direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Roermondseweg 77A- 79
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0988.BPRoermondsewg7779-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plangebied is gelegen aan de Roermondseweg 77A en 79 te Weert, ten zuidwesten van het centrum. De Roermondseweg is de toegangsweg naar het centrum vanuit de A2 en kenmerkt zich door wisselende bebouwing en functies. Zo is reeds sprake van een vermenging van reguliere woningen, bedrijfswoningen en bedrijvigheid. Ook de gemeente constateert dat er in toenemende mate problemen zijn met de continuïteit in het gebruik van de bedrijfswoningen. Er mag immers enkel bedrijfsmatig in worden gewoond terwijl in de praktijk deze behoefte er niet altijd meer is.

Roermondseweg 77A

Het voornemen is om deze bedrijfswoning in gebruik te nemen als één zelfstandige vrijstaande woning. De bedrijfsbebouwing aan de achterzijde wordt betrokken bij het bedrijfsgedeelte Groenewoudlaan 2. Op basis van het geldend bestemmingsplan is ter plaatse bedrijvigheid in de milieucategorie 2 toegestaan.

Roermondseweg 79

Deze bedrijfswoning met kantoorruimte is oorspronkelijk gebouwd als zijnde een woon-winkelpand. Dit maakt dat de bouwmassa te groot is voor één woning. Het voornemen is dan ook om deze woning te splitsen in drie zelfstandige appartementen die elk een goede woonkwaliteit bieden. Binnen de gemeente is veel behoefte aan dergelijke (sociale) huurwoningen/appartementen. Voor de indeling van de appartementen wordt verwezen naar de plattegronden in paragraaf 2.3.1. In de benodigde buitenruimte wordt voorzien door middel van een dakterras en de patiotuin.

Concreet bestaat het plan om één woning en drie appartementen te realiseren op gronden die momenteel nog de bestemming 'Bedrijventerrein' kennen, waarvan de woning aan de Roermondseweg 77A momenteel de functie aanduiding 'bedrijfswoning' kent. De bedrijfswoning met kantoorruimte aan de Roermondseweg 79 kent deze functie aanduiding niet. Echter dit betreft een omissie. Roermondseweg 79 is al sinds 1995 aan te merken als bedrijfswoning. De gemeente heeft bij schrijven van 8 september 2020 aangegeven om dit bij de eerst volgende herziening te herstellen. Middels een principeverzoek is het college van de gemeente Weert verzocht om principemedewerking. College heeft op 2 juli 2021 een principemedewerking verleend.

Om de realisatie van één reguliere woning en de drie appartementen planologisch-juridisch mogelijk te maken, dient het vigerend bestemingsplan te worden herzien Hiertoe is onderhavig bestemmingsplan opgegesteld. Dit document voorziet in de toelichting op het bestemmingsplan.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied beslaat deels twee kadastrale percelen. Roermondseweg 77A is kadastraal bekend als gemeente Weert, sectie S, nummer 4252 en de Roermondseweg 79 is kadastraal bekend als gemeente Weert, sectie S, nummer 4353.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRoermondsewg7779-ON01_0001.png"

Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in een overgangsgebied. De Roermondseweg is een toegangsweg naar het centrum vanuit de A2. Het straatbeeld bestaat uit afwisselende functies. De locatie ligt op de overgang van bedrijventerrein naar burgerwoningen. Binnen de zone met burgerwoningen is op enkele plaatsen detailhandel aanwezig. Aan de overzijde van dit deel van de Roermondseweg is het bedrijventerrein nog grotendeels aanwezig, waarbij sprake is van verkleuring (zoals sportscholen, detailhandel en maatschappelijke functies).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op basis van het vigerend bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen 2013' zijn ter plaatse van het plangebied de enkelbestemming 'Bedrijventerrein' met bijbehorend bouwvlak en de aanduidingen 'bedrijf van catogorie 2' en 'bedrijfswoning' (ter plaatse van de Roermondseweg 77A) van kracht. Er is daarbij geen sprake van een gezoneerd bedrijventerrein in het kader van de Wet geluidhinder. Op het plangebied is ook de dubbelbesteming 'Waarde- Archeologie middelhoog' van toepassing.

Ter plaatse van de enkelbestemming 'Bedrijventerrein' is het niet mogelijk om bedrijfswoningen te gebruiken als burgerwoning. Het gebruik als één reguliere woning en drie appartementen is daarmee planologisch-juridisch niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRoermondsewg7779-ON01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Bedrijventerrienen 2013' met plangebied rood omkaderd

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de huidige situatie en het planvoornemen gegeven in Hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische planopzet) en in Hoofdstuk 6 is het handhavingsbeleid van de gemeente Weert verwoord. Tot slot wordt in Hoofdstuk 7 en Hoofdstuk 8 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ruimtelijke functionele context

Het plangebied is gelegen aan de Roermondseweg, aan de westzijde van het bedrijventerrein Roermondseweg/Moesdijk. Het bedrijventerrein Roermondseweg/Moesdijk ligt eveneens aan de Roermondseweg en wordt aan de oostzijde begrensd door de Dr. Kuyperstraat en aan de noordzijde door de Kessenichstraat en de Schuttebeemd. Het plangebied is hiermee gelegen op de overgang van het bedrijventerrein naar de aangrenzende woonomgeving in de wijk Groenewoud.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRoermondsewg7779-ON01_0003.png" Ligging plangebied op overgangsgebied woonwijk en bedrijventerrein.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied betreft twee bedrijfspercelen, gelegen aan de Roermondseweg te Weert. Ten noorden van de percelen bevind zich een strook bedrijvigheid met daarnaast en daarachter een woonwijk. Ten oosten en zuiden van het plangebied bevindt zich het bedrijventerrein Roermondseweg/Moesdijk. In westelijke richting loopt de Roermondseweg over in de N280 richting de A2. Een ontsluitingsweg die via Baexem naar Roermond leidt. Ten westen van het plangebied bevindt zich een lint met gemengde functies.

De bedrijvigheid op het bedrijventerrein betreffen overwegend bedrijven in milieucategorie 2 en 3. Hierbij moet gedacht worden aan garagebedrijven, een tankstation, handel in automaterialen/banden maar ook aan perifere detailhandel in ramen en kozijnen. Aan de Roermondseweg bevindt zich verder een maatschappelijke functie (Zelfregiecentrum) en er zijn in het gebied meerdere sportscholen gevestigd.

Op een perceel zelf bevindt zich een (voormalige) bedrijfswoning met daarachter bedrijfsbebouwing en op het tweede perceel bevindt zich een woon-kantoorruimte. Dit voormalig woon-winkelpand is tevens aan te merken als bedrijfswoning. De bouwing op de percelen heeft de uitstraling van een reguliere woning met daarachter (op het achterste deel van het perceel) bedrijfsbebouwing. De bestaande bedrijfswoning en de bedrijfswoning met kantoorruimte bestaan uit twee bouwlagen met kap en zijn geörienteerd op de Roermondseweg. Qua verschijningsvorm en bouwmassa sluit deze bebouwing aan op de aangrenzende woningen aan de Roermondseweg. De bedrijfsbebouwing aan de achterzijde bestaat uit 1 bouwlaag en is plat afgedekt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRoermondsewg7779-ON01_0004.png"

Bovenaanzicht panden plangebied (vogelvluchtperspectief)

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRoermondsewg7779-ON01_0005.png"

Vooraanzicht panden plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRoermondsewg7779-ON01_0006.png"

Zijaanzicht plangebied vanuit westelijk oogpunt

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRoermondsewg7779-ON01_0007.png"

Zijaanzicht plangebied vanuit oostelijk oogpunt

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRoermondsewg7779-ON01_0008.png"

Zijaanzicht plangebied vanuit oostelijk oogpunt

2.3 Toekomstige situatie

2.3.1 Algemeen

Het planvoornemen bestaat om de bedrijfswoning (Roemondsweg 77A) en de bedrijfswoning met kantoorruimte (Roermondseweg 79) om te vormen tot reguliere woningen. Binnen de gemeente Weert is veel behoefte aan huurwoningen dan wel appartmenten. Het voornemen bestaat om Roermondseweg 77A in gebruik te nemen als één zelfstandige vrijstaande woning en niet meer aan te merken als bedrijfswoning. De bedrijfsbebouwing aan de achterzijde wordt betrokken bij het bedrijfsgedeelte Groenewoudlaan 2.

De bedrijfswoning met kantoorruimte is te groot voor één woning. Het voornemen is dan ook om deze woning met commerciële c.q. kantoorruimte te transformeren in drie zelfstandige appartementen die elk goede woonkwaliteiten bieden. De appartmenten hebben een oppvlakte van ongeveer 35, 35 (begane grond) en 70 m2 (verdieping) en beschikken over een woonkamer, keuken, 1 of 2 slaapkamer(s), berging, toilet en badkamer. De indeling van de appartmenten is op onderstaande afbeeldingen te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRoermondsewg7779-ON01_0009.png"

Plattegrond appartementen begane grond

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRoermondsewg7779-ON01_0010.png"

Plattegrond appartementen eerste verdieping

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRoermondsewg7779-ON01_0011.png"

Plattegrond appartementen tweede verdieping

De drie appartementen zijn met een afzonderlijke kleur aangegeven. Het in blauwe kleur aangegeven appartement bevindt zich geheel op de begane grond. Het in groene kleur aangegeven appartement bevindt zich deels op de begane grond (keuken, badkamer/toilet en berging) en deels op de eerste verdieping (woon-slaapkamer). Het in rode kleur aangegeven appartement bevindt zich deels op de eerste verdieping (woonkamer, keuken, toilet, badkamer) en deels op de tweede verdieping (2 slaapkamers).

