffen zijn in het plangebied en de omgeving geen risicobronnen aanwezig.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid
geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Het gemeentelijke beleid, afgeleid van landelijk en provinciaal beleid, en verwoord in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2021 dat in 2017 is vastgesteld, is uitgangspunt bij de waterparagraaf. Vertaald naar normen betekent dit dat in principe 0% van het 'schoon' afvoerend oppervlak bij nieuwe plannen op het gemeentelijke rioolstelsel zal worden aangesloten. Voor 100% van het overtollige hemelwater is het principe van 'vasthouden, bergen en afvoeren' van toepassing.
Voor dit bestemmingsplan betekent de vertaling van het aangescherpte landelijk beleid op hoofdlijnen dat in het te ontwikkelen gebied 'slimmer en creatiever' met schoon hemelwater moet worden omgegaan waarbij in de juiste volgorde het principe van 'vasthouden, bergen en afvoeren' van hemelwater gehanteerd moet worden.
Vanuit waterkwaliteit gezien zal met de trits 'voorkomen, scheiden, zuiveren' rekening
worden gehouden. Dit betekent dat bij afkoppelen van schoon hemelwater de
voorkeursvolgorde hergebruik van water, infiltratie en lozen op het oppervlaktewater zal worden toegepast.
Voorliggend bestemmingsplan ziet op ontstening van het verharde oppervlak van de bedrijfsbestemming en de parkeerplaats aan de Kasteelsingel. Er is sprake van minder steen, meer groen en meer biodiversiteit. Hiermee wordt voor een hogere belevingswaarde, een betere waterhuishouding en meer koelte in de stad gezorgd. Ook ontstaan kansen voor natuureducatie. Er ontstaat ruimte voor aantrekkelijke verblijfsplekken en activiteiten, ook op en rond het water, met de historische voorburcht als levendig hart van het park. Een plek voor verkoeling en verademing aan de rand van de historische binnenstad (voorkomen van hittestress, verdroging en wateroverlast). Zo creëren we een gezond park dat uitnodigt om te sporten, spelen en te bewegen. Met aandacht voor hergebruik en circulariteit.
Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht. In deze herziening van de Monumentenwet van 1988 zijn de uitgangspunten van het Europese Verdrag van Malta (1992) voor Nederland nader uitgewerkt. De belangrijkste veranderingen betreffen:
In het nieuwe bestel wordt een grotere verantwoordelijkheid en een sturende rol neergelegd bij de gemeentelijke overheid, niet in de laatste plaats omdat ook de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 van kracht is geworden. Met de beleidsuitvoering is een aantal nieuwe taken op de gemeenten afgekomen. In de eerste plaats dienen de archeologische en cultuurhistorische waarden op verantwoorde wijze te worden geïntegreerd in het ruimtelijke beleid. Centraal instrument hierbij is het bestemmingsplan. Ook bij het verlenen van Omgevingsvergunningen voor de activiteiten bouw, sloop en uitvoeren van werkzaamheden komt archeologie aan de orde.
Figuur: uitsnede beleidskaart archeologie, actualisatie 2017
De beleidskaart uit 2008 is in 2017 geactualiseerd. Ter plaatse van het plangebied Stadspark geldt een hoge archeologische verwachting. In het kader van de herinrichting wordt archeologisch onderzoek uitgevoerd. Op de schootsvelden heeft eerder al proefsleuvenonderzoek plaats gevonden. Inmiddels is het stadspark aangewezen tot gemeentelijk archeologisch monument. In het bestemmingsplan is zodoende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie gemeentelijk monument' opgenomen. Hierbij geldt een verstoringsoppervlakte van 0 m² en een diepte van 40 cm. Er dient zodoende bij elke verstoring dieper dan 40 cm archeologische begeleiding of archeologisch onderzoek plaats te vinden, afhankelijk van de omvang.
figuur: uitsnede erfgoedkaart Limburg
Op de cultuurhistorische waardenkaart is de locatie van het stadspark onderdeel van een historische kern, is de Biest een weg ouder dan 1880 en is het kasteel aangeduid.
