direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Natuurbegraafplaats Weerterland
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0988.BPNatuurbegraaf-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De laatste jaren neemt de vraag naar begraven in de natuur toe. Op diverse locaties in Nederland zijn natuurbegraafplaatsen tot stand gekomen. Op enige afstand van Weert liggen natuurbegraafplaatsen bij Heeze, Sint Odiliënberg en Venlo.

In Weert overlijden circa 500 personen per jaar (www.allecijfers.nl). In de directe omgeving van Weert (aangrenzende dorpen) overlijdt gemiddeld het zelfde aantal personen. In totaal voor Weert en de directe omgeving ligt het sterftecijfer daarmee op ca. 1.000 personen per jaar. Uit cijfers van de brancheorganisatie Brana (www.brana.nu) komt naar voren dat van deze 1.000 overledenen circa 37% kiest voor een teraardebestelling (begraving). Van dit percentage, gaat Brana ervan uit dat 10 % kiest voor begraven in de natuur. Voor Natuurbegraafplaats Weerterland komt dit dus neer op 37 begrafenissen per jaar. Daarnaast blijkt bij andere natuurbegraafplaatsen dat ook mensen van grotere afstand komen. Een natuurbegraafplaats aan de Herenvennenweg ligt ook dicht bij de gemeenten Bocholt, Hamont-Achel, Pelt en Bree in België. Ook vanuit deze gemeenten kunnen bewoners begraven worden op de natuurbegraafplaats aan de Herenvennenweg. Rekening houdend met vergrijzing en de interesse vanuit buiten de regio, is een prognose van 50 natuurbegrafenissen per jaar als uitgangspunt gehanteerd.

Recent is door de gemeente Nederweert een bestemmingsplan vastgesteld ten behoeve van een natuurcrematorium aan de rand van het Weerterbos. Dit betreft een crematorium in de natuur met strooivelden, gedenkbomen en beperkte ruimte voor natuurbegraven van circa 2 ha. In hoofdzaak spreekt dit plan een andere doelgroep aan, waardoor geen sprake is van directe concurrentie. Wanneer door deze ontwikkeling toch de vraag naar grafrechten zou afnemen, betekent dit dat er minder begrafenissen per jaar plaatsvinden. Het gevolg hiervan is dat de natuurbegraafplaats een langere looptijd heeft.

Het gebied van circa 11,73 ha groot aan de Herenvennenweg, zie onderstaande afbeelding, wordt gezien als een geschikte locatie als natuurbegraafplaats. Het (te versterken) landschap is hierbij leidend voor de inrichting van de natuurbegraafplaats. In combinatie met het versterken van lokale natuurwaarden komt een sfeervolle, intieme natuurbegraafplaats tot stand, overeenkomstig met de criteria van de brancheorganisatie (Brana). Deze brancheorganisatie verplicht haar leden onder andere om het natuurbeleid- en beheer op basis van een gecertificeerd natuurbeheerplan uit te voeren, dat gericht is op het in stand houden en verbeteren van de kwaliteit van natuur, bos en bodem en van de biodiversiteit.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft een aantal percelen (kadastraal bekend als sectie K, percelen 2868, 2870, 2872 en 4705) aan de Herenvennenweg te Weert. Het plangebied wordt doorsneden door de Kruisbergenweg. Deze weg maakt verder geen onderdeel uit van het planvoornemen. De percelen zijn nu hoofdzakelijk in gebruik als bosperceel met aan de oost- en westzijde twee kleine delen zonder opgaande beplanting en een landbouwperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPNatuurbegraaf-VO01_0001.png"

Afbeelding: Begrenzing van de beoogde natuurbegraafplaats aan de Herenvennenweg, Kruisbergenweg en de Heihuisweg te Weert (bron luchtfoto: PDOK).

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan 'Buitengebied 2011, 1e herziening', vastgesteld op 27 mei 2015
  • Bestemmingsplan 'Buitengebied 2011', vastgesteld op 26 juni 2013

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011, 1e herziening' heeft verder geen betrekking op het bosgebied.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' gelden ter plaatse van het plangebied de volgende bestemmingen en aanduidingen:

  • Agrarisch
  • Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
  • Bos
  • Waarde - Archeologie middelhoog
  • Waarde - Beekdallandschap
  • Waarde - Ecologie
  • reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
  • reconstructiewetzone - verwevingsgebied

Het voorgenomen initiatief past niet binnen de ter plaatse geldende bestemmingen. Qua functie past het natuurbegraven hier niet binnen en ook qua bebouwingsmogelijkheden past het initiatief niet binnen de geldende enkelbestemmingen. Wat betreft de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie middelhoog' en gelezen de aard en grootte van het plan is een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Zie hiervoor 5.1 Archeologie en cultuurhistorie. Op de voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De onderliggende bestemming 'Bos' staat dit ook niet toe. De gebiedsaanduidingen met betrekking tot de reconstructiewetzone is voor voorliggend initiatief niet relevant.

Gezien de ter plaatse geldende bestemmingen dient een herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2011 plaats te vinden.

1.4 Leeswijzer

Het eerste hoofdstuk voorziet in de aanleiding en het doel van voorliggend bestemmingsplan. Ook wordt de ligging van het plangebied en het geldende bestemmingsplan kort omschreven. Het tweede hoofdstuk behandelt het relevante beleid op zowel rijks, provinciaal, als gemeentelijke niveau. Navolgend wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven in hoofdstuk 3 en de toekomstige situatie in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 behandelt alle relevantie sectorale aspecten. Dit zijn zowel milieutechnische als planologische aspecten, daar waar nodig ondersteund met een onderzoek. De juridische planopzet is toegelicht in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 gaat in op de financiële en maatschappelijke haalbaarheid van het plan. Het laatste hoofdstuk gaat in op de in het kader van voorliggend plan te doorlopen procedure.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Het beschrijven van het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beperkt zich tot die aspecten die ruimtelijk relevant zijn voor dit bestemmingsplan. Ten aanzien van deze aspecten is het van toepassing zijnde beleid samengevat.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, heeft de rijksoverheid de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. In de NOVI wordt een toekomstbeeld geschetst van een Nederland:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. In totaal zijn er 21 nationale belangen geformuleerd. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeemverantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden hiervan zijn het:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
  • Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • Zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  • Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.

Relevantie voor het plan

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn geen nationale belangen zoals genoemd in het NOVI in het geding. Er is slechts sprake van een lokale ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling is kortom niet in strijd met de NOVI.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro). Het Barro is met de aanvulling op 1 oktober 2012 volledig in werking getreden. In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

Het gaat om de volgende nationale belangen:

  • 1. Rijksvaarwegen.
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam.
  • 3. Kustfundament.
  • 4. Grote rivieren.
  • 5. Waddenzee en waddengebied.
  • 6. Defensie.
  • 7. Hoofdwegen.
  • 8. Landelijke spoorwegen.
  • 9. Elektriciteitsvoorziening.
  • 10. Ecologische Hoofdstructuur.
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) en,
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Aan bovengenoemde onderwerpen zijn in het Barro deels al regels gekoppeld, deels zijn enkele onderwerpen nog open gelaten. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Relevantie voor het plan

Geen sprake is van een project met nationale belangen. Derhalve voldoet het planvoornemen aan het Barro.

2.1.3 Natura 2000, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden

De Europese Unie (EU) heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van biologische, esthetische, genetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de EU het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit.

Het netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Natura 2000 schrijft ook maatregelen van soortenbescherming voor. In Nederland zijn deze maatregelen vertaald in de Wet natuurbescherming. Middels dit regime ziet de wetgever toe op de bescherming van zeldzame diersoorten en hun leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPNatuurbegraaf-VO01_0002.png"

Afbeelding: ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied Weerter- en Budelerbergen & Ringselven, weergegeven in groen en blauw. Het groene deel van het Natura 2000-gebied is aangewezen als Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Het blauwe deel van het Natura 2000-gebied is aangewezen als Vogelrichtlijn.

Relevantie voor het plan

De planlocatie ligt op circa 860 meter ten oosten van het Natura 2000-gebied Weerter en Budelerbergen & Ringselven. Gezien de afstand en de aard van het planvoornemen dient onderzocht te worden of directe nadelige invloed op het Natura2000-gebied plaats vindt. Verdere toetsing is opgenomen in paragraaf 5.5. Overigens zijn de aangewezen Vogel- en Habitatrichtlijngebieden juridisch beschermd via de Wet natuurbescherming.

2.1.4 Wet natuurbescherming

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de ‘Wet natuurbescherming’ (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming heeft voor wat betreft gebiedsbescherming betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid 

De provinciale groenstructuur, bestaande uit beschermingszones van verschillende typen (waaronder het Natuurnetwerk en de Groenblauwe mantel), is ruimtelijk vastgelegd in de provinciale Omgevingsvisie Limburg. Het Natuurnetwerk vormt het netwerk aan bestaande natuurgebieden (voormalige EHS) en nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden.

De beheergebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot de Groenblauwe mantel. In het Provinciaal Natuurbeheerplan zijn de na te streven doelen weergegeven op het gebied van (agrarisch) natuur- en landschapsbeheer. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPNatuurbegraaf-VO01_0003.png"

Afbeelding: ligging plangebied ten opzichte van de provinciale natuur- en landschapszones.

Soortenbescherming vanuit de Wet natuurbescherming

Soortenbescherming vanuit de Wet natuurbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of

vrijstelling is verleend.

Relevantie voor het plan

De beoogde ontwikkeling betreft het inrichten van een natuurbegraafplaats met bijbehorende voorzieningen in een gebied met natuurwaarden. Zoals in paragraaf 2.1.3 is gesteld, ligt het plangebied niet in een Natura 2000-gebied, maar is invloed niet zonder meer uit te sluiten. Daarbij ligt het projectgebied in het Natuurnetwerk en de Groenblauwe mantel. Derhalve is onderzoek uitgevoerd en verdere toetsing opgenomen onder paragraaf 5.5.

2.1.5 Wet op de lijkbezorging

De wet op de lijkbezorging regelt de lijkbezorging in ruime zin. Hieronder vallen onderdelen zoals de locatie en beheer van een bijzondere begraafplaats. De wet geeft aan dat een bijzondere begraafplaats kan worden aangelegd en in stand kan worden gehouden door een privaatrechtelijke rechtspersoon. De wet regelt voorts dat de gemeenteraad bevoegd gezag is in het aanwijzen van de locatie van de begraafplaats. De wet schrijft daarnaast voor dat er een register dient te worden bijgehouden met de begraven lijken en een nauwkeurige aanduiding van de plaats waar zij begraven zijn.

Relevantie voor het plan

In de administratie van de natuurbegraafplaats zal een register worden bijgehouden van de exacte locatie van de reserveringen en de begravingen op de natuurbegraafplaats. Dit wordt gedaan omdat er na verloop van tijd geen zichtbare herkenningspunten meer zullen zijn op de plek van het graf.