2.3.2 Privacy en bezonning

De transformatie tot één reguliere woning en drie appartementen wordt geheel binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd. De ruimtelijke situatie en bouwmassa verandert daarbij niet. Dit betreft een reguliere woonsituatie waarbij voldoende afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen wordt aangehouden. Daarnaast is in feite reeds sprake van een woonsituatie in de vorm van een bedrijfswoning in relatie tot de omliggende woningen. De privacy en bezonning van aangrenzende woningen blijft derhalve ongewijzigd en is c.q. blijft in voldoende mate gewaarborgd.

2.3.3 Verkeer & Parkeren
2.3.3.1 Verkeer

De realisatie van één reguliere woning en drie appartementen is vergelijkbaar met de huidige verkeerssituatie. De bedrijfswoning zal in de nieuwe situatie bestemd worden als reguliere woning. Het woon- winkelpand kent momenteel een functie als kantoor/bedrijf.

In de huidige situatie bedraagt het aantal verkeersbewegingen per etmaal circa 20 verkeersbewegingen. Voortkomend uit de volgende berekening op basis van de CROW normen: 8,6 verkeersbewegingen voor de vrijstaande woning + 4,0 verkeersbewegingen voor één appartement (huur, appartement midden/goedkoop incl. sociale huur) + 7,4 verkeersbewegingen voor het winkelgedeelte uitgaande van 50 m2 (kantoor met baliefunctie 14,8 verkeersbewegingen/100 m2 bvo).

Op basis van de CROW normen geldt een maximale norm van 8,6 bewegingen per woning per etmaal voor één vrijstaande woning in een matig stedelijk gebied in de bebouwde kom. Voor één appartement (huur, appartement, midden/goedkoop incl. sociale huur) in een matig stedelijk gebied in de bebouwde kom geldt een maximale norm van 4,0 verkeersbewegingen per etmaal. Voor drie appartementen komt dit neer op 12 verkeersbewegingen per etmaal. Totaal zal het planvoornemen zorgen voor 20,6 verkeersbewegingen per etmaal.

Dit betekent dat het aantal verkeersbewegingen in de huidige situatie ten opzichte van de nieuwe situatie vergelijkbaar is. Er is geen sprake van een toename dan wel afname van het aantal verkeersbewegingen. Het aantal verkeersbewegingen bedraagt in beide situaties ongeveer 20 verkeersbewegingen.

Verder blijft de verkeerssituatie ter hoogte van het plangebied ongewijzigd. Het plangebied wordt in de nieuwe situatie eveneens ontsloten via de Roermondseweg.

2.3.3.2 Parkeren

De parkeerbehoefte (CROW-normen) is in de bestaande situatie vergelijkbaar met de nieuwe situatie (bedrijfswoning versus reguliere woning en bedrijfswoning met kantoorruimte versus drie kleinschalige appartementen). Per saldo zal de parkeerbehoefte zeer beperkt toenemen.

In de huidige situatie bedraagt de parkeerbehoefte 5 (5,15) parkeerplaatsen. Voortkomend uit de volgende berekening op basis van de CROW normen: 1,8 parkeerplaatsen per woning voor een vrijstaande woning in een matig stedelijk gebied in de bebouwde kom + 1,8 parkeerplaatsen per appartement (huur, appartement, midden/goedkoop incl. sociale huur) in een matig stedelijk gebied in de bebouwde kom + 1,55 parkeerplaatsen voor het winkelgedeelte uitgaande van 50 m2 (kantoor met baliefunctie 3,1 parkeerplaats/100 m2 bvo).

Op basis van de CROW normen geldt een minimale norm van 1,8 parkeerplaatsen per woning voor een vrijstaande woning in een matig stedelijk gebied in de bebouwde kom. Voor één appartement (huur, appartement, midden/goedkoop incl. sociale huur) in een matig stedelijk gebied in de bebouwde kom geldt eveneens een maximale norm van 1,8 parkeerplaats. voor drie appartementen zijn dit 5,4 parkeerplaatsen. Totaal zal het planvoornemen zorgen voor een parkeerbehoefte van 7 (7,2) parkeerplaatsen.

Ter plaatse van de Roermondseweg 77A kan voorzien worden in 2 parkeerplaatsen op eigen terrein aan de linkerzijde van de woning ter plaatse van de bestaande oprit. Deze is voldoende diep om twee auto's achter elkaar te plaatsen. Het betreft een bestaande situatie. Ter plaats van de Roermondseweg 79 is het aan de voorzijde van de bestaande bebouwing, gezien de beperkte beschikbare ruimte, niet mogelijk om te voorzien in de noodzakelijke parkeerplaatsen. Wel kan worden voorzien in 3 extra parkeerplaatsen aan de achterzijde (hoek Groenewoudlaan/Kessenichstraat) ter plaatse van de garageboxen. Hier kan parallel aan de bestaande bebouwing geparkeerd worden, waarbij voldoende ruimte is voor 3 auto's. Indien noodzakelijk c.q. gewenst kunnen de huurders van de appartementen een garagebox bij een appartement huren aan de achterzijde (hoek Groenwoudlaan/Kessenichstraat).

De loopafstand van de appartementen, via het voet-fietspad naast Roermondseweg 77A, naar de 3 aan te leggen parkeerplaatsen bedraagt ongeveer 110 tot 120 meter. Een afstand van parkeren binnen maximaal 100 meter wordt acceptabel geacht. Ondanks dat de loopafstand groter is liggen deze parkeerplaatsen hemelsbreed vanaf de voorgevel binnen een afstand van ongeveer 60 meter en daarmee op acceptabele afstand.

Met het planvoornemen wordt voorzien in de parkeerbehoefte van 5 parkeerplaatsen. Het resterende tekort wordt opgevangen in de openbare ruimte, waar het parkeren thans ook al plaats vindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRoermondsewg7779-ON01_0012.png"

Situering parkeerplaatsen Roermondseweg 79

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan. Tot slot vindt een toetsing van het planvoornemen aan het beleid van de gemeente Weert plaats.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting per 1 juli 2022 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstigbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.

De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Ook het tot een verwaarloosbaar niveau terugbrengen van omgevingsrisico's als gevolg van industriële activiteiten en transport (omgevingsveiligheid) is onderdeel van de opgave.

Gevolg planvoornemen

In dat kader wordt voortgeborduurd op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en voorziet onderhavige planvoornemen in een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Het planvoornemen voorziet in de transformatie tot één reguliere woning en drie appartementen binnen de bestaande bebouwing van een voormalige bedrijfswoning en een bedrijfswoning met kantoorruimte. De reguliere woning ziet enkel in een bestemmingswijziging (omzetting bedrijfswoning in reguliere woning). De drie appartementen worden gerealiseerd middels een bestemmingswijziging en inpandige verbouwing. Hiermee wordt voorzien in een actuele woningbehoefte binnen bestaande bebouwd gebied. Het betreft 'hergebruik' van bestaande bebouwing waardoor voorkomen wordt dat bestaande vastgoed leeg komt te staan en verpaupert. Verder zijn met het planvoornemen geen rijksbelangen van toepassing op het planvoornemen.

3.2.2 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (BARRO)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • 1. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 2. kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • 3. grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • 4. toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • 5. Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • 6. verstedelijking in het IJsselmeer;
  • 7. defensie;
  • 8. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 9. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 10. Elektriciteitsvoorziening;
  • 11. ecologische hoofdstructuur.

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Gevolg planvoornemen

Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. De Barro en het Rarro hebben geen consequenties voor het planvoornemen en vormen derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening en Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een ruimtelijke plan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Zoals gezegd is de Ladder-onderbouwing verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.

In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie zijn 11 woningen (welke op één en dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd. Het minimale aantal woningen dat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus 12.

Gevolg planvoornemen

Doordat er reeds sprake is van twee bedrijfswoningen, worden er slechts twee nieuwe woningen aan de woningvoorraad toegevoegd met onderhavig planvoornemen. Daarmee is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde. De functiewijziging van de bedrijfswoning met kantooruimte in drie appartementen sluit wel aan op de huidige behoefte aan meer sociale danwel goedkope huurwoningen. Het betreffen appartementen in de sociale huur waarvan de huurprijs benenden de huursubsidie/-toeslag blijft.

De druk op de woningmarkt blijft aanzienlijk, zowel in de huur- als in de koopsector. Het aantal huishoudens is in de periode 1-1-2014 tot 1-1-2018 gegroeid met 701, het netto aantal woningen is in deze periode toegenomen met 415. Verder laat de prognose een stijgende lijn zien. Op basis van de prognose van Etil 2021 zijn er tot de top van het aantal huishoudens in 2038 ongeveer 789 woningen meer nodig dan op basis van Etil 2017, waarop de structuurvisie is gebaseerd.

De realisatie van deze twee extra woningen is hier ondergeschikt aan, maar draagt bij aan zowel de kwalitatieve als kwantitatieve behoefte om daarmee toe voorzien in gemengde woonwijken voor verschillende doelgroepen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale Omgevingsvisie (POVI)

Algemeen

De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting op 1 juli 2022 in werking. De Provincie Limburg moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie Limburg (vastgesteld 1 oktober 2021) richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.

