Plan: | Sint Sebastiaanskapelstraat 7 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0988.BPStSebkapelstr7-VA01 |
Initiatiefnemer is voornemens om de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ter plaatse van de locatie Sint Sebastiaanskapelstraat 7 te Weert te wijzigen in de bestemming 'Wonen'.
De ouders van initiatiefnemer wonen aan de Sint Sebastiaanskapelstraat 7 in Weert en hebben daar een agrarisch bedrijf gerund. Vanwege het feit dat de agrarische activiteiten zijn beëindigd, de ouders er graag blijven wonen en initiatiefnemer ook voornemens is om er te gaan wonen, is het voornemen ontstaan om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen' waarbij het bestaand hoofdgebouw, bestaande uit de bedrijfswoning met berging en schuur, wordt gesplitst in 2 woningen.
De locatie ligt in het buitengebied van Weert en heeft de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf'. Deze bestemming omvat nagenoeg het gehele perceel. Kadastraal is het perceel bekend als gemeente Weert - sectie W - nummer 138 en heeft het een oppervlakte van 5.934 m2.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied (rood omcirkeld).
Ter plekke van het plangebied Sint Sebastiaanskapelstraat 7 te Weert is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' van kracht. Op basis van dit bestemmingsplan zijn naast de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie hoog' en de gebiedsaanduiding: 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' van toepassing. Binnen de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' is een ruim bouwvlak opgenomen waarbinnen nog enkele bedrijfsgebouwen staan. Van toepassing zijn verder de functieaanduidingen 'bedrijfswoning' en 'intensieve veehouderij'. Het bouwvlak heeft een oppervlakte van ca. 4.400 m2.
Het wijzigen naar de bestemming “Wonen” en het splitsen van de bestaande bedrijfswoning in 2 wooneenheden is echter niet rechtstreeks toegestaan. Naar aanleiding daarvan heeft initiatiefnemer een principeverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert. Het college heeft bij brief d.d. 27 januari 2022 (kenmerk: 1536225/1556288) aangegeven dat zij in beginsel medewerking wil verlenen aan onderhavig verzoek.
Om onderhavige ontwikkeling mogelijk te maken, wordt een bestemmingsplanprocedure doorlopen. Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor onderhavige herziening van het bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het planvoornemen beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het planvoornemen.
Onderhavig plangebied is gelegen aan de Sint Sebastiaanskapelstraat 7 te Weert. Het plangebied ligt slechts op ca. 530 meter ten noordoosten van het kerkdorp Laar. Op ca. 75 meter afstand van het perceel ligt in westelijke richting, op de hoek Sint Sebastiaanskapelstraat – Boeketweg, de Sint Sebastiaanskapel. In noordelijke richting ligt op ca. 220 meter van de bedrijfswoning de A2.
In de directe omgeving liggen diverse woonbestemmingen, deels ook ontstaan uit voormalige agrarische bedrijven. Ook liggen er nog enkele (agrarische)bedrijfsbestemmingen. In zuidelijke en oostelijke richting ligt op ca. 800 meter afstand het bedrijventerrein Kampershoek-Noord.
Luchtfoto met aanduiding plangebied
Kadastraal is onderhavig plangebied bekend als gemeente Weert - sectie W - nummers 138. In onderstaande figuur worden de contouren van het kadastrale perceel weergegeven.
Kadastrale kaart met aanduiding kadastrale percelen
De gronden binnen het plangebied zijn momenteel in gebruik als erf, tuin en bouwland. De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van de volgende foto's.
Foto's bestaande situatie (bron: Slagboom en Peeters).
Het voornemen van initiatiefnemer bestaat uit de volgende onderdelen:
In de nieuwe situatie zal per woning dus niet meer dan 150 m2 aan bijgebouwen aanwezig zijn/gerealiseerd worden).
Aangezien onderhavige ontwikkeling niet past binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk om onderhavig voornemen mogelijk te maken.
Elk bouwplan gaat gepaard met ruimtelijke effecten. Van belang is dat de ruimtelijke effecten aanvaardbaar zijn.
De beoogde planontwikkeling m.b.t. de beide woningen vindt plaats binnen het bestaande hoofdgebouw. Er vindt geen uitbreiding aan dit hoofdgebouw plaats. Enkel zullen i.v.m. de vereiste ramen (licht) en deuren de zijgevelaanzichten wijzigen. Dit heeft echter geen negatieve impact naar de omgeving. Verder zullen de oude stallen (gebouw 1 en gebouw 2) worden gesloopt. Het is een positieve ontwikkeling dat de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' en met de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden gedeeltelijk wordt herzien in deels een woonbestemming en deels een agrarisch gebied en de mogelijkheid wordt geboden om de woonstalboerderij te gebruiken als twee zelfstandige wooneenheden. Door de planontwikkeling wordt verval van gebouwen en verpaupering van de locatie voorkomen.
Gesteld kan worden dat het beoogde planvoornemen een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving.
Op basis van het voorgaande worden de ruimtelijk-visuele effecten die te verwachten zijn naar aanleiding van de beoogde ontwikkeling, aanvaardbaar geacht.
Ter plekke van onderhavig plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011', vastgesteld door de gemeenteraad van Weert op 26 juni 2013. Op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Weert - sectie W - nummer 138, is de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' van toepassing met bijbehorend bouwvlak en de functieaanduidingen 'bedrijfswoning' en íntensieve veehouderij'. Bovendien geldt ter plekke de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' evenals de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'
Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding plangebied (rood omlijnd)
Onderhavige ontwikkeling ziet op het herbestemmen van de locatie van 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' naar deels 'Wonen' en deels 'Agrarisch', waarbij het gebruiken van de woonstalboerderij als twee zelfstandige wooneenheden mogelijk wordt gemaakt. Onderhavig initiatief past echter niet binnen het geldend planologisch-juridisch kader.
In het geldende bestemmingsplan zijn geen binnenplanse afwijkings- danwel wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen om alsnog onderhavige ontwikkeling mogelijk te maken. Onder de wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen binnen de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch Bedrijf' onder artikel 4.8.2 'Wijzigen huisstalboerderij in de bestemming 'Wonen' met woningsplitsing', kan namelijk niet aan alle voorwaarden worden voldaan. De planontwikkeling is derhalve enkel mogelijk middels het doorlopen van een separate bestemmingsplanprocedure.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale-, regionale en gemeentelijke beleid.
Op 11 september 2020 heeft het Rijk vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI omvat een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.
Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.
Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:
Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:
De nationale overheid richt zich in de NOVI op de volgende 21 verschillende nationale belangen:
Toetsing
Bij de realisatie van het voorliggende initiatief is sprake van een dermate kleinschalige ontwikkeling dat geen nationale belangen in het spel zijn. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de nationale belangen zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Toetsing
Voor wat betreft de genoemde onderwerpen en vanwege de aard en kleinschaligheid van het planvoornemen, heeft het Barro geen gevolgen voor het planvoornemen.