2.1.6 Besluit op de lijkbezorging

Het besluit op de lijkbezorging regelt onder meer de wijze van begraven en de inrichting van het graf. Zo regelt dit besluit dat bij het begraven geen gebruik mag worden gemaakt van kunststof of metalen omhulsels. Dit sluit aan bij het concept van 'natuurbegraven', waarbij alleen gebruik gemaakt mag worden van materialen die gemakkelijk afbreken en vergaan in de bodem. Reeds bij het samenstellen van medicijnen wordt rekening gehouden met het voorkomen van belasting van het milieu i.r.t. begrafenissen (bron: Molenaar et al., 2009; Alterra-rapport 1789 & onderzoek RIVM i.o.v. VROM Inspectie 1997).

Er zijn diverse uitgangspunten waar rekening mee gehouden dient te worden bij de inrichting van een graf. Zo wordt aangegeven dat er minimaal 65 centimeter grond bovenop de kist of het omhulsel moet worden aangebracht. In het geval van de natuurbegraafplaats wordt er op minimaal 1,75 meter begraven. De afstand tussen kisten bedraagt minimaal 30 centimeter. Daarnaast zal de kist of het omhulsel zich 30 centimeter boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand moeten begeven. In het besluit wordt tevens aangegeven dat de afstand van een graf tot aan de erfafscheiding ten minste één meter dient te bedragen. Ook hier is bij de inrichting van de begraafplaats rekening mee gehouden. Het gemiddeld hoogste grondwater (GHG) is minimaal 2 m dieper dan maaiveld (zie 5.9 en Bijlage 8 waterparagraaf)

Relevantie voor het plan

In het gebied waar de graven worden gesitueerd is een de gemiddeld hoogste grondwaterstand dieper dan 2 m. In het besluit wordt tevens aangegeven dat de afstand van een graf tot aan de erfafscheiding ten minste één meter dient te bedragen. Ook hier wordt bij de inrichting van de begraafplaats rekening mee gehouden.

2.1.7 Inspectierichtlijn Lijkbezorging, 3e herziene druk

De inspectierichtlijn lijkbezorging kan worden gezien als een advies van de inspectie van de volksgezondheid voor de milieu hygiënische aspecten van de lijkbezorging. In deze richtlijn worden adviezen gegeven over het tegengaan van bodem- en grondwaterverontreiniging, onvolledige lijkvertering en hinderaspecten.

In de richtlijn komt naar voren dat een bodem van zand- of zavelgrond het meest geschikt is voor een begraafplaats. Ook wordt aangegeven dat de afstand tussen de begraafplaats en een woning, 20 tot 30 meter dient te bedragen en er een erfafscheiding dient te zijn die de privacy waarborgt. Verder wordt in deze inspectierichtlijn aangegeven dat geluidshinder vanuit de nabije omgeving voorkomen dient te worden. Het is bijvoorbeeld ongewenst dat een begrafenis(toespraak) door geluidhinder wordt verstoord. Er moet daarom worden gestreefd naar een geluidbelasting van niet meer dan 40 dB(A). Technische adviezen voor de inrichting van begraafplaatsen en graven (september

2014).

De bijlage ‘Technische adviezen voor de inrichting van begraafplaatsen en graven’ behorend bij de Inspectierichtlijn Lijkbezorging is onlangs geactualiseerd. In deze bijlage zijn adviezen voor de inrichting van begraafplaatsen opgenomen waaronder adviezen over een adequaat ontwaterings- en afwateringssysteem. In de bijlage is opgenomen dat “de grond- en grondwatercriteria bij natuurbegraven geen belemmerende thema's zijn omdat bij natuurbegraven sprake is van eeuwigdurende grafrust en ruiming op natuurbegraafplaatsen daardoor niet aan de orde is”. Vanwege onder andere het feit dat lichamen niet worden geruimd is de intensiteit van begraven op een natuurbegraafplaats immers veel lager dan op een reguliere begraafplaats. De inrichtingsadviezen over ontwaterings- en afwateringssystemen zijn derhalve conform de bijlage Technische adviezen voor de inrichting van begraafplaatsen en graven’ voor natuurbegraafplaatsen niet van toepassing.

Relevantie voor het plan

Met de adviezen uit de inspectierichtlijn lijkbezorging wordt bij de inrichting van de natuurbegraafplaats nadrukkelijk rekening gehouden. Omdat sprake is van een natuurbegraafplaats in een bos is goede inpassing een voorwaarde. Tevens zorgt het bos ervoor dat de de privacy van het terrein gewaarborgd wordt en het zicht vanaf de openbare weg en omliggende gebouwen beperkt wordt. Van geluidsoverlast op de natuurbegraafplaats zal geen sprake zijn, omdat de dichtstbijzijnde bebouwing is gelegen op minimaal 100 meter afstand van de plangrens. Ook tot de infrastructuur in de omgeving kan voldoende afstand in acht worden genomen. Aan het afstandscriterium voor een burgerwoning wordt ruimschoots voldaan. Bij de realisatie van de natuurbegraafplaats wordt de vereiste begravingsafstand tot de gemiddeld hoogste grondwaterstand uit het Besluit op de Lijkbezorging in acht genomen.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Limburg

Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van de provincie Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. De Omgevingsvisie Limburg is per 25 oktober 2021 in werking getreden.

De provincie onderscheidt in deze omgevingsvisie drie hoofdopgaven. Deze opgaven spelen Limburg-breed, de accenten verschillen echter per gebied en per sector. De hoofdopgaven zijn:

  • 1. Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving
    • a. in stedelijk c.q. bebouwd gebied
    • b. in landelijk gebied
  • 2. Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie (inclusief landbouwtransitie)
  • 3. Klimaatadaptatie en energietransitie

Verder worden de volgende Limburgse principes genoemd:

  • Gestreefd wordt naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving. De inrichting en ontsluiting van gebieden nodigt uit tot ontmoeten, recreëren en maatschappelijke betrokkenheid.
  • De kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal. Een gebiedsgerichte aanpak is de basis voor samenwerking met andere partijen en initiatiefnemers. Er is dus ruimte voor maatwerk.
  • Meer stad, meer land. De variatie in gebieden wordt gekoesterd. Stedelijke functies worden geconcentreerd in compacte steden en dorpen. Landelijke gebieden worden als tegenhanger van de drukkere stedelijke gebieden ontwikkeld.
  • Er wordt zorgvuldig omgegaan met de ruimte en voorraden, zowel onder- als bovengronds. Er wordt ingezet op een sociaaleconomische ontwikkeling zonder vraagstukken af te wentelen naar de volgende generaties. In lijn met de Omgevingswet wordt uitgegaan van het voorzorgsbeginsel; preventief handelen, milieuaantastingen bij voorrang aan de bron bestrijden en de vervuiler betaalt. In de afwegingen wordt naast de impact op mens, economie en welvaart ook de impact op de omgeving en het milieu betrokken. Gestreefd wordt naar functiecombinaties en het optimaal benutten van bestaande functies. Er wordt gericht op het voorkomen van afval en het bewust gebruik maken van natuurlijke voorraden grondstoffen, fossiele brandstoffen en water. Ingezet wordt op hernieuwbare grondstoffen en het streven naar een circulaire economie. Verder wordt zorgvuldig omgegaan met archeologie en geologie.

De principes zijn vertaald in een algemene zonering, waarbij in z'n algemeenheid een onderscheid wordt gemaakt in landelijke gebieden, bebouwde gebieden en infrastructuren. Het plangebied maakt onderdeel uit van de landelijke gebieden.

Binnen de landelijke gebieden worden een onderscheid gemaakt in groenblauwe mantel, Natuurnetwerk Limburg (incl. Natura 2000-gebieden) en buitengebied.

Het plangebied ligt grotendeels binnen het Natuurnetwerk Limburg en deels binnen de groenblauwe mantel en het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPNatuurbegraaf-VO01_0004.png"

Afbeelding: kaart 'Limburgse principes', met rood omlijnd de begrenzing van het plangebied.

Het Natuurnetwerk Limburg is het Limburgse deel van het Nationaal Natuurnetwerk. Dit netwerk heeft een belangrijke functie voor de biodiversiteit. Het fungeert daarnaast als belangrijke recreatiezone en als drager van de landschappelijke structuur samen met het cultureel erfgoed. Binnen het Natuurnetwerk Limburg liggen 23 Natura 2000-gebieden. Maar ook in de directe omgeving in aangrenzende provincies en landen zijn Natura 2000-gebieden aanwezig. Het terugdringen van de stikstofbelasting vanuit de omgeving staat hier onder meer centraal

De groenblauwe mantel omvat onder andere het Maasdal en de landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle beekdalen. Ook het klimaatadaptief maken van het watersysteem staat centraal en zijn kansen voor natuurwaarden en landschapskwaliteit in combinatie met andere functies zoals landbouw en vrijetijdseconomie.

De hoger gelegen zandgronden in Noord- en Midden-Limburg en de plateaugebieden van Zuid-Limburg vormen samen het zogenaamde buitengebied. Hier liggen grote transitieopgaven in verband met de problemen rond onder andere stikstof en fijnstof. Er zijn kansen voor een breed scala aan vormen van landbouw, maar ook voor andere functies waaronder vrijetijdseconomie. Aangegeven is dat een breed scala aan grondgebruiksvormen mogelijk is, rekening houdend met de ruimteclaims vanuit de verschillende transitieopgaves.

Daarnaast is het plangebied gelegen in een boringsvrije zone, het grondwaterlichaam Slenk-Diep en een strategische grondwatervoorraad Zand Maas. De ligging binnen deze zones vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling aangezien geen diepe grondboringen of grondwateronttrekkingen voorzien zijn.


Relevantie voor het plan

Een aanzienlijk deel van het plangebied valt samen met het 'Natuurnetwerk Limburg'. Voor de impact van de natuurbegraafplaats op de aanwezige natuurwaarden is nader onderzoek uitgevoerd en is overleg gevoerd met de provincie. De verdere uitwerking en verantwoording is uitgewerkt in paragraaf 5.5.

Ter plaatse van het deel van het plangebied dat samenvalt met de 'groenblauwe mantel' worden het ontvangstgebouw en parkeerterrein voorzien. Sprake is van een klein perceel met een oppervlakte van 0,56 hectare dat nu in gebruik is als agrarisch perceel. De beoogde inrichting heeft een zeer beperkte impact op de landschapswaarden van dit perceel. Verdere toelichting over de landschappelijke inpassing is opgenomen in Hoofdstuk 4 en nadere verantwoording is opgenomen onder 2.2.2.


Een beperkt deel van het plangebied valt samen met de zonering 'buitengebied'. De beoogde ontwikkeling van een natuurbegraafplaats wordt gelet op de aard en beperkte impact hiervan op de omgeving, als passend geacht binnen het buitengebied. Doordat de gronden een natuurbestemming krijgen en ook als zodanig worden ingericht, vindt hier feitelijk een kwaliteitsverbetering plaats.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de beleidslijnen van de Omgevingsvisie Limburg.