De historische structuur van de binnenstad wordt voor een belangrijk deel bepaald door het nog altijd aanwezige historische stratenpatroon. De stadsstructuur van Weert is die van een vestingstad, welke omgeven is door een stadsgracht. Het historische stratenpatroon komt in het centrum van de stad samen op de Markt. Van daaruit waaieren de straten excentrisch uit naar de zes stadspoorten van Weert: Langpoort, Maaspoort, Hoogpoort, Morregat- (of Laar-)poort, Beekpoort en Molenpoort. De belangrijkste toegangspoort, gezien vanuit het karakter van Weert, was de Hoogpoort. Van daaruit werd via de Oelemarkt, een regionaal handelscentrum (pottenmarkt voor waren uit het Maas- en Rijnland) en de Hoogstraat het centrum van de vestingstad bereikt.
In de huidige stedenbouwkundige visie wordt de structuur van de binnenstad bepaald door drie belangrijke gebieden, te weten het Bassin, het stadspark en het Stationsplein. Deze polen vormen de uiteinden van enkele belangrijke straten in de binnenstad. Zij liggen aan de buitenzijde van de singelstructuur. Het stadspark is een grootschalig groenelement in de stad, dat na de herinrichting fors wordt uitgebreid.
Figuur: stadspolen, singel- en wegenstructuur binnenstad
Op de plek van de huidige singels lag vroeger deels een stadsmuur en deels een omwalling met water. Aansluitend aan deze omwalling lag aan de noordoostkant het kasteel (Nijenborgh). Het oorspronkelijke kasteel van de heren van Horne in Weert (Aldenborgh), lag op een relatief grote afstand van de binnenstad. De Aldenborgh is later geïncorporeerd in het klooster van de Franciscanen aan de Biest (thans nummer 43). Deze functieverandering werd mogelijk door de bouw van een nieuw kasteel met grachten, in de huidige situatie gelegen aan de kruising Kasteelsingel-Biest. Op de plek zelf ligt nu een woonhuis (in het midden van de 19de eeuw gebouwd op de kelder van een van de vier hoektorens van de oorspronkelijke middeleeuwse hoofdburcht). De onderste 12 voet (ca. 3,50 m) is behouden bij de afbraak in 1702. Van het overige deel van het kasteel zijn resten met dezelfde hoogte behouden gebleven: de twee ronde hoektorens en nog een vierkante hoektoren en delen van de tussenliggende muren én de put op het binnenterrein. De monumentale poort aan de Biest is ook behouden gebleven. Rondom deze plek ligt het stadspark met de Tiendschuur en, op de vroegere voorburcht, een houthandel (omgeven door gracht, en tussen de hoofdburcht en voorburcht lag een tussengracht). Het kasteelterrein werd vroeger omgeven door schootsvelden en de Tiendschuur. Op deze plek ligt nu een groenstrook, welke wordt aangeduid als stadspark.
Figuur: Historische situatieschets Kasteel Nijenborgh, waarop zichtbaar de locatie van de hoofdburcht, de tussengracht en de voorburcht. Tevens is de aansluiting van de hoofdburcht op de Oelemarkt waarneembaar.
Figuur: luchtfoto en ter vergelijking de historische kaart van de vestingstad Weert, met daarop herkenbaar het historische stratenpatroon, de voormalige stadsgrachten, het kasteelcomplex van de Nijenborgh met de hoofdburcht, de voorhof, de tiendschuur en de voormalige schootsvelden.
In de gemeente Weert is in juni 2008 de nota Stads- en dorpsgezichten vastgesteld. Hierin staat het aanwijzen van een aantal voor Weert karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle gebieden centraal . Het doel daarvan is om deze gebieden te behouden, zowel voor de huidige als voor de toekomstige generaties.
De bescherming van stads- en dorpsgezichten betekent niet dat er niets mag veranderen of dat er geen ontwikkelingen meer mogelijk zijn. Met instandhouding van hun historische karakter kunnen beschermde stads- en dorpsgezichten zich zeker verder ontwikkelen. Om de ontwikkelingen in een beschermd stads- of dorpsgezicht op een juiste wijze te kunnen begeleiden, worden passende regels in het bestemmingsplan opgenomen. De procedure hiervoor staat omschreven in de Erfgoedverordening. Voor monumenten en de stads- en dorpsgezichten geldt het hoogste toetsingsniveau van welstand.