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Toetsing
Gelet op vorenstaande bestaan er vanuit het Rarro geen belemmeringen voor het planvoornemen.
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De Omgevingsvisie Limburg vervangt de Omgevingsvisie POL 2014. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijnvisie (2030-2050) op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen. Met de intrede van de POVI is relevant dat de benaming van de goudgroene natuurzone is gewijzigd naar de zone 'natuurnetwerk'. Daarnaast zijn de 'zilvergroene natuurzone' en de 'bronsgroene landschapszone' samengevoegd tot de 'Groenblauwe mantel'.
In de POVI is de provincie opgedeeld in zoneringen. Momenteel zijn deze zoneringen te raadplegen via de kaart 'Wonen, werken en recreëren' uit de Ontwerp omgevingsverordening Limburg. Het plangebied ligt op basis van de POVI binnen de zone 'Buitengebied'.
Uitsnede kaart 'Wonen, werken en recreëren' met aanduiding plangebied.
Over 'Buitengebied' is in de POVI het volgende opgenomen.
Buitengebied
Het buitengebied betreft die delen van het landelijk gebied die niet onderdeel zijn van het Natuurnetwerk of de groenblauwe mantel. Het buitengebied betreft de landelijke gebieden op de Zuid-Limburgse plateaus en op de hogere zandgronden in Noord- en Midden-Limburg, samen zo’n 85.000 hectaren groot. Vergeleken met Noord- en Midden-Limburg zijn er in Zuid-Limburg minder mogelijkheden voor intensieve vormen van grondgebruik op de plateaus. Dit komt door de aard van de ondergrond en de aanwezige omgevingskwaliteiten. Op de hogere zandgronden van Noord- en Midden-Limburg is, rekening houdend met de natuurlijke omstandigheden en de ruimteclaims vanuit verschillende transitieopgaven, een breed scala aan grondgebruiksvormen mogelijk.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden. Onderhavige locatie is gelegen in de zone Roerdalslenk zone III.
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig. In de Omgevingsverordening Limburg 2021 zijn provinciale regels opgenomen voor de fysieke leefomgeving, waaronder op het gebied van milieu, wegen, water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. De omgevingsverordening moet passen binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet, maar er worden meteen ook een aantal aanpassingen vanwege nieuwe gewijzigde beleidsinzichten doorgevoerd. Deze nieuwe en gewijzigde onderdelen vinden hun oorsprong in de Omgevingsvisie Limburg. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsvormen voor internationale werknemers. De Omgevingsverordening Limburg 2021 zal pas in werking treden op het moment dat ook de Omgevingswet in werking treedt.
In artikel 4.4.1 van de omgevingsverordening wordt nader ingegaan op boringsvrije zones, waaronder de Roerdalslenk. In artikel 4.4.1 lid 2 is bepaald dat het roeren van de grond in de Roerdalslenk zone III, dieper dan 80 meter tot aan de Bovenste Brunssumklei, vier weken van tevoren schriftelijk moet worden gemeld aan Gedeputeerde Staten. Dit komt overeen met hetgeen is bepaald in de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Aangezien onderhavig voornemen niet gepaard gaat met dergelijke diepe boringen in de bodem, vormt de ligging in de zone 'Roerdalslenk zone III' geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie in de Omgevingsverordening Limburg bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nader verduidelijkt. Van een stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake. Conform de jurisprudentie is pas vanaf 12 nieuwe woningen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder voor onderhavig planvoornemen niet van toepassing.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen voor de beoogde te treffen maatregelen.
De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) hebben naar aanleiding van de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving en het verrichte woningmarktonderzoek een geactualiseerde structuurvisie opgesteld waarin concrete afspraken zijn gemaakt voor het woningbouwbeleid in de periode 2018 tot en met 2021. Daarnaast wordt een doorkijk gegeven op de verwachte behoefte tot 2030.
In de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021 wordt aangegeven dat in de regio Midden-Limburg wordt gestreefd naar planreductie. Dat heeft echter niet tot gevolg dat het toevoegen van woningen die daadwerkelijk inspelen op de actuele behoefte niet mogelijk is. Ondanks het reduceren van de planvoorraad, is het nog altijd mogelijk om woningen toe te voegen, mits deze tegemoet komen aan de kwalitatieve behoefte en deze op de juiste plek worden gerealiseerd. Derhalve wordt in de structuurvisie benadrukt dat gemeenten medewerking kunnen verlenen aan kwalitatief goede woningbouwplannen.
Onlangs is het ontwerp 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025' gepubliceerd. Dit heeft ter inzage gelegen tot en met 19 januari 2022.
In deze Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025 (verder: Structuurvisie Wonen 2022) wordt ruimte gemaakt om te bouwen voor de juiste woning, op de juiste plek, op het juiste moment. Daarnaast is er aandacht voor transformatie/herstructurering.
In de Structuurvisie Wonen 2022 ligt de nadruk op het tegemoet komen aan een groeiende woningbehoefte met kwalitatief het juiste aanbod, Dat betekent dat er ambitie is voor - en ruimte wordt gegeven aan - nieuwe plannen die passen bij de kwalitatieve vraag, met aandacht voor aanpassing van plannen die niet (meer) passen bij een actuele behoefte. De Structuurvisie Wonen 2018 bevatte al de hoofdlijn om enerzijds de planvoorraad in beperkte mate terug te dringen én anderzijds mee te werken aan plannen waar kwalitatief behoefte aan bestaat.
In de Structuurvisie Wonen 2022 worden geen afspraken gemaakt met een concrete doelstelling om de planvoorraad terug te dringen. Het teveel aan plannen speelt wel een rol in de verplichte herbeoordeling van de planvoorraad c.q. de functie wonen in omgevingsplannen zoals opgenomen in de instructieregels van de provinciale omgevingsverordening. De eerste actualisatie van de bestaande planvoorraad moet voor 1 januari 2025 plaatsvinden. Deze regionale structuurvisie wordt beschouwd als deze actualisatie. Daarnaast zijn in de provinciale omgevingsvisie ook instructieregels opgenomen om woningbouw te stimuleren en ‘papierenplannen’ tegen te gaan. Dankzij deze Limburg-brede aanpak kunnen gemeenten gezamenlijk optrekken in het proces en beter sturen op een planvoorraad die past bij de actuele kwalitatieve en kwantitatieve behoefte.
Tussentijds blijven gemeenten in het kader van dynamisch voorraadbeheer verantwoordelijk om individuele plannen tegen het licht te houden en te beoordelen of aanpassing nodig is om aan te sluiten bij de lokale, kwalitatieve behoefte. De afgelopen jaren zijn diverse aansporingen gedaan en instrumenten in gang gezet richting initiatiefnemers (via overeenkomsten en/of aanpassingen van het bestemmingsplan) om plannen in overeenstemming te brengen met de vraag en de bouw te versnellen. Dit heeft een positieve invloed op het in evenwicht brengen van planvoorraad en behoefte.