In Omgevingsvisie zijn de Limburgse principes beschreven op basis waarvan afwegingen kunnen worden gemaakt bij (nieuwe) ontwikkelingen:

  • Streven naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving;
  • Kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal;
  • Meer stad, meer land;
  • Zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden bovengronds én ondergronds;

Zonering

In de Omgevingsvisie is beschreven dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in principe thuis horen in bestaand bebouwd gebied. Landelijke gebieden worden juist als tegenhanger van de drukkere stedelijke gebieden ontwikkeld. Op basis van de zonering zoals opgenomen in de Omgevingsvisie is het plangebied gelegen in de zonering 'Bedrijventerrein' onderdeel van het bestaand stedelijk gebied. Zoals in voorgaande paragraaf beschreven kan echter gemotiveerd worden dat het plangebied is gelegen in een overgangsgebied van een bedrijventerrein naar het stedelijk gebied. De voorgenomen woning en drie appartementen sluiten aan op de huidige woonbebouwing aan de Roermondseweg. Het planvoornemen leidt tot een gewenste stedenbouwkundige ontwikkeling waarmee het 'hergebruik' van bestaande bebouwing voorkomt dat bestaande vastgoed leeg komt te staan en verpauperd.

De drie appartementen worden gerealiseerd middels een bestemmingswijziging en inpandige verbouwing. Hiermee wordt voorzien in een actuele woningbehoefte op korte termijn binnen bestaande bebouwd gebied. Het betreft 'hergebruik' van bestaande bebouwing waardoor voorkomen wordt dat bestaande vastgoed leeg komt te staan en verpauperd. Verder zijn met het planvoornemen geen rijksbelangen van toepassing op het plangebied.

Wonen

Verder is in de Omgevingsvisie ten aanzien van het thema 'wonen' opgenomen dat de grootste opgave, op korte en middellange termijn, het toekomstgeschikt maken van de verouderde en niet-courante bestaande woningvoorraad betreft. Conjuncturele ontwikkelingen en migratiestromen beïnvloeden vraag en aanbod op de woningmarkt. Daarnaast verandert de woonvraag waardoor het woningaanbod niet altijd aansluit op de vraag. Daardoor is er op korte termijn een vraag naar woningen voor specifieke doelgroepen en lokaal een overschot aan incourante plannen en woningen. Voor zover (harde en zachte) planvoorraad voorziet in de mogelijkheid om woningen te bouwen waar niet langer behoefte aan is, zal de Provincie in overleg met de gemeenten onderzoeken hoe deze planvoorraad aangepakt kan worden. Hiertoe is reeds in POL2014 een oproep gedaan aan gemeenten, die Limburgbreed nog niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Het gevolg is dat woningbouwplannen waaraan dringend behoefte bestaat, niet kunnen worden toegevoegd vanwege een te grote voorraad aan niet meer actuele plannen die niet meer aansluiten bij de behoefte.

Daarnaast zijn ook sociaal-economische omstandigheden, gezondheid, leefbaarheid, het voorzieningenniveau, de bereikbaarheid en een veilige omgeving zijn van belang. Leegstand, criminele activiteiten, ondermijning of verloedering en eenzijdig samengestelde woongebieden hebben invloed op de leefbaarheid en kunnen de kloof in de samenleving vergroten. Gemengde wijken met ruimte voor verschillende leefstijlen dragen bij aan een sterker sociaal weefsel en kunnen bijdragen aan het voorkomen van sociale problemen'

Gevolg planvoornemen

Het planvoornemen voorziet op de realisatie van één reguliere woning en drie appartementen op een overgangsgebied tussen een gemengde woonwijk en een bedrijventerrein. De bestaande ruimtelijke structuur verandert niet. De woningen worden binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd voor een concrete woningbehoefte binnen gemeente Weert en worden in de planvoorraad van gemeente opgenomen. Hiermee wordt leegstand c.q. verpaupering van bestaand vastgoed voorkomen en wordt aangesloten op de huidige woningvraag op korte termijn. Regionale afstemming is wegens het beperkte woningaantal (<10 woningen) niet aan de orde. Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen passend is binnen de ontwerp Omgevingsvisie.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Algemeen

Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.

De Omgevingsverordening Limburg is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening.

Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. In paragraaf 3.2.3 is reeds besproken dat dit planvoornemen niet in een stedelijke ontwikkeling voorziet gezien de beperkte toename van het aantal woningen (<12 woningen).

Wonen

Artikel 2.4.2 lid 2 van de verordening stelt dat 'een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg'. Genoemde structuurvisie is inmiddels ingetrokken en door de samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg geactualiseerd. De actualisatie kan worden aangehaald als 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021'. De toets aan de geactualiseerde structuurvisie is opgenomen in paragraaf 3.4.1. Uit de toets blijkt dat het planvoornemen passend is binnen de regionale visie.

Overige kaders

Het plangebied is gelegen binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk. Met de woningbouwontwikkeling wordt niet voorzien in een boorput, bodemenergiesysteem of enige andere wijze de grond geroerd dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei. De woningen worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing. Hiervoor zijn geen bodemingrepen noodzakelijk. Er zijn derhalve voor het planvoornemen geen belemmeringen.

Tot slot geldt dat het plangebied niet is gelegen binnen een beschermde natuur- of landschapszones.

Gevolg planvoornemen

Het planvoornemen is passend binnen de regionale woonvisie. Voor het planvoornemen gelden vanuit de Omgevingsverordening verder geen specifieke regels. Het plan is daarmee passend binnen de Omgevingsverordening.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg- 2018-2021

Algemeen

Door de 7 Midden-Limburgse gemeenten is in de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 - 2021 vastgelegd hoe dient te worden omgegaan met de actuele en te verwachten demografische en economische ontwikkelingen. De nadruk ligt hierbij op de benodigde transformatie van de bestaande woningvoorraad en de gevolgen voor de directe woonomgeving. Deze structuurvisie is de opvolger van de regionale visie voor de periode 2014-2017 en heeft betrekking op de periode 2018 tot en met 2021. Tevens is de visie basis voor afspraken op de middellange termijn tussen de samenwerkende gemeenten en de provincie (doorkijk 2030). De structuurvisie is op 3 juli 2019 door de gemeenteraad van Weert vastgesteld.

In de Structuurvisie 2018 wordt de lijn uit de Structuurvisie 2014 voortgezet, gericht op het maken van regionale afspraken voor het terugbrengen van de overtollige plancapaciteit. Dit mede om ruimte te creëren om medewerking te kunnen verlenen aan die concrete initiatieven waar in de huidige markt wel behoefte aan bestaat. Het beleid is gericht op het zo goed en snel mogelijk kunnen (laten) voorzien in de feitelijke woningbehoefte.

De Structuurvisie uit 2014 is herijkt c.q. geactualiseerd naar aanleiding van de ontwikkelingen uit afgelopen jaren. In de Structuurvisie 2018 zijn speerpunten opnieuw verankerd in opgaven en zijn de bijbehorende afwegingskaders en instrumenten geactualiseerd. Uitgangspunt is regie te voeren om risico's in te perken. Hierbij wordt gekeken naar de kwantitatieve en kwalitatieve opgave en is er aandacht voor specifieke doelgroepen. In het kader van verduurzaming van de bestaande woningvoorraad wordt onder meer ingezet op het langer zelfstandig kunnen wonen.

In de actualisatie wordt in z'n algemeenheid gesteld dat in de kleine kernen beperkt ruimte is voor aanvullende woningbouw. Afgesproken is dat in principe medewerking wordt verleend aan nieuwe plannen waarvoor een concrete behoefte bestaat. Verder wordt verduurzaming van de woningvoorraad als grote opgave voor de komende decennia genoemd.

Kwantitatieve behoefte

Als naar de kwantitatieve behoefte gekeken wordt blijkt dat er duidelijke verschillen zijn in de situatie per gemeente. Opvallend is het verschil in de huishoudenstop, die in Echt-Susteren en Roerdalen reeds op korte termijn is bereikt (2018/2019), in Leudal en Maasgouw bereikt wordt in 2024/2025, in Weert, Nederweert bereikt wordt aan het einde van de geprognosticeerde periode (2030) en in Roermond pas lang daarna aan de orde is (2039). Over de gehele regio bezien geven de prognoses aan dat er in de periode 2018 tot en met 2028/2029 nog een toename van het aantal huishoudens zal plaatsvinden met 2,5%.

Het aantal jongerenhuishoudens en huishoudens in de middengroep (tot 65 jaar) neemt af. Het aantal ouderenhuishoudens neemt fors toe. De woningbehoefte wordt dan ook grotendeels door de groeiende groep ouderenhuishoudens bepaald. Van alle huishoudens behoort 48% tot de sociale doelgroep.

Kwalitatieve behoefte

Op grond van de prognose Etil 2019 (update) blijft de groei in Weert groter te zijn (+ 573 huishoudens in 2030) en blijkt de top van het aantal huishoudens verschoven te zijn naar 2034. Tesamen met een achterstand in de realisaties ten opzichte van de groei van het aantal huishoudens wordt een planvoorraad per 1-1-2021 van 1.763 woningen onderschreven. De planvoorraad bedraagt netto 1.559 woningen per 1-1-2021.

De kwalitatieve woningbehoefte bestaat grotendeels uit appartementen met lift en grondgebonden seniorenwoningen zowel in de huur- als in de koopsector en woningen in de goedkope en middeldure huurwoningen. De grootste uitval gaat ontstaan bij appartementen zonder lift en rij- /hoekwoningen in de huursector en bij rij/hoekwoningen en 2 onder 1 kapwoningen in de koopsector.

De regio speelt in op de ruimte die de provincie biedt voor wat betreft woningbouw. Allereerst geven de prognoses meer ruimte. Voor de afbouw van de planvoorraad wordt meer tijd genomen. Van de mogelijkheid om nieuwe plannen toe te voegen die aansluiten bij de kwalitatieve behoefte wordt gebruik gemaakt. Aanvullend moet worden geconstateerd dat het aantal huishoudens in Midden-Limburg de afgelopen jaren meer is gegroeid dan het netto toegevoegde aantal woningen. Hierdoor is de druk op de woningmarkt toegenomen.