In totaal zijn 12 gebieden aangewezen als beschermd gezicht. Daarvan zijn ook twee gebieden gedeeltelijk gelegen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Aanwijzing van gebieden tot gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Met het aanwijzen van deze gebieden is geen limitatieve of definitieve lijst vastgesteld. Inzichten kunnen wijzigen en waardering voor andere gebieden kan ontstaan. De ruimtelijke kwaliteit is altijd dynamisch en dient met enige regelmaat opnieuw te worden geagendeerd. De aangewezen stads- en dorpsgezichten in het plangebied zijn:
Via een gebiedsaanduiding in de regels is de bescherming planologisch verankerd. De redengevende omschrijving van het gezicht is als bijlage aan de regels van het bestemmingsplan toegevoegd. Via een nadere eisen regeling kunnen voorwaarden aan bouwplannen in stads- en dorpsgezichten worden gesteld. Dit gebeurt op grond van de Erfgoedverordening.
Binnen het plangebied liggende volgende monumenten:
Rijksmonument:
Biest 1, Kasteel Nijenborgh, categorie kastelen, rijksnummer 38455
Gemeentelijk monument:
Terrein voorburcht, gracht en schootsvelden Nijenborgh
Deze monumenten zijn op de verbeelding aangeduid met de aanduiding 'karakteristiek' en via de regels beschermd, in verband met de te beschermen waarden. Tevens is een bijlage met de monumenten aan de regels toegevoegd.
De nabij het plangebied aanwezige molen kent een molenbiotoop. Het gaat om de volgende molen:
De molenbiotoop kent een straal van 500 m vanaf de molen en reikt tot in het plangebied.
Er is steeds meer aandacht en zorg gewenst voor de zogenaamde 'molenbiotoop', de ruimte die een molen nodig heeft om te kunnen functioneren (wind en zicht), met andere woorden de vrije ruimte rondom een molen. In vroegere tijden werd het zogenaamde windrecht van de molens via geschreven of ongeschreven regels beschermd. In de huidige situatie biedt alleen de Wet ruimtelijke ordening mogelijkheden hiertoe. Binnen het bestemmingsplan bestaat de mogelijkheid om via de regels de toegestane bouwhoogten en hoogten van bomen en heesters te regelen en hierdoor de molenbiotoop veilig te stellen. Dit geldt uiteraard alleen voor nieuwe ontwikkelingen binnen de molenbiotoop.
Bestaande bebouwing is juridisch beschermd zodat herbouw van een bestaand gebouw tot de bestaande hoogte mag plaatsvinden, ook als het bestaande gebouw binnen de molenbiotoop gelegen is.
De vrije windvang alsmede het vrije zicht vanaf de molen op het weer (lucht) en daarmee de bedrijfsmogelijkheden worden door de bebouwing(smogelijkheden) binnen het plangebied niet beperkt. Het betreft hier tenslotte een bestaande situatie. Via een gebiedsaanduiding in de regels is de molenbiotoop planologisch verankerd. In bijlage 3 bij de regels zijn de specificaties van de betreffende molen opgenomen.
Quickscan Wet natuurbescherming
Door Bureau Meervelt is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (projectnummer 19-048, rapport d.d. 3 juli 2019). Dit rapport is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd. De conclusies kunnen als volgt samengevat worden.
Conclusies gebiedsbescherming
Conclusies soortenbescherming
De (ruime) omgeving is leefgebied van vele beschermde diersoorten. Het plangebied kan diverse functies vervullen voor een aantal beschermde soorten. Voor een groot deel blijven deze functies behouden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden en na ingebruikname. Voor een aantal soorten is nader aandacht nodig. Deze soorten zijn hieronder opgenomen.
Soort: Vleermuizen.
Activiteit: Plaatsen van verlichting.
Mogelijke overtreding: Opzettelijke verstoring.
Onderzoek Nodig?: Nee. Alleen zinvol als bevestiging gewenst is voor noodzaak van het aanbrengen van vleermuisvriendelijke verlichting.