Onderhavige planvoornemen ziet op het herbestemmen van de locatie van 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' naar deels 'Wonen' en deels 'Agrarisch' waarbij het gebruiken van de woonstalboerderij als twee zelfstandige wooneenheden mogelijk wordt gemaakt. Het plan past daarmee binnen de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 - 2025 (ontwerp).
De 'Structuurvisie Weert 2025' vormt binnen de gemeente Weert een belangrijke leidraad bij toekomstige ontwikkelingen. Zowel de gemeenteraad als het college van burgemeester en wethouders nemen deze structuurvisie als uitgangspunt bij hun handelen en als basis bij het opstellen van bestemmingsplannen.
In de structuurvisie wordt aangegeven dat Weert een woonstad èn werkstad is: zij beschikt over een grote variatie aan bedrijven zonder een groot overheersend bedrijf of overheersende bedrijfstak. De werkgebieden aan de A2 en de Zuid-Willemsvaart zijn in evenwicht met de diverse woongebieden in de stad en de dorpen. De groei van de stad is ook altijd samengevallen met de economische ontwikkeling: met de uitbreiding van de werkgebieden werden ook de woongebieden uitgebreid.
Bovendien wordt in de structuurvisie aangegeven dat er binnen de gemeente Weert steeds meer behoefte bestaat aan levensloopbestendige woningen. Daarmee wordt namelijk bewerkstelligd dat mensen zo lang mogelijk in hun eigen omgeving zelfstandig kunnen blijven wonen. Onderhavig initiatief sluit aan op deze doelstelling.
Op 23 november 2016 is de Natuur & Landschapsvisie vastgesteld. Deze natuur- en landschapsvisie is opgenomen in het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie en vormt in feite een verdieping van de Structuurvisie.
De Natuur- en landschapsvisie is een koersdocument naar de toekomst toe. Zij heeft de volgende doelen:
Volgens de kaart 'landschapstypen' ligt het plangebied binnen de zone 'Oude Stads- & Dorpskernen'. Deze zone wordt weer omsloten door de zone 'Velden', zoals te zien op de navolgende afbeelding.
Uitsnede kaart landschapstypen met globale ligging plangebied (rood omcirkeld).
Door het planvoornemen zal een voor de omgeving karakteristieke langgevelboerderij binnen de zone 'Oude Stads- & Dorpskernen' in stand worden gehouden. Met de sloop van enkele oude bedrijfsgebouwen met asbestdaken zal het planvoornemen zelfs bijdragen aan een positieve ontwikkeling van het streefbeeld voor deze omgeving.
Over het landschapstype 'Velden' is in de 'Natuur- en landschapsvisie het volgende opgenomen:
De huidige verschijningsvorm:
Beschrijving van het streefbeeld:
In de huidige situatie wordt de omgeving van het plangebied gekenmerkt door bebouwingslinten aan de Sint Sebastiaanskapelstraat en de Boeketweg, afgewisseld met landbouwgronden. In de omgeving van het plangebied zijn geen bolle akkers of cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig waarop met het voorliggende planvoornemen invloed wordt uitgeoefend. De voorgenomen ontwikkeling zal het streefbeeld zoals genoemd in de natuur- en landschapsvisie dan ook zeker niet nadelig aantasten.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Ter plaatse van onderhavig plangebied geldt op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf'. Het voornemen ziet om de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen' en 'Agrarisch'.
Daarnaast is met betrekking tot het aspect bodem relevant dat ter plekke van de berging en schuur nieuwe woonruimte wordt opgericht. Dit betreft ruimten met een gevoelige functie. Onderhavige ontwikkeling gaat dan ook gepaard met het toevoegen van verblijfsruimten. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is dan ook noodzakelijk.
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling heeft Aelmans ECO B.V. een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 1, rapportnummer E222526.006?HWO, d.d. 6 juli 2022.
Op grond van dat onderzoek zijn de volgende conclusies en aanbevelingen gedaan.
Bovengrond
De bovengrond c.q. bovenlaag tot een maximale diepte van 0,8 á 1,0 m -mv, is analytisch in een 5-tal grondmengmonsters onderzocht.
Uit de resultaten blijkt, dat de bovengrond c.q. bovenlaag veelal licht met diverse zware metalen, PCB en/of minerale olie is verontreinigd.
De concentraties zink overschrijden respectievelijk de bodemindex en interventiewaarden in de grondmengmonsters 1 en 2. Formeel gezien zouden voornoemde grondmengmonsters aanvullend moeten worden onderzocht. Gezien het diffuus karakter van onderhavig gebied is besloten om dit vooralsnog niet te doen.
Daarnaast blijkt, dat in grondmengmonster 3 een sterk verhoogde concentratie PCB wordt aangetroffen. Voor deze overschrijding is geen directe bron of oorzaak aan te wijzen. Hiertoe is besloten om dit grondmengmonster uit te splitsen. Daar te weinig monstermateriaal voorhanden was, is dit technisch niet mogelijk. Echter uit de analyseresultaten van onderhavig onderzoek blijkt, dat de grond van het gehele perceel veelal diffuus met PCB is verontreinigd.
Naar aanleiding van voornoemde bevindingen is de bovengrond van het perceel grotendeels diffuus verontreinigd. De hypothese verdacht wordt hiermee bevestigd.
Ondergrond
De ondergrond van 0,5 tot 2,0 m -mv is analytisch in grondmengmonster 6 onderzocht. Uit de resultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden overschrijden.
Grondwater
In het grondwater worden diverse lichte overschrijdingen aangetroffen. Voornoemde overschrijdingen worden veelvuldig in het ondiepe grondwater binnen de regio aangetroffen.
Asbest
Tijdens de uitvoering van het bodemonderzoek is ter plaatse van inspectiegat 7 asbesthoudend materiaal aangetroffen (lees: grove fractie). De fijne fractie van deze boring is analytisch op asbest onderzocht en analytisch wordt in dit materiaal geen asbest aangetroffen.
Ondanks het feit dat in de fijne fractie geen asbest wordt aangetroffen, is er alhier sprake van een gewogen asbestconcentratie van boven de 100 mg/kg ds. Vorenstaande betekend dat een nader asbestonderzoek dient te worden opgestart.
Voor wat betreft het resterende perceel blijkt, dat analytisch geen asbest wordt aangetroffen.
Op basis van vorenstaande dient de semi-verharde oprit ten oosten van de locatie als verdacht te worden beschouwd.
Toetsing hypotheses
Grond en grondwater
De hypothese "diffuus verdacht" wordt op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd. Analytisch zijn verontreinigingen met zink en PCB tot boven de interventiewaarden aangetroffen. Vorenstaande impliceert dat wanneer op onderhavig perceel graafwerkzaamheden gaan worden uitgevoerd, aanvullend c.q. nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht.