2.2.2 Omgevingsverordening Limburg

De juridische doorwerking van het provinciale omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.


Het plangebied bevindt zich in zowel in de goudgroene natuurzone (Natuurnetwerk in de Omgevingsvisie Limburg) als de overige door de provincie Limburg aangewezen beschermde gebieden zilvergroene natuurzone en bronsgroene landschapszone (groenblauwe mantel in de Omgevingsvisie Limburg).


Goudgroene natuurzone

De Goudgroene natuurzone is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en (veelal om te vormen) landbouw gebieden met natuurwaarden van (inter-)nationaal belang. Binnen de Goudgroene natuurzone in Limburg worden de volgende situaties onderscheiden:

  • de bestaande bos- en natuurgebieden (waaronder de Habitat-, Vogelrichtlijn gebieden en Natuurbeschermingswet 1998 gebieden);
  • areaaluitbreidingen natuur (waar omzetting van landbouw naar natuur is voorzien);
  • gebieden voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (alleen binnen Natura 2000); en
  • overige functies, die geen natuur zijn of worden, zoals wegen die door het gebied lopen en verspreide bebouwing, vaak agrarische bedrijven (de zgn. bouwblokken) of kloosters.

In de Omgevingsverordening Limburg is in artikel 2.6 'Goudgroene natuurzone' het volgende opgenomen:

Artikel 2.6.1 Begrippen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Goudgroene natuurzone: gebied dat op de kaarten behorende bij deze verordening is aangeduid als Goudgroene natuurzone;
  • b. Wezenlijke kenmerken en waarden Goudgroene natuurzone: voor bestaande natuurgebieden de actueel aanwezige natuurbeheertypen en de nagestreefde natuurdoeltypen en voor te realiseren natuurgebieden de nagestreefde n zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het Provinciaal Natuurbeheerplan.


Artikel 2.6.2 Bescherming Goudgroene natuurzone

Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied dat deel uitmaakt van de Goudgroene natuurzone, maakt geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten.


Artikel 2.6.3 Ontwikkelingen van groot openbaar belang

Het verbod van artikel 2.6.2 is niet van toepassing op nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten, indien:

  • a. er sprake is van een groot openbaar belang;
  • b. er geen reële alternatieven zijn en
  • c. uit het ruimtelijk plan blijkt dat en hoe negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en voor het overige worden gecompenseerd, waarbij:
    • 1. de compensatie niet mag leiden tot verlies van areaal, samenhang en kwaliteit van de wezenlijke kenmerken en waarden; en
    • 2. de compensatie plaatsvindt:
      • op financiële wijze of
      • in natura in nog niet gerealiseerde delen van de Goudgroene natuurzone


Artikel 2.6.4 Saldobenadering bij samenhangende ontwikkelingen

  • 1. Het verbod van artikel 2.6.2 is niet van toepassing bij een combinatie van onderling samenhangende activiteiten, waarvan één of meer afzonderlijk een negatief effect hebben op de Goudgroene natuurzone, maar waarvan de gecombineerde uitvoering leidt tot een verbetering van de kwaliteit en samenhang van de Goudgroene natuurzone op gebiedsniveau.
  • 2. Toepassing van de saldobenadering als bedoeld in het eerste lid, vindt alleen plaats, indien:
    • a. de combinatie van plannen, projecten of handelingen binnen één samenhangende gebiedsvisie wordt gepresenteerd;
    • b. per saldo sprake is van verbetering van de natuurwaarden in en rond het gebied, waarbij de samenhang van de Goudgroene natuurzone verbetert;
    • c. ten aanzien van de te nemen maatregelen ter verbetering van de natuurwaarden in de gebiedsvisie wordt aangegeven:
      • de aard, omvang, locaties en tijdvak van realisatie van deze maatregelen, en
      • op welke wijze deze maatregelen feitelijk en planologisch duurzaam worden geborgd.
    • d. de uitvoering van deze visie voldoende is gegarandeerd;
    • e. de kwaliteitswinst niet wordt gefinancierd uit reguliere middelen voor realisatie van de Goudgroene natuurzone.


Artikel 2.6.5 Kleinschalige ingrepen

  • 1. Het verbod van artikel 2.6.2 is niet van toepassing op een individuele, kleinschalige ingreep die leidt tot een verbetering van de Goudgroene natuurzone in het desbetreffende gebied.
  • 2. Toepassing van het eerste lid vindt alleen plaats indien uit het ruimtelijk plan blijkt dat:
    • a. de voorgestelde ingreep slechts leidt tot een beperkte aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en samenhang van de Goudgroene natuurzone in het desbetreffende gebied;
    • b. de voorgestelde ingreep leidt tot een kwalitatieve versterking van de Goudgroene natuurzone;
    • c. de oppervlakte natuur van de Goudgroene natuurzone ten minste gelijk blijft, en
    • d. de kwaliteitswinst niet wordt gefinancierd uit reguliere middelen voor realisatie van de Goudgroene natuurzone;

Artikel 2.6.6 Wijzigen van de begrenzing

Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van de Goudgroene natuurzone wijzigen:

  • 1. teneinde de ecologische kwaliteit te verbeteren, voor zover
    • a. de oorspronkelijke kwalitatieve en kwantitatieve ambities van de Goudgroene natuurzone worden behouden of versterkt;
    • b. vaststaat welk onderdeel van de Goudgroene natuurzone verdwijnt en op welke alternatieve locatie dit onderdeel wordt gerealiseerd en
    • c. de oppervlakte natuur van de Goudgroene natuurzone ten minste gelijk blijft.
  • 2. na toepassing van artikel 2.6.3 tot en met 2.6.5.


Artikel 2.6.7 Beleidsregels

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen beleidsregels vast voor wijze waarop invulling wordt aan de bepalingen van de artikelen 2.6.3 tot en met 2.6.5.
  • 2. Gedeputeerde Staten stellen beleidsregels vast voor de wijze waarop de compensatie als bedoeld in artikel 2.6.3 dient te worden uitgevoerd.

Relevantie vaor het plan

De Goudgroene natuurzone wordt op basis van de regeling zoals deze zijn opgenomen in de verordening kortom beschermd tegen ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten. Dat wil niet zeggen dat er nooit iets anders kan binnen de Goudgroene natuurzone dan natuurontwikkeling. Er zijn uitzonderingen mogelijk. In het geval van voorliggend plan is sprake van een naaldbos met weinig bijzondere natuurwaarden. Zoals aangegeven in paragraaf 5.5 zorgt de omvorming tot natuurbegraafplaats voor een verbetering van de natuurlijke waarden van het bos en is aangetoond dat de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied niet aangetast worden.

Ondanks deze conclusie is Stichting Natuurbegraven Weerterland met de provincie Limburg overeengekomen, dat in het kader van de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats een

extra kwaliteitsimpuls wordt geleverd ter verbetering van de Goudgroene natuurzone op basis van artikel 2.6.5 'kleinschalige ingrepen' uit de Omgevingsverordening Limburg 2014, zoals hierboven beschreven. In het voorliggende geval wordt namelijk voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 2.6.5 'kleinschalige ingrepen' aangezien:

  • a. uit Bijlage 6 'Verkennend flora en fauna onderzoek' is gebleken dat in de huidige situatie binnen het plangebied sprake is van een naaldbos met weinig bijzondere, voor goudgroene natuurzone kenmerkende, natuurwaarden. Daarnaast is conform Bijlage 1 'Plan van aanpak Natuur'slechts sprake van een tijdelijke aantasting van 0,04% van het totale plangebied.
  • b. de initiatiefnemer over gaat tot financiële compensatie op grond van de beleidsregel natuurcompensatie en de Omgevingsverordening Limburg 2014, welke door de provincie wordt geinvesteerd om de Goudgroene natuurzone te versterken.
  • c. uit de 'Plan van aanpak Natuur' blijkt dat door de realisatie van het planvoornemen in totaal 4.274 m² Goudgroene natuurzone wordt aangetast, hetgeen resulteert in een natuurcompensatie van 0,713 ha. te ontwikkelen Goudgroene natuurzone.
  • d. de kwaliteitswinst niet wordt gefinancierd uit reguliere middelen voor realisatie van de Goudgroene natuurzone.

De afspraken over de extra kwaliteitsimpuls zijn vastgelegd in een overeenkomst. De provincie Limburg realiseert de extra kwaliteitsimpuls. De overeenkomst dient getekend te zijn door alle partijen voor terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. De overeenkomst gaat in op het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.


Bronsgroene landschapszone

De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf. In de Omgevingsverordening staat hierover het volgende: "De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Bronsgroene landschapszone, bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.".

Relevantie voor het plan

Het terreindeel dat onderdeel uitmaakt van de bronsgroene landschapszone heeft een groen karakter en kan algemeen beschouwd worden als een kleinschalig (0,56 hectare) open terrein omgeven door een bomenrij en bos. Geen sprake is van cultuurhistorisch erfgoed of reliëf. De beoogde nieuwe inrichting voorziet in de realisatie van een kleinschalig ontvangstgebouw ter plaatse van de bronsgroene landschapszone. Het ontvangstgebouw wordt landschappelijk ingepast opdat het aansluit op de directe omgeving. Op basis van voorgaande en de landschappelijke inpassing zoals omschreven in Hoofdstuk 4 worden geen negatieve effecten verwacht op de bronsgroene landschapszone.

Bovendien zorgt de realisatie van de natuurbegraafplaats en de omvorming naar een gevarieerd inheems natuurbos voor een positief effect voor het gebied. Voor de uitgebreide toelichting wordt verwezen naar paragraaf 5.5 van deze toelichting en Bijlage 1 Duurzame gebiedsontwikkeling Natuurbegraafplaats Weerterland'. Het voorgaande staat de planvorming en de realisatie van de natuurbegraafplaats niet in de weg.

Boringsvrije zone Roerdalslenk III
Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied ligt binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk (niveau III). Het is in het gebied Roerdalslenk verboden een boorput of een bodemenergiesysteem te maken of te hebben of de grond te roeren, dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei. Daarnaast is het verboden om werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de Bovenste Brunssumklei kunnen aantasten. Het voornemen tot het maken van een boorput, het aanleggen van een bodemenergiesysteem of het roeren van grond in de Roerdalslenk dieper dan 80 meter in zone III tot aan de Bovenste Brunssumklei dient vier weken tevoren schriftelijk te worden gemeld aan gedeputeerde staten.

Relevantie voor het plan

Met betrekking tot het planvoornemen zijn geen diepe grondboringen voorzien. Het initiatiefvormt derhalve geen belemmering voor de boringsvrije zone Roerdalslenk III.