Gevolg planvoornemen

Dit planvoornemen voorziet in de realisatie van één reguliere woning en drie appartementen, waarvan in totaal per saldo sprake is van een toename van twee nieuwe woningen. Regionale afstemming in de ambtelijke werkgroep Wonen is niet noodzakelijk, omdat er minder dan 10 woningen gerealiseerd worden. Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen passend is binnen de regionale structuurvisie wonen.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Weert 2025

De gemeente Weert heeft op 11 december 2013 de Structuurvisie Weert 2025 vastgesteld. Eén van de uitgangspunten uit de Structuurvisie is dat duurzaam geïnvesteerd moet worden in de toekomst, om Weert aantrekkelijk te houden. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei.

In de Structuurvisie is het plangebied aangewezen als 'bedrijventerreinen bestaand'. Op de visie kaart zijn voor het overige geen specifieke aanduidingen opgenomen voor het plangbied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRoermondsewg7779-ON01_0013.png"

Uitsnede Visiekaart met plangebied bij rode contour

Uit de Structuurvisie blijkt dat bij ruimtelijke (locatie)keuzes onder meer aandacht wordt gevraagd voor zorgvuldig ruimtegebruik, kwaliteit voor kwantiteit, het respecteren en versterken van landschappelijke en cultuurhistorische waarden en tegengaan van verrommeling in het buitengebied.

Gevolg planvoornemen

Het planvoornemen voorziet in het verbeteren van het woon- en leefklimaat aan de Roermondseweg. Door het omzetten van de bedrijfsfunctie naar wonen wordt beter aangesloten op de aangrenzend woonomgeving. De realisatie van drie appartementen in een bestaande bedrijfswoning leidt per saldo tot toevoeging van twee woningen. De realisatie van appartementen voor 1-2 persoonshuishoudens voorziet in een concrete en kwalitatieve behoefte.

Het planvoornemen is daarmee passend binnen de doelstellingen uit de Structuurvisie.

3.5.2 Welstandnota 2017

De Welstandsnota 2017 is door de gemeenteraad van Weert vastgesteld op 21 december 2016. In 2013 is het merendeel van Weert reeds aangewezen als welstandsvrij gebied. Het gemeentebestuur van Weert vertrouwt op de eigen verantwoordelijkheid van haar burgers, ook op het terrein van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Daarnaast is er efficiëntie in procedures te behalen evenals financiële besparingen. Als welstandsvrij gebied zijn aangewezen:

  • 1. Woongebieden, zowel rond de kern van Weert als op de kerkdorpen;
  • 2. Kantoor- en bedrijvenparken;
  • 3. Industrie- en bedrijventerreinen;
  • 4. Het buitengebied, met uitzondering van de schuilgelegenheden, paardenbakken en omheiningen (hiervoor geldt het vastgestelde beeldkwaliteitsplan dat ambtelijk wordt getoetst door de afdeling Ruimtelijk beleid);
  • 5. Gebieden met een beeldkwaliteitplan (Vrouwenhof, Laarveld, Kampershoek Noord en overige beeldkwaliteitplannen die verankerd zijn in het bestemmingsplan);
  • 6. Centrum Noord.

Gevolg planvoornemen

Het plangebied maakt momenteel deel uit van het huidige bedrijventerreinen aan de Roermondseweg/Moesdijk en kan dan ook worden aangemerkt als welstandsvrij. Een uitzondering hierop zijn monumenten en stads- en dorpsgezichten en eventuele excessen. Van monumenten en stads- en dorpsgezichten is ter plaatse van het plangebied geen sprake. De toekomstige bouwplannen van de te realiseren woningen vinden plaats binnen de bestaande bebouwing. Het betreft enkel een interne verbouwing. De verschijningsvorm van de bestaande bebouwing blijft ongewijzigd. Welstand is in dit kader dan verder ook niet aan de orde.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen.

4.2 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een omgevingsvergunning een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien de ontwikkeling een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.2.1 Wegverkeer

In het kader van de Wet geluidhinder is het plangebied gelegen binnen de onderzoekszone van de Roermondseweg. De Roermondseweg is ingericht als 50km weg. Ten behoeven van het planvoornemen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (M&A Omgeving BV, rapportnummer 221-WRo77a-79-wl-rl-cum-v1, d.d. 26 mei 2021, Bijlage 1)

Uit het onderzoek is gebleken dat toetsing van de berekende geluidbelastingen aan de voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde dient per geluidbron (weg) afzonderlijk te geschieden op de gevels van de geluidgevoelige gebouwen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt bij nieuwe bestemmingen met een woonfunctie 48 dB. Verder is bij aanwezige wegen en nog niet geprojecteerde geluidgevoelige woonfunctie onder bepaalde voorwaarden een ontheffing tot maximaal 63 dB (voor wegen binnen de bebouwde kom) mogelijk.

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat alle woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden ten gevolge van het verkeer op de Roermondseweg. De maximale grenswaarde van 63 wordt nergens overschreden. Deze overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde kunnen worden vergund door de aanvraag van hogere waarden. Maatregelen zijn niet reëel vanuit stedenbouwkundig, verkeerskundig of financieel oogpunt. Volgende hogere waarden dienen te worden aangevraagd:

  • Woning Roermondseweg 77A: 57 dB
  • Appartement Roermondseweg 79, begane grond: 58 dB
  • Appartement Roermondseweg 79, 1e verd.: 58 dB
  • Appartement Roermondseweg 79, 2e verd.: 58 dB

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat uit akoestisch oogpunt er geen belemmeringen bestaan tegen de realisatie van de woningen op de locatie, mits hogere waarden voor wegverkeerslawaai worden aangevraagd bij de gemeente Weert.

4.2.2 Railverkeer

In het kader van de Wet geluidhinder is het plangebied gelegen binnen de onderzoekszone van de spoorbaan Eindhoven - Roermond. Het plangebied is op circa 190 meter van het spoor gelegen. Ten behoeven van het planvoornemen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (M&A Omgeving BV, rapportnummer 221-WRo77a-79-wl-rl-cum-v1, d.d. 26 mei 2021, Bijlage 1)

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet wordt overschreden op de gevels van de woningen. Dit betekent dat ten gevolge van railverkeerslawaai geen aanvraag hogere waarde noodzakelijk is.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat uit akoestisch oogpunt er geen belemmeringen bestaan tegen de realisatie van de woningen op de locatie.

4.2.3 Industrie

Het plangebied is gelegen in een overgangsgebied van wonen naar een bedrijventerrein, waarbij geen sprake is van een gezoneerd bedrijventerrein in het kader van de Wet geluidhinder. In dat kader is industrielawaai derhalve niet aan de orde.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat uit akoestisch oogpunt er geen belemmeringen bestaan tegen de realisatie van de woningen binnen het plangebied.

4.3 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Voorliggend voornemen voorziet in het planologisch-juridische wijzigen van de bestemming 'Bedrijventerrein' naar 'Wonen'. De huidige bebouwing blijft intact en de verbouwing vind geheel binnen de bestaande bebouwing plaats, waarbij geen sprake is van bodemingrepen. Daarnaast betreft de huidige functie reeds wonen en wonen-winkel. Op basis hiervan is het aannemelijk dat ter plaatse van deze bestaande bebouwing geen bodemverontreinigende activiteiten hebben plaatsgevonden.

Conclusie

Gelet op bovenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • 2. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Bij een planontwikkeling dient derhalve rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald. Daarnaast geldt voor inrichtingen waar dieren worden gehuisvest geurspecifieke regelgeving, waarin milieuafstanden zijn bepaald.

Indicatieve afstand op basis van Handreiking Bedrijven en milieuzonering

De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied).

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieu-inrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast gevoelige functies komen belastende functies voor, die om die reden een milieuzone kennen; zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd, indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied.

De VNG-publicatie merkt bij stap 1 op dat overwogen kan worden om de richtafstanden met één afstandstap te verlagen (50 meter wordt dan 30 meter) in het geval dat de omgeving van de woning als een “gemengd gebied” kan worden beschouwd. In voorliggend geval is nadrukkelijk sprake van een gemengd gebied door de ligging van het plangebied op de overgang tussen wonen en bedrijvigheid en de ligging aan de toegangsweg riching het centrum. Hierdoor is geen sprake van een rustige woonomgeving en is het aannemelijk om de richtafstanden van de nabijgelegen bedrijven met één afstamdstand te verlagen

Een woning wordt beschouwd als hindergevoelige functie en om deze reden zijn hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied nader beschouwd. Hieruit volgt dat het plangebied is omringd door andere woonpercelen met woningen en bedrijfsgronden.

De bestemming 'Bedrijventerrein ter plaatse van het plangebied wordt wegbestemd waardoor het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woningen enigzins wordt verbeterd. Het is daardoor in ieder geval niet meer mogelijk om bedrijfactiviteiten te laten plaatvinden. Voor de omliggende bedrijven moet worden bepaald of deze geen hinder kunnen ervaren van de te realiseren woningen. Omgekeerd moet worden bepaald of ter plaatse van de te realiseren woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het plangebied is, zoals hiervoor aangegeven, gelegen in een 'gemengd gebied', omdat de omgeving van de Roermondseweg zich kenmerkt door wisselende bebouwing en functies. Tevens is het plangebied gelegen aan een drukke toegangsweg richting het centrum. Zo is reeds sprake van een vermenging van reguliere woningen, bedrijfswoningen en bedrijvigheid, waardoor geen sprake is van een 'rustige woonomgeving'. De richtafstanden bij een 'gemengd gebied' bedragen voor een milieucatogorie 2, 10 meter en voor milieucategorie 3.1, 30 meter.