Asbest
Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk bodemonderzoek en het analytisch asbestonderzoek dient de hypothese "onverdacht" met betrekking tot asbest te worden verworpen. Plaatselijk is een concentratie asbest tot boven de 100 mg/kg ds aangetroffen. Hier dient een nader asbestonderzoek te worden uitgevoerd.
Resumé
Resumerend moeten we concluderen dat op basis van voornoemde bevindingen er diverse verontreinigingen zijn aangetroffen, waarvoor aanvullend onderzoek noodzakelijk wordt geacht.
Daar de locatie momenteel uitsluitend wordt gebruikt ten behoeve van woondoeleinden (vinden geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer plaats) kan het wijzigen van de bestemming ons inziens worden doorgezet, dit omdat de locatie reeds als dusdanig wordt gebruikt.
Voor wat betreft het te onderzoeken perceel landbouwgrond zijn alhier geen specifieke onvolkomenheden waargenomen, waardoor onderhavig perceel verontreinigd zou kunnen zijn.
Opdrachtgevers dienen zich echter wel in acht te nemen dat er beperkingen aan het gebruik van onderhavig perceel zijn verbonden en er op enig moment een nader bodem- en asbestonderzoek dient plaats te vinden.
Conclusie aspect bodem
Gelet op vorenstaande en het feit dat de geconstateerde asbestveronteininging niet ter plaatse van de verbouwactiviteiten is aangetroffen, hoeft het aspect bodem geen belemmeringen te vormen voor de beoogde planontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Bij voorliggende ontwikkeling speelt het aspect wegverkeerslawaai een rol.
Ten aanzien van alle soorten wegen geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buiten de bebouwde kom zijn gelegen en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas). Wegen waarop een maximum snelheid geldt van 30 km/u zijn niet voorzien van geluidzones.
Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.
Onderhavig plangebied is gelegen aan de Sint Sebastiaanskapelstraat. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 60 km/u. Het plangebied en ook de nieuw te realiseren woning liggen binnen de 250 meter van de noordelijk gelegen A2. Derhalve is een akoestisch onderzoek uitgevoerd met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 2.
Ten behoeve van de bestaande woning is relevant dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan, bestaande geluidsgevoelige bestemmingen, gelegen in de zone van bestaande wegen, niet getoetst hoeven te worden op basis van artikel 76 lid 3 Wgh.
Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek wordt het volgende geconcludeerd.
Wet geluidhinder
Uit de toets in het kader van de Wet geluidhinder kunnen de volgende conclusies worden getrokken.
Conclusie Wet geluidhinder.
De voorkeursgrenswaarde wordt overschreden voor de nieuw te realiseren woning (Woning 2 in het rekenmodel). Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) of het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, civieltechnische, verkeerskundige en financiële aard. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.
Cumulatie
Wet geluidhinder
Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige (spoor)wegen, industrie en luchtvaart met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige geval is dit niet aan de orde.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de A2, bedraagt 53 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'redelijk' en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Karakteristieke geluidwering van de gevel
Conclusie karakteristieke geluidwering van de gevel.
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting kleiner of gelijk is aan 53 dB, is een nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet nodig. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd.
Conclusie aspect geluid
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect geluid wel/geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
Het plangebied is gelegen aan de Sint Sebastiaanskapelstraat 7 te Weert. Het voornemen is om ter plekke te bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' te wijzigen in deels 'Wonen' en deels 'Agrarisch'. Binnen de bestemming 'Wonen' wordt de huidige bedrijfswoning dan een reguliere woning en in de bestaande berging en schuur, gelegen binnen hetzelfde hoofdgebouw, wordt een 2e woning gerealiseerd. Verder wordt binnen de de bestemming 'Wonen' ook de gebouwaanduiding 'bijgebouwen' (max 300 m2) opgenomen.
In de nabije omgeving van het plangebied zijn meerdere reguliere woningen gelegen. Daarnaast bevinden zich een aantal (agrarische) bedrijfslocaties in de directe omgeving van het plangebied. Er is sprake van een gemengd gebied. Onderzocht moet worden of de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de (agrarische) bedrijfslocaties invloed hebben op het woon- en leefklimaat van de nieuw te realiseren woning en of door het planvoornemen sprake is van (extra) belemmeringen voor bedrijven in de directe omgeving.
Boeketweg 30/St. Sebastiaanskapelstraat 6
Op de locatie Boeketweg 30/St. Sebastiaanskapelstraat 6 is een agrarisch bedrijf aanwezig met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' en 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch technisch hulpbedrijf'. Uit recente luchtfoto's is goed af te leiden dat het bedrijf nu is gericht op de paardenhouderij. De afstand van onderhavig bedrijf tot onderhavig plangebied bedraagt circa 55 meter. De minimale richtafstand voor een paardenhouderij is 50 meter. Hieraan wordt dus voldaan. Maar, omdat conform het vigerend bestemmingsplan nog altijd sprake is van de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' zal ook gekeken moeten worden naar de richtafstand die daarvoor geldt. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt voor een intensieve veehouderij een minimale richtafstand van 200 meter voor het aspect geur. Vanwege de ligging in gemengd gebied mag 1 trede terug worden gegaan in de richtafstand, waardoor een richtafstand van 100 meter geldt voor het aspect geur. Aan deze afstand wordt echter niet voldaan. Voor de andere 3 relevante aspecten: stof, geluid en gevaar wordt wel voldaan aan de richtafstanden. Deze liggen namelijk onder de 50 meter. Het aspect geur wordt verderop behandeld onder het kopje 'Woon en leefklimaat', alwaar blijkt dat het aspect geur onderhavige planontwikkeling niet in de weg staat.
Zouden we voor Boeketweg 30/St Sebastiaanskapelstraar 6 dus uit mogen gaan van een paardenhouderij, dan wordt wel voor alle 4 relevante aspecten voldaan aan de richtafstanden.
Het planvoornemen belemmert de mogelijk ontwikkeling van onderhavig bedrijf echter niet, omdat die al belemmerd worden door de meer nabij gelegen woningen van Sint Sebastiaanskapelstraat 8, 8a en 10. Deze liggen op zeer korte afstand van de bedrijfslocatie Boeketweg 30/St. Sebastiaanskapelstraat 6.
Sint Sebastiaanskapelstraat 12/12a
Op de locatie Sint Sebastiaanskapelstraat 12/12a ligt de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de functieaanduidingen 'bedrijfswoning' en 'specifieke vorm van wonen- voormalige agrarische bedrijfswoning' Ofschoon uit recente luchtfoto's blijkt dat er weinig/geen agrarische bedrijfsactiviteiten plaatsvinden, is er wel nog altijd een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering mogelijk. Worst case uitgaande van een akkerbouwbedrijf met rundvee (niet intensief, want dat is niet toegestaan ter plaatse) of alleen rundvee, geldt op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering en op basis van gemengd gebied, een minimale richtafstand van 50 meter voor het aspect geur. Ten opzichte van de nieuw ter realiseren woning aan de St. Sebastiaanskapelstraat 7 wordt aan deze richtafstand voldaan, die afstand is > 50 meter. Voor de bestaande (bedrijfs)woning wijzigt de functie wonen niet en bovendien betreft het in de nieuwe situatie een voormalige woning bij een veehouderij. Het aspect geur vormt voor die woning derhalve geen belemmering.
