Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Pruiskesweg 14 te Weert' van de gemeente Weert.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0988.BPPruiskesweg14-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aan huis gebonden bedrijf:
een dienstverlenend ambachtelijk bedrijf, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.4 aan huis gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis gebonden beroep worden hier eveneens begrepen consument verzorgende activiteiten (bijvoorbeeld kapper, schoonheidsspecialist(e), nagelstudio, atelier).
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 activiteit:
activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste of tweede lid Wabo.
1.8 afhankelijke woonruimte:
Een extra woonruimte in een bijgebouw bij een woning, waarin een huishouding gevestigd is, dat mantelzorg ontvangt van de bewoner(s) in de zelfstandige woonruimte. Onder mantelzorg wordt verstaan langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
1.9 agrarisch:
het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.10 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen verband houdende met het ambacht.
1.11 agrarisch hobbymatig gebruik:
kleinschalig agrarisch gebruik, anders dan ten behoeve van een agrarisch bedrijf.
1.12 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling,
beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.13 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van
archeologische relicten.
1.14 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in de bodem voorkomende overblijfselen uit het verleden. In de Monumentenwet 1988 omschreven als ouder dan 50 jaar.
1.15 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.16 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.17 bed and breakfast:
kleinschalige verblijfsrecreatie als kleinschalige toeristisch-recreatieve activiteit in de vorm van het ter beschikking stellen van maximaal 4 slaapplaatsen binnen de bestaande woning ten behoeve van overnachting voor één of enkele nachten waarbij het ontbijt voor de volgende dag inbegrepen is. Onder bed and breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
1.18 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen niet daaronder begrepen.
1.19 begane grond:
de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogte verschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.
1.20 besluit geluidhinder
besluit van 20 oktober 2006 ter uitvoering van de Wet geluidhinder
1.21 besluit omgevingsrecht:
besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.
1.22 bestaand:
onder bestaande bebouwing wordt verstaan bebouwing welke op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
onder bestaand gebruik wordt verstaan het gebruik van grond en bouwwerken dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.23 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.24 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.25 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo, dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.26 bijgebouw:
een al dan niet aangebouwd gebouw of uitbouw, dat in bouwkundig en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en bestaat uit één bouwlaag, waarbij alleen verblijfsfuncties op de begane grond zijn toegestaan en indien het bijgebouw wordt afgedekt met een kap, dan dient de bouwhoogte gelijk te zijn aan de nokhoogte. Een eventuele zolder mag niet plat worden afgedekt.
1.27 bijgebouwgrens:
de grens van de (bouw)aanduiding 'bijgebouwen'.
1.28 (bouw)aanduiding 'bijgebouwen':
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.29 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.30 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.31 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.32 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.33 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.34 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.35 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.36 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen resp. huren, voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.37 draaderfafscheiding:
een afscheiding bestaande uit draad met een maaswijdte of onderlinge afstand van minimaal 5 cm.
1.38 erf:
al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw en, voorzover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
1.39 erfgrens:
een grens van een erf.
1.40 evenement:
tijdelijke activiteit (in de openlucht), al dan niet in tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, vermaak, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.
1.41 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.42 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.43 kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan, vouwwagen, camper of huifkar;
a. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is,
b. een en ander voor zover de onder a en b genoemde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Stacaravans worden hiertoe niet gerekend.
1.44 landschappelijke inpassing:
een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande danwel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten.
1.45 maaiveld:
bovenkant van het afgewerkte terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.
1.46 molenbiotoop:
de gehele omgeving van een molen, voor zover van invloed op het functioneren van de molen als maalwerktuig én als monument, waarbij naast windvang ook gelet moet worden op de belevingswaarde van de molen.
1.47 normale onderhoudswerkzaamheden:
werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder wordt tevens verstaan het vervangen van zieke en dode bomen en/of groen en het vervangen van bomen en/of groen die als gevolg van een calamiteit onherstelbaar zijn beschadigd. Hieronder vallen niet incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.
1.48 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
1.49 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.