De volgende drie bedrijven grenzen aan of liggen nabij het plangebied waardoor de te realiseren woningen binnen de richtafstand zijn gelegen:

Roermondseweg 79/79A

Frenken motors (handel in auto- motorfietsonderdelen en -accessoires, cat. 2). De bijbehorende richtafstand bedraagt 10 meter. De feitelijke afstand bedraagt 0 meter, waardoor niet voldaan wordt aan de richtafstand.

Echter op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek industrielawaai is uit de berekeningsrsultaten gebleken dat de streefwaarden in het kader van ruimtelijke ordening van zowel het gemiddelde geluid als het maximale geluidniveau, pieken nergens worden overschreden.

Roermondseweg 81/83

Autobedrijf Greijmans (handel in auto’s en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven, cat. 2). De bijbehorende richtafstand bedraagt 10 meter. De feitelijke afstand bedraagt 5 meter, waardoor niet voldaan wordt aan de richtafstand. Ook hiervoor geldt dat op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek industrielawaai uit de berekeningsrsultaten is gebleken dat de streefwaarden in het kader van ruimtelijke ordening van zowel het gemiddelde geluid als het maximale geluidniveau, pieken nergens worden overschreden.

Roermondseweg 66/68 (tankstation)

Tankstation Tango (benzineservicestation zonder LPG, cat. 2). De bijbehorende richtafstaand bedraagt 10 meter. De feitelijke afstand bedraagt 20 meter, waardoor voldaan wordt aan de richtafstand. Dit onbemande tankstation dient reeds aan de geluidnormering te voldoen op de huidige bedrijfswoning aan de Roermondseweg 77A. Deze (huidige) bedrijfswoning is reeds een geluidgevoelige bestemming. Deze woning is maatgevend gezien de afstand tot het tankstation. Hieruit kan geconcludeerd wroden dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woonbestemming Roermondseweg 77A en de 3 appartementen aan de Roermondseweg acceptabel tot goed is ten gevolge van bedrijvigheid bij het tankstation. Er zijn hiervoor dan ook geen berekeningen gemaakt.

Bij de richtafstanden wordt uitgegaan van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. In dat kader is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (M&A Omgeving BV, rapportnummer 221-WRo77a-79-il-v1, d.d. 13 september 2021, Bijlage 2), waarin tot in detail de activiteiten zijn beschreven en is de daadwerkelijke geluidbelasting berekend. Op basis hiervan kan worden afgeweken van de richtafstanden zoals hiervoor beschreven.

Conclusie

Uit de berekeningsresultaten van het akoestisch onderzoek industrielawaai blijkt dat de streefwaarden in het kader van ruimtelijke ordening van zowel het gemiddelde geluid (LAr,LT) als het maximale geluidniveau, pieken (LAmax), ter plaatse van de te realiseren woningen nergens worden overschreden. In het kader van de indirecte hinder kan worden gesteld dat de voertuigen, welke de inrichtingen bezoeken en verlaten, niet als zodanig herkend worden. Verder kan worden geconcludeerd, dat nabij gelegen bedrijven aan de Roermondseweg 79/79a (automaterialen), Roermondseweg 81/83 (showroom met autowerkplaats) en Roermondseweg66/68 (tankstation) niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering door de bestemmingsplanwijziging.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

NIBM

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Onderhavig planvoornemen voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van de realisatie van maximaal drie nieuwe woningen (Roermondseweg 79) en het omzetten van een bedrijfswoning naar een reguliere woning (Roermondseweg 77A). Per saldo neemt het aantal woningen met twee woningen toe. Het betreffen in totaal 4 woningen waarmee ruimschoots onder het aantal van 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg wordt gebleven. Het mogelijk maken van deze woningen valt daarmee binnen het niet in betekenende mate criterium van de Wet milieubeheer.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemming voor het planvoornemen.

4.6 Geur

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. In deze wet zijn normen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de zogenoemde 'omgekeerde werking').

Gezien de ligging in bestaand bebouwd gebied zijn er geen geurveroorzakende agrarische bedrijven in de directe omgeving van het plangebied aanwezig. Het woon- en leefklimaat van de te realiseren woningen is daarmee eveneens gewaarborgd. Omgekeerd zijn woningen geen geur veroorzakende objecten en vormen deze geen belemmering voor de omgeving.

Conclusie

Om deze reden is vormt geur geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.7 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het enerzijds om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Om de mogelijke risico's in kaart te brengen is een inventarisatie van risicobronnen rondom het plangebied uitgevoerd waarbij gebruik is gemaakt van de 'Risicokaart Nederland' - www.risicokaartnederland.nl (samenwerking van het Rijk, de provincies en de gemeenten). Op basis van de risicokaart is inzichtelijk gemaakt welke risicobronnen zich in de omgeving van het plangebied bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRoermondsewg7779-ON01_0014.png"

Uitsnede Risicokaart met plangebied bij blauwe contour

Op basis van de Risicokaart wordt geconcludeerd dat op een afstand van circa 455 meter is een LPG punt aanwezig. Het betreft een Esso tankstation gelegen aan de Ringbaan Oost. Echter het LPG punt is gesaneerd als gevolg van de ontwikkeling van het aangrenzende winkelcentrum. Het betreft nu een tankstation zonder LPG waardoor geen sprake meer is van een risicovolle inrichting.

Op een afstand van circa 190 meter ten zuiden van het plangebied is de spoorlijn Eindhoven - Roermond gelegen. Het plangebied is niet gelegen binnen de gebiedsaanduidingen 'veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied' en 'vrijwaringszone- spoor'. Ook is het plangebied niet gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour (10-6-contour) van het spoor. Deze bedraag 1-5 meter en reikt daarmee niet tot het plangebied.

De woningen zijn wel gelegen binnen het invloedsgebied van het spoor voor het groepsrisico. Dit houdt in dat er wel een verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden. Op basis van de Risicokaar Basisnet, ligt het plangebied buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-8, waarbuiten in principe geen significante rekenkundige invloed op het groepsrisico wordt uitgeoefend. Daarnaast is sprake van een gebied met een redelijk hoge personendichtheid als gevolg van de aanwezige functies, waardoor een eventuele toename van het aantal aanwezige personen op 190 meter van het spoor geen of slechts een zeer beperkte invloed zal hebben op de hoogte van het groepsrisico en redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze toename niet meer zal zijn dan 10%. Verder geldt op basis van de figuur ‘resterende groepsrisico’s na inwerkingtreding van Basisnet Spoor’, zoals opgenomen in de rapportage ‘Basisnet Spoor’ ter plaatse van het besluitgebied dat het groepsrisico minder dan 0,3 x de oriëntatiewaarde bedraagt. Er is kortom geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde en er kan op basis van de bovengenoemde gegevens redelijkerwijs worden aangenomen dat de ontwikkeling niet zal leiden tot een overschrijding van de oriëntatiewaarden.

Op basis hiervan kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Dit houdt in dat ingegaan dient te worden op:

  • 1. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de weg, en
  • 2. de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op de weg een ramp voordoet.

Ad 1.

Voor wat betreft de spoorlijn bestaan er met name risico’s in verband met ongelukken:

  • met (zeer) brandbare vloeistoffen;
  • met brandbaar gas (BLEVE);
  • met giftige gassen en vloeistoffen (toxisch scenario).

De kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen binnen het plangebied is gezien de tussenliggende afstand en de tussenliggende bebouwing zeer klein. Verder dient te worden aangetekend dat slechts sprake is van een functiewijziging van een reeds bestaand pand. Er bestaan geen feitelijke mogelijkheden om de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp direct te beïnvloeden.

De bestrijding vindt voor zover mogelijk plaats bij de risicobron. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het plangebied bij eventuele calamiteiten over het algemeen zeer goed bereikbaar is voor de hulpdiensten. De brandweer is namelijk om de hoek gelegen, op zeer korte afstand (150 meter) en direct aan het spoor. Het is gebruikelijk dat bij een incident op het spoor, de brandweer zich met name zal richten op het koelen en afschermen van de spoorketelwagon, het blussen van (secundaire) branden, het beperken en neerslaan van toxische dampen.

Ad 2.

Bij het beschrijven van de mogelijkheden tot zelfredzaamheid is het van belang om in te gaan op de verschillende soorten calamiteiten, zijnde calamiteiten:

  • met brandbare vloeistoffen;
  • met brandbaar gas (BLEVE);
  • me t giftige gassen en vloeistoffen (toxisch scenario).

Indien bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen personen betrokken zijn, dienen zij zich in veiligheid te brengen door zich van de bron af te wenden. Hierbij dient de hulpverlening de risicocommunicatie in te zetten ter bevordering van het juiste zelfreddende gedrag.

De mogelijkheden tot zelfredzaamheid bij een BLEVE bestaan met name uit vluchten en in tweede instantie uit schuilen in combinatie met het sluiten van ramen en deuren. Voor het vluchten geldt dat dit bij voorkeur tot buiten het directe invloedsgebied dient plaats te vinden. De woonfunctie binnen het plangebied is over het algemeen goed ontsloten en er zijn vluchtroutes in meerdere richtingen aanwezig. Hierin treden geen wijzigingen op ten opzichte van de huidige situatie

Voor blootstelling aan een toxische gaswolk (het bepalende scenario), biedt ‘schuilen’ in combinatie met het sluiten van ramen en deuren de eerste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Bij bestaande bouwwerken worden geen aanvullende maatregelen getroffen om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen. Aanpassing van bijvoorbeeld oude bestaande bebouwing op dit punt is ingrijpend en kostbaar.

Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelingsinstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen.

Vluchten is een andere wijze van zelfredzaamheid bij een toxische gaswolk. De woonfunctie binnen het plangebied is over het algemeen goed ontsloten en er zijn meestal vluchtroutes in meerdere richtingen aanwezig.

Van belang is verder dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding en mogelijk in de toekomst via NL-alert. Verder informeert de veiligheidsregio c.q. gemeente haar inwoners over de handelingsstrategie bij calamiteiten.

Ten aanzien van zelfredzaamheid is gezien de afstand van de risicobronnen ten opzichte van het plangebied en de grootte van het plangebied, schuilen en/of vluchten de juiste handelingsperspectieven. Daarmee kan het aantal (dodelijke) slachtoffers gereduceerd worden. De zelfredzaamheid kan worden vergroot door het plaatsen in de nieuwe appartementen van een rampeninstructiekaart op een duidelijk zichtbare plaats welke onder meer een verwijzing naar NL-Alert maakt en waarop een ontruimingsplan is getekend waarin duidelijk vermeld staat hoe te handelen bij een brand- en toxisch scenario op het spoor en zorgdragen dat de toekomstige bewoners weten hoe te handelen.

Conclusie

Op basis van voorgaande verantwoording wordt geconcludeerd dat er vanuit het aspect externe veiligheid en belemmeringen bestaan die het planvoornemen niet mogelijk maken.

4.8 Leidingen

Het plangebied is niet gelegen binnen een zone of werkstrook van hoofdleidingen of kabels die planologisch bescherming behoeven. Vanuit dit aspect gelden er dan ook geen beperkingen voor de (functionele) invulling, bebouwing en het gebruik van het plangebied. De bestaande bebouwing is reeds aangesloten op de reguliere nutsvoorzieningen (gas, water, electra, telefonie/internet) zoals aanwezig in het straatprofiel van de Roermondseweg.

Conclusie

Er zijn geen beschermingszones dan wel belemmeringsstroken van leidingen van invloed op het plangebied.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WaMZ) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. Zo verplicht de WaMZ om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij afwijking daarvan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van regels in het bestemmingsplan ten behoeve van de afgifte van omgevingsvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. De op 1 juli 2016 in werking getreden Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 deels vervangen als het gaat om archeologie. In de Erfgoedwet is vastgelegd wat onder cultureel erfgoed (waar archeologie onder valt) wordt verstaan. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving betreffen, gaan naar de Omgevingswet die naar verwachting pas in 2021 van kracht wordt. Voor een aantal onderdelen (onder andere bestemmingsplannen) is voor de periode tot inwerkingtreding van de Omgevingswet een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog'. Dit betekent dat bij bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 of een diepte van meer dan 40 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De realisatie van de reguliere woning en drie appartementen vind plaats middels een inpandige verbouwing binnen de bestaande bebouwing. Hiervoor zijn geen bodemingrepen noodzakelijk. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Om te waarborgen dat voldaan wordt aan de wet- en regelgeving ten aanzien van archeologie wordt de dubbelbestemming uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied vinden geen bodemingrepen plaats en is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Wel wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog', conform de huidige situatie, overgenomen. Daarmee vormt het aspect 'archeologie' geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.9.2 Cultuurhistorie

Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg aangepast.

Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen dan wel afwijking van een bestemmingsplan. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan of afwijking moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRoermondsewg7779-ON01_0015.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart, plangebied rood omcirkeld

Binnen het plangebied is geen bebouwing aanwezig, die aangemerkt is als rijks- dan wel gemeentelijk monument. Ook maakt het plangebied geen onderdeel uit van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht. De bestaande bebouwing heeft geen cultuurhistorische waarden. Daarnaast vinden er geen wijzigingen plaats aan de uiterlijke verschijningsvorm van deze bestaande bebouwing.

Met de realisatie van één reguliere woning en drie appartemen middels een inpandige verbouwing binnen het plangebied wordt geen afbreuk gedaan aan eventuele cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Flora en Fauna

4.10.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Op ca. 4.6 kilometer afstand vanaf het plangebied is Natura 2000-gebied 'Sarsven en De Banen' gelegen . Op ca. 5 kilometer afstand is Natura 2000-gebied 'Weerter- en Budelerbergen & Ringselven' gelegen. Negatieve effecten voor licht, geluid en trillingen ten gevolge van de realisatie en in gebruik name van maximaal één reguliere woning en drie appartementen, zijn gezien de ruime afstand, op deze Natura 2000-gebieden uit te sluiten.

4.10.2 Stikstof

Na de PAS uitspraak van mei 2019 is er gewerkt aan een nieuw wettelijk kader om de stikstofproblematiek aan te pakken. Uitvloeisel daarvan is de Wet Stikstofreductie en Natuurherstel. Met deze wet wordt voorzien in de wettelijke verankering van de door het kabinet aangekondigde structurele aanpak van de stikstofproblematiek. De wet is op 17 december 2020 aangenomen door de Tweede Kamer en op 9 maart 2021 aangenomen door de Eerste Kamer. Op 1 juli 2021 is de wet in werking getreden.

Met de komst van de nieuwe wet is voor woningbouwprojecten een belangrijke wijziging ingevoerd. Namelijk een partiële vrijstelling voor de bouwsector van de natuurvergunningplicht als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid Wnb. De vrijstelling voor bouwactiviteiten is om twee redenen partieel. Allereerst omdat de vrijstelling alleen geldt voor tijdelijke stikstofemissies tijdens de bouw, sloop en aanleg (“Realisatiefase”) en niet voor structurele stikstofemissies in de gebruiksfase van het bouwwerk of werk, als gevolg van bijvoorbeeld bewoning, gebruik van utiliteitsbouw of verkeer dat over een weg rijdt (“Gebruiksfase”). Voor de structurele uitstoot die een project in de gebruiksfase uitstoot, blijft de natuurvergunningplicht dus onverkort van toepassing. De vrijstelling is voorts partieel, omdat deze alleen geldt voor de gevolgen van stikstofdepositie en niet voor ándere significante gevolgen, bijvoorbeeld de verstoring van diersoorten.

Voor de onderhavige planvoornemen geldt daarmee dus dat indien er geen significante effecten ten aanzien van de emissie van stikstof zijn te verwachten in de gebruiksfase, de bouwfase buiten beschouwing kan worden gelaten (vrijgesteld) en dat een ontheffing van de Wnb voor het project niet aan de orde is. Derhalve is navolgend gekeken of er een effect in de gebruiksfase is te verwachten ten aanzien van stikstof.

Ten gevolge van de realisatie van één reguliere woning en drie appartementen neemt het aantal verkeersbewegingen binnen en rondom het plangebied in geringe mate toe. Op basis van de CROW normen worden 20.6 verkeersbewegingen verwacht (worst case). In werkelijkheid zal de toename van het aantal verkeersbewegingen minder zijn omdat de verkeersbewegingen van de te vervallen functies/gebruik hierbij niet zijn meegenomen.

Ten aanzien van het modelleren van verkeerstromen in de Aerius calculator is de vraag aan de orde op welk moment het verkeer op gaat in het heersende verkeersbeeld en dus niet meer onderscheidend is door het planvoornemen. De afwikkeling van het verkeer is verondersteld voor af te wikkelen direct op de bestaande infrastructuur c.q. omliggende wegen. Dit zal primaire zijn via de Roermondseweg.

Uit de berekening van de gebruiksfase (worst case) volgen geen rekenresultaten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000 gebieden groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Deze berekening is bijgevoegd in Bijlage 3. Dit houdt in dat de realisatiefase is vrijgesteld en een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet aan de orde is.

4.10.3 Natuurnetwerk Nederland

De goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Nationale Natuurnetwerk. Binnen de goudgroene zone streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur, en de ontwikkeling van nieuwe natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRoermondsewg7779-ON01_0016.png"

Uitsnede POL2014 kaartbeeld 'Beschermingszones Natuur en Landschap' met plangebied bij rode contour

Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het plangebied ligt ook niet in de directe nabijheid van een gebied, behorend tot het NNN. Het meest nabijgelegen gebied (Moeselpeel) bevindt zich op ca. 700 meter kilometer ten zuidoosten van het plangebied.

Gezien de ruime afstand tot het Natuurnetwerk Nederland en de aard van de ontwikkeling zijn er geen negatieve effecten als gevolg van het planvoornemen op het NNN te verwachten.

Conclusie

Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden, het Natuur Netwerk Nederland en het ontbreken van houtopstanden.

4.11 Soortenbescherming

De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein Roermondseweg/ Moesdijk. In de huidige situatie betreft het een bestaande situatie (perceel S4252). Hier blijft de bestaande situatie gehandhaafd. Ter plaatse van het perceel S4353 is de realisatie van drie appartementen in de huidige bebouwing voorzien. De ondergrond bestaat, ter plaatse van deze percelen uit verharding, gazon in combinatie met tuinbeplanting en een oprit (zie onderstaand figuur). Deze hebben geen natuurwaarde. Het geheel wordt regelmatig onderhouden. Gezien het gebruik, het voormalige bedrijfsgebruik en het regelmatige onderhoud zijn er geen beschermde dier- en plantensoorten binnen het plangebied aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRoermondsewg7779-ON01_0017.png"

Indicatie plangebied bestaande bebouwing en gazon met tuinbeplanting

Conclusie

Het aspect soortenbescherming vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen gezien de inpandige verbouwing, het voormalige gebruik als winkel-woningpand, het ontbreken van natuurwaarden, het regelmatige onderhoud en het behoud van de bestaande bebouwing. Daarnaast ziet het planvoornemen voor de Roermondseweg 77A enkel op een bestemingswijziging.