Voor wat betreft de overige 3 relevante aspecten: stof, geluid en gevaar, wordt ruimschoots voldaan aan de daarvoor aangegeven richtafstanden van 0 tot 30 meter waarbij in verband met gemengd gebied ook nog van kleinere afstanden uit mag worden gegaan.
Omgekeerd belemmert het planvoornemen de mogelijk ontwikkelingen op de locatie St. Sebastiaanskapelstraat 12/12a niet. Bovendien worden die mogelijke ontwikkelingen al belemmerd door de meer nabij gelegen woningen van Sint Sebastiaanskapelstraat 9 en 14. Deze liggen namelijk op kortere afstand van de locatie St. Sebastiaanskapelstraat 12/12a.
Sint Sebastiaanskapelstraat 9 en 16
Op de locatie Sint Sebastiaanskapelstraat 9 en 16 ligt de bestemming 'Bedrijf'. Ter plaatse is een bedrijf in de milieucategorie 1 en 2, zoals die voorkomen in bijlage 5 van het vigerende bestemmingplan 'Buitengebied 2011', toegestaan. Zonder rekening te houden met gemengd gebied, geldt hiervoor minimale richtafstand van 30 meter voor de relevante aspecten geur, stof en geluid. De afstand tot de planontwikkeling bij Sint Sebastiaanskapelstraat 7 is veel meer dan 30 meter. Dus aan de richtafstanden wordt al ruimschoots voldaan.
Omgekeerd belemmert het planvoornemen de mogelijk ontwikkelingen op de locatie Sint Sebastiaanskapelstraat 9 en 16 ook niet. Bovendien worden die mogelijke ontwikkelingen al belemmerd door de meer nabij gelegen woningen van Sint Sebastiaanskapelstraat 14 en 12/12a. Deze liggen namelijk op kortere afstand van de locatie St. Sebastiaanskapelstraat 9 en 16.
Sint Sebastiaanskapelstraat 9a en 20.
Op de locatie Sebastiaanskapelstraat 9a en 20 zijn agrarisch bedrijven aanwezig met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. De afstanden van onderhavige bedrijven tot onderhavig plangebied bedraagt meer dan 200 meter. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt voor een intensieve veehouderij een minimale richtafstand van 200 meter voor het aspect geur. Vanwege de ligging in gemengd gebied mag 1 trede terug worden gegaan in de richtafstand, waardoor een richtafstand van 100 meter geldt voor het aspect geur. Aan deze afstand wordt dus ruimschoots voldaan. Voor de andere 3 relevante aspecten: stof, geluid en gevaar wordt ook ruimschoots voldaan aan de richtafstanden.
Omgekeerd belemmert het planvoornemen de mogelijk ontwikkeling van onderhavige bedrijven niet. Bovendien worden die al belemmerd door de meer nabij gelegen woningen van Sint Sebastiaanskapelstraat 11, 16, 14 en 9. Deze liggen op kortere tot zeer korte afstand van de bedrijfslocaties St. Sebastiaanskapelstraat 20 en 9a.
Boeketweg 81
Op de locatie Boeketweg 81 is een agrarisch bedrijf aanwezig met de functieaanduidingen 'intensieve veehouderij' en 'specifieke vorm van bedrijf - handel in kip en kipproducten'. De afstand van onderhavig bedrijf tot onderhavig plangebied bedraagt circa 100 meter. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt voor een intensieve veehouderij een minimale richtafstand van 200 meter voor het aspect geur. Vanwege de ligging in gemengd gebied mag 1 trede terug worden gegaan in de richtafstand, waardoor een richtafstand van 100 meter geldt voor het aspect geur. Aan deze afstand wordt dus voldaan. Voor de andere 3 relevante aspecten: stof, geluid en gevaar wordt ook ruimschoots voldaan aan de richtafstanden.
Omgekeerd belemmert het planvoornemen de mogelijke ontwikkelingen van onderhavig bedrijf niet. Bovendien worden die al belemmerd door de meer nabij gelegen woningen van Pater Kiggenstraat 2 en 5a. Deze liggen op kortere afstand van de bedrijfslocatie Boeketweg 81 .
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling. De omliggende bedrijven worden niet beperkt in hun ontwikkelingsmogelijkheden omdat:
Woon- en leefklimaat
Geurhinder
Gelet op de aanwezigheid van intensieve veehouderijen in de omgeving van het plangebied zal de geurbelasting ter plaatse van het plangebied beoordeeld moeten worden. In artikel 3 van de “Verordening geur en veehouderijen gemeente Weert 2007” wordt aangegeven dat voor het buitengebied een maximale achterliggende geurbelasting van 14 OU/m³ is toegestaan. De achterliggende geurbelasting ter plaatse van het plangebied bedraagt volgens onderstaande afbeelding (zie blauwe peil en achter rode punt) tussen de 9 en 13 OU/m³ en voldoet hiermee aan de maximale achterliggende geurbelasting van 14 OU/m³. Deze waardes zijn echter niet gebaseerd op actuele brongegevens. Bovendien is Sint Sebastiaanskapelstraat 7 zelf nog als agrarisch bedrijf (rode punt) meegenomen in deze achtergrondbelasting.
Uitsnede kaart 'Achtergrondbelasting geur' met aanduiding ligging plangebied (blauwe pijl)
Uit een cumulatieve geurberekening met actuelere brongegevens (zie bijlage 6) en waarin Sint Sebastiaanskapelstraat 7 niet meer is meegenomen, blijkt dat de geurbelasting ter plaatse van het plangebied tussen de 7,6 en 8,0 OU/m³ ligt. De resultaten van de actuele cumulatieve geurberekening worden in onderstaande afbeeldingen weergegeven. Voor het aspect geurhinder is daarmee aangetoond dat er sprake is van een redelijk goed woon- en leefklimaat.
Resultaat cumulatieve geurberekening plangebied (1).
Resultaat cumulatieve geurberekening plangebied (2).
Luchtkwaliteit
Achtergrondwaarden
In aanvulling op het bovenstaande is tevens de kwaliteit van de lucht ter plaatse bekeken. Op basis van informatie van het RIVM (Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland) blijkt dat in 2020 ter plaatse van het plangebied de concentratie PM10 ca. 16,53 ug/m3 bedroeg, de concentratie PM2,5 bedroeg ca. 9,40 µg/m³ en de concentratie NO2 bedroeg ca. 11,86 µg/m³. Op basis van de gegevens van 2021 bedroegen ter plaatse van het plangebied de concentratie PM10 ca. 16,54 ug/m3, de concentratie PM2,5 ca. 9,57 µg/m³ en de concentratie NO2 bedroeg ca. 11,23 µg/m³. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 en NO2 40 µg/m³. Voor PM2,5 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m³.