2.2.3 Ontwerp Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 (regels inzake o.a. wonen en zonne-energie)

Op 17 december 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Limburg (2021) vastgesteld. Deze verordening is gebaseerd op artikel 2.6 van de Omgevingswet. Op het tijdstip van vaststelling van die verordening was de verwachting dat de Omgevingswet op 1 juli 2022 in werking zou treden. Inmiddels is de inwerkingtredingsdatum van de wet verschoven naar 1 januari 2023. De nieuwe omgevingsverordening kan niet eerder in werking treden dan de Omgevingswet. Tot dat tijdstip blijft de Omgevingsverordening Limburg 2014 gelden. Aangezien de Omgevingsverordening Limburg (2021) grotendeels een beleidsneutrale omzetting is van de Omgevingsverordening Limburg 2014, maakt het voor de meeste onderwerpen inhoudelijk weinig verschil of de ene of de andere verordening van kracht is. De Omgevingsverordening Limburg (2021) bevat echter een aantal onderwerpen die nieuw waren, dan wel aanmerkelijk inhoudelijk gewijzigd, namelijk instructieregels met betrekking tot:

  • Wonen;
  • Huisvesting internationale werknemers;
  • Na-ijlende effecten steenkoolwinning;
  • Zonne-energie.

Het uitstel van de Omgevingswet maakt het wenselijk dat deze onderwerpen ook al geregeld worden in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Daarom is per 29 maart 2022 de 'Ontwerp Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014' ter inzage gelegd.

Relevantie voor het plan

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op een natuurbegraafplaats. In het 'Ontwerp Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 zijn geen instructieregels opgenomen voor een dergelijke ontwikkeling. Het planvoornemen is kortom niet in strijd met hetgeen in de verordening is opgenomen.

2.2.4 Cultuurhistorische Waardenkaart

De provincie Limburg hecht veel waarde aan haar grote schat aan cultuurhistorie. Daarom heeft de provincie het initiatief genomen om het archeologisch, bouwhistorisch, en de historische geografie te inventariseren, en voor de hele provincie Limburg te presenteren. Het resultaat van deze inventarisatie is de Cultuurhistorische Waardenkaart Limburg. De inventarisatiegegevens van de Cultuurhistorische Waardenkaart hebben een informatieve- en signaleringsfunctie, en maken de informatie zichtbaar die momenteel voorhanden is over de Limburgse cultuurhistorie.

De Cultuurhistorische Waardenkaart bestaat uit de volgende onderwerpen: archeologie, bouwkunde en historische geografie. De gemeente Weert heeft samen met de gemeente Nederweert de archeologische en cultuurhistorische waarden binnen deze twee gemeenten verder uitgewerkt in de Nota Archeologiebeleid gemeenten Weert en Nederweert.

Relevantie voor het plan

De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op cultuurhistorische waarden. Voor de volledige toetsing wordt verwezen naar paragraaf 5.1.

2.2.5 Het oog van Midden-Limburg Regiovisie 2008-2028

De regiovisie ‘Het oog van Midden-Limburg’ met een aantal onderliggende programmalijnen is een uitkomst van de regionale gebiedsontwikkeling in Midden-Limburg die van start is gegaan na de gemeentelijke herindeling in Midden-Limburg Oost.

De gebiedsvisie richt zich op het creëren van sterke steden en een vitaal platteland. Roermond en Weert zijn de twee steden en zijn daardoor de motor van het gebied. De ontwikkelingen in deze steden staan niet los van het platteland. Het platteland ondergaat een transformatie. In de landbouw is sprake van schaalvergroting en een verdere professionalisering. De intensieve landbouw is een vitale, toekomstbestendige economische tak van formaat. Deze bedrijven dijen langzaam uit waardoor de druk op de bevolking, milieu en infrastructuur steeds verder toeneemt. Clustering van bedrijven is noodzakelijk. In deze strategie worden voor de moderne intensieve veehouderijen kleine hoogwaardige agrarische bedrijfsparken gecreëerd.

De extensieve landbouw ontwikkelt zich, maar stuit op grenzen van beleid en regelgeving. Nieuwe economische dragers dienen zich aan. Het buitengebied wordt in toenemende mate een groene ruimte waarin de functies wonen, werken, landschap, natuur en recreatie nauw verweven zijn. De transformatie van het platteland vraagt om nieuwe condities (ontsluiting, inpassing, ruimte voor groei), De uitdaging: ervoor zorgen dat de verschillende functies elkaar versterken, zodat de economische vitaliteit, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van het platteland behouden blijft.

De visie op de regio is te vertalen tot drie onontkoombare, concrete strategische keuzes:

  • 1. benutten en versterken regionale economie;
  • 2. versterking van de sociale structuur;
  • 3. verbetering van het vestigingsklimaat.

Het programma natuurontwikkeling, landschap en ecologie heeft betrekking op het buitengebied en neemt een belangrijke plaats in. In de regio is naast het grote areaal aan bestaande natuur ook een grote opgave voor de realisatie van de nieuwe natuur. De realisatie hiervan blijft achter bij de doelstellingen. Tot op heden is vaker sprake van een versnippering dan van grootschalige ontwikkeling van natuur. Om de natuurontwikkeling een impuls te geven zou gewerkt moeten worden aan de hand van een eenduidig en robuust plan. Daarbij gaat de voorkeur uit naar het opzetten van een regionaal natuurcompensatiefonds dat zich inzet om op termijn substantiële, robuuste nieuwe natuur te ontwikkelen.

Binnen het landbouwprogramma dient onderscheid gemaakt te worden tussen enerzijds intensivering en schaalvergroting en anderzijds extensivering en verbreding. Het doel is het ontwikkelen van een duurzame intensieve veehouderij en het stimuleren van de extensieve/multifunctionele landbouw. De ontwikkeling van een kleinschalig, hoogwaardig agrarisch bedrijfspark biedt hiervoor, gezien de vaak bij de huidige bedrijven aanwezige fysieke en maatschappelijke grenzen, een realistische oplossing.

Voor gebieden waarin de aanwezige en/of gewenste natuur- en landschapskwaliteiten (bijvoorbeeld in beekdalen) op gespannen voet staan met intensivering van agrarische bedrijfsactiviteiten, dient ruimte gegeven te worden aan agrarische bedrijfsvormen die qua activiteiten harmoniseren met de aanwezige kwaliteiten. Hierbij komen bedrijfsvormen die passen binnen het concept multifunctionele of verbrede landbouw in beeld. De multifunctionele landbouw zorgt voor diversiteit van ondernemerschap en veelzijdige activiteiten op het platteland. Deze ondernemers spelen in op de behoeften van burgers en dragen bij aan de realisatie van maatschappelijke waarden, zoals een aantrekkelijk landschap (groen/blauwe diensten), gevarieerde recreatiemogelijkheden, adequate zorgfaciliteiten en streekproducten.

Relevantie voor het plan

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van een natuurbegraafplaats met ontvangstgebouw en parkeerruimte ter plaatse van een bosperceel met een kleine open akker. Het terrein ligt te midden van Resort Ijzeren Man, open agarisch gebied en enkele verspreide woningen. Op korte afstand ligt tevens de centrale zandwinning van Weert. Gesteld wordt dat sprake is van snippernatuur zonder dat er kansen zijn op het aan te sluiten op grootschalige natuur. Daarbij is sprake van een extensieve functie, waarbij het terrein enkel gebruikt wordt als natuurbegraafplaats. Bij de inrichting van de paden wordt rekening gehouden met de aanwezige bomen en natuurwaarden. Derhalve blijft zoveel natuur als mogelijk is behouden. Wel zal een deel van de gronden die gelegen zijn binnen de Goudgroene natuurzone (tegenwoordig Natuurnetwerk, zie paragraaf 2.2.1) worden gecompenseerd. Bovendien blijft het terrein van de buitenzijde grotendeel ongewijzigd, enkel de oprichting van een ontvangstgebouw laat blijken dat op het perceel een functiewijziging heeft plaatsgevonden. De potentiele schade aan het landschap is derhalve te verwaarlozen.

2.2.6 Programma economische structuurversterking

Het programma economische structuurversterking is voor de regio Hoge Dunk opgesteld. De regio Hoge Dunk bestaat uit de gemeenten Cranendonck, Weert, Leudal en Nederweert. De uitvoeringsorganisatie wilt een substantiële bijdrage leveren aan:

  • een klantgerichte dienstverlening aan bestaande en nieuw te vestigen bedrijven;
  • het verbeteren van het ondernemers- en vestigingsklimaat;
  • het versterken van de economische structuur van de ‘Hoge Dunk regio’.

De Hoge Dunk is een uniek economisch intergemeentelijk samenwerkingsverband tussen de overheid en het bedrijfsleven met een regionaal en bovenprovinciaal schaalniveau. Doelen van de regio Hoge Dunk zijn:

  • creëren van een hoogwaardig vestigingsklimaat;
  • kwalitatief hoogwaardige bedrijvigheid;
  • een hoge mate van werkgelegenheid.

In het programma economische structuurversterking wordt ingezet op het stimuleren van (nieuwe) economische activiteiten en het faciliteren van projecten gericht op het versterken van de bestaande bedrijvigheid, de economische dragers van de regio Hoge Dunk.

Relevantie voor het plan

De beoogde ontwikkeling betreft het mogelijk maken van een natuurbegraafplaats op een bosperceel. Natuurbegraven past in de hedendaagse ontwikkelingen om in meer samenhang met de natuur te leven. In de omgeving van Weert is op dit moment nog geen mogelijkheid tot natuurbegraven. Derhalve is sprake een nieuwe, toekomstgerichte functie die zorgt voor werkgelegenheid en een uitbreiding van de aanwezige voorzieningen voor Weert en omgeving.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Weert 2025

Op 11 december 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Weert 2025 vastgesteld. De Visie op het Stadshart maakt deel uit van de structuurvisie.

In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Weert doet dat voor de periode tot 2025 en voor het hele grondgebied van de gemeente Weert. De visie is opgebouwd rond de thema’s:

  • 1. Prettige woongemeente voor jong en oud
  • 2. Groenste stad met een grote toeristisch-recreatieve aantrekkingskracht
  • 3. Uitnodigend, bruisend centrum
  • 4. Hoogwaardige bedrijvigheid, dienstverlening en innovatie

Grote lijn Structuurvisie Weert 2025  

Om Weert aantrekkelijk te houden, moet duurzaam worden geïnvesteerd in de toekomst. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei.

De Structuurvisie doet uitspraken over bijvoorbeeld de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven en de verbetering van de winkelstructuur in het oosten van Weert. De versterking van toerisme en recreatie in de stad, de verruiming van de bestemming op enkele bedrijventerreinen en de versterking van de groenstructuur komen eveneens aan bod. Verder maakt beleid voor ontwikkelingen in het buitengebied in de vorm van het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert hiervan deel uit.

De Structuurvisie heeft geen directe rechtsgevolgen, bestemmingsplannen hebben dat wel. Een uitvoeringsprogramma maakt deel uit van de structuurvisie.

Tot slot maakt de Visie op het Stadshart deel uit van de structuurvisie. Speerpunten zijn het vergroten van de belevingswaarde en de ontmoetingsfunctie van het stadshart. Ontwikkelingen zoals de toenemende leegstand worden in de visie meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPNatuurbegraaf-VO01_0005.png"

Afbeelding: uitsnede visiekaart met ligging plangebied in rood.