4.12 Water

Voorliggend planvoornemen voorziet in een bestemmingswijziging voor de realisatie van één reguliere woningen en drie appartementen in reeds bestaande bebouwing. Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van een waterschapsbelang of de aantasting van een waterschapsbelang. Het verhard oppervlak wijzigt niet. Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor voorliggend project.

Wel zal door de initiatiefnemer bezien worden in hoeverre de verharding aan de voorzijde eventueel kan worden verwijderd, zodat dit dan ingericht kan worden als voortuin (ontstening). Dit zal dan echter beperkt worden voor de bestaande bebouwing met kap.

Als onderdeel van de aanvraag omgevingsvergunning zal wel nog gekeken worden naar de afvalwater lozingseenheden en of de rioolaansluiting(en) voldoen in de nieuwe situatie.

Hoofdstuk 5 Planopzet

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

5.2 Uitgangspunten

5.2.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

5.2.2 Planonderdelen

Onderhavig bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een BGT/BRK ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de gebruiks- en bouwmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en gebaseerd op de regels uit het vigerende bestemmingsplan 'Woongebieden 2019'. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Middelhoog' is overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan 'bedrijventerreinen 2013'.

De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.

5.3 Toelichting op de planregels

5.3.1 Inleidende regels

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen. Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen.

Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.

5.3.2 Bestemmingsregels

Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid;

Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies genoemd. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels (zijnde algemene regels).

Specifieke gebruiksregels

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening vervallen. In dit artikel was het verbod opgenomen om gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve moeten in de specifieke gebruiksregels bepaalde functies concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik. Ook het laten gebruiken moet specifiek worden genoemd.

Afwijken van de gebruiksregels

Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of een afzonderlijke bestemmingsplanherziening.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden

Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. Een vergunningenstelsel kan in specifieke en bijzondere situaties worden opgenomen in verband met bijvoorbeeld het verwijderen van waardevolle boombeplanting.

5.4 Toelichting op bestemmingen

5.4.1 Bestemming Wonen

Het beleid

De bestemming 'Wonen' is de meest voorkomende bestemming binnen het plangebied. Het beleid voor deze bestemming is gericht op:

  • 3. (Bestaande) woningen worden voorzien van een redelijke bouwmogelijkheden, ter realisering van de, naar de eisen van de tijd, bedoelde vergroting van het woongenot. Het daarvoor benodigde ruimtebeslag wordt tot uitdrukking gebracht in de omvang van het bouwvlak en/of bouwaanduiding 'bijbouwen'. Daarbij wordt behoud van de herkenbaarheid als vrijstaande, blok van twee, halfvrijstaande en tussenwoning of geschakelde woning nagestreefd. Nieuwe, ter vervanging van bestaande, woningen zullen ook binnen dit regime moeten passen. Zonder dat het aantal woningen zoals aanwezig toeneemt voor wat betreft de vervanging van bestaande woningen.
  • 4. Onder de bestemming 'Wonen' valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis gebonden beroep. De omvang ervan is aan een maximum gebonden, het handhaven van een complete woning in het gebouw blijft vereist. De maat van het beroepsgedeelte is ten hoogste 50 m². Aan huis gebonden beroepen zijn dus vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en voor zover de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is. Aan huis gebonden en ambachtelijke bedrijfjes zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar via afwijking met een gelijke maatvoering.
  • 5. Het realiseren van een nieuwe woning door middel van inpandig wonen (woningsplitsing) is niet toegestaan. Bij ontwikkelingen, zoals in onderhavige sitautie, is het maximum aantal toegestane woningen middels een maatvoeringsaanduiding opgenomen.
  • 6. Het beleid bij her- en verbouw van woningen die goed zijn gesitueerd ten opzichte van winkels, opstapplaatsen voor openbaar vervoer en zorgvoorzieningen, is gericht op het realiseren van woningen geschikt voor ouderen, zogenaamde levensloopbestendige woningen.
  • 7. Het beleid is gericht op realisering van een integraal toegankelijke en sociaal veilige woonomgeving. Voor de woningen betekent dit menging van tuin en straatgericht wonen vermijding van blinde eindgevels bij woningen.
  • 8. Het beleid is gericht op het bouwen van nieuwe woningen volgens de principes van aanpasbaar en levensloopbestendig, duurzaam en energiebewust bouwen.
  • 9. Het beleid is gericht op het beperken van de aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden en beeldkwaliteit.
  • 10. Het beleid is gericht op intensief ruimtegebruik en ondergronds bouwen, waarmee niet wordt bedoeld de bouw van garages, die via een landschappelijke ingreep c.q. ingraving ontsloten worden.
  • 11. Het realiseren van mantelzorgvoorzieningen binnen de bestemming 'Wonen' is mogelijk, wanneer dit aaneengesloten bebouwing betreft (woning met aangebouwd bijgebouw). Noch het bestemmingsplan, noch het volkshuisvestingsbeleid stelt regels ten aanzien van gezinssamenstelling (bijvoorbeeld een drie generatie gezin). De woningwet verzet zich niet tegen de realisering van meerdere voorzieningen in één woning, zoals badkamers en kookgelegenheden.

Voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte in een aangebouwd bijgebouw gelden de voorwaarden dat er maximaal één per woning mag worden gerealiseerd en dat de oppervlakte maximaal 75 m² bedraagt. Een afhankelijke woonruimte wordt in dit bestemmingsplan gedefinieerd als een extra woonruimte in een bijgebouw bij een woning, waarin een huishouding gevestigd is, dat mantelzorg ontvangt van de bewoner(s) in de zelfstandige woonruimte. Onder mantelzorg wordt verstaan langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Een medische indicatie hiervoor is niet vereist.

Sinds 1 november 2014 is het op grond van het Besluit omgevingsrecht mogelijk om vergunningsvrij een afhankelijke woonruimte te realiseren. In dit geval geldt dat er sprake moet zijn van intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond. De afhankelijke woonruimte mag in dat geval ook in een vrijstaand bijgebouw worden gerealiseerd. De voorzieningen (waaronder sanitair, keuken) dienen te worden verwijderd wanneer de betrokkenen de woonruimte hebben verlaten.

Het bouwvlak

De geconstateerde behoefte aan uitbreiding is veelal te realiseren binnen een bouwblokdiepte van 12 - 14 m voor een reguliere woning. In bijzondere situaties zoals bij de Roermondseweg 79 is maatwerk gewenst. Deze bouwblokdiepte is per bouwperceel ingetekend, tenzij de diepte van de betreffende percelen ontoereikend is of op basis van het vigerende bestemmingsplan een grotere diepte was toegestaan. Een afstand van circa 8 meter tussen de (potentiële) achtergevel van de woning (bouwvlak) en het volgende perceel is daarbij steeds gehandhaafd als garantie voor een redelijke achtertuin.

De afstand van het bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrens is bepaald op ten minste 3 m of zoveel minder als de woning reeds op kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens staat. Hiervan uitgezonderd zijn sociale huurwoningen, waarvoor een afstand van 1 m in acht dient te worden genomen. Indien de zijdelingse perceelsgrens schuin wegloopt ten opzichte van de voorgevel is er voor gekozen om de bouwgrens haaks op de voorgevelrooilijn in te tekenen. De minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens blijft hierbij 3 m. Hiermee wordt voorkomen dat er bouwvlakken ontstaan met schuine hoeken die niet rendabel zijn om te bebouwen ten behoeve van het hoofdgebouw. Tevens worden hierdoor ongewenste stedenbouwkundige situaties voorkomen. In hoeksituaties, grenzend aan de openbare ruimte (verkeer, groen en water), is deze afstand 5 m.

Daar waar bouwpercelen c.q. kavels een grote frontbreedte hebben is afgeweken van de gegeven maat van 3 m uit de zijdelingse perceelsgrens. Indien er reeds een bijgebouw aan de woning is aangebouwd is deze maatgevend voor de zijgrens van het bouwvlak. Is dit niet het geval dan wordt aan één zijde van de woning een uitbreidingsruimte gegeven in zijwaartse richting van 5 à 6 m.

De genoemde maten zijn concreet vertaald in bouwvlakken op de verbeelding. Het voordeel hiervan is dat men direct kan zien waar de woning opgericht kan worden. Het bouwvlak is daarbij op maat afgestemd op het bouwperceel en mag in zijn geheel worden bebouwd tot een goot- en nok/bouwhoogte van in de standaardsituatie respectievelijk 6 en 10 m, tenzij anders in aangegeven op de verbeelding. Ondergeschikte bouwdelen in de vorm van erkers (aangebouwd bijgebouw), luifels en balkons zijn toegestaan voor de voorgevel, mits ze niet meer dan 1,20 m voor de voorgevel uitsteken en maximaal 5 m² aan oppervlakte beslaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRoermondsewg7779-ON01_0018.png"

Voor bouwvlakken voor woningen waar nog geen vergunning verleend is, zijn maatvoeringsaanduidingen voor het maximum aantal woningen opgenomen.

De bouwaanduiding 'bijgebouwen'

De bouwaanduiding 'bijgebouwen' is ingetekend op 1 m achter de voorgevel. Oorspronkelijk stond deze afstand op 5 meter, om zo een parkeerplaats op eigen erf mogelijk te maken en een bebouwingshierarchie in stand te houden. Door de herziening van de Woningwet (d.d. 1 januari 2003) is de afstand van 5 m planologisch niet meer te handhaven. Volgens de geldende Woningwet is het namelijk toegestaan om vergunningsvrij een bijgebouw op te richten tot 1 meter uit de voorgevel. Deze afstand van 1 m wordt nu ook in het bestemmingsplan aangehouden.