Op basis van de informatie (kaarten) van het RIVM kan derhalve geconcludeerd worden dat met betrekking tot de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Gelet op het voorgaande kan in het plangebied het huidige woon- en leefklimaat worden gewaarborgd. Uitgaande van de actuelere bronbestanden voor de cumulatieve geurberekening is er zelfs sprake van een daling van de geurbelasting. Het aspect milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen, maar ook niet voor mogelijke toekomstige ontwikkelingen van omliggende bedrijven.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen en 1 ontsluitingsweg niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
Onderhavig planvoornemen heeft betrekking op het herbestemmen van de huidige bedrijfswoning naar een burgerwoning en het toevoegen van een burgerwoning binnen de bestaande bebouwing van het hoofdgebouw. Het planvoornemen draagt derhalve 'niet in betekende mate' bij aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht.
Met inachtneming van de kleinschalige aard van onderhavige ontwikkeling wordt geconcludeerd dat onderhavig voornemen geen invloed heeft op het aspect luchtkwaliteit. Het planvoornemen leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.
Het Besluit gevoelige bestemmingen is niet op onderhavig planvoornemen van toepassing.
Gelet op het vorenstaande en hetgeen is omschreven onder '5.3 Milieuzonering', vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
In onderhavig geval is sprake van het mogelijk maken van een nieuw kwetsbaar object (2e woning) op de locatie Sint Sebastiaanskapelstraat 7 te Weert. Voor deze locatie is het beleid derhalve van toepassing. Er is daarom een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, alsook op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Het groepsrisico (GR) beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Het plaatsgebonden risico (PR) beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, (vaar)wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
Met onderhavig planvoornemen wordt een nieuw kwetsbaar object opgericht. Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart.nl en de 'Regeling basisnet' geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.
Met inachtneming van de Risicokaart.nl staat voorop dat in de directe omgeving van onderhavig plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Op een afstand van ca. 650 meter is een propaantank gelegen met een veiligheidscontour van 55 meter. Op grotere afstand (ca. 900 meter) liggen nog enkele locaties met een propaantank en een veiligheidsafstand van 10 en 20 meter.
Er zijn derhalve geen risicocontouren gelegen over de planlocatie of in de nabijheid van de planlocatie. Het plaatsgebonden en groepsrisico risico vormen derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling.
Uitsnede Risicokaart.nl met aanduiding plangebied in het midden
Op ca. 220 meter afstand ten noorden van het plangebied ligt de A2 waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het PR-plafond (PR 10-6 contour) = 0 meter en het GR-plafond (PR 10-7 contour) = 82 meter. Van toepassing op deze weg is ook een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Dit houdt in dat binnen 30 meter, gemeten van de rechterrand van de rechterrijstrook van de A2, geen bebouwing mag plaatsvinden.
Het plaatsgebonden-, het groepsrisico risico en het plasbrandaandachtsgebied vormen op basis van de aftand tot het plangebied geen belemmering voor de planontwikkeling.
Binnen een afstand van 800 meter zijn geen transportleidingen van gevaarlijke stoffen gelegen. Er zijn derhalve geen risicocontouren gelegen over de planlocatie of in de nabijheid van de planlocatie.
Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid aangezien het plangebied niet binnen een invloedsgebied van een risicobron is gelegen. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de ontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling. Het standaardadvies van de veiligheidsregio moet worden gevolgd. Deze is bijgevoegd als bijlage 7.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd (Monumentenwet 1988, hoofdstuk vijf 'Archeologische monumentenzorg'). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn. Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen (daaronder tevens begrepen: wijzigingsplannen) betekent dit concreet het volgende:
Met inachtneming van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' is ter plekke van onderhavig plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' opgenomen waarmee eventuele archeologische elementen en terreinen worden beschermd. In artikel 32.2.1 van de planregels is bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Op deze hoofdregel zijn echter een aantal uitzonderingen van toepassing. Zo geldt er geen archeologische onderzoeksplicht indien sprake is van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Eveneens is geen archeologisch onderzoek nodig indien een bouwwerk met een verstoringsoppervlakte kleiner dan 250 m2 wordt opgericht, ongeacht de diepte.
In het kader van voorliggende bestemmingsplanprocedure is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet nodig. Bouwactiviteiten vinden inpandig plaats binnen het bestaande hoofdgebouw en de verstoringsoppervlakte van de bodem t.b.v. leidingen en/of nieuwe funderingen is veel kleiner dan 250 m2. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' blijft gehandhaafd.
Op het perceel en in de directe nabijheid zijn geen aangewezen monumenten aanwezig die als gevolg van het planvoornemen bescherming behoeven en omgekeerd de planontwikkeling ook niet belemmeren.
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen met een planologische beschermingszone. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Indien aanpassingen aan de bestaande aansluitingen moeten worden doorgevoerd, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Het voornemen is gericht op het omvormen van een agrarisch bedrijf met bedrijfswoning tot een locatie met 2 burgerwoningen. Hierbij wordt de bestaande bedrijfswoning omgevormd tot een burgerwoning en wordt verder in hetzelfde hoofdgebouw nog een 2e woning gerealiseerd. Omdat er een woning bijkomt heeft dat ook gevolgen voor de parkeerbehoefte en de verkeersaantrekkende werking. Van de andere kant neemt door het wegvallen van het agrarisch bedrijf de parkeerbehoefte en het aantal verkeersbewegingen ook af. Per saldo zal de ontwikkeling derhalve niet leiden tot meer verkeer van en naar de locatie en ook niet tot meer parkeerbehoefte. Het vrachtverkeer zal zelfs afnemen.
In de nieuwe situatie is voldoende parkeergelegenheid en kunnen meerdere auto's op eigen terrein parkeren. Ook aan de wegstructuur van de Sint Sebastiaanskapelstraat hoeft ten behoeve van het planvoornemen niets te worden gewijzigd.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen vormt voor onderhavig planvoornemen.
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als waterparagraaf worden beschouwd.
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van het Nationaal waterplan om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het Waterschap Limburg.
Sinds de nieuwe keur van 1 april 2019 geldt geen ondergrens meer voor het aanvragen van een wateradvies (voorheen was de ondergrens een plangebied met een oppervlakte van 2000 m2). Alle ruimtelijke plannen waarbij het aspect water een rol kan spelen komen in aanmerking voor wateradvies. Zo ook onderhavig planvoornemen, zie hiervoor paragraaf 6.4.2.
Het verhard oppervlak van voorgenomen planontwikkeling neemt niet toe, omdat de 2e woning binnen de reeds bestaande bebouwing wordt gerealiseerd en er verder ook gebouwen worden gesloopt.