Op de visiekaart van de structuurvisie is de locatie voor het grootste gedeelte aangeduid als ‘Bos- en mozaïeklandschap’ en voor een klein deel als ‘Beekdalenlandschap en laagtes’.

Het bos- en mozaïeklandschap is een verzameling van structuren en functies met een hoofdzakelijk bosrijk karakter. Het belang voor deze landschappen is dat de groene structuur behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. Voorliggend plan voorziet voor het deel van het plangebied dat nu bos is de inrichting van een natuurbegraafplaats. Het uitgangspunt van een natuurbegraafplaats is dat mens in harmonie met de natuur zijn laatste rustplaats vindt. Geheel in die lijn worden in het bosgebied paden vrijgemaakt waarbij de posities van bomen leidend zijn. Rondom de randen van het plangebied wordt waar nodig de natuurbegraafplaats versterkt met randbeplanting met bomen. Dit biedt ook kansen om de bestaande natuurwaarden te versterken.

Het beekdalenlandschap (zones rondom de beken) is het decor voor diverse activiteiten, zoals water en agrarische natuur, cultuurhistorie, kleinschalige landschapselementen en bij voorkeur grondgebonden (biologische) landbouw. Het deel van het plangebied kan worden beschouwd als een laagte met beperkte natuurwaarden, wat tevens geen deel uit maakt van omliggende grotere structuren. Het beoogde plan voorziet in de realisatie van het ontvangstgebouw met parkeergelegenheid voor dit deel van het terrein waarbij sprake is van een minimale impact. Middels een landschappelijke inpassing worden de landschappelijke kwaliteiten beschermd.

Naast de bescherming van de landschappelijke kwaliteiten zorgt de natuurbegraafplaats ook voor een verbreding en verbetering van het voorzieningenaanbod van Weert. Doordat sprake is van een andere vorm van begraven geeft dit een verbreding voor de voorzieningen die beschikbaar zijn in Weert. Bovendien is natuurbegraven, zoals de naam al zegt, een combinatie van natuurbeleving- en behoud in combinatie van een laatste rustplaats. Het combineren van de functies zorgt derhalve voor kwalitatief hoogwaardig gebruik.

 

Relevantie voor het plan

Hoewel de aanleg van een natuurbegraafplaats niet als zodanig concreet is benoemd in de gemeentelijke structuurvisie draagt het bij aan de verbreding en verbetering van het voorzieningenaanbod van Weert, waarbij de bestaande structuren en landschap worden gerespecteerd. Derhalve sluit het plan aan op de gemeentelijke structuurvisie.

2.3.2 Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert

Het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert (GKW) maakt deel uit van de op 11 december 2013 vastgestelde Structuurvisie Weert 2025. Het betreft een uitwerking van het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM). Het LKM is opgebouwd uit 10 modules die de gemeente Weert in het GKW heeft overgenomen. Daarnaast heeft de gemeente zelf nog enkele modules toegevoegd. Eén van de modules uit het GKW is de module ‘Overige (gebouwde) functies’. De module is van toepassing in de op de kwaliteitskaart als ‘te behouden’ en ‘te versterken’ gebieden. Het plangebied ligt hoofdzakelijk in een 'te behouden' gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPNatuurbegraaf-VO01_0006.png"

Afbeelding: uitsnede van de met de Tweede partiële herzieing Structuurvisie Weert 2025 geactualiseerde kwaliteitskaart Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert met ligging plangebied in rood omcirkeld.

Voor commerciële voorzieningen die vallen in de module 'Overige (gebouwde) functies' geldt een kwaliteitsbeleid. Er wordt voorzien in maatwerk, waarbij een kwalitatieve benadering uitgangspunt is. De kwaliteit van de ontwikkeling dient objectief beoordeeld te worden. Uit de ruimtelijke afweging moet blijken of vestiging buiten de contour aanvaardbaar is. Zo ja, dan dient de ontwikkeling, naast een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing ter plaatse, per saldo bij te dragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is een kwaliteitsbijdrage verplicht. De hoogte van de kwaliteitsbijdrage is maatwerk, waarbij de gevolgen van de nieuwe bestemming voor de kwaliteit ter plekke en de omgeving moeten worden meegenomen, evenals de waardeverandering door de bestemmingswijziging.

In overleg met de gemeente is bepaald om aansluiting te zoeken bij de module niet-gebiedseigen recreatie, omdat het om een niet intensieve economische activiteit gaat. Hierbij geldt een bijdrage ter hoogte € 25,- per m2.

Vanuit het plan is op te maken dat het te compenseren oppervlakte als volgt is:

-   2.933 Graven   5.866 m²  
-   Ontvangstgebouw   250 m²  
-   Verharding om het gebouw   500 m²  
  Totaal   6.616 m²  

De compensatieopgave GKW bedraagt € 165.400,-

De te leveren tegenprestatie kan op diverse manieren worden geleverd. Bijvoorbeeld door het zelf realiseren van nieuwe landschappelijke beplantingen (natuur) of het storten van een financiële bijdrage in een 'groenfonds'. In het kader van de planvorming voor de natuurbegraafplaats wordt de compensatie in het gebied zelf gezocht op weilanden in de directe omgeving.

Het oppervlakte weiland binnen de eigendom is in totaal 28.093 m2. De uiteindelijke bijdrage wordt verlaagd door de vierkante meters weiland die worden omgezet naar vierkante meters bos. Hiervoor geldt een mindering van € 6,50 per m2.

De tegenprestatie voor het omzetten van weiland naar bos heeft een waarde van € 182.604,50 (28.093 x 6,50). Geconcludeerd wordt dat hiermee wordt voldaan aan de compensatieopgave.

Relevantie voor het plan

Voorliggend plan voldoet aan het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert.

2.3.3 Natuur en landschapsvisie

Op 23 november 2016 is de ‘Natuur en landschapsvisie’ vastgesteld door de gemeenteraad.

Deze Natuur- en landschapsvisie is opgenomen in het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Weert 2025 en vormt in feite een verdieping van de Structuurvisie. De Natuur en landschapsvisie is een koersdocument naar de toekomst toe. Zij heeft de volgende doelen:

  • de huidige kwaliteiten en het streefbeeld van het Weerter landschap vast te leggen;
  • de herkenbaarheid, kennis en identiteit van verleden, heden en toekomst in het landschap te verbijzonderen, te complementeren en te vervolmaken;
  • verbinding te leggen met de maatschappelijke partijen, discussies en de rol van de Participatiegroep daarbij;
  • houvast voor de uitvoering van de visie door initiatief aan te jagen, te enthousiasmeren en de diverse actoren uit te nodigen om te participeren;
  • basis voor de verdere interactie met de Participatiegroep Groen te biede met daarbij aandacht voor houding en gedrag.

Om dit te bereiken is het landschap van Weert beschreven volgens landschapstypen.

Streefbeelden per landschapstype

In de Natuur- en landschapsvisie zijn streefbeelden opgenomen voor de verschillende landschapstypen op basis van de algemene wensbeelden en deze zijn van toepassing op het gehele grondgebied van Weert. Deze algemene omschrijvingen zijn in werkelijkheid niet altijd meer herkenbaar aanwezig. Voorop staat het leesbaar houden van de verschillende landschapstypen als resultaat van de ontstaansgeschiedenis van ons hedendaags landschap. Het gaat daarbij niet zozeer om het terugbrengen van vroegere tijden maar om de kwaliteiten van het oude landschap zichtbaar te houden gebaseerd op de duurzame onderliggende structuren, die het landschap door de eeuwen heen hebben gevormd. Dit kan het gevolg zijn van ruimtelijke transformaties zoals nieuwbouw van woningen, bedrijventerreinen of infrastructuur, ruilverkavelingen, het verdwijnen van bolle akkers en beplantingen, ander grondgebruik, etc.

De streefbeelden zijn beschreven op basis van de landschapstypen volgens het Landschapskader Noord- en Midden-Limburg aangevuld met landschapstypen specifiek voor Weert en het werken aan het gewenste toekomstbeeld.

In de Natuur en landschapsvisie wordt balans gezocht tussen de ontwikkelingsruimte binnen de gemeente en het behoud van de landschappelijke kwaliteiten en historische dragers. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten zowel kwalitatief als kwantitatief bijdragen aan de kwaliteit, diversiteit en belevingswaarde van het gebied mits ze op een samenhangende wijze in een ontwerp worden geïntegreerd.

Het speerpunt voor de verschillende streefbeelden is dat het landschap als van nature in kwaliteit groeit door nieuwe ontwikkelingen en als gevolg van nieuwe landschappelijke investeringen. Doordat initiatiefnemers tevens investeren in de landschappelijke inpassing of compensatie voor hun plannen en zodoende bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit, versterkt de kwaliteit en structuur van het landschap zich geleidelijk.

De streefbeelden zijn dan ook geen blauwdruk met een tijdsplanning, maar bieden houvast voor een stapsgewijze ontwikkeling waarbij allerlei individuele inspanningen tezamen leiden tot een mooi en vooral herkenbaar landelijk gebied.

Het plangebied ligt in droog bos- en mozaieklandschap.

Huidige verschijningsvorm:

  • Productiebos van grove den, berk en eik, momenteel veelal gesloten bos.
  • Beperkte natuurwaarden, maar gebied-specifiek bijzondere waarden, weinig structuur en variatie.
  • Hoge cultuurhistorische waarde.
  • Natuurontwikkeling.

Beschrijving van het streefbeeld:

  • Een mozaïek van gesloten en open bossen, met een variatie aan naald- en loofhoutgewassen. In de randen een gedifferentieerde bosrandzone met zachte overgangen naar het agrarisch buitengebied.
  • Streven naar maximaal geleidelijke overgangen waarmee de biodiversiteit van flora en fauna geoptimaliseerd worden. Binnen dit mozaïek dient er ruimte te zijn voor een grazige vegetatie en kleine graanakkers met heideontwikkeling.
  • De inzet van grazers en een afgestemd, menselijk maatwerkbeheer dragen positief bij aan het deels open houden en verbijzonderen van dit landschapstype. Uitdrukkelijk wordt gestreefd naar een afwisselend kleinschalig open en dicht landschap. De keuze en inzet van grazers in de gebieden met operationeel militair gebruik worden nadrukkelijk in overleg bepaald en afgestemd met Defensie.
  • De verspreid liggende graslanden lenen zich uitermate voor extensief (agrarisch) natuurbeheer, met aangepaste locatie specifieke beheer methode met aanvullende recreatieve functie.
  • Onderling verbonden door (recreatieve) routes of verbindingszones als ecologische dragers in het landschap.
  • Cultuurhistorische objecten en relicten zijn in het landschap weer zichtbaar en beleefbaar.
  • Recreatief, goed ontsloten, grensoverschrijdend netwerk ideaal voor wandelen fietsen en paard afgestemd op de operationele (militaire) randvoorwaarden. Verdere ontwikkeling van het recreatieve netwerk in overleg met Defensie.
  • Binnen dit landschap wordt bij voorkeur geen nieuwe (verharde) infrastructuur aangelegd.