(Mitigerende) maatregel: Geen gebruik van verlichting. Gebruik van vleermuisvriendelijke verlichting (amberkleurig en afgeschermd zodat uitstraling naar boven voorkomen wordt). Light-on demand beperkt de verstoring mogelijk.
Ontheffing nodig: Nee, mits verlichting niet geplaatst of gebruik wordt gemaakt van vleermuisvriendelijke verlichting.
Soort: Broedvogels. Niet jaarrond beschermde nesten.
Activiteit: Verwijderen van struweel, kappen van bomen, slopen van gebouwen.
Mogelijke overtreding: Vernietigen van vaste rust- en verblijfplaatsen (niet jaarrond beschermd).
Onderzoek Nodig?: Nee.
(Mitigerende) maatregel: Werkzaamheden uitvoeren buiten de broedperiode 1 maart - 1 augustus.
Ontheffing nodig: Nee, mits gewacht wordt met het verwijderen van de nesten tot de jongen niet meer afhankelijk zijn van het nest. Er kan buiten de aangegeven periode gekozen worden voor een inspectie vooraf door een ter zake deskundige.
Soort: Hazelworm en Levendbarende hagedis.
Activiteit: Verwijderen van vegetatie en/of struweel en kappen en uitfrezen van bomen. Grondwerkzaamheden.
Mogelijke overtreding: Doden individuen en vernietiging vaste rust- en verblijfplaatsen.
Onderzoek Nodig?: Nee.
(Mitigerende) maatregel: Kappen van bomen en verwijderen van struweel en bodemlaag uitvoeren buiten de vrijgestelde periode voor Hazelworm en Levendbarende hagedis: 15 augustuis tot en met september. Andere optie is het uitrasteren en wegvangen van dieren.
Ontheffing nodig: Nee, mits werkzaamheden in geschikt leefgebied plaatsvinden in vrijgestelde perioden en eventueel geschikte verblijfplaatsen (dood hout, schors) met zorg worden geruimd. Voor het uitrasteren en wegvangen van dieren is wel een ontheffing nodig.
In het algemeen geldt: als dieren worden aangetroffen in het plangebied geldt te allen tijde geldt de zorgplicht. Bij het onverhoopt toch aantreffen van beschermde planten- of diersoorten waarvoor geen vrijstelling geldt, dient alsnog contact opgenomen te worden met een ecoloog om benodigde vervolgstappen te bespreken.
Conclusies houtopstanden, hout en houtproducten
Mogelijk dienen bomen te worden geveld. De exacte locaties en de omvang van de benodigde kap zijn is nog niet duidelijk. De bomen staan binnen de bebouwde kom, de bepalingen uit de Wet natuurbescherming voor houtopstanden zijn niet van toepassing op deze bomen. Wel geldt de APV van de gemeente Weert. Voor het kappen van bomen of andere houtopstanden geldt een meldingsplicht. Een aantal van de bomen in het park staat vermeld in het bomenregister. Als een boom in het bomenregister staat vermeld, is een omgevingsvergunning nodig.
Aanbevelingen
In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planMER-plichtig, projectMER-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij activiteiten die voorkomen in één van de opgenomen categorieën, maar niet de omvang hebben van de bijbehorende drempelwaarden, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Het bestemmingsplan ten behoeve van het wegbestemmen van de bedrijfsbestemming en de herinrichting tot stadspark is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. De activiteit is niet opgenomen in bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
Dit bestemmingsplan is nodig om uitvoering te geven aan het planvoornemen om het stadspark uit te breiden. De kosten komen voor rekening van de gemeente. De gemeenteraad heeft de benodigde middelen beschikbaar gesteld. Eerder al heeft de gemeente de locatie van het bedrijf aangekocht. Het bedrijf is verplaatst naar een bedrijventerrein. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.