Ten aanzien van het afvoeren van het hemelwater binnen het onderhavige plangebied wijzigt niets. Voor de beide woningen binnen het bestaand verhard oppervlak wordt het hemelwater afgevoerd zoals dat nu ook wordt afgevoerd. Het afvalwater van de bestaande woning wordt afgevoerd via het gemeentelijke riool, hieraan wijzigt niets. De nieuwe woning wordt eveneens aangesloten op dit gemeentelijk riool. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.
Het plan is voor advies voorgelegd aan het Waterschap Limburg. Volgens het ter zake uitgebracht advies heeft het Waterschap inhoudelijk geen opmerkingen op het plan, omdat het een functiewijziging betreft waarbij het verhard oppervlak niet wezenlijk wijzigt van de bestaande situatie.
Het Waterschap verzoekt wel om op de verbeelding rekening te houden met de primaire watergang ter plekke met het bijbehorende profiel van vrije ruimte. In afwijking van het vigerend bestemmingsplan loopt deze vrije ruimte langs de weg nameljk verder door, waardoor een klein gedeelte ook binnen het plangebied komt te liggen. Zowel in de regels als in de verbeelding is aan dit veroek gehoor gegeven door ter plaatse van de vrije ruimte, zoals aangegeeven door het Waterschap Llimburg, de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterlopen' op te nemen.
Gelet op het vorenstaande en het advies van het Waterschap vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied betreft het 'Weerter- en Budelerbergen & Ringselven'. Dit Natura-2000 gebied ligt op ruim 2,3 kilometer ten noordwesten van onderhavig plangebied. Ter plaatse van onderhavig plangebied zelf is geen Natura2000-gebied aanwezig.
Omdat stikstofemissie mogelijk een effect kan veroorzaken op Natura-2000 gebieden, dient een toets te worden uitgevoerd of het planvoornemen mogelijk vergunningsplichtig is in het kader van de Wet natuurbescherming.
Met onderhavig planvoornemen wordt bestaande bebouwing gesloopt, de bestaande bedrijfswoning omgevormd tot burgerwoning en in de aangrenzende berging en schuur wordt een burgerwoning gerealiseerd.
De sloopfase en de realisatiefase zijn met ingang van het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn), vastgesteld d.d. 1 juli 2021, en gebaseerd op de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn), vastgesteld d.d. 1 juli 2021, vrijgesteld van vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. Deze vrijstelling geldt echter niet voor structurele stikstofemissies in de gebruiksfase of voor andere emissies dan stikstof.
In de nieuwe situatie komen de agrarisch activiteiten binnen de inrichting te vervallen. De schuur en berging wordt verbouwd tot woning welke wordt verwarmd met aardgas.
Zonder rekening te houden met de bestaande situatie kan ten aanzien van de stikstofemissie in de nieuwe situatie het volgende worden aangehouden:
Om de invloed van bovenstaande gegevens op de Natura 2000-gebieden te kunnen bepalen wordt gebruik gemaakt van het hiervoor beschikbaar gestelde rekenprogramma Aerius calculator waarin bovenstaande gegevens vervolgens zijn ingevoerd.
Uit de resultaten van deze berekening, zie bijlage 3, blijkt, dat er als gevolg van de gebruiksfase in de nieuwe situatie geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden. Negateve effecten als gevolg van de NOx- en NH3-emissie gedurende de gebruiksfase in de nieuwe situatie kunnen derhalve worden uitgesloten.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een QuickScan flora- en fauna uitgevoerd. Zie bijlage 4. Uit resultaten van dit onderzoek blijkt:het volgende.
Bij de quickscan die is uitgevoerd ter plaatse van het erf van de St. Sebastiaanskapelstraat 7 te Weert is geen beschermde flora en fauna waargenomen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen bestemmingswijziging, waarbij tevens een tweetal gebouwen worden gesloopt en de bestaande boerderij intern zal worden verbouwd. Ook worden, op basis van het gebruik van de locatie en de directe omgeving, geen beschermde flora en fauna verwacht.
Op basis van de quickscan wordt een aanvullend of nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna, voor de geplande activiteiten, niet noodzakelijk geacht. Voor de geplande activiteiten is op basis van de bekende gegevens geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Voor de activiteit zijn geen ingrepen in de bestaande flora voorzien. De bomen en struiken kunnen als nestgelegenheid dienen voor diverse vogels en kleine zoogdieren. Op basis van artikel 3.1 van de Wet Natuurbescherming is het verboden om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Mochten voor de bestemmingswijziging toch bomen en/of struiken gerooid worden dan dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden.
Gesteld kan worden dat er binnen het plangebied geen negatieve effecten van permanente aard verwacht worden als gevolg van de uit te voeren werkzaamheden. Derhalve wordt geconcludeerd dat het aspect flora en fauna geen belemmeringen vormt voor onderhavige planontwikkeling.
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).
Duurzaam bouwen heeft m.b.t. de te realiseren nieuwe woning binnen de bestaande bebouwing een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat. De woning wordt zodanig ontworpen dat deze op termijn ook als levensloopbestendige woning dienst kan doen. Ook dit is een vorm van duurzaam bouwen.
De nieuwe woning wordt gebouwd met duurzaam materiaal, waarbij aandacht wordt besteed aan de recyclebaarheid van de bouwmaterialen.
Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het tweede lid van artikel 6.12 Wro is aangegeven dat onder andere van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.
Onderhavig planvoornemen en de daarmee samenhangende kosten zij voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Het opstellen van een exploitatieplan is daarmee verder niet aan de orde.
Tussen de initiatiefnemer en de gemeente wordt een privaatrechtelijke overeenkomst, waaronder een planschadeverhaalovereenkomst afgesloten, waarin afspraken zijn vastgelegd aangaande mogelijke uit het plan voortvloeiende kosten (zoals planschade- en ontwikkelingskosten). Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Weert. De initiatiefnemer ontwikkelt de locatie voor eigen rekening en risico, waarmee sprake is van een financieel uitvoerbaar plan.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Tussen gemeente en verschillende instanties moet overleg over het plan worden gevoerd alvorens een ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Daartoe dient een omgevingsdialoog gevoerd te worden. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Omgevingsdialoog
Initiatiefnemer heeft in het belang van het planvoornemen de directe omwonenden/belanghebbende bezocht en het plan kenbaar gemaakt. Dit zijn de bewoners van Pater Kiggenstraat 2, Boeketweg 75 en 81, St. Sebastiaanskapelstraat 5a, 6, 9 en 10. Betreffende bewoners hebben hiervoor ook een formulier ingevuld en ondertekend. Hieruit kan geconcludeerd dat de betreffende personen geen bezwaar hebben tegen onderhavig Initiatief. De ondertekende formulieren zijn als bijlage 5 opgenomen bij deze toelichting.