Relevantie voor het plan

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van een natuurbegraafplaats met ontvangstgebouw en parkeervoorziening. Het ontvangstgebouw en parkeerruimte worden voorzien op een agrarisch perceel en het natuurbegraven vindt plaats in het bos. De essentie van natuurbegraven is dat deze functie hand in hand met de aanwezige natuurwaarden gaat. Derhalve worden paden zo vrijgemaakt (van met name vogelkers) en aangelegd dat bomen gespaard blijven en zal daar waar nodig op natuurlijke wijze het bos verdicht worden. Tevens worden de verloren natuurwaarden als gevolg van het vrijmaken van de paden en graven gecompenseerd en is afstemming gezocht met de gemeentelijke en provinciale ecologen. Gezien het extensieve karakter van de beoogde ontwikkeling, alsmede de zorgvuldige verantwoording en minimale impact op aanwezige natuurwaarden past het plan binnen de natuur en landschapsvisie.

2.3.4 Kadernota Groen

De Kadernota Groen is opgesteld, omdat de gemeente Weert behoefte heeft aan een instrument om de visie en ambities voor groen, natuur en landschap eenduidig vast te leggen, om daarmee grip te houden op toekomstige ontwikkelingen van het groen en aan te haken op kansen en ontwikkelingen, zowel van derden, als ook om zelf kansen te creëren en kwaliteiten te versterken. Deze nota is vastgesteld op 18 maart 2009.

Weert is een levendige stad, omringd door natuur, rust en ruimte. Dit zijn sleutelwaarden waarmee Weert een aantrekkelijke woon- en werkomgeving kan bieden voor de eigen inwoners en zich ook regionaal kan onderscheiden. De Kadernota Groen geeft de gemeentelijke visie op het groen-, natuur en landschapsbeleid. Het is daarmee een groene leidraad bij de gemeentelijke besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen, inrichting en beheer. In de Kadernota Groen worden de belangrijkste structuren in het groen en landschap vastgelegd.

De Kadernota Groen zal naast haar eigenstandige functie tevens gebruikt worden als afwegingskader in een aantal andere besluitvormingstrajecten. Onder andere voor bestemmingsplannen, waaronder de herziening van het bestemmingsplan buitengebied, de ontwikkeling van stadsrandzones, de plannen voor de landbouwontwikkelingsgebieden, het landschapsontwikkelingsplan, het beheerplan openbare ruimte, dorpsontwikkelingsplannen, enzovoorts. De kadernota biedt daarmee een afwegingskader om nieuwe ontwikkelingen aan te toetsen en een instrument om groen en landschapskwaliteiten te versterken.

De Kadernota Groen kan worden gezien als een hulpmiddel om sturing te geven aan de ontwikkeling van groen, natuur en landschap, zowel binnen de gemeente, als in regionaal verband. De ruimtelijke beleving en geleding van de wijken wordt bepaald door de stedenbouwkundige opzet en de invulling met groen. De groenstructuur in de wijken en buurten is daarmee van groot belang voor de beleving van het leefklimaat door bewoners.

Relevantie voor het plan

Het plan voorziet in het mogelijk maken van een natuurbegraafplaats met ontvangstgebouw ter plaatse van een overwegend groen perceel. Ten behoeve van het oprichten van het ontvangstgebouw wordt geen groen aangetast. De natuurbegraafplaats wordt mogelijk gemaakt in een bestaand bos. Er worden paden vrijgemaakt van met name vogelkers, zodanig dat er geen bomen gekapt worden, waardoor het groene uiterlijk van het gebied behouden blijft. Derhalve wordt gesteld dat voorliggend plan de groenstructuur tot in de verre toekomst zeker stelt en daarmee sluit dit plan aan bij de kadernota groen.

2.3.5 Bomenbeleidsplan

De gemeenteraad van Weert heeft een nieuw Bomenbeleidsplan vastgesteld op 27 september 2012. De doelstelling is het ontwikkelen van een geactualiseerde visie op het bomenbeleid, waarin bomenstructuren worden gekoesterd en versterkt. Tevens is een strategie bepaald en uitgewerkt over de omgang met klachten over hinder en overlast, over de omgang met bomen bij ruimtelijke ordening en het digitaal ontsluiten van data over bomen. Het bepalen van de financieringsstrategie met betrekking tot ontwikkeling en instandhouding van een duurzame bomenstructuur en het definiëren van een vervangingstermijn voor stadsbomen is ook een doelstelling. Tot slot is de kapverordening geëvalueerd en herijkt.

Eerst is de visie geformuleerd met betrekking tot de gewenste ontwikkeling van de bomenstructuur in o.a. het buitengebied. Deze visie is gebaseerd op een analyse die eerst gemaakt is. Vervolgens zijn uitgangspunten geformuleerd voor de realisatie van de gewenste bomenstructuur. Tot slot zijn de uitgangspunten vertaald in een strategie om te komen tot een duurzame instandhouding van de gewenste bomenstructuur.

In het tweede deel wordt het beheer verder uitgewerkt. Het gaat dan om omgang met klachten, omgang met bomen bij ruimtelijke ingrepen, de digitale ontsluiting van de data over bomen en over het beleid. Er is een strategie bepaald met betrekking tot de kosten en prioriteiten aangaande de realisatie van de gewenste bomenstructuur. De bestaande regelgeving in de APV wordt geëvalueerd, inclusief het daaraan gekoppelde bomenregister.

Het versterken van de groenstructuur is een speerpunt voor de gemeente. Bomen en groen zijn binnen de meeste bestemmingen toegelaten. Wel dient rekening gehouden te worden met o.a. de molenbiotopen.

Waardevolle bomen en boomstructuren worden aangeduid en via de regels beschermd. Dit is overeenkomstig de methodiek die voor de bestemmingsplannen ontwikkeld is.

Relevantie voor het plan

Het planvoornemen voorziet niet in de kap van (waardevolle) bomen. De paden worden vrijgemaakt, zodanig dat alle bomen behouden blijven. Na de inrichting van de natuurbegraafplaats is het bosgebied beschermd tot in de verre toekomst. Concluderend wordt gesteld dat vanuit het bomenbeleidsplan geen bezwaren zijn voor de beoogde ontwikkeling.

2.3.6 Welstandsnota 2017

De in 2016 geactualiseerde welstandsnota is op 21 december 2016 door de raad vastgesteld. Een groot aantal gebieden is welstandsvrij gebleven. Een welstandsbeoordeling in deze welstandsvrije gebieden vindt alleen nog op vrijwillige basis plaats. Verder is een excessenregeling in de welstandsnota opgenomen.

In de Welstandsnota is het welstandsbeleid geformuleerd vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het publieke belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. De overheid grijpt met welstandstoezicht in in de individuele vrijheid van burgers en ondernemers, omdat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van het individu alleen. Een bouwwerk maakt deel uit van de publieke ruimte, de voorbijganger wordt ermee geconfronteerd of hij wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving is van belang voor het welbevinden van de gebruikers, verhoogt ook de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat. De wens tot verlichting van lasten- en regeldruk voor burger en organisatie leidt tot het maken van keuzes, ook op het terrein van welstand. Deze keuzes zijn in deze nota vastgelegd.

De nota bestaat uit drie delen:

  • Deel A geeft het beleidskader en het instrumentarium;
  • Deel B gaat in op de keuze voor welstandvrije gebieden, de welstandsbeoordeling, de gehanteerde criteria en het reclamebeleid;
  • Deel C bevat de bijlagen.

Om het welstandsbeleid te kunnen bepalen zijn van de gemeente Weert gebiedsgerichte analyses gemaakt. Hierbij heeft de ruimtelijke karakteristiek van de bebouwing op zich en in haar stedenbouwkundige context als uitgangspunt gediend. Voor een waardebepaling van een gebied is met name de mate waarin deze karakteristieken herkenbaar zijn van belang geweest. Er is onder meer gekeken naar authenticiteit, zeldzaamheid, beeldbepalendheid en de samenhang tussen architectuur en stedenbouw.

Het hoogste toetsingsniveau (3, bijzonder) is van toepassing op het gebied waar sprake is van een stads- en dorpsgezicht.

Relevantie voor het plan

Het plangebied ligt in een welstandvrij gebied. Derhalve is vanuit de welstandsnota geen bezwaar op voorliggend plan.

Hoofdstuk 3 Huidige situatie

Het plangebied, zoals weergegeven op afbeelding onder paragraaf 1.2, betreft een bosgebied, gelegen tussen de Herenvennenweg en de Heihuisweg ten zuidwesten van Weert. Het bosgebied bevat een variatie aan naald- en loofbomen, zie onderstaande afbeeldingen. Hiernaast is een open deel aan de westzijde van het plangebied in gebruik als akkerland/weiland (onderstaande afbeeldingen).

Aan de zuidzijde van het plangebied (buiten de begrenzing) zijn enkele woonerven aanwezig. Ten noorden van het plangebied strekt het bosgebied zich verder uit, met daarin tevens een vakantiepark. De overige omgeving van het plangebied bestaat uit half open agrarisch gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPNatuurbegraaf-VO01_0007.png"

Afbeeldingen: Impressie van het bosgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPNatuurbegraaf-VO01_0008.png"

Afbeeldingen: Impressie van het aan de westzijde gelegen weiland.

Hoofdstuk 4 Toekomstige situatie

4.1 Algemeen

Het plan is om op de beoogde locatie een natuurbegraafplaats mogelijk te maken. Het uitgangspunt voor het ontwerp van de natuurbegraafplaats is dat er geen bomen gekapt worden ten behoeve van de ontwikkeling van paden en bebouwing. Met deze gedachte is de natuurbegraafplaats ook ontworpen. Een nieuw te bouwen ontvangstgebouw en bijbehorende parkeerplaats zijn gesitueerd ter plaatse van het huidige weiland, zodat voor deze ontwikkeling geen natuurwaarde (bosbiotoop) verloren gaat.

4.2 Stedenbouwkundige en architectonische opzet herdenkingsgebouw natuurbegraafplaats

In een bosrijke omgeving een gebouw plaatsen waar nabestaanden hun geliefde(n) kunnen herdenken, vergt een zorgvuldige inpassing. Zowel stedenbouwkundig als architectonisch.


In stedenbouwkundig opzicht is het gebouw gesitueerd op een thans open weiland, om geen bos te hoeven kappen. Qua architectuur zijn 'duurzaamheid' en 'natuurlijk' als leidende thema's gehanteerd.


