Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Rakerstraat 8 te Weert
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0988.BPRakerstraat8-VA01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

1. De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch grondgebruik;
b. behoud en ontwikkeling van de bestaande landschappelijke karakteristiek en cultuurhistorische en archeologische waarden;
c. behoud en ontwikkeling van recreatieve (mede)gebruiksmogelijkheden;
d. waterstaatkundige doeleinden;
e. doeleinden van openbaar nut;
een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.
 
2. De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – open gebied / akkercomplex’ zijn voorts bedoeld voor:
a. het behoud van de door bebouwing en beplanting omkaderde open ruimten;
b. geringe aantastingen van de open gebieden, zulks uitsluitend aan de randen mits deze dat noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van de daar gevestigde agrarische bedrijven en deze niet leiden tot aantasting van de archeologische waarden.
 
3. Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing.

3.2 Bouwregels

1. Op de voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn uitsluitend toegelaten:
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het in artikel 3.1 aangeduide gebruik;
b. kleinschalige picknickplaatsen, wegwijzers, zitbanken en dergelijke, zulks ten behoeve van het recreatief medegebruik;
 
2. De bebouwingshoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

3.3 Ontheffing van de bouwregels

1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2.1 medewerking verlenen aan het oprichten van geringe bouwwerken ten behoeve van het recreatief medegebruik, zoals picknicktafels, speel- en schuilgelegenheden, informatieborden en bewegwijzering, op te richten, waarbij aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:
a. het bestaande agrarische gebruik van de gronden mag niet onevenredig worden belemmerd;
b. de voorziening sluiten aan op een bestaande recreatieve routestructuur;
c. de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan 20 m²;
d. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 meter;
e. de bebouwingshoogte bedraagt niet meer dan 4,5 meter;
f. het betreft geen aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- of vaartuig;
g. de landschappelijke waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
 
2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2, voor het oprichten van gebouwtjes van openbaar nut zoals gasregelstations, pompgebouwtjes en transformatorstations, waarbij aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:
a. de bebouwde oppervlakte per gebouwtje mag niet meer bedragen dan 15 m²;
b. de bebouwingshoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
c. er dient zoveel mogelijk te worden aangesloten bij bestaande bebouwing;
d. de landschappelijke waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

3.4 Specifieke gebruiksregels

1. Onder verboden gebruik, als bedoeld in artikel 8.1, wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden voor:
a. het amoveren van wegen en paden alsmede het aanleggen van verharde wegen;
b. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest;’
c. het aanbrengen van foliemestbassins;
d. het aanbrengen van permanente teeltondersteunende voorzieningen, behoudens uitgespreid afdekmateriaal zoals folies, en tevens voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
e. het beoefenen van lawaaisporten;
f. volkstuinen;
g. reclamedoeleinden.
 
2. Als niet strijdig gebruik wordt beschouwd het gebruik van gronden behorende bij burgerwoningen ten dienste van bestaande burgerwoningen (tuin, moestuin, weide voor pony’s, e.d.) alsmede het op het moment van kracht worden van het plan bestaande gebruik ten dienste van woningen.

3.5 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het gestelde in artikel 3.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

3.6 Aanlegvergunning

1. Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a. verharden van onverharde paden;
b. het aanplanten van bomen en struiken voor zover de gronden zijn aangeduid als ‘specifieke vorm van agrarisch – open gebied / akkercomplex’;
c. het ophogen, afgraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van de bodem, aanbrengen van ondergrondse leidingen en het aanbrengen van verhardingen, alsmede het aanleggen van drainage, voorzover het gronden betreft waar de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ van toepassing is.
 
2. Het gestelde onder 1. is niet van toepassing voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning is verleend;
b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen aanlegvergunning vereist was;
c. welke betreffen het normale onderhoud en/of plaatsvinden in het kader van een normale agrarische bedrijfsexploitatie;
d. voor werkzaamheden die plaats vinden ten behoeve van archeologische onderzoek, met betrekking tot de gronden waar tevens de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ van toepassing is.
 
3. De onder 1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de volgende (toetsings)criteria in acht worden genomen:
a. Voor zover het betreft het bepaalde onder 1 onder a:
  1. Het aanbrengen van een verharding noodzakelijk is voor de toegang tot de woningen of bedrijfsgebouwen; voor zover het betreft het verharden van fietspaden is verharding toegestaan van een strook ter breedte van ten hoogste 50% van het onverharde pad tot een maximum van 1,5 meter;
  2. De recreatieve belevingswaarde mag niet onevenredig worden aangetast.
b. Voor zover het betreft het bepaalde onder 1 onder b:
  1. Aanleg van de beplanting is noodzakelijk voor de uitoefening of ontwikkeling van het agrarische bedrijf;
  2. Voor zover het gebied is aangeduid als ‘specifieke vorm van agrarisch – open gebied / akkercomplex’ zijn uitsluitend beplantingen van geringe omvang aan de randen van de open gebieden toegestaan;
  3. Voor zover het gebied is aangeduid als ‘specifieke vorm van agrarisch – open gebied / akkercomplex’ zijn uitsluitend beplantingen die qua aard, omvang en hoogte geen inbreuk maken op het open karakter van het gebied toegestaan.