In (hoek)situaties, grenzend aan de openbare ruimte, wordt hiervan afgeweken. Hier is de afstand 4 m achter de voorgevel en 1 m uit de zijdelingse perceelsgrens. Dit om het uitzicht en de verkeersveiligheid te waarborgen.

Ook de bouwaanduiding 'bijgebouwen' is op basis van de genoemde maten op de verbeelding ingetekend om onduidelijkheden te voorkomen.

Het toegestane oppervlak aan bijgebouwen binnen de bouwaanduiding 'bijbouwen' bedraagt 150 m², mits het bijbouwvlak voor 50% onbebouwd blijft. Bijgebouwen die gelegen zijn binnen het bouwvlak tellen niet mee bij de bepaling van de 150 m² aan bijgebouwen.

De goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,20 meter bedragen. Het bijgebouw bestaat uit maximaal 1 (volwaardige) bouwlaag. Het bijgebouw mag plat afgedekt worden of met een kap worden uitgevoerd. De kap mag niet plat afgedekt worden. Een verblijfsruimte mag alleen op de begane grond worden gesitueerd. Op de eventuele verdieping van een bijgebouw, onder de kap, mogen geen verblijfsruimten worden gerealiseerd.

Voor erfafscheidingen gelden ander hoogten. Buiten het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mag de hoogte maximaal 1 m bedragen, uitgezonderd sierhekwerken waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen en waarbij geen beperkingen ten aanzien van de situering gelden. Binnen het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mag een erfafscheiding maximaal 2 m bedragen. In hoeksituaties geldt een aparte regeling. Het is hier mogelijk om geheel transparante erfafscheidingen (draadafscheidingen) op te richten tot een hoogte van 2 m. De voorwaarde is dat de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° wordt gewaarborgd. Deze transparante erfafscheidingen mogen op de perceelsgrens worden opgericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRoermondsewg7779-ON01_0019.png"

5.4.2 Dubbelbestemming Waarde-Archeologie Middelhoog

De dubbelbestemming “Waarde – Archeologie Middelhoog” geldt voor de gronden waar ingevolge het gemeentelijke erfgoedbeleid een middelhoge verwachting geldt voor het aantreffen van archeologische waarden. Het is verboden bodemverstorende ingrepen uit te voeren die een gebied beslaan groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,4 cm beneden maaiveld zonder een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld

5.5 Algemene regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregeling

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

5.5.2 Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene bouwregels. Deze zijn dus niet opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen.

5.5.3 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een bepaling opgenomen waarin het wordt verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

5.5.4 Algemene afwijkingsregels

Behalve de specifieke afwijkingsregels, opgenomen binnen de bestemmingsregels, kent het plan ook een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden. Deze bevoegdheden hebben als doel om flexibel te kunnen inspelen op afwijkingen en overschrijdingen van beperkte aard of omvang.

5.5.5 Algemene wijzigingsregels

De specifieke en algemene wijzigingsbevoegdheden hebben als doel het bestemmingsplan van flexibiliteit te voorzien. Via gedeeltelijke planwijziging, zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, kan worden besloten tot wijziging van het plan, zonder dat daarvoor een normale (integrale) herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.

5.5.6 Overige regels

In dit artikel zijn (wettelijke) regels, regels ten aanzien van het oprichten van geluidgevoelige objecten en voorrangsregels opgenomen.

5.6 Overgangs- en slotregels

5.6.1 Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.

5.6.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Handhaving

6.1 Inleiding

De handhavingsnota 'Handhaven in Weert' van 14 juli 2010 bevat het beleidsmatig kader voor de handhaving van regels met betrekking tot gedrag van mensen in relatie tot fysieke objecten en de fysieke omgeving. Het vormt dus ook het beleid met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingsplannen en bouwvoorschriften. De nota biedt een eenduidig kader voor de sturing van de uitvoering. Voor burgers en bedrijven is duidelijk hoe de gemeente haar handhavingstaak invult.

Ter uitwerking van het beleid in deze handhavingsnota wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld. In dit programma wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Zo ook met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingplannen. Uitgangspunt is immers dat binnen de beschikbare formatie en middelen keuzes worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk dat de gemeente continue en overal op de naleving van alle regels toeziet. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldingen en incidenten.

Weert zet vooral in op het verbeteren van het naleefgedrag en heeft een sterke voorkeur voor preventief optreden boven repressief optreden. De gemeente benadrukt dat burgers en bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid dragen. De reactie van de gemeente zal stringenter zijn wanneer een overtreder weinig of geen eigen verantwoordelijkheid neemt. De basis voor het gemeentelijk optreden is echter beschreven in het gestandaardiseerd handhavingsprotocol.

Om toezicht en handhaving van bestemmingplannen tot een succes te maken zijn de volgende voorwaarden van belang:

  • een duidelijk geformuleerd handhavingsbeleid als toetsingskader en voldoende middelen (menskracht) om het beleid uit te voeren;
  • een duidelijke handhavingsparagraaf in het bestemmingsplan;
  • het vastleggen van de legale bestaande situatie in het bestemmingsplan;
  • duidelijke overgangsbepalingen met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken.

6.2 Uitvoering handhavingstoezicht

Het toezicht op en de handhaving van bestemmingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Weert. Om de samenwerking op de verschillende beleidsterreinen te bevorderen en meer toe te werken naar een integraal handavingsbeleid zijn per 1 januari 2012 de toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, APV en bijzondere wetten ondergebracht in één afdeling, namelijk de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving (VTH). Daarnaast vindt er ook nog samenwerking plaats met niet-gemeentelijke instanties, zoals onder andere de politie, brandweer, Provincie Limburg, NVWA en Waterschappen.

Deze samenwerking komt tot uiting in het 'veld', en in het periodieke teamoverleg Toezicht & Handhaving en in het periodiek aansturingsoverleg van de politie.

Voor de uitvoering van toezicht en handhaving van bestemmingplannen is binnen de afdeling VTH capaciteit beschikbaar. Jaarlijks zal in het handhavingsuitvoeringsprogramma aangegeven worden hoeveel beschikbare formatie en middelen specifiek ingezet zullen worden voor de uitvoering van toezichts- en handhavingtaken met betrekking tot bestemmingsplannen.

Het toezicht op en de handhaving van het plangebied bestaan uit periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden bebouwing, gebruik van de bouwwerken en gronden en aanlegvergunningsplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd. Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten. In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo een integraal mogelijke benadering, hierbij kan gedacht worden aan het gelijktijdig uitvoeren van controles ten aanzien van diverse wetten of het vervullen van de oog- en oorfunctie.

6.3 Overgangsrecht

Voor het overgangsrecht is op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning en/of in strijd met het voorheen geldende plan. In de overgangsbepalingen is verder vastgelegd dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.

6.4 Voorlichting

Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. Verder worden de bewoners en gebruikers in de omgeving van het plangebied de gelegenheid gegeven te reageren op het ontwerpplan.

6.5 Sanctionering

Wanneer strijdigheden met het bestemmingsplan worden geconstateerd wordt overeenkomstig het vastgestelde handhavingsbeleid handhavend opgetreden, conform het gestandaardiseerde handhavingsprotocol zoals omschreven in de nota 'Handhaven in Weert'.

Hoofdstuk 7 Haalbaarheid

7.1 Inleiding

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse omgevingsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Het betreft reeds een bestaande situatie waarbij enkel sprake is van interne verbouwing van de bestaande bebouwing ten behoeve van de realisatie van drie nieuwe appartementen, waarbij sprake is van het toevoegen van twee wooneenheden. Het wettelijk verplicht kostenverhaal is niet aan de orde. Er is geen sprake van een (grex) bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 (sub d) Besluit ruimtelijke ordening. Wel zal er een planschadeverhaalsovereenkomst tussen de gemeente Weert en de initiatiefnemer worden gesloten voor de afwenteling van eventuele planschade. De eventuele kosten zijn hiermee in voldoende mate anderzins verzekerd. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van één reguliere woning en drie appartementen door transformatie van een bestaand kantoor met bedrijfswoning. Met de realisatie van de reguliere woning en de drie appartementen vervalt de bedrijventereinbestemming. Met dit planvoornemen vindt geen wijziging plaats van de beoogde ruimtelijke structuur aan Roermondseweg. Immers de realisatie van de woningen vindt plaats binnen de bestaande bebouwing. Door het wegbestemmen van de bestemming 'Bedrijventerrein' is zelfs een sprake van een verbetering van het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woningen aan de Roermondseweg.

Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode is ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  • a. Ontwerp:
    • 1. 1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
  • b. Vaststelling:
    • 1. Vaststelling door de Raad
    • 2. 2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
  • c. Beroep:
    • 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
    • 2. Reactieve aanwijzing
    • 3. Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

8.2 Kennisgeving

Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 december 2021 kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Roermondseweg 77A- 79'. Hierbij is aangegeven dat het bestemmingsplan betrekking heeft op de herbestemming van de bedrijfswoning op nummer 77A tot burgerwoning en de herbesteming van de bedrijfswoning met winkelruimte op nummer 79 tot drie appartementen.

8.3 Vooroverleg met instanties

Onderhavig planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van één reguliere woningen en drie appartementen binnen het vigerend beleid. Het planvoornemen betreft slechts een inpandige wijziging in het bestaande bouwingslint aan de Roermondseweg en is passend binnen de uitgangspunten van de stedenbouwkundige visie. Er zijn hiermee geen rijks-, provinciale en gemeentelijke belangen in het geding. Om deze reden is er geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De vooroverlegpartners zijn wel geinformeerd over de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.