Een heldere strakke eenvoudige vorm, ontleend aan een schuur. Het ontvangstgebouw zal in houtskeletbouw worden gerealiseerd. De huid van het gebouw (de gevels en daken) zal bestaan uit een vergrijzend hout (bijv. western red cedar of bamboe), waardoor het gebouw, naarmate de tijd vordert door vergrijzing van het hout, zich één maakt met de bossen rondom. De zijde die zich naar de bosrand keert, is voorzien van een dakschild, terwijl de zijde die zich opent naar het weiland, waar ook een begraafplaats is voorzien, uit een topgevel bestaat, die geheel met glas is gevuld. Licht en lucht kan aan die zijde het gebouw binnenstromen en uiteraard bevindt zich ook aan die zijde de ruimte om te herdenken.


Het grondvlak van het herdenkingsgebouw is 10 bij 25 meter. De goothoogte bedraagt 3 m en de nokhoogte is 8m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPNatuurbegraaf-VO01_0009.png"

Afbeelding: Impressie ontwerp ontvangstgebouw.

Het ontvangstgebouw wordt circulair gebouwd. Dat wil zeggen dat bij de totstandkoming van het gebouw zo min mogelijk nieuwe grondstoffen/materialen worden gebruikt en zo min mogelijk vervuiling plaatsvindt. De toe te passen materialen zijn tevens biologisch afbreekbaar. Nadat de natuurbegraafplaats zijn volledige capaciteit bereikt heeft wordt het terrein derhalve terug gegeven aan de natuur zonder bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPNatuurbegraaf-VO01_0010.png"

Afbeelding: Duurzame transformatie Natuurbegraafplaats Weerterland.

Het overige deel van het plangebied is reeds bestaand bosgebied of wordt, zoals in het geval van de overige weilanddelen van het plangebied, aangeplant als bos. De omzoming van de natuurbegraafplaats wordt aangesterkt middels de aanplant van divers struweel. Hiermee is de huidige omheining van het gebied (hekwerk) niet meer noodzakelijk en wordt het verwijderd. Op onderstaande afbeelding staat een impressie van hoe de bosrandzone versterkt gaat worden en met welke beplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPNatuurbegraaf-VO01_0011.png"

Afbeelding: Impressie van het versterken van de bosrandzone met beoogd plantassortiment.


Binnen het bosgebied wordt een padenstructuur vrijgemaakt, zodat begraafplaatsen toegankelijk worden. Deze padenstructuur is echter zo gekozen, dat hiervoor geen bomen gekapt hoeven te worden. Door het pad te laten laveren tussen de aanwezige bomen, wordt onnodige bomenkap dus voorkomen. Het blijft wel noodzakelijk wat lagere vegetatie, waarvan met name Amerikaanse vogelkers, te verwijderen. Andere ingrepen in het bos dan het vrij maken van een padenstructuur, is niet voorzien bij de aanvang van de ingebruikname van de natuurbegraafplaats. De padenstructuur is zo minimaal mogelijk gehouden, dat enkel een hoofdpad aanwezig is. Overige paden van en naar individuele begraafplaatsen worden niet aangelegd. Hiermee wordt voorkomen dat het gehele bos betreden wordt door mensen, maar het overgrote deel van de begraafplaats juist ruimte biedt voor natuurlijke ontwikkeling.

De aanwezigheid van het huidige zandpad blijft behouden en is tevens bedoeld als toegang naar het ontvangstgebouw en de parkeerplaatsen van de natuurbegraafplaats.

De landschappelijke terreinkwaliteiten, zoals de aanwezige glooiingen binnen het perceel A. blijven behouden. Deze kenmerken worden als nieuwe landschappelijke kwaliteit toegevoegd aan de percelen B en E. Daarbij is het uitgangspunt om de hoogte niet meer te laten zijn dan 1,2 m boven maaiveld. De glooiingen worden aangelegd met de vrijkomende grond uit te ontwikkelen wadi’s en grondwerkzaamheden ten behoeve van te ontwikkelen parkeervoorzieningen, toegangen en het ontvangstgebouw. Gestreefd wordt naar een gesloten grondbalans. Beheer en onderhoud van de aanwezige houtopstanden zijn gericht op het vergroten van de natuurwaarde en het versterken van de gewenste biodiversiteit. Uitgangspunt voor de ontwikkeling van nieuwe natuur is de natuurdoeltype 15.03 Dennen-, eiken- en beukenbos.

Aan de noordzijde wordt het weiland bij de begraafplaats betrokken. De uitbreiding gaat uit van een aantal lijnvormige boomstructuren die daarmee natuurkamers creëren. Het omringende cultuurlandschap van agrarische velden blijft met zichtlijnen verbonden en biedt mooie vergezichten. Het nieuwe deel van de begraafplaats zal wat natuurontwikkeling betreft geïnspireerd worden op wat hier vroeger was, nl. woeste heidevelden. Voor het ontwikkelen van nieuwe natuur wordt een heideveld met randbeplanting gelijk met het sortiment van nieuw bos gelijk aan perceel D aangelegd. De vorm van het noordelijk perceel E reageert op de omgeving en biedt de agrariër een beter bewerkbaar akkerland.


Vanzelfsprekend sluit het begraafbeleid aan bij de beoogde natuurontwikkeling binnen het plangebied. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een raster, dat over het gehele plangebied is gelegd. Dit raster is gevormd met 'blokken' van 24 m2 groot, van 8 bij 3 meter. Binnen elk blok is ruimte voor één begraafplaats van 1 bij 2 meter. Voor de urnbegraafplaatsen wordt een blok van 12 m2 gehanteerd en als begraafruimte 0.5 m2. De ruimere opzet van het blok geeft vervolgens de ruimte om de exacte ligging van het graf te bepalen aan de hand van de aanwezige natuurwaarden, zoals de aanwezigheid van bomen (en boomwortels) of bijvoorbeeld een mierennest. Rondom 3 m vanaf de stammen van bomen worden geen begraafplaatsen aangelegd. Wanneer blijkt dat een geheel blok tijdelijk of permanent kwetsbare natuurwaarden bevat, worden deze blokken niet gebruikt als begraaflocatie. Er is ruimte voor 2933 graven (250 graven per hectare).

Een schematische weergave van de systematiek van de begraafplaats is opgenomen in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPNatuurbegraaf-VO01_0012.png"

Afbeelding: Detail graflocaties in bestaand bos.

Tot slot is er in het ontwerp en wordt er ook bij de ingebruikname van de begraafplaats rekening gehouden met aanwezige of mogelijk in de toekomst zich vestigende (beschermde) planten- en diersoorten. Dergelijke natuurwaarden worden zorgvuldig beschermd, mede doordat deze ook bijdragen aan de uitstraling en het karakter van de natuurbegraafplaats. Voor meer informatie over de wijze waarop de natuurbegraafplaats wordt ingepast, wordt verwezen naar Bijlage 1 'Duurzame gebiedsontwikkeling Natuurbegraafplaats Weerterland' bij de regels.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

In dit hoofdstuk komen de diverse sectorale aspecten aan bod die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. Het betreft hier veelal zones die van toepassing zijn of milieuvoorwaarden waaraan voldaan dient te worden. De ruimtelijk relevante regelingen zijn doorvertaald in de regels en de verbeelding.

5.1 Archeologie en cultuurhistorie

In de Erfgoedwet is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect ‘archeologie’ in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Erfgoedwet zijn als volgt:

  • De archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
  • Er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect archeologie.

De wet bepaalt tevens dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag waar het gaat om het toetsen van bestemmingsplannen op het aspect archeologie en de uit onderzoek voortkomende rapporten.

Archeologie

Binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’ heeft de locatie de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie middelhoog’ gekregen. De voor ‘Waarde - Archeologie middelhoog’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De regels uit het geldende bestemmingsplan schrijven voor dat voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd, tenzij het verstoringsoppervlak niet groter is dan 2.500 m².

Relevantie voor het plan

Uitgaande dat sprake is van een verstoring van meer dan 2.500 m², verspreid over de locatie is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd.

Bureauonderzoek

Onderstaande zijn de belangrijkste conclusies opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 2.

Op basis van het bureauonderzoek wordt duidelijk dat het plangebied grotendeels op een relatief hoog gelegen, lage landduin met bijbehorende vlakte en laagten ligt. Het zuidelijk deel en het (noord)oostelijk punt van het plangebied ligt in een zone met dekzandruggen al dan niet met oud-bouwlanddek. Het dekzand is van Pleistocene ouderdom. De landduinen dateren uit het Holoceen maar een precieze periode is onbekend. Er zijn verschillende perioden (van de bronstijd tot en met middeleeuwen) waarin de landduinen mogelijk gevormd kunnen zijn.


De relatief hoge ligging van het plangebied nabij watervoorzieningen maakt het een aantrekkelijke vestigingslocatie voor zowel jager-verzamelaars als latere landbouwende samenlevingen. Voor de periode laatpaleolithicum tot en met vroege middeleeuwen geldt een middelhoge verwachting. De verwachte stuifzanden hebben een goede conserverende werking op de eventueel aanwezige archeologische resten. Archeologische resten kunnen vanaf het maaiveld aangetroffen worden. Ter hoogte van de landduinen kunnen meerdere archeologische niveaus worden verwacht.


Uit historische kaartmateriaal blijkt dat het plangebied tot ver in de nieuwe tijd in gebruik was als heide. De omgeving van het plangebied is begin 19e eeuw ontgonnen. In de loop van de 20e eeuw worden delen van het plangebied als bos in ontginning gebracht. Op het AHN is te zien dat het zuidwestelijk deel van plangebied mogelijk geëgaliseerd zijn bij de ontginning van de omgeving van het plangebied. Met name het zuidelijkwestelijk deel van plangebied is een abrupte overgang in het reliëf te zien. Hierdoor kunnen eventuele archeologische resten mogelijk (gedeeltelijk) verstoord en verloren zijn gegaan.

Plan van aanpak 

Op grond van van bovenstaande informatie wordt archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Dit kan plaatsvinden in de vorm van een verkennend booronderzoek om de intactheid van de bodem en de diepteligging van potentiële archeologische niveaus vast te stellen. Voor het verkennend booronderzoek is een Plan van Aanpak opgesteld (zie hiervoor Bijlage 3). Het booronderzoek wordt uitgevoerd vooruitlopend op de feitelijke realisatie van de natuurbegraafplaats.In het voorliggende bestemmingsplan zijn de archeologische belangen middels een onderzoeksverplichting voorafgaande aan bodemverstorende werzaamheden in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog' geborgd. Indien uit het booronderzoek blijkt dat er in het plangebied sprake is van archeologische vindplaatsen dan worden deze vindplaatsen geselecteerd voor behoud in situ. Hiermee wordt ter plaatse in de grond aanwezige archeologische waarden beschermd en in standgehouden.