Vooroverleg
Volgens artikel 3.1.1. Bro moet vooroverleg worden gevoerd met diensten van het Rijk, provincie en het Waterschap. Deze instanties kunnen aangeven dat in bepaalde gevallen vooroverleg niet noodzakelijk is. Gelet op de conclusies in hoofdstuk 3 'Beleid' zijn er geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met het Rijk en de Provincie zijn dan ook niet noodzakelijk. Verder zijn de waterschapsbelangen meegenomen en is vooroverleg met Waterschap eveneens niet nodig.
Inspraak
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een wijzigingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
Gezien de geringe ruimtelijke impact van het plan zal geen (facultatieve) inspraakprocedure worden opgestart.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 10 november 2022 voor een periode van 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen. Er zijn tegen het ontwerpbestemmingsplan geen zienswijzen ingediend.
De handhavingsnota 'Handhaven in Weert' van 14 juli 2010 bevat het beleidsmatig kader voor de handhaving van regels met betrekking tot gedrag van mensen in relatie tot fysieke objecten en de fysieke omgeving. Het vormt dus ook het beleid met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingsplannen en bouwvoorschriften. De nota biedt een eenduidig kader voor de sturing van de uitvoering. Voor burgers en bedrijven is duidelijk hoe de gemeente haar handhavingstaak invult.
Ter uitwerking van het beleid in deze handhavingsnota wordt jaarlijks een handhavings- uitvoeringsprogramma opgesteld. In dit programma wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Zo ook met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingplannen. Uitgangspunt is immers dat binnen de beschikbare formatie en middelen keuzes worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk dat de gemeente continue en overal op de naleving van alle regels toeziet. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldingen en incidenten.
Weert zet vooral in op het verbeteren van het naleefgedrag en heeft een sterke voorkeur voor preventief optreden boven repressief optreden. De gemeente benadrukt dat burgers en bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid dragen. De reactie van de gemeente zal stringenter zijn wanneer een overtreder weinig of geen eigen verantwoordelijkheid neemt. De basis voor het gemeentelijk optreden is echter beschreven in het gestandaardiseerd handhavingsprotocol.
Om toezicht en handhaving van bestemmingplannen tot een succes te maken zijn de volgende voorwaarden van belang:
Het toezicht op en de handhaving van bestemmingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Weert. Om de samenwerking op de verschillende beleidsterreinen te bevorderen en meer toe te werken naar een integraal handhavingsbeleid zijn per 1 januari 2012 de toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, APV en bijzondere wetten ondergebracht in één afdeling, namelijk de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving (VTH). Daarnaast vindt er ook nog samenwerking plaats met niet-gemeentelijke instanties, zoals onder andere de politie, brandweer, Provincie Limburg, AID en Waterschappen. Deze samenwerking komt tot uiting in het 'veld', en in het periodieke teamoverleg Toezicht & Handhaving en in het periodiek aansturingsoverleg van de politie.
Voor de uitvoering van toezicht en handhaving van bestemmingplannen is binnen de afdeling VTH capaciteit beschikbaar. Jaarlijks zal in het handhavingsuitvoeringsprogramma aangegeven worden hoeveel beschikbare formatie en middelen specifiek ingezet zullen worden voor de uitvoering van toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot bestemmingsplannen.
Het toezicht op en de handhaving van het plangebied bestaan uit periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden bebouwing, gebruik van de bouwwerken en gronden en aanlegvergunningsplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd. Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten. In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo een integraal mogelijke benadering, hierbij kan gedacht worden aan het gelijktijdig uitvoeren van controles ten aanzien van diverse wetten of het vervullen van de oog- en oorfunctie.
Voor het overgangsrecht is op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning en/of in strijd met het voorheen geldende plan. In de overgangsbepalingen is verder vastgelegd dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.
Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. Verder worden de bewoners en gebruikers in de omgeving van het plangebied de gelegenheid gegeven te reageren op het ontwerpplan.
Wanneer strijdigheden met het bestemmingsplan worden geconstateerd wordt overeenkomstig het vastgestelde handhavingsbeleid handhavend opgetreden, conform het gestandaardiseerde handhavingsprotocol zoals omschreven in de nota 'Handhaven in Weert'.
Het bestemmingsplan "Sint Sebastiaanskapelstraat 7" te Weert van de gemeente Weert bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, zijn met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3: Algemene regels
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Voorst is aangesloten bij de inhoud van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' van de gemeente Weert.
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
Het bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
Beleid per (dubbel)bestemming
Bestemming 'Wonen'
Ter plaatse van onderhavig plangebied wordt deels de bestemming 'Wonen' van kracht. Het beleid voor deze bestemming is gericht op:
Bouwregels
De gewenste 2e woning wordt gerealiseerd binnen het bestaande hoofdgebouw (woonstalboerderij). Het nieuw op te nemen bouwvlak omvat het hoofdgebouw waarbinnen de beide woningen liggen. Binnen het nieuwe bouwvlak wordt de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 2' opgenomen. Voor de goot- en bouwhoogte wordt aangesloten bij de bestaande regels. In de nieuwe situatie bedraagt de inhoud van de bestaande woning ca. 605 m3, de inhoud van de nieuwe woning bedraagt ca. 715 m3. Per woning wordt voldaan aan de maximaal toegestane inhoud van 750 m3.
Verbeelding nieuwe situatie.
De aanduiding ‘bijgebouwen’ is ingetekend op 1 meter achter de voorgevel. Volgens de Wabo is het toegestaan om vergunningvrij een bijgebouw op te richten tot 1 meter uit de voorgevel. Deze afstand van 1 meter wordt nu ook in het bestemmingsplan aangehouden. Daarnaast bedraagt het maximum oppervlak aan bijgebouwen 150 m2 per woning. Bijgebouwen die gelegen zijn binnen het bouwvlak tellen niet mee bij de bepaling van de 150 m² aan bijgebouwen per woning. De goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,20 meter bedragen. De bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6,00 m bedragen, of maximaal de bestaande bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
Met de functieaanduiding 'specifieker vorm van wonen - schuur voorlopig' wordt toegestaan dat de schuur tot uiterlijk 1 januari 2025 in stand mag worden gehouden voor opslag van bouwmaterialen en -materieel ten behoeve van de realisatie van de 2e woning. In een sloopverklaring is vastgeled dat deze schuur binnen 9 maanden nadat de tweede woning voor bewoning gereed is gekomen is gesloopt. De bestemming 'Wonen' en de (bouw)aanduiding 'bijgebouwen' blijven daarna gehandhaafd, waardoor nog maximaal 150 m2 aan bijgebouwen per woning mogelijk blijft.
Bestemming 'Agrarisch'
Ter plaatse van onderhavig plangebied wordt deels de bestemming 'Agrarisch' van kracht. De voor 'Agrarisch' bestemde gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik en behoud van de aanwezige archeologische waarden.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog'
De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen'
De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
Reconstructiewetzone - verwevingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' is omschakeling naar en nieuwvestiging van intensieve veehouderijen niet toegestaan.
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen: