direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rakerstraat 8A
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0988.BPRakerstraat8A-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Initiatiefnemer heeft recent de woning Rakerstraat 8a te Weert aangekocht. Deze locatie is gelegen in het buitengebied van Weert en kadastraal bekend als gemeente Weert - sectie W - nummer 117. Bovendien heeft initiatiefnemer een strook van een aangrenzend agrarisch perceel in eigendom verkregen dat direct grenst aan de woonlocatie Rakerstraat 8A. Dit perceel is kadastraal bekend als gemeente Weert - sectie W - nummer 1098. Tezamen hebben onderhavige percelen een oppervlak van circa 2.900 m2.

Op onderhavige locatie is een vrijstaande woning aanwezig evenals een aantal (verouderde) bijbehorende bouwwerken, namelijk een hobbyruimte en een garage met een oppervlak van ca. 51 m2. Initiatiefnemer heeft de wens om de bestaande woning op deze unieke locatie levensloopbestendig in te richten, zodat zij ter plekke zo lang mogelijk kunnen blijven wonen. Daartoe wordt allereerst beoogd om de bestaande bijbehorende bouwwerken op het achterterrein, die momenteel in een verouderde staat verkeren, te slopen. Een gedeelte van deze bebouwing is reeds gesloopt. Aanvullend wordt beoogd om de bestaande woning anders in te delen zodat een gedeelte van de primaire woonfuncties op de begane grond kunnen worden gesitueerd. Het voornemen is om op de begane grond van de bestaande woning te voorzien van een ruime woonkamer, eetkamer en aangrenzende open keuken. Direct achter de woning wordt een aanbouw voorzien waar de woonkamer met open keuken kan worden uitgebreid. Daarnaast wordt in dit verband gekozen voor het plaatsen van rolstoelvriendelijke deuren welke breder zijn dan normaal. Eveneens worden de verbindingsgangen voldoende breed uitgevoerd.

Aan de achterzijde en linkerzijde van de woning komt een nieuwe aanbouw ten behoeve van de nieuwe garage, een gang, het toilet, een inloopkast, de badkamer en slaapkamer. Ook deze ruimten worden rolstoelvriendelijk uitgevoerd. Op korte afstand van deze aanbouw wenst initiatiefnemer een zwembad en summerhouse met overdekt terras te realiseren. Verder bevindt zich op het achterterrein een bijgebouw dat nog door de vorige eigenaar zonder vergunning is gerealiseerd. Initiatiefnemer wenst dit bijgebouw te behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRakerstraat8A-VA01_0001.png"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied

Ter plekke van het plangebied aan de Rakerstraat 8A Weert is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' van kracht. Op basis van dit bestemmingsplan zijn ter plekke van het plangebied de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch' van toepassing. Ter plaatse van de bestemming 'Wonen' is eveneens een bouwvlak met bouwaanduiding 'bijgebouwen' opgenomen. Rekening houdend met de door initiatiefnemer beoogde ontwikkelingen moet vooropgesteld worden dat deze gedeeltelijk buiten de bestemming 'Wonen' en het ter plaatse geldende bouwvlak worden voorzien. Daar komt bij dat het maximum oppervlak aan bijgebouwen wordt overschreden.

Naar aanleiding daarvan heeft initiatiefnemer een principeverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders. Het college heeft bij brief d.d. 12 mei 2021 (kenmerk: 1346797/1346807) aangegeven dat zij in beginsel medewerking wil verlenen aan onderhavig verzoek.

Om onderhavige ontwikkeling mogelijk te maken, wordt een bestemmingsplanprocedure doorlopen. Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor onderhavige bestemmingsplanwijziging.

Hoofdstuk 2 Plangebied en beoogde ontwikkeling

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het planvoornemen beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het planvoornemen.

2.1 Ligging plangebied

Onderhavig plangebied is gelegen aan de Rakerstraat 8A te Weert, op circa 185 meter afstand van het in het westen gelegen kerkdorp Laar. De locatie ligt in een vrij open agrarisch gebied met overwegend woonbestemmingen. Vele agrarische bedrijven zijn in de loop der tijd gestopt en gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Op ca. 400 meter afstand van het plangebied ligt in noordoostelijke richting de Sint Antoniusmolen. In zuidelijke richting, op ca. 700 meter afstand, ligt aan de zuidzijde van de Ringbaan Noord de wijk Molenakker en in zuidoostelijke richting ligt op ca. 200 meter afstand het bedrijventerrein Kampershoek-Noord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRakerstraat8A-VA01_0002.png"

Luchtfoto met aanduiding plangebied

Kadastraal is onderhavig plangebied bekend als gemeente Weert - sectie W - nummers 117 en 1098. In onderstaande figuur worden de contouren van deze kadastrale percelen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRakerstraat8A-VA01_0003.png"

Kadastrale kaart met aanduiding kadastrale percelen

De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van de volgende foto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRakerstraat8A-VA01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRakerstraat8A-VA01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRakerstraat8A-VA01_0006.png"

Foto's bestaande situatie

2.2 Beoogde planontwikkeling

Initiatiefnemer heeft de wens om de bestaande woning op de locatie Rakerstraat 8A te Weert levensloopbestendig in te richten zodat zij ter plekke zo lang mogelijk kunnen blijven wonen. Daartoe wordt allereerst beoogd om de bestaande bijbehorende bouwwerken op het achterterrein (hobbyruimte en garage), te slopen. Het bijgebouw op het achtererrein blijft gehandhaafd. Aanvullend wordt beoogd om de bestaande woning anders in te delen en uit te breiden zodat een gedeelte van de primaire woonfuncties op de begane grond van de bestaande woning en in de uitbreiding kunnen worden gesitueerd. Direct achter de woning vindt de uitbreiding plaats van de woonkamer met open keuken met daaraan vast een overdekt terras. Aan de achterzijde en linkerzijde van de woning komt de uitbreiding met de garage, badkamer, slaapkamer en overige voorzieningen. Verder naar achteren op het perceel is initiatiefnemer voornemens een zwembad en een summerhouse met overdekt terras te realiseren.

In de bestaande situatie bedraagt het bebouwd oppervlak incl. het te handhaven bijgebouw ca. 157,5 m2. In de beoogde situatie neemt het oppervlak aan bebouwing toe. In totaal is dan ca. 388,5 m2 aan bebouwing voorzien.

In onderstaande figuur is de situering en ligging van de nieuwe bebouwing gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRakerstraat8A-VA01_0007.png"

Situatietekening beoogde situering bebouwing

Rekening houdend met bovenstaand bouwplan staat voorop dat de beoogde bebouwing gedeeltelijk binnen de bestemming 'Agrarisch' wordt voorzien. Daar komt bij dat de aanbouw, direct aan de achterzijde van de woning, voor een klein gedeelte buiten het bouwvlak van de bestemming 'Wonen' wordt beoogd.

Aangezien onderhavige ontwikkeling niet past binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk om onderhavig voornemen mogelijk te maken.

2.3 Ruimtelijke effecten

Ieder ruimtelijk plan dat het mogelijk maakt om nieuwe bebouwing op te richten, gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. De aanvaardbaarheid van deze effecten dient te worden beschouwd.

In dit verband is relevant dat aan de noordzijde van onderhavige locatie een karakteristieke molen is gelegen, namelijk de Sint Antoniusmolen aan de Neelenweg. Bij het projecteren van de nieuwe bebouwing op onderhavige locatie heeft initiatiefnemer bewust rekening gehouden met de situering van de achterliggende molen. Bij de opzet van de aanbouw aan het huis is rekening gehouden met de zichtlijnen en het uitzicht op de achterliggende molen met bijbehorend open agrarisch gebied zodat deze zowel vanuit de straatzijde als de achterzijde van de woning gerespecteerd worden. Dit heeft initiatiefnemer ertoe gebracht om de beoogde aanbouw aan de linkerzijde van de woning te projecteren. Het unieke en vrije uitzicht op de achterliggende molen wordt dan ook geborgd. Daarop aansluitend geeft initiatiefnemer er eveneens de voorkeur aan om de nieuwe garage ook aan de minder kwalitatieve linkerzijde te situeren; aan de voorzijde van de beoogde aanbouw.

Aanvullend kan worden gewezen op het feit dat onderhavig initiatief goed aansluit bij het beleidskader van de gemeente Weert. Dit is er namelijk op gericht om voor het buitengebied als uitgangspunt te hanteren dat een bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen', 5 meter uit de zijdelingse perceelsgrens moet worden gesitueerd. Recent heeft initiatiefnemer een strook agrarische grond aangekocht ten behoeve van de beoogde uitbreiding. Daarmee kan de uitbreiding gerealiseerd worden en kan worden geregeld dat het bouwvlak 5 meter uit de grens van de bestemming 'Wonen' wordt gesitueerd. Daarmee wordt aangesloten bij de systematiek van de woonbestemmingen in het buitengebied en wordt een planologisch betere situatie gecreëerd. Het bouwvlak ligt dan ook niet meer op de bestemmingsgrens waardoor een geleidelijke overgang van bebouwing wordt bereikt.

Op basis van het voorgaande worden de ruimtelijk-visuele effecten die te verwachten zijn naar aanleiding van de beoogde ontwikkeling, aanvaardbaar geacht.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische situatie

Ter plekke van onderhavig plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011', vastgesteld door de gemeenteraad van Weert op 26 juni 2013. Op de locatie zijn een tweetal bestemmingen van kracht, namelijk 'Wonen' en 'Agrarisch'.

Op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Weert - sectie W - nummer 117, is in hoofdzaak de bestemming 'Wonen' van toepassing met bijbehorend bouwvlak en bouwaanduiding 'bijgebouwen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende tuinen en erven.

Het perceel, kadastraal bekend als gemeente Weert - sectie W - nummer 1098, is bestemd tot 'Agrarisch'. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik

Bovendien gelden ter plekke de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' evenals de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRakerstraat8A-VA01_0008.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding plangebied (rood omlijnd)

Onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van bijbehorende bouwwerken binnen de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Agrarisch'. Rekening houdend met de ter plaatse geldende bestemmingen, de situering van het bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen' en het beoogd oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, staat voorop dat onderhavig initiatief niet past binnen het geldend planologisch-juridisch kader.

In het geldende bestemmingsplan zijn geen binnenplanse afwijkings- danwel wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen om alsnog onderhavige ontwikkeling mogelijk te maken. De planontwikkeling is enkel mogelijk middels het doorlopen van een separate bestemmingsplanprocedure.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) en de Omgevingsverordening 2014 (OvL2014). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de 'Structuurvisie Weert 2025'.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 NOVI

In het kader van de nieuwe Omgevingswet, die per 1 januari 2022 in werking treedt, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze visie is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt in de Nationale Omgevingsvisie de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:

  • Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Bovendien worden hieronder de belangrijkste keuzes en bijbehorende doelen in de Nationale Omgevingsvisie toegelicht.

  • Gestreefd wordt naar een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zo wordt ingericht dat het de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
  • Bovendien wordt een verandering van de energievoorziening beoogd. Bij de inpassing van duurzame energie bestaat oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat eerst wordt gekeken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsen;
  • Overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
  • De ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland wordt nagestreefd. Hiermee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden waarbij de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland zo goed mogelijk worden gebruikt. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
  • Het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
  • Het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. Daarbij wordt gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking
getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen,
gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan
gegeven.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de SVIR en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie POL 2014 / Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)

Momenteel heeft de Provincie Limburg haar provinciale beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie POL 2014. Dit wordt binnenkort vervangen door de Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI). De POVI bevat voor de langere termijn (2030-2050) de ambities en beleidsdoelen voor onder andere het buitengebied en de fysieke leefomgeving in Limburg. Met de intrede van de POVI is relevant dat de benaming van de goudgroene natuurzone is gewijzigd naar de zone 'natuurnetwerk'. Daarnaast zijn de 'zilvergroene natuurzone' en de 'bronsgroene landschapszone' samengevoegd tot de 'Groenblauwe mantel'. Het plangebied ligt op basis van de POVI binnen de zone 'Buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRakerstraat8A-VA01_0009.png"

Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met ligging plangebied

Buitengebied

De gronden die gelegen zijn in de zone 'Buitengebied' betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Goudgroene natuurzone', 'Zilvergroene natuurzone' en/of 'Bronsgroene landschapszone'. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014 / Omgevingsverordening Limburg 2021

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden. Onderhavige locatie is gelegen in de zone Roerdalslenk zone III.

In de Omgevingsverordening Limburg 2021 zijn provinciale regels opgenomen voor de fysieke leefomgeving, waaronder op het gebied van milieu, wegen, water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. De nieuwe Omgevingsverordening Limburg (2021) is in ontwerp gereed en zal te zijner tijd de Omgevingsverordening Limburg 2014 vervangen.

In artikel 4.4.1 van de omgevingsverordening wordt nader ingegaan op boringsvrije zones, waaronder de Roerdalslenk. In artikel 4.4.1 lid 2 is bepaald dat het roeren van de grond in de Roerdalslenk zone III, dieper dan 80 meter tot aan de Bovenste Brunssumklei, vier weken van tevoren schriftelijk moet worden gemeld aan gedeputeerde staten. Dit komt overeen met hetgeen is bepaald in de Omgevingsverordening Limburg 2014.

Aangezien onderhavig voornemen niet gepaard gaat met dergelijke diepe boringen in de bodem, vormt de ligging in de zone 'Roerdalslenk zone III' geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRakerstraat8A-VA01_0010.png"

Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie in de Omgevingsverordening Limburg bverkerepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nader verduidelijkt. Van een stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake. Het voornemen is namelijk enkel gericht op het realiseren van bijbehorende bouwwerken bij een woning.

4.2.4 Limburgs Kwaliteitsmenu

Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.

In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.

De gemeenteraad van Weert heeft daartoe op het 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert' vastgesteld waarin het provinciale 'Limburgs Kwaliteitsmenu' is vertaald in een 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu'. In paragraaf 4.4.2 wordt hier nader op ingegaan.

4.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen voor de beoogde te treffen maatregelen.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021

De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) hebben naar aanleiding van de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving en het verrichte woningmarktonderzoek een geactualiseerde structuurvisie opgesteld waarin concrete afspraken zijn gemaakt voor het woningbouwbeleid in de periode 2018 tot en met 2021. Daarnaast wordt een doorkijk gegeven op de verwachte behoefte tot 2030. Deze Structuurvisie luidt als volgt: 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021, Bouwen aan de toekomst'. De gemeenteraad van Nederweert heeft deze structuurvisie op 9 juli 2019 vastgesteld.

In de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021 wordt aangegeven dat in de regio Midden-Limburg wordt gestreefd naar planreductie. Dat heeft echter niet tot gevolg dat het toevoegen van woningen die daadwerkelijk inspelen op de actuele behoefte niet mogelijk is. Ondanks het reduceren van de planvoorraad, is het nog altijd mogelijk om woningen toe te voegen, mits deze tegemoet komen aan de kwalitatieve behoefte en deze op de juiste plek worden gerealiseerd. Derhalve wordt in de structuurvisie benadrukt dat gemeenten medewerking kunnen verlenen aan kwalitatief goede woningbouwplannen.

Met onderhavig voornemen wordt beoogd om de bestaande woning Rakerstraat 8A te Weert om te vormen tot een levensloopbestendige woning. Hiermee komt de aanpassing van de woning Rakerstraat 8A komt tegemoet aan de kwalitatieve woningbehoefte. Concreet is geen sprake van het toevoegen van een woning. Voorliggend planvoornemen is dan ook in overeenstemming met de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021'.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Weert 2025

De 'Structuurvisie Weert 2025' vormt binnen de gemeente Weert een belangrijke leidraad bij toekomstige ontwikkelingen. Zowel de gemeenteraad als het college van burgemeester en wethouders nemen deze structuurvisie als uitgangspunt bij hun handelen en als basis bij het opstellen van bestemmingsplannen.

In de structuurvisie wordt aangegeven dat Weert een woonstad èn werkstad is: zij beschikt over een grote variatie aan bedrijven zonder een groot overheersend bedrijf of overheersende bedrijfstak. De werkgebieden aan de A2 en de Zuid-Willemsvaart zijn in evenwicht met de diverse woongebieden in de stad en de dorpen. De groei van de stad is ook altijd samengevallen met de economische ontwikkeling: met de uitbreiding van de werkgebieden werden ook de woongebieden uitgebreid.

Bovendien wordt in de structuurvisie aangegeven dat er binnen de gemeente Weert steeds meer behoefte bestaat aan levensloopbestendige woningen. Daarmee wordt namelijk bewerkstelligd dat mensen zo lang mogelijk in hun eigen omgeving zelfstandig kunnen blijven wonen. Onderhavig initiatief sluit naadloos aan op deze doelstelling omdat initiatiefnemer beoogd om de bestaande woning Rakerstraat 8A een levensloopbestendig karakter te geven.

4.4.2 Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert

De inrichting van het plangebied valt onder het toepassingsbereik van het 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert', vanwege de situering buiten de rode contour. In het gemeentelijk kwaliteitsmenu wordt aangegeven dat 10 modules ofwel thema's kunnen worden onderscheiden. Daarbij kan worden gedacht aan nieuwe landgoederen, uitbreiding solitaire bedrijven en nieuwe (solitaire) woningen. Aanvullend heeft de gemeente Weert ervoor gekozen om ook eigen modules toe te voegen voor:

  • 1. uitbreiding van woningen vanaf 1.000 m³ tot maximaal 1.500 m³
  • 2. uitbreiding oppervlakte bijgebouwen van 150 m² tot maximaal 300 m²
  • 3. omzetting van een agrarisch bouwblok naar een bedrijf
  • 4. uitbreiding van de oppervlakte en de inhoud van (niet-agrarische) bedrijfsgebouwen

Ten aanzien van de module 'Uitbreiding oppervlakte bijgebouwen van 150 m² tot maximaal 300 m²' is van belang dat bijgebouwen in het bestemmingsplan rechtstreeks zijn toegestaan tot een oppervlakte van 150 m². Uitbreiding van het aantal m² bijgebouwen wordt onder voorwaarden mogelijk tot een maximale oppervlakte van 300 m². De voorwaarden hebben betrekking op een sloop/bonus-regeling (sloop van 4 m² stal op eigen perceel per m² uitbreiding van bijgebouwen dan wel compensatie in de vorm van een bijdrage aan het gemeentelijk kwaliteitsfonds van € 100,- per m² uitbreiding dan wel zelf te regelen kwaliteitsverbetering elders ter waarde van dit bedrag.

Initiatiefnemer is bereid om voor het meerdere aan toe te voegen oppervlak aan bijbehorende bouwwerken (meer dan 150 m2), een kwaliteitsbijdrage te leveren op grond van het gemeentelijk kwaliteitsmenu.

4.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Ter plaatse van onderhavig plangebied gelden op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch'. Het voornemen ziet allereerst op het oprichten van bijbehorende bouwwerken op de strook grond met de bestemming 'Agrarisch' ten behoeve van de naastgelegen woning. Daartoe wordt beoogd om de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'.

Daarnaast is met betrekking tot het aspect bodem relevant dat ter plekke nieuwe bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woning worden opgericht. Dit betreft ruimten met een gevoelige functie omdat in deze bijgebouwen een slaapkamer, badkamer en toilet worden voorzien. Onderhavige ontwikkeling gaat dan ook gepaard met het toevoegen van verblijfsruimten. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is dan ook noodzakelijk.

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling heeft Aelmans ECO B.V. op 15 juni 2021 een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1.

Op grond van dat onderzoek zijn de volgende conclusies en aanbevelingen gedaan.

Bovengrond

De bovengrond is analytisch in de grondmengmonsters 01 en 02 onderzocht. Uit de analyseresultaten van beide grondmengmonsters blijkt, dat de concentraties cadmium in beide grondmengmonsters de achtergrondwaarde overschrijden, doch niet de bodemindex en/of interventiewaarden.

De aangtroffen licht overschrijdingen zijn dermate marginaal dat deze geen directe belemmeringen voor de geplande bestemmingswijziging en de beoogde bouwplannen opleveren.

Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de bovengrond, ondanks de lichte overschrijdingen met cadmium, als klasse AW2000 grond worden gekwalificeerd.

Ondergrond

De ondergornd is analytisch in grondmengmonster 03 onderzoecht. Uit de analyseresultaten van grondmengmonster 03 blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden.

Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de ondergrond als klasse AW2000 grond worden bestempeld.

PFAS

Uit de resultaten van het PFAS onderzoek blijkt, dat een marginaal verhoogde concentratie PFAS wordt aangetroffen ten opzichte van de detectiegrens. De aangetroffen overschrijdingen zijn dermate marginaal, dat deze geen directe belemmeringen opleveren voor de geplande bestemmingsplanwijziging, de beoogde bouwplannen en de uiteindelijke kwalificatie van de onderzochte bodemlagen.

Grondwater

In het grondwater zijn overschrijdingen met barium, zink, xylenen en naftaleen aangetroffen. Voornoemde lichte overschrijdingen worden veelvuldig in het ondiepe grondwater aangetroffen, ter plaatse van onderhavig gebied. De aangetroffen concentraties zijn derhalve van dien aard dat deze als gebiedseigen beschouwd kunnen worden en vanuit milieu hygiënisch oogpunt als te verwaarlozen overschrijdingen kunnen worden beschouwd. Het uitvoeren van een vervolgonderzoek is ons inziens niet noodzakelijk.

Hypothese

De hypothese diffuus verdacht kan naar aanleiding van de visuele en analytische bevindingen worden verworpen.

Asbest

Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk bodemonderzoek en het analytisch asbestonderzoek kan de hypothese “onverdacht” met betrekking tot asbest worden bevestigd.

Resumé

Resumerend kan gesteld worden, dat ondanks de licht verhoogde concentraties in de bovengrond, dit vanuit milieu hygiënisch oogpunt geen belemmering vormt voor het voorgenomen gebruik.

Voor wat betreft de onderzoekslocatie is er geen aanleiding om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

Dit bodemonderzoek is gebaseerd op een steekproefregime. Eventueel aanwezige andere dan voornoemde bronnen van verontreiniging kunnen derhalve niet worden uitgesloten.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

5.2 Geluid

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Bij voorliggende ontwikkeling speelt het aspect wegverkeerslawaai een rol.

Ten aanzien van alle soorten wegen geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buiten de bebouwde kom zijn gelegen en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas). Wegen waarop een maximum snelheid geldt van 30 km/u zijn niet voorzien van geluidzones.

Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.

Onderhavig plangebied is gelegen aan de Rakerstraat. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 60 km/u. Vooropgesteld moet worden dat op onderhavige locatie reeds een gevoelig object aanwezig is, zijnde de woning Rakerstraat 8A Weert. Met onderhavig voornemen worden bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woning gerealiseerd waardoor geen sprake is van het toevoegen van een nieuw geluidgevoelig object.

Eveneens is relevant dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan bestaande geluidsgevoelige bestemmingen, gelegen in de zone van bestaande wegen, niet getoetst hoeven te worden op basis van artikel 76 lid 3 Wgh.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

5.3 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

Het plangebied is gelegen aan de Rakerstraat 8A te Weert. Het voornemen is om ter plekke nieuwe bijbehorende bouwwerken bij de woning op te richten ter vervanging van bestaande, verouderde, bebouwing. In dat verband kan worden gewezen op het feit dat in de nabije omgeving van het plangebied in hoofdzaak woningen zijn gelegen. Bovendien bevinden zich een aantal (agrarische) bedrijfslocaties in de directe omgeving van het plangebied. Onderzocht moet worden of de bedrijfsactiviteiten ter plaatse invloed hebben op het woon- en leefklimaat van bewoners van nabijgelegen woningen en of sprake is van (extra) belemmeringen voor bedrijven in de directe omgeving.

Neelenweg 3a

Op de locatie Neelenweg 3a is een bedrijf aanwezig waar opslag van voertuigen van kermisexploitanten plaatsvindt. De afstand van onderhavig bedrijf tot onderhavig plangebied bedraagt circa 130 meter. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt voor 'opslaggebouwen (verhuur opslagruimte)' (SBI-2008:52109) een minimale richtafstand van 30 meter. Aan deze afstand wordt ruim voldaan.

Neelenweg 5

Op de locatie Neelenweg 5 is een agrarisch bedrijf aanwezig dat onder andere is gespecialiseerd in de teelt van granen en peulvruchten. De afstand van onderhavig bedrijf tot het plangebied bedraagt circa 135 meter. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt voor 'akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen)' (SBI-2008:011, 012, 013) een minimale richtafstand van 30 meter. Aan deze afstand wordt eveneens ruim voldaan.

Onderhavige ontwikkeling voorziet in hoofdzaak in het realiseren van bijbehorende bouwwerken op onderhavige locatie. Deze ontwikkeling heeft tot gevolg dat milieugevoelige ruimten op kortere afstand van nabijgelegen bedrijven kunnen worden opgericht. Rekening houdend met dit scenario staat voorop dat in de beoogde situatie nog steeds ruim wordt voldaan aan de hierboven genoemde minimale richtafstanden. Onderhavige locatie is bovendien grotendeels al bestemd tot 'Wonen'.

Daar komt bij dat onderhavig planvoornemen geen invloed op de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven. In de directe omgeving van onderhavig plangebied zijn namelijk meerdere burgerwoningen aanwezig, zijnde bestaande voor de aspecten geur en fijnstof gevoelige objecten. Daardoor kan er geen sprake zijn van aantasting van bestaande rechten van omliggende (agrarsiche) bedrijven (omgekeerde werking), aangezien er altijd een reeds bestaand gevoelig object dichter bij elk (agrarisch) bedrijf in de omgeving van het plangebied is gelegen dan de reeds bestaande woning (Rakerstraat 8A) in onderhavig plangebied.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

Woon- en leefklimaat

Geurhinder

Gelet op de grote afstand van de intensieve veehouderijen ten opzichte van het plangebied zal de voorliggende geurbelasting geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. In artikel 3 van de “Verordening geur en veehouderijen gemeente Weert 2007” wordt aangegeven dat voor het buitengebied een maximale achterliggende geurbelasting van 14 ou/m³ is toegestaan. De achterliggende geurbelasting is volgens onderstaande afbeelding tussen 4 en 8 OU/m³ en voldoet hiermee aan de maximale achterliggende geurbelasting van 14 ou/m³. Voor het aspect geurhinder kan daarmee worden aangetoond dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRakerstraat8A-VA01_0011.png"

Uitsnede kaart 'Achtergrondbelasting geur' met aanduiding ligging plangebied (blauwe pijl)

Aangezien wordt voldaan aan de toegestane geurbelasting en geen intensieve veehouderijen in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen, is nader onderzoek naar het aspect geur niet noodzakelijk. Voor het aspect geurhinder is sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Luchtkwaliteit

Achtergrondwaarden

In aanvulling op het bovenstaande is tevens de kwaliteit van de lucht ter plaatse bekeken. Op basis van informatie van het RIVM (Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland) blijkt dat in 2020 ter plaatse van het plangebied de concentratie PM10 ca. 16,56 ug/m3 bedroeg, de concentratie PM2,5 bedroeg ca. 9,49 µg/m³ en de concentratie NO2 bedroeg ca. 12,76 µg/m³. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 en NO2 40 µg/m³. Voor PM2,5 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m³.

Op basis van de informatie (kaarten) van het RIVM kan derhalve geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Gelet op het voorgaande kan in het plangebied het huidige goede woon- en leefklimaat worden gewaarborgd en vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor het planvoornemen, maar ook niet voor mogelijke toekomstige ontwikkelingen van omliggende bedrijven.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

Initiatiefnemer is voornemens om de bestaande woning Rakerstraat 8A te Weert uit te breiden zodat deze kan worden omgevormd tot een levensloopbestendige woning. Met inachtneming van de kleinschalige aard van onderhavige ontwikkeling wordt geconcludeerd dat onderhavig voornemen geen invloed heeft op het aspect luchtkwaliteit. Het planvoornemen leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.4.3 NIBM-tool InfoMil

Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.504 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Onderhavig planvoornemen leidt niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen, omdat enkel een bestaande woning wordt uitgebreid.

5.4.4 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.

Het Besluit gevoelige bestemmingen is niet op onderhavig planvoornemen van toepassing.

5.4.5 Conclusie luchtkwaliteit

Gelet op het vorenstaande en hetgeen is omschreven onder '5.3 Milieuzonering', vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, alsook op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

5.5.2 Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

5.5.3 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, (vaar)wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.

5.5.4 Risicovolle bronnen

Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.

Met inachtneming van de Risicokaart Limburg staat voorop dat in de directe omgeving van onderhavig plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Daar komt bij dat onderhavig voornemen niet is gericht op het creëren van een nieuw kwetsbaar object, echter de (beperkte) uitbreiding van een bestaand kwetsbaar object. Aangezien dit bouwplan primair tot doel heeft om de woning geschikt te maken voor bewoning door ouderen en niet om het aantal verblijvende personen binnen het plangebied te laten toenemen, heeft voorliggend bouwplan geen gevolgen voor het aspect externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRakerstraat8A-VA01_0012.png"

Uitsnede Risicokaart Limburg met aanduiding plangebied

5.5.5 Resultaten en conclusies externe veiligheid

Als gevolg van onderhavige ontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de ontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

6.1 Erfgoed

6.1.1 Archeologie

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd (Monumentenwet 1988, hoofdstuk vijf 'Archeologische monumentenzorg'). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn. Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen (daaronder tevens begrepen: wijzigingsplannen) betekent dit concreet het volgende:

  • de gemeenteraad dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en monumenten;
  • in een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologie een vergunningenstelsel worden opgenomen. De aanvrager van een vergunning, waarbij bodemverstoring plaats vindt, kan langs de weg van het bestemmingsplan de verplichting krijgen tot het laten uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek. Zo nodig kunnen aan dergelijke vergunningen regels worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden en monumenten.

Met inachtneming van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' is ter plekke van onderhavig plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' opgenomen waarmee eventuele archeologische elementen en terreinen worden beschermd. In artikel 32.2.1 van de planregels is bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Op deze hoofdregel zijn echter een aantal uitzonderingen van toepassing. Zo geldt er geen archeologische onderzoeksplicht indien sprake is van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Eveneens is geen archeologisch onderzoek nodig indien een bouwwerk met een verstoringsoppervlakte kleiner dan 250 m2 wordt opgericht, ongeacht de diepte.

In het kader van voorliggende bestemmingsplanprocedure is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' blijft immers gehandhaafd. Of archeologisch onderzoek nodig is in het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' wordt te zijner tijd, wanneer de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' wordt ingediend, beoordeeld.

6.1.2 Monumentenzorg

Op het perceel en in de nabijheid zijn geen aangewezen monumenten aanwezig. Het perceel ligt wel binnen de molenbiotoop van de Antoniusmolen; wat betreft de zichtlijnen en biotoop zijn de waarden van deze rijks beschermde molen voldoende gewaarborgd.

6.2 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen met een planologische beschermingszone. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Indien aanpassingen aan de bestaande aansluitingen moeten worden doorgevoerd, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

6.3 Verkeer en parkeren

Het voornemen is gericht op het omvormen van een bestaande woning tot een levensloopbestendige woning. Daartoe wordt beoogd om aan de achterzijde van de woning een aanbouw te realiseren zodat de primaire woonfuncties op de begane grond kunnen worden gerealiseerd. Eveneens worden op het achterterrein een summerhouse met terras en bijbehorend zwembad beoogd. Deze ontwikkelingen impliceren geen verkeersaantrekkende werking. Ten behoeve van de bereikbaarheid van de nieuwe garage dient wel nog de bestaande toegang naar de aangekochte strook grond, aan de noordzijde, verhard te worden. De bestaande, zuidelijk gelegen, in-/uitrit blijft gehandhaafd ten behoeve van voldoende parkeergelgenheid en om altijd via die zijde nog achterom te kunnen komen.

Verder betreft voorliggend bouwplan een uitbreiding van een bestaande woning. De uitbreiding heeft geen invloed op de parkeerbehoefte ter plekke. Er blijft sprake van één woning.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen vormt voor onderhavig planvoornemen.

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

In het Nationaal waterplan is het (strategische) waterbeleid van het Rijk vastgelegd. De hoofdlijnen van het Nationaal waterplan luiden als volgt (artikel 4.1, lid 2 Waterwet):

  • a. een aanduiding, in het licht van de wettelijke doelstellingen en normen, van de gewenste ontwikkeling, werking en bescherming van de watersystemen, alsmede van de bijbehorende termijnen;
  • b. een uiteenzetting van de maatregelen en voorzieningen, die met het oog op die ontwikkeling, werking en bescherming nodig zijn;
  • c. een aanduiding van de redelijkerwijze te verwachten financiële en economische gevolgen van het te voeren beleid;
  • d. een visie op de gewenste ontwikkelingen in verband met de voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen en waterschaarste, voor een periode van ten minste veertig jaren mede in verband met de verwachte klimaatveranderingen.

Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.

6.4.2 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

6.4.3 Afvalwater en hemelwater

Onderhavig plangebied is gelegen binnen de gemeente Weert en in het beheergebied van Waterschap Limburg. Het Waterschap Limburg is verantwoordelijk voor de waterhuishouding en waterveiligheid binnen haar beheergebied. Sinds 1 april 2019 is de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg van kracht.

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen onderhavig plangebied wordt hierna uiteengezet.

  • Afvalwater

Het afvalwater als gevolg van onderhavige ontwikkeling zal conform de bestaande situatie worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Weert. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.

  • Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein

Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.

  • Hemelwater (dak)verhardingen

In dit verband is van belang op welke wijze het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding op eigen terrein zal worden opgevangen. Hierbij is relevant dat achter de woning en ook in het gedeelte dat de bestemming 'Agrarisch' behoudt, nog een ruime landschapstuin wordt beoogd waar initiatiefnemers onder andere streekeigen beplanting en fruitbomen willen aanplanten. Een en ander eventueel in overleg met de gemeente als dat wenselijk word geacht. Ter plaatse van deze gronden kan het hemelwater rechtstreeks infiltreren in de bodem. Het voornemen is er dan ook op gericht om het hemelwater af te laten vloeien naar de achterzijde van de landschapstuin. Daarmee wordt wateroverlast voor nabijgelegen woningen en het openbaar gebied voorkomen.

  • Voorkomen van wateroverlast

Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

6.5 Natuurbescherming

6.5.1 Natura 2000

Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied betreft het 'Weerter- en Budelerbergen & Ringselven'. Dit Natura-2000 gebied ligt op ruim 2,8 kilometer ten noorwesten van onderhavig plangebied. Ter plaatse van onderhavig plangebied zelf is geen Natura2000-gebied aanwezig.

Met onderhavig planvoornemen wordt bestaande bebouwing gesloopt en ter uitbreiding van de bestaande woning wordt een aanbouw gerealiseerd. De sloopfase en de realisatiefase zijn met ingang van het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn), vastgesteld d.d. 1 juli 2021, en gebaseerd op de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn), vastgesteld d.d. 1 juli 2021, vrijgesteld van vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. Deze vrijstelling geldt echter niet voor structurele stikstofemissies in de gebruiksfase of voor andere emissies dan stikstof.

Rekening houdend met onderhavig planvoornemen is de gebruiksfase echter niet relevant. Het aantal verkeersbewegingen in de beoogde situatie neemt namelijk niet toe omdat enkel sprake is van het realiseren van bijbehorende bouwwerken bij een bestaande woning. Gelet op de aard en het kleinschalige karakter van onderhavig voornemen, wordt vooropgesteld dat onderhavige ontwikkeling geen invloed heeft op nabijgelegen Natura2000-gebieden. Daar komt bij dat met onderhavige ontwikkeling geen dierhuisvesting mogelijk wordt gemaakt.

6.5.2 Flora en fauna

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.

Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is de website www.waarneming.nl geraadpleegd welke recente data bevat met waarnemingen over flora en fauna. Uitgaande van waarneming.nl zijn tot voor kort geen beschermde flora en fauna aangetroffen ter plaatse van onderhavig plangebied. In onderstaande figuur wordt een en ander nader gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRakerstraat8A-VA01_0013.png"

Uitsnede website www.waarneming.nl met aanduiding plangebied

Bovendien zijn in het plangebied nagenoeg geen planten en bomen aanwezig. Bij aankoop van de locatie door initiafnemer was het terrein een wildernis en was er nog nauwelijks beplanting aanwezig. Na aankoop van de locatie heeft initiatiefnemer een en ander eerst netjes opgeruimd. Initiatiefnemer heeft zelf op advies van een boomspecialist een van de weinige bomen moeten kappen, omdat deze was aangetast door bliksemschade. De binnenzijde van de boom, met name in het begin van de stam, was dusdanig poreus dat de boom een risico was voor de bewoners, omdat die bij een storm kon omwaaien.

Uitdrukkelijk is van belang dat deze werkzaamheden buiten het broed- en groeiseizoen hebben plaatsgevonden. Ter plekke van de nieuw te realiseren bebouwing zijn momenteel dan ook geen planten, struiken dan wel bomen aanwezig. Wat betreft de aangekochte stook grond aan de noordzijde van de locatie en het achterliggende weiland zijn geen werkzaamheden uitgevoerd met een opschonend karakter. Op deze percelen was en is namelijk geen begroeiing in de vorm van bomen/struiken aanwezig.

Daar komt bij dat de aangekochte grond en de te slopen aanbouwen intensief in gebruik zijn. Wat betreft de bouwwerken staat voorop dat deze dicht en met wanden zijn omsloten waardoor de aanwezigheid van beschermde flora en fauna niet in de rede ligt. Ook de omliggende percelen zijn intensief in gebruik als bouwland en grasland. Het ligt niet in de verwachting dat ter plekke leefgebieden aanwezig zijn voor beschermde dier- en plantensoorten.

Bovendien zijn effecten op foerageergebieden en vliegroutes van beschermde diersoorten niet te verwachten, omdat de ingrepen in het plangebied zeer beperkt van omvang zijn en daarnaast is het omliggende gebied behoorlijk open. Op een afstand van circa 150 meter van onderhavig plangebied is een nestkast voor een torenvalk aanwezig en op een afstand van circa 250 meter bevindt zich een nestkast voor een kerkuil. Gelet op de kleinschalige aard van voorliggende planontwikkeling en de afstand tot deze nestkasten, kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen geen invloed heeft op deze nestkasten respectievelijk het foerageergebied van de kerkuil en de torenvalk. De omgeving biedt ook ruim voldoende leefgebied voor een gunstige staat van instandhouding van deze soorten.

Ten aanzien van de algemeen voorkomende soorten, waarbij rekening moet worden gehouden met de zorgplicht, kan gesteld worden dat het plangebied  hiervoor als leefgebied geschikt is.

Tot slot zal de tuin na het gereedkomen van de werkzaamheden opnieuw worden ingericht en daardoor dienen als potentieel leefgebied voor flora en fauna en mogelijk op termijn ook voor beschermde dier en plantensoorten. Initiatiefnemers wensen daar aan bij te dragen door in de tuin een of meerdere nestkasten/vogelhuisjes te plaatsen.

Gesteld kan worden dat er binnen het plangebied geen negatieve effecten van permanente aard verwacht worden als gevolg van de uit te voeren werkzaamheden.Derhalve wordt geconcludeerd dat het aspect flora en fauna geen belemmeringen vormt voor onderhavige planontwikkeling.

6.6 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).

Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat. Het realiseren van een levenloopbestendige woning is ook een vorm van duurzaam bouwen.

De nieuw op te richten bebouwing wordt gebouwd met duurzaam materiaal, waarbij aandacht wordt besteed aan de recyclebaarheid van de bouwmaterialen. Ook het feit dat de woning wordt ingericht als levensloopbestendige woning kan als duurzaamheidsaspect worden aangemerkt.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Grondexploitatie

7.1.1 Algemeen

Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van de openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.4 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

7.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken op grond van artikel 6.24 Wro. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad verplicht is om voor de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

Omdat bij voorliggend planvoornemen geen sprake is van een bouwplan genoemd in artikel 6.2.1 van het Bro, is het opstellen van een exploitatieovereenkomst tussen de gemeente Weert en de initiatiefnemer in beginsel niet aan de orde. Dat neemt niet weg dat in het kader van voorliggend planvoornemen toch wordt overgegaan tot het sluiten van een anterieure overeenkomst. Op basis van het gemeentelijk kwaliteitsmenu van de gemeente Weert dient een uitbreiding van het aantal m² bijgebouwen namelijk te worden gecompenseerd in de vorm van een bijdrage aan het gemeentelijk kwaliteitsfonds. Voor onderhavig planvoornemen wordt dit vastgelegd in een privaatrechtelijke anterieure overeenkomst.

7.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

De gemeente Weert sluit een planschade-verhaalsovereenkomst met de initiatiefnemer. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Weert.

Hoofdstuk 8 Handhaving

8.1 Inleiding

De handhavingsnota 'Handhaven in Weert' van 14 juli 2010 bevat het beleidsmatig kader voor de handhaving van regels met betrekking tot gedrag van mensen in relatie tot fysieke objecten en de fysieke omgeving. Het vormt dus ook het beleid met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingsplannen en bouwvoorschriften. De nota biedt een eenduidig kader voor de sturing van de uitvoering. Voor burgers en bedrijven is duidelijk hoe de gemeente haar handhavingstaak invult.

Ter uitwerking van het beleid in deze handhavingsnota wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld. In dit programma wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Zo ook met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingplannen. Uitgangspunt is immers dat binnen de beschikbare formatie en middelen keuzes worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk dat de gemeente continue en overal op de naleving van alle regels toeziet. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldingen en incidenten.

Weert zet vooral in op het verbeteren van het naleefgedrag en heeft een sterke voorkeur voor preventief optreden boven repressief optreden. De gemeente benadrukt dat burgers en bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid dragen. De reactie van de gemeente zal stringenter zijn wanneer een overtreder weinig of geen eigen verantwoordelijkheid neemt. De basis voor het gemeentelijk optreden is echter beschreven in het gestandaardiseerd handhavingsprotocol.

Om toezicht en handhaving van bestemmingplannen tot een succes te maken zijn de volgende voorwaarden van belang:

  • 1. een duidelijk geformuleerd handhavingsbeleid als toetsingskader en voldoende middelen (menskracht) om het beleid uit te voeren;
  • 2. een duidelijke handhavingsparagraaf in het bestemmingsplan;
  • 3. het vastleggen van de legale bestaande situatie in het bestemmingsplan;
  • 4. duidelijke overgangsbepalingen met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken.

8.2 Uitvoering handhavingstoezicht

Het toezicht op en de handhaving van bestemmingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Weert. Om de samenwerking op de verschillende beleidsterreinen te bevorderen en meer toe te werken naar een integraal handhavingsbeleid zijn per 1 januari 2012 de toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, APV en bijzondere wetten ondergebracht in één afdeling, namelijk de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving (VTH). Daarnaast vindt er ook nog samenwerking plaats met niet-gemeentelijke instanties, zoals onder andere de politie, brandweer, Provincie Limburg, AID en Waterschappen. Deze samenwerking komt tot uiting in het 'veld', en in het periodieke teamoverleg Toezicht & Handhaving en in het periodiek aansturingsoverleg van de politie.

Voor de uitvoering van toezicht en handhaving van bestemmingplannen is binnen de afdeling VTH capaciteit beschikbaar. Jaarlijks zal in het handhavingsuitvoeringsprogramma aangegeven worden hoeveel beschikbare formatie en middelen specifiek ingezet zullen worden voor de uitvoering van toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot bestemmingsplannen.

Het toezicht op en de handhaving van het plangebied bestaan uit periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden bebouwing, gebruik van de bouwwerken en gronden en aanlegvergunningsplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd. Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten. In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo een integraal mogelijke benadering, hierbij kan gedacht worden aan het gelijktijdig uitvoeren van controles ten aanzien van diverse wetten of het vervullen van de oog- en oorfunctie.

8.3 Overgangsrecht

Voor het overgangsrecht is op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning en/of in strijd met het voorheen geldende plan. In de overgangsbepalingen is verder vastgelegd dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.

8.4 Voorlichting

Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. Verder worden de bewoners en gebruikers in de omgeving van het plangebied de gelegenheid gegeven te reageren op het ontwerpplan.

8.5 Sanctionering

Wanneer strijdigheden met het bestemmingsplan worden geconstateerd wordt overeenkomstig het vastgestelde handhavingbeleid handhavend opgetreden, conform het gestandaardiseerde handhavingsprotocol zoals omschreven in de nota 'Handhaven in Weert'.

Hoofdstuk 9 Planstukken

Het bestemmingsplan 'Rakerstraat 8A Weert' van de gemeente Weert bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.

9.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, zijn met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

  • er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
  • er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
  • er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

9.2 Toelichting, regels en verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

9.2.1 Toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.

9.2.2 Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:

- Hoofdstuk 1: Inleidende regels

  • Begrippen
  • Wijze van meten

- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

  • Bestemmingen
  • Voorlopige bestemmingen
  • Uit te werken bestemmingen
  • Dubbelbestemmingen

- Hoofdstuk 3: Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene aanduidingsregels
  • Algemene afwijkingssregels
  • Algemene wijzigingsregels
  • Verwezelijking in de naaste toekomst
  • Algemene procedureregels
  • Overige regels

- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid

Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Voorst is aangesloten bij de inhoud van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' van de gemeente Weert.

9.2.3 Verbeelding

De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

Het bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.

Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

9.3 Opbouw bestemmingsbepaling

Beleid per (dubbel)bestemming

Bestemming 'Wonen'

Ter plaatse van onderhavig plangebied is de bestemming 'Wonen' van kracht. Het beleid voor deze bestemming is gericht op:

  • 1. (Bestaande) woningen worden voorzien van een redelijke bouwmogelijkheden, ter realisering van de, naar de eisen van de tijd, bedoelde vergroting van het woongenot. Het daarvoor benodigde ruimtebeslag wordt tot uitdrukking gebracht in de omvang van het bouwvlak en/of bouwaanduiding 'bijbouwen'. Daarbij wordt behoud van de herkenbaarheid als vrijstaande, blok van twee, halfvrijstaande en tussenwoning of geschakelde woning nagestreefd. Nieuwe, ter vervanging van bestaande, woningen zullen ook binnen dit regime moeten passen. Zonder dat het aantal woningen zoals aanwezig toeneemt.
  • 2. Onder de bestemming 'Wonen' valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis gebonden beroep. De omvang ervan is aan een maximum gebonden, het handhaven van een complete woning in het gebouw blijft vereist. De maat van het beroepsgedeelte is ten hoogste 50 m². Aan huis gebonden beroepen zijn dus vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en voor zover de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is. Aan huis gebonden en ambachtelijke bedrijfjes zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar via afwijking met een gelijke maatvoering.
  • 3. Het realiseren van een nieuwe woning door middel van inpandig wonen (woningsplitsing) is niet toegestaan. Het aantal woningen zoals aanwezig op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan is maatgevend.
  • 4. Het beleid bij her- en verbouw van woningen die goed zijn gesitueerd ten opzichte van winkels, opstapplaatsen voor openbaar vervoer en zorgvoorzieningen, is gericht op het realiseren van woningen geschikt voor ouderen, zogenaamde levensloopbestendige woningen.
  • 5. Het beleid is gericht op realisering van een integraal toegankelijke en sociaal veilige woonomgeving. Voor de woningen betekent dit menging van tuin en straatgericht wonen vermijding van blinde eindgevels bij woningen.
  • 6. Het beleid is gericht op het bouwen van nieuwe woningen volgens de principes van aanpasbaar en levensloopbestendig, duurzaam en energiebewust bouwen.
  • 7. Het beleid is gericht op het beperken van de aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden en beeldkwaliteit.
  • 8. Het beleid is gericht op intensief ruimtegebruik en ondergronds bouwen, waarmee niet wordt bedoeld de bouw van garages, die via een landschappelijke ingreep c.q. ingraving ontsloten worden.
  • 9. Het realiseren van mantelzorgvoorzieningen binnen de bestemming 'Wonen' is mogelijk, wanneer dit aaneengesloten bebouwing betreft (woning met aangebouwd bijgebouw). Noch het bestemmingsplan, noch het volkshuisvestingsbeleid stelt regels ten aanzien van gezinssamenstelling (bijvoorbeeld een drie generatie gezin). De woningwet verzet zich niet tegen de realisering van meerdere voorzieningen in één woning, zoals badkamers en kookgelegenheden.

Bouwregels

De geconstateerde behoefte aan uitbreiding is veelal te realiseren binnen een bouwblokdiepte van 12 meter. Bij een grotere diepte komt het uitgangspunt van voldoende licht- en luchttoetreding in de knel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPRakerstraat8A-VA01_0014.png"

De aanduiding ‘bijgebouwen’ is ingetekend op 1 meter achter de voorgevel. Volgens de Wabo is het toegestaan om vergunningvrij een bijgebouw op te richten tot 1 meter uit de voorgevel. Deze afstand van 1 meter wordt nu ook in het bestemmingsplan aangehouden. Daarnaast bedraagt het maximum oppervlak aan bijgebouwen 186 m2. Bijgebouwen die gelegen zijn binnen het bouwvlak tellen niet mee bij de bepaling van de 186 m² aan bijgebouwen. De goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,20 meter bedragen. De bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6,00 m bedragen, of maximaal de bestaande bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog'

De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Reconstructiewetzone - verwevingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' is omschakeling naar en nieuwvestiging van intensieve veehouderijen niet toegestaan.

Vrijwaringszone - molenbiotoop

Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ op de verbeelding, zijn de gronden mede bestemd ter bescherming van de windvang van de molen. Hier gelden maximale bouwhoogtes en hoogtes van bomen en heesters, waarvan middels een afwijkingsbevoegdheid afgeweken kan worden.

Hoofdstuk 10 Vooroverleg, inspraak en formele procedure

10.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

10.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen met andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Gelet op de kleinschalige aard van voorliggende ontwikkeling, behoeft geen vooroverleg te worden gevoerd.

10.3 Inspraak

De gemeente Weert heeft kenbaar gemaakt dat voor voorliggende planontwikkeling geen inspraak hoeft te worden gehouden met als gevolg dat direct wordt overgegaan tot de formele bestemmingsplanprocedure (vanaf ontwerp plan).

De kennisgeving voorbereiding op grond van artikel 1.3.1 Bro is op 14 juli 2021 geplaatst in het Gemeenteblad.

10.4 Formele procedure

10.4.1 Algemeen

De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:

  • 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
  • 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
  • 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
  • 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
  • 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
  • 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.4.2 Zienswijzen

Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 9 september 2021 tot en met 20 oktober 2021 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.