In het voorliggende bestemmingsplan zijn de specifieke omstandigheden beschreven en de mogelijke belemmeringen onderzocht van de gevolgen van de ontwikkeling. In dit hoofdstuk worden de effecten van het project beschreven; hierbij komen aan de orde:
Beleidsmatig past het bestemmingsplan binnen de kaders, zoals die beschreven zijn vanuit het provinciale en gemeentelijke beleid. Ook de maatschappelijke gevolgen van het project voor de directe omgeving zijn evident. De bevolking in Weert vergrijst. Er wonen veel oudere (en kwetsbare) mensen in de directe omgeving van het stadspark. Weert heeft een regionale functie voor wat betreft zorg. Nabij het stadspark liggen het regionale ziekenhuis en vier verpleeghuizen. Het stadspark wordt een mooi gebied om in te wandelen en verkoeling te zoeken. De routes worden versterkt, doordat er meer toegangen komen waaronder een directe verbinding met de Jan van der Croonstraat. Uiteraard wordt het park (rolstoel)toegankelijk. De gemeente Weert heeft het plan in principe positief beoordeeld.
De conclusie op grond van de bovenstaande overwegingen is dat aan het initiatief
medewerking kan worden verleend, omdat de opzet planologisch, maatschappelijk en
stedenbouwkundig verantwoord is.
Het bestemmingsplan is vervat in een verbeelding, planregels en toelichting. De volgende randvoorwaarden bepalen de opzet en inrichting van het bestemmingsplan:
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding ervan de primaire informatie geeft over waar gebouwd mag worden (bouwvlak voor bouwen tot een bepaalde goothoogte en bouwhoogte). Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden.
Vervolgens kan men in de regels teruglezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. De ordening van regels is daartoe zodanig opgezet dat bij iedere bestemming een nagenoeg compleet beeld van de regels voor die bestemming is gegeven. Desondanks blijven aanvullend inleidende bepalingen en algemene bepalingen nodig.
Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In verband hiermee wordt gesproken over regels en afwijkingen.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. Een bepaalde kleur geeft aan welke bestemming het betreft. Logisch dus dat de kleur meteen duidelijk maakt welk artikel uit de regels geraadpleegd moet worden. Dubbelbestemmingen betreffen met name een beheersregeling, dan wel aanvullend beleid op de onderliggende bestemming. In de regel gaat het hier om van toepassing zijnde zoneringen of sectoraal beleid. Het
bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' geeft de begrenzing aan waarbinnen gebouwen opgericht mogen worden. In het bouwvlak moet het hoofdgebouw gesitueerd worden. In de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mogen ondergeschikte gebouwen en bijgebouwen opgericht worden. In voorliggend bestemmingsplan ontbreken bouwvlakken en bouwaanduiding 'bijgebouwen'. De overige aanduidingen geven een specifieke situatie weer, waarvoor in de regels een aparte regeling is opgenomen.
De regels zijn als volgt opgebouwd:
Allereerst zijn de inleidende regels opgenomen: de begripsbepalingen en de regels omtrent de wijze van meten. Vervolgens zijn artikelen van de afzonderlijke bestemmingen opgenomen. Deze bevatten de specifieke regels voor de desbetreffende bestemming. Daarna volgen de algemene regels. Dit is een aantal planregels van een algemeen en administratief karakter, dat onontbeerlijk is voor een bestemmingsplan. Het betreft hier de anti-dubbeltelregel, algemene regels met betrekking tot bouwen, gebruik, afwijking, wijziging, procedure en overige regels. Tot slot zijn de regels met betrekking tot overgangsrecht en de titel opgenomen.
Bij de aanwijzing van de afzonderlijke bestemmingen is steeds dezelfde structuur gekozen, en wel de volgende:
Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde beleid en de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming. Het beleid dient ertoe om de toegankelijkheid en de begrijpbaarheid van de regels te vergroten. Op basis hiervan is het mogelijk om te bepalen of een bouwplan of ontwikkeling in de geest van het bestemmingsplan past. Het vastgestelde beleid vormt in geval van een gewenste afwijking de basis voor een gemotiveerde weigeringsgrond.
Het beleid
Het stadspark, inclusief de voorburcht en het groen rondom het kasteel kunnen worden beschouwd als identiteitsbepalende bestemmingsplanelementen en hebben daarom een specifieke bestemming gekregen. De omgevingskwaliteit is van zo’n essentieel belang dat doorwerking in het bestemmingsplan vereist is.