1.50 ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
1.51 ontsluitingssituatie:
de toegankelijkheid van een object via de openbare weg.
1.52 paardenbak:
een niet overdekte door middel van een afscheiding gemarkeerde piste die is voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem anders dan gras waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen.
1.53 peil:
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
a. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
a. de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.
1.54 permanente bewoning:
bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.
1.55 plattelandsappartement:
een (deel van een) (voormalig) agrarisch gebouw of cultuurhistorisch pand, groter dan 50 m2 (per plattelandsappartement) en niet groter dan 75 m2, dat blijvend is bestemd voor tijdelijk recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden, waarin keuken en / of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met een dagverblijf.
1.56 Plattelandskamer:
een (deel van een) (voormalig) agrarisch gebouw of cultuurhistorisch pand, kleiner dan 50 m2 (per plattelandskamer), dat blijvend is bestemd voor tijdelijk recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in onzelfstandige eenheden, waarnaast keuken en / of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met een dagverblijf.
1.57 prostitutie:
het bedrijfsmatig -of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt- gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of vaartuig, verrichten van seksuele handelingen met een ander, nader te onderscheiden in:
raamprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening zichtbaar vanaf de (openbare) weg of openbaar vaarwater wordt aangeboden;
bordeelprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening in een besloten daarvoor ingerichte of bedoelde ruimte wordt aangeboden.
1.58 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.
1.59 setback:
een dakopbouw die is gelegen ten minste 2,00 m achter de denkbeeldige verticaal doorgetrokken voorgevel van een gebouw en die een hoogte heeft van maximaal 3,50 m, gemeten vanaf de bovenkant van de desbetreffende verdiepingsvloer.
1.60 sierhekwerk:
hekwerk dienende als erfafscheiding bestaand uit smeedwerk of spijlen.
1.61 stedenbouwkundig beeld:
ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing die wordt bepaald door de situering, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen, inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.
1.62 stedenbouwkundige waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied (tot uitdrukking komend de bouwmassa, hoogtemaat, dakvorm en gevelopbouw).
1.63 tiphoogte:
de hoogte van de windturbine wanneer één van de wieken verticaal boven de mast staat.
1.64 trekkershut:
een gebouw van eenvoudige constructie, dat bestemd is voor kortdurend recreatief (nacht)verblijf van passanten.
1.65 verbeelding:
De verbeelding behorend bij dit plan met idn-nummer NL.IMRO.0988.BPPruiskesweg14-VA01.
1.66 verdieping:
een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond.
1.67 vloeroppervlak(te):
de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt.
1.68 voorgevel:
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.
1.69 voorgevelrooilijn:
een virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van de woning, alsmede zich uitstrekt ter weerszijden van die voorgevel.
1.70 Wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
1.71 water, watergang:
permanent en semi-permanent watervoerende oppervlaktewateren; verschijningsvormen zijn: riviertjes, beken, sloten, vloedsgraven, stroom- en grasbanen, fictieve of theoretische wateren (gelegen op de bodem van droogdalen of in vijvers / stilstaande wateren), regenwaterbuffers, wegwatergangen en overkluisde wateren; de taluds (het oppervlak tussen de bodem en de insteek) en eventueel onderhoudsstroken behoren ook tot het water.
1.72 waterschap:
het waterschap Peel en Maasvallei of diens rechtsopvolger.
1.73 waterhuishoudkundige doeleinden:
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang, voorzieningen voor de waterhuishouding e.d.
1.74 waterstaat:
toestand van het oppervlakte- en grondwater.
1.75 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen, duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.76 wet geluidhinder:
wet van 16 februari 1979, Stb. 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.77 (kleine) windturbine:
een turbine met een tiphoogte tot maximaal 15 m en een relatief klein vermogen, geschikt voor gebruik in (de buurt van) stedelijk gebied.
1.78 woning/wooneenheid:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.79 woningsplitsing:
het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in maximaal twee woningen ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.
1.80 woonverblijf:
een gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die zijn verbonden met de in dat gebouw gevestigde functie(s).