Het beleid
Sommige zaken spreken qua beleid voor zich. Het zijn functionele onderdelen van het plangebied, in dit geval water:
In voorliggend bestemmingsplan is ter plaatse van de bestemming 'Wonen' geen bouwvlak of aanduiding 'bijgebouwen' aanwezig. De bestemming 'Wonen' is geprojecteerd op een deel van de oude bedrijfsbestemming, dat behoort tot het private deel van het kasteel, en dat als zodanig afgeschermd dient te worden. Het is hier mogelijk om geheel transparante erfafscheidingen (draadafscheidingen) op te richten tot een hoogte van 2 m. Deze transparante erfafscheidingen mogen op de perceelsgrens worden opgericht.
Dubbelbestemmingen zijn veelal een toevoeging op de onderliggende bestemming. Een dubbelbestemming is primair. Dit houdt in dat indien het bepaalde in de dubbelbestemming op gespannen voet staat met de regels van de onderliggende bestemming, het bepaalde in de dubbelbestemming voor gaat.
Het beleid
De gebiedsaanduidingen worden in deze bepaling geregeld. Deze kunnen ook bij iedere afzonderlijke bestemming worden geregeld, maar omdat een gebiedsaanduiding veelal binnen meerdere bestemmingen ligt, hoeft de aanduiding in een algemeen artikel slechts eenmalig te worden opgenomen.
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gemeentelijk stads- en dorpsgezicht' op de verbeelding, mag slechts worden gebouwd indien en voor zover zulks verenigbaar is met het beheer, de ontwikkeling en het behoud van de karakteristiek van het gemeentelijk stads- en dorpsgezicht, met dien verstande dat geen wezenlijke veranderingen worden gebracht in het stedenbouwkundige beeld, zoals dit nader tot uitdrukking komt in de inventarisatie, welke is opgenomen in een bijlage bij de regels.
De aanduidingen worden in deze bepaling geregeld. Een aanduiding is van toepassing
op een gedeelte van een enkelbestemming.
Monumenten zijn aangeduid met de bouwaanduiding 'karakteristiek'. Ten behoeve van het behoud van cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren wordt het volgende gesteld:
De bepalingen in de Welstandsnota gelden bij aanpassingen en verbouwingen als uitgangspunt. Daarnaast dient bij bouwplannen aan monumenten advies ingewonnen te worden bij de Monumenten-/welstandscommissie.
De monumentale poort die de entree van de voorburcht markeert aan de zijde van de Biest is aangeduid met een specifieke aanduiding. Met de aanduiding is tevens de omvang van het bouwwerk geregeld. Voorop staat de instandhouding van het bouwwerk.
Karakteristieke, monumentale en waardevolle bomen zijn aangeduid als 'waardevolle boom'. Ten behoeve van het behoud van karakteristieke, monumentale en beeldbepalende bomen wordt het volgende gesteld:
Waar en hoe gebouwd moet worden volgt uit de basiseisen van de bestemmingsplanvoorschriften. De keuze voor een gedetailleerde planopzet (bouwvlak en bouwaanduiding 'bijbouwen' op maat afgestemd op het bouwperceel) pretendeert zorgvuldigheid van de zijde van de gemeentelijke overheid. Dit betekent echter geen vrijwaring van onvolkomenheden of niet beoogde bouwmogelijkheden. De situering van bebouwing die nadelig werkt op algemene veiligheid of anderszins gevaar inhoudt, moet kunnen worden voorkomen. Het verschuiven met de situering binnen een afwijkingspercentage van 10 % moet van de zijde van de gemeente geëist kunnen worden vanuit een oogpunt van algemeen belang. Die mogelijkheid is verwoord tot nadere eisen in dit bestemmingsplan.
Bij de regels zijn twee bijlagen opgenomen, te weten:
Bijlage 1 Inventarisatie Stads- en dorpsgezichten
Bijlage 2 Monumentenlijst
Bijlage 3 Molenbiotoop
Bijlage 1 geeft een inventarisatie van het betreffende gemeentelijk stads- en dorpsgezicht. Hierin zijn de belangrijkste gebiedskenmerken en een waardering hierover weergegeven.
Bijlage 2 bevat een overzicht van de binnen het plangebied aanwezige monumenten.
Bijlage 3 geeft de formule die gebruikt wordt voor de bepaling van de maximale
bouwhoogte en hoogte van bomen en heesters (hoog opgaand groen) binnen de op
de verbeelding aangeduide molenbiotoop.
De handhavingsnota 'Handhaven in Weert' van 14 juli 2010 bevat het beleidsmatig kader voor de handhaving van regels met betrekking tot gedrag van mensen in relatie tot fysieke objecten en de fysieke omgeving. Het vormt dus ook het beleid met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingsplannen en bouwvoorschriften. De nota biedt een eenduidig kader voor de sturing van de uitvoering. Voor burgers en bedrijven is duidelijk hoe de gemeente haar handhavingstaak invult.
Ter uitwerking van het beleid in deze handhavingsnota wordt jaarlijks een handhavingsuitvoerings programma opgesteld. In dit programma wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Zo ook met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingplannen. Uitgangspunt is immers dat binnen de beschikbare formatie en middelen keuzes worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk dat de gemeente continue en overal op de naleving van alle regels toeziet. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldingen en incidenten.
Weert zet vooral in op het verbeteren van het naleefgedrag en heeft een sterke voorkeur voor preventief optreden boven repressief optreden. De gemeente benadrukt dat burgers en bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid dragen. De reactie van de gemeente zal stringenter zijn wanneer een overtreder weinig of geen eigen verantwoordelijkheid neemt. De basis voor het gemeentelijk optreden is echter beschreven in het gestandaardiseerd handhavingsprotocol.
Om toezicht en handhaving van bestemmingplannen tot een succes te maken zijn de volgende voorwaarden van belang:
Het toezicht op en de handhaving van bestemmingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Weert. Om de samenwerking op de verschillende beleidsterreinen te bevorderen en meer toe te werken naar een integraal handhavingsbeleid zijn per 1 januari 2012 de toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, APV en bijzondere wetten ondergebracht in één afdeling, namelijk de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving (VTH). Daarnaast vindt er ook nog samenwerking plaats met niet-gemeentelijke instanties, zoals onder andere de politie, brandweer, Provincie Limburg, AID en Waterschappen. Deze samenwerking komt tot uiting in het 'veld', en in het periodieke teamoverleg Toezicht & Handhaving en in het periodiek aansturingsoverleg van de politie.
Voor de uitvoering van toezicht en handhaving van bestemmingplannen is binnen de afdeling VTH capaciteit beschikbaar. Jaarlijks zal in het handhavingsuitvoeringsprogramma aangegeven worden hoeveel beschikbare formatie en middelen specifiek ingezet zullen worden voor de uitvoering van toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot bestemmingsplannen.
Het toezicht op en de handhaving van het plangebied bestaan uit periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden bebouwing, gebruik van de bouwwerken en gronden en aanlegvergunningsplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd. Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten. In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo een integraal mogelijke benadering, hierbij kan gedacht worden aan het gelijktijdig uitvoeren van controles ten aanzien van diverse wetten of het vervullen van de oog- en oorfunctie.
Voor het overgangsrecht is op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning en/of in strijd met het voorheen geldende plan. In de overgangsbepalingen is verder vastgelegd dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.
Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. Verder worden de bewoners en gebruikers in de omgeving van het plangebied de gelegenheid gegeven te reageren op het ontwerpplan.
Wanneer strijdigheden met het bestemmingsplan worden geconstateerd wordt overeenkomstig het vastgestelde handhavingbeleid handhavend opgetreden, conform het gestandaardiseerde handhavingsprotocol zoals omschreven in de nota 'Handhaven in Weert'.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan zienswijzen worden ingediend. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan melding gemaakt. Bij beroep besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als laatste over het plan.
Overeenkomstig artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening is op 6 januari 2021 in het Gemeenteblad kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Stadspark'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan ziet op de wijziging van de bedrijfsbestemming ter plaatse van de voorheen aanwezige houthandel in Groen ten behoeve van de herinrichting tot stadspark.
Er is geen sprake van een provinciaal belang dan wel een belang van het Watertoetsloket. Daarom is vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening niet nodig.