1.81 zijerf:
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw gelegen is.
1.82 zolder:
ruimte(n) in een gebouw die geheel of gedeeltelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt/uitmaken van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen. Van een zolder is geen sprake indien de desbetreffende ruimte gelijkwaardig is aan de verblijfsruimten op de bouwlagen onder deze ruimte.
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen met de daarbij behorende tuinen en erven;
met daaraan ondergeschikt:
b. agrarisch hobbymatig gebruik;
c. aan huis gebonden beroepen;
d. parkeervoorzieningen;
e. groenvoorzieningen;
f. verkeersvoorzieningen, waaronder perceelsontsluitingswegen;
g. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
h. waterhuishoudkundige voorzieningen, primaire watergangen, secundair water en waterpartijen, vijvers en waterlopen.
3.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 11.2.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a. gebouwen passende binnen deze bestemming;
b. de daarbij behorende bijgebouwen;
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke qua aard en afmeting passen binnen deze bestemming, waaronder ook privé-zwembaden, tennisbanen of terrassen.
3.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'
Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:
a. het hoofdgebouw moet en bijgebouwen mogen in het bouwvlak worden gebouwd.
b. per bouwvlak is één woning toegestaan:
c. het bouwvlak mag in zijn geheel worden bebouwd, met inachtneming van 3.2.2 sub f.;
d. de voorgevel dient uitsluitend in dan wel evenwijdig, tot maximaal 3,00 meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, te worden opgericht. Ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, luifels en balkons met een oppervlakte van maximaal 5 m2 mogen de naar de weg gekeerde bouwgrens overschrijden met niet meer dan 1,20 meter, mits daarmee de bestemmingsgrens of de perceelsgrens die het dichtst aan de zijde van de weg gelegen is, niet wordt overschreden;
e. ten aanzien van de maatvoering van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1. de goothoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 5,50 meter bedragen;
2. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 8,00 meter bedragen;
f. de inhoud van het hoofdgebouw mag maximaal 750 m³ bedragen, of indien de bestaande bebouwing binnen het bouwvlak als hoofdgebouw wordt gebruikt maximaal de bestaande inhoud van deze aanwezige bebouwing. Indien de bestaande bebouwing wordt gesloopt mag de inhoud van het hoofdgebouw maximaal 750m3 bedragen.
3.2.3 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen’
Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:
a. bijgebouwen mogen worden gebouwd ten dienste van de bestemming, zoals bergingen, garages, dierenverblijven, woon-, werk-, en hobbyruimten, hobbykassen en serres;
b. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
c. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bij woningen mag maximaal het oppervlak bedragen zoals ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ is aangeduid op de verbeelding;
d. ten aanzien van de maatvoering van bijgebouwen gelden de volgende regels:
1. de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,20 meter bedragen, of maximaal de bestaande goothoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is;
2. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6,00 meter bedragen, of maximaal de bestaande bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
e. bijgebouwen in de vorm van een overkapping met minimaal 2 en maximaal 3 wanden mogen tot maximaal 1,50 meter vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens worden geplaatst, mits het gedeelte van de overkapping voor de naar de weg gekeerde bouwgrens aan alle kanten open is en mits op zijerven die grenzen aan de weg of het openbaar groen of openbaar water ook de wand(en) die gelegen is/zijn achter het verlengde van de naar de weg gekeerde bouwgrens open blijft/blijven voor zover dat voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° ten opzichte van de naar de weg gekeerde bouwgrens nodig is. Overkappingen geplaatst op minder dan 0,50 meter van een wand van een hoofd- of bijgebouw worden geacht te zijn omsloten door de desbetreffende wand van het hoofd- of bijgebouw.
3.2.4 Overige regels met betrekking tot bebouwing
a. Bouwwerken geen gebouwen zijnde, dienen qua aard en afmetingen bij de bestemming te passen.
b. De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag maximaal 4,00 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2,00 meter mag bedragen.
c. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tevens begrepen erfafscheidingen, buiten het bouwvlak en niet ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag maximaal 1,00 meter bedragen, uitgezonderd sierhekwerken waarvan de bouwhoogte maximaal 2,00 meter mag bedragen en waarbij geen beperkingen ten aanzien van de situering gelden.
d. Overkappingen zonder wanden of met maximaal 1 dichte wand mogen niet hoger zijn dan 3,00 meter gemeten vanaf het aansluitend terrein en mogen uitsluitend worden geplaatst op maximaal één zijerf en tot maximaal 1,50 meter vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens met dien verstande dat het gedeelte vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens volledig open dient te zijn. Overkappingen geplaatst op minder dan 0,50 meter van een wand van een hoofd- of bijgebouw worden geacht te zijn omsloten door de desbetreffende wand van het hoofd- of bijgebouw.
e. Op zijerven die grenzen aan de weg of het openbaar groen of openbaar water mogen draadafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 2,00 meter op de perceelsgrens worden gebouwd mits de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw gewaarborgd blijft.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Onderwerpen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van:
a. de aard, hoogte en situering van bouwwerken indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing, ter voorkoming van onevenredige aantasting en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en ter verbetering van de gebiedskwaliteit.
3.3.2 Toepassingscriteria
De onder 3.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:
a. het stedenbouwkundig beeld;
b. de verkeersveiligheid;
c. een goede parkeerbalans;
d. de milieusituatie;
e. de sociale veiligheid;
f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en van omliggende waarden;
g. de bescherming van het cultuurhistorische karakter van de bestaande bebouwing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van woningen met een grotere inhoud
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 sub f. ten behoeve van het uitbreiden van het bouwvlak en daarmee toestaan van de inhoud van het hoofdgebouw van meer dan 750 m³ doch niet meer dan 1.000 m3, met dien verstande dat:
a. bestaande bebouwing op het perceel of elders wordt gesloopt, waarbij waarbij per m³ uitbreiding 4 m² bebouwing wordt gesloopt, dan wel;
b. op grond van het bepaalde in artikel 10 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd, waarbij per m³ uitbreiding een kwaliteitsverbetering plaatsvindt ter waarde van de kosten van de sloop van 4 m² bebouwing.
3.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bijgebouwen met een grotere oppervlakte
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 ten behoeve van het toestaan van meer dan 150 m² doch niet meer dan 300 m2 aan bijgebouwen, met dien verstande dat:
a. bestaande bebouwing op het perceel of elders wordt gesloopt, waarbij maximaal 25% van de oppervlakte van de te slopen bebouwing mag worden teruggebouwd tot een maximum van 150 m²;
b. op grond van het bepaalde in artikel 10 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd.
3.4.3 Afwijken voor het bouwen van overkappingen verder voor de naar de weg gekeerde bouwgrens
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.3 sub e en 3.2.4 sub d, voor het bouwen van overkappingen verder vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat de stedenbouwkundige waarden hierdoor niet onevenredig worden aangetast en mits het gedeelte van de overkapping voor de naar de weg gekeerde bouwgrens aan alle kanten open is en de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichtshoek van 45° gewaarborgd blijft.
3.4.4 Afwijken voor het bouwen van een woning elders op het perceel
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 sub a. voor het nieuw oprichten van een woning geheel of gedeeltelijk buiten het bouwvlak, met dien verstande:
a. het totaal aantal woningen per bouwvlak niet mag toenemen;
b. de stedenbouwkundige waarden hierdoor niet onevenredig worden aangetast;
c. voldaan dient te worden aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
d. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 3.2.2.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik en/of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor en/of als:
a. standplaats van onderkomens en als standplaats van kampeermiddelen;
b. het gebruik van bebouwing als bed and breakfast, plattelandsappartementen, plattelandskamers en/of trekkershutten;
c. het gebruik van aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;
d. zelfstandige bewoning of afhankelijke woonruimte, indien het een vrijstaand bijgebouw betreft;
e. opslagdoeleinden, anders dan overeenkomstig het normale gebruik bij de bestemming en dat gebruik als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten als verboden gebruik wordt aangemerkt;
f. woningsplitsing;
g. de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf, met uitzondering van de in de bestemmingsomschrijving omschreven vormen van bedrijfsmatig gebruik en met uitzondering van het gebruik van hoofd- en bijgebouwen voor een aan huisgebonden beroep tot een oppervlakte van maximaal 50 m2;
h. prostitutiedoeleinden;
i. gebruik van gronden als paardenbak;;
j. digitale verkoop;
k. het ophogen van de bodem met meer dan 2,00 meter.
3.5.2 Parkeren
a. Onder gebruik strijdig met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het parkeren van motorvoertuigen op de gronden gelegen buiten het bouwvlak en niet ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', uitgezonderd ter plaatse van de gronden gelegen voor de garage, berging of een daarmee vergelijkbaar (bij)gebouw, of gelegen op 2,00 meter aansluitend aan deze gronden voor de voorgevel van het hoofdgebouw;
b. elke woning dient voldoende te voorzien in de behoefte aan parkeergelegenheid voor auto’s.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van het toestaan van verblijfsrecreatieve voorzieningen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5.1 sub b. ten behoeve het gebruik als bed and breakfast, plattelandsappartementen en/of plattelandskamers en/of trekkershutten gelegen binnen de bestaande bebouwing(smogelijkheden) met een totale oppervlakte van niet meer dan 300 m². In totaal zijn per woning niet meer dan 10 slaapplaatsen in de vorm van plattelandsappartementen en/of plattelandskamers en/of trekkershutten toegestaan en maximaal 4 slaapplaatsen in de vorm van bed and breakfast.
3.6.2 Afwijken voor een grotere oppervlakte dan 50 m², of als bedrijfsruimte voor een aan huis gebonden bedrijf of een ambachtelijk bedrijf
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5.1, sub g., voor een grotere oppervlakte dan 50 m2, of als bedrijfsruimte voor een aan huis gebonden bedrijf of een ambachtelijk bedrijf in een deel van een woning of de daarbij behorende bijgebouwen, mits:
a. de daar gepleegde activiteiten ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
b. het gebruik naar de aard met de woonfunctie in overeenstemming is;
c. de woonfunctie op het betrokken perceel niet in betekenende mate wordt aangetast;
d. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen als zodanig wordt gebruikt;
e. geen gebruik plaatsvindt, dat meldings- of vergunningsplichtig is in het kader van de Wet milieubeheer, tenzij ten aanzien van meldingsplichtige activiteiten door de aanvrager middels onderzoek kan worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat door desbetreffende activiteit niet onevenredig worden aangetast;
f. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met het beroep of bedrijf;
g. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn en die niet binnen het perceelsgedeelte, dat binnen het bestemmingvlak gelegen is, gerealiseerd kunnen worden.
3.6.3 Afwijken voor het gebruik van een aangebouwd bijgebouw als afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5.1 sub c., teneinde toe te staan dat een aangebouwd bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:
a. er geen sprake is van een zelfstandige woning;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
c. er maximaal één afhankelijke woonruimte per woning ontstaat;
d. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer dan 75 m² bedragen.
3.6.4 Afwijken voor handel in de vorm van digitale verkoop via internet
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5.1 sub l., voor handel in de vorm van digitale verkoop via internet, mits:
a. de producten door de klant niet ter plaatse besteld worden;
b. de bestelde producten door de ondernemer zelf of via de post c.q. een pakketdienst bij de klant thuis bezorgd worden;
c. er geen verkoop aan huis plaatsvindt;
d. maximaal 30 m² van het vloeroppervlak van de woning gebruikt wordt voor de digitale verkoop per internet, in de vorm van administratie en opslag goederen.
3.6.5 Afwijken ten behoeve van parkeren
Het bevoegd gezag kan bij een tekort aan parkeerplaatsen op eigen terrein met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5.2 sub b., indien in de directe omgeving voldoende openbare parkeerplaatsen aanwezig zijn.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Niet van toepassing.