Cultuurhistorie

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaarten van de provincie Limburg zijn binnen het plangebied en de directe omgeving geen gebouwde cultuurhistorisch waardevolle elementen aangeduid. Wel is de Heihuisweg ter hoogte van het plangebied aangeduid als een ‘andere weg ouder dan 1806’ op de provinciale cultuurhistorische waardenkaart. Op de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart (zie de navolgende afbeelding) is de Heihuisweg ter hoogte van het plangebied aangeduid als een ‘weg ouder dan 1890’.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPNatuurbegraaf-VO01_0013.png"

Afbeelding: ligging plangebied in groen ten opzichte van de cultuurhistorische waardenkaart.

Relevantie voor het plan

Vanuit cultuurhistorisch oogpunt bestaan er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

De Wet milieubeheer zorgt ervoor dat milieuoverlast in woongebieden zoveel mogelijk wordt beperkt. Alle voorzieningen en bedrijven die overlast veroorzaken, moeten daarom een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer. In aanvulling op de milieuvergunning worden er in voorkomende gevallen ook afstanden vastgelegd tussen bedrijven en woonbuurten. De benodigde afstand tussen bedrijven en woonbuurten is afhankelijk van de aard en omvang van het bedrijf en de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere eisen dan voor drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijk gebieden.


De beoogde natuurbegraafplaats ligt in het buitengebied van Weert met in de directe omgeving enkele vrijstaande woningen. Op basis van de omliggende bestemmingen kan het plangebied als een rustig buitengebied gebied worden getypeerd. Sprake is van een uitvaartcentrum (SBI-9603) met begraafplaats (SBI-96031). Deze inrichtingen vallen in categorie 1 en hebben een maximale hinderafstand van 10 meter voor het aspect geluid. De woonbestemming van de woning aan de Heihuisweg 6 ligt op circa 10 meter afstand van het plangebied. Echter is sprake van een bouwvlak waarin de woning gebouwd moet worden. De afstand vanaf het bouwvlak tot aan het plangebied is circa 90 meter. Daarbij mag in de eerste circa 65 meter van de bestemming 'Wonen' geen bomen gekapt worden. Geconcludeerd kan worden dat voldoende ruimte is tussen de natuurbegraafplaats en de meest nabij gelegen woning.

Relevantie voor het plan

Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkelng van de natuurbegraafplaats.

5.3 Bodem

In het kader van voorliggend plan is een bodemonderzoek conform NEN5725 en een verkennend asbestonderzoek conform NEN5707 uitgevoerd. In deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies opgenomen. Voor de volledige rapporten wordt verwezen naar Bijlage 4 en Bijlage 5.

Bodem-vooronderzoek NEN5725

Op basis van de verzamelde gegevens, wordt ten aanzien van de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater van het plangebied aan de Herenvennenweg te Altweerterheide, het volgende verwacht:


Vanwege het historische gebruik als heide of bos (tot circa 1930 of tot op heden) wordt geen chemische bodem-verontreiniging verwacht. Door het gedeeltelijk gebruik vanaf circa1930 als landbouwgrond (als wei- of gras-land) wordt eveneens geen noemenswaardige chemische verontreiniging van de grond of het grondwater verwacht.


Vanwege de ligging van de onderzoekslocatie binnen het diffuus verontreinigd gebied van het ABdK de Kempen, kunnen in de bovengrond (tot 0,5 m -mv) verhoogde gehalten met vooral zink en cadmium, en daarnaast met koper, lood en nikkel worden verwacht. Ook in het grondwater kunnen verhoogde gehalten aan zware metalen worden verwacht.


Binnen het plangebied is voor zo ver bekend nooit verharding aanwezig geweest waarin zinkassen kunnen zijn gebruikt. Het plangebied wordt als onverdacht beschouwd ten aanzien van de aanwezigheid van zinkassen.


Volgens informatie uit de Bodemkwaliteitskaart zouden onder de Herenvennenweg zinkassen heterogeen aanwezig zijn. Gelet op de lokale (zuidoostelijke) stromingsrichting wordt echter geen nadelige invloed verwacht op de kwaliteit van het grondwater van het plangebied door mogelijke zinkassen onder de Herenvennenweg.


Binnen het plangebied is plaatselijk bebouwing aanwezig geweest waarop asbesthoudende golfplaten waren toegepast. Hoewel met de terreininspectie ter plaatse geen asbestresten op het maaiveld zijn waargenomen, zijn de locaties van de voormalige asbesthoudende bebouwing verdacht ten aanzien van de aanwezigheid van asbest (-vezels) in de grond.

Op basis van bovenstaande resultaten wordt in de bodem van het plangebied géén verontreiniging met chemische stoffen verwacht. In het grondwater worden (behalve de regionaal verhoogde gehalten) geen chemische verontreinigingen verwacht. Het uitvoeren van een verkennend onderzoek naar de chemische kwaliteit van de grond en/of het grondwater (conform NEN 5740) wordt voor het toekomstige gebruik voor maatschappelijke doeleinden (natuurbegraafplaats en uitvaartcentrum) niet nodig geacht.


Ter plaatse van de voormalige (asbesthoudende) bebouwing kan een verontreiniging met asbest in de grond echter niet worden uitgesloten. Derhalve is een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd (NEN 5707). Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies opgenomen, voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 5.

Verkennend asbestonderzoek NEN5707

Met het verkennend onderzoek naar asbest in de grond van het bosperceel aan de Herenvennenweg te Altweerterheide (gemeente Weert) is plaatselijk in de grond een sterke verontreiniging met asbest aangetoond. De sterke asbestverontreiniging (in een gehalte duidelijk hoger dan de Interventiewaarde) is aangetoond in de bovengrond (tot 0,5 m -mv) van inspectiegat IG03 dat is gegraven direct naast (aan de zuidwest-zijde van)gebouw B. In een overig inspectiegat direct ten noordoosten van gebouw B (IG04) en in de inspectiegaten IG01 en IG02 (ten noordwesten en zuidoosten van gebouw A) is geen asbest aangetoond.


Omdat met het onderhavige verkennend onderzoek een sterke verontreiniging met asbest is aangetoond, is het uitvoeren van nader onderzoek noodzakelijk (het aangetoonde asbestgehalte is duidelijk hoger dan de grens voor nader onderzoek van 50 mg/kg).


Relevantie voor het plan

Naar aanleiding van de uitkomsten van het verkennende asbestonderzoek dient een nader asbestonderzoek uitgevoerd te worden. Dit onderzoek wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

5.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen.


Gesteld wordt dat sprake is van een beperkt kwetsbaar object. Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedszone van een inrichting welke invloed heeft op de externe veiligheid. Derhalve is onderzoek niet aan de orde.

Relevantie voor het plan

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn geen belemmeringen voor de beoogde realisatie van een natuurbegraafplaats.

5.5 Natuur

Naar aanleiding van de beoogde planontwikkeling is verkennend flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen zijn opgenomen in paragraaf 5.5.1. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 6.

5.5.1 Verkennend flora- en fauna onderzoek

Beschermde gebieden

Uit het onderzoek is gebleken dat negatieve effecten op beschermde gebieden niet uitgesloten kunnen worden.


Natura 2000-gebieden - voortoets effecten Natura 2000-gebieden

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling dienen effecten van de nieuwe inrichting en het gebruik van het plangebied op Natura 2000-gebieden in een voortoets afzonderlijk beschouwd te worden om uitsluitsel te kunnen geven over het al dan niet optreden van negatieve effecten op deze beschermde gebieden. Hiertoe is een Aerius-berekening uitgevoerd ten behoeve van een mogelijke toename aan stikstofdepositie. Onderstaand zijn de rekenresultaten en beoordeling opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 7.

Onderzoek stikstofdepositie

Met behulp van het rekenprogramma Aerius Calculator is de stikstofdepositiebijdrage vanwege de gebruiks- en aanlegfase berekend ter plaatse van nabijgelegen gevoelige habitattypen in de voor het plan relevante Natura 2000-gebieden.


Uit de uitgevoerde berekeningen naar de gebruiksfase en de aanlegfase blijkt dat de stikstofdepositie in beide situaties niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Het onderhavige plan zal afzonderlijk - of in combinatie met andere plannen - geen relevante significante cumulatieve effecten kunnen veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.


Provinciale gebiedsbescherming - beoordeling effecten bij definitief ontwerp

In het natuurbeheerplan van de provincie Limburg geeft de goudgroene natuurzone (in de Omgevingsvisie Limburg 'Natuurnetwerk' genoemd) invulling aan het Natuurnetwerk Nederland. Hiernaast hanteert de provincie de zilvergroene natuurzone en bronsgroene landschapszone (in de Omgevingsvisie Limburg 'Groenblauwe mantel' genoemd) ter ondersteuning van het Natuurnetwerk. Het volledige bosgebied binnen het plangebied behoort tot het Natuurnetwerk. Het grasland is aangeduid als Groenblauwe mantel, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPNatuurbegraaf-VO01_0014.png"

Afbeelding: Ligging van het plangebied (rood omlijnd) ten opzichte van de provinciaal beschermde gebieden in Limburg.

Ter plaatse van het plangebied is het Natuurnetwerk volledig aangeduid als het natuurbeheertype 'N16.03 Droog bos met productie'. Het bos is hiernaast tevens door de provincie Limburg aangeduid als 'Naaldbos zonder bijzondere natuurwaarden' (Atlas Limburg). In dit beheertype is de mate van verstoring als gevolg van natuurbegraven het kleinst en zijn kansen voor natuurontwikkeling van het gebied het grootst (Molenaar et al., 2009; Alterra-rapport 1789). Ook heeft de Bosgroep Zuid Nederland, de voormalig beherende partij, in een memo (Truijen, 2018) aangeven een positief effect op het plangebied te zien als gevolg van de omvorming naar een gevarieerd inheems natuurbos.


Met betrekking tot de Groenblauwe mantel zijn ter plaatse geen nadere doelen gesteld, anders dan in voorgaand kader beschreven. Mits de toekomstige ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast, is er binnen de Groenblauwe mantel geen sprake van negatieve effecten.

Plan van aanpak

Door de ligging van het plangebied in het Natuurnetwerk is nadrukkelijk gekeken naar de invloed van het planvoornemen op de natuurwaarden en welke natuurontwikkeling mogelijk is door de natuurbegraafplaats. Zodoende is een plan van aanpak opgesteld, zie Bijlage 1.

Gezien het gezamenlijk doel van het planvoornemen om een natuurbegraafplaats te ontwikkelen en hierbij ook de aanwezige natuur te ontwikkelen, is een plan van aanpak opgesteld specifiek voor het aspect natuur. Het doel van dit plan van aanpak is om inzicht te verschaffen in twee belangrijke onderdelen van de ontwikkeling.


Allereerst worden in dit plan van aanpak kaders gesteld voor de diverse aspecten die niet los van natuurontwikkeling gezien kunnen worden, zoals de bodemgesteldheid en het grondwaterregime. Deze aspecten vormen tevens de kaders voor het toekomstig ontwerp van de natuurbegraafplaats.


Naast een beschrijving van deze aspecten, heeft dit plan van aanpak ook als doel om in te gaan op de daadwerkelijke inrichting van de natuurbegraafplaats en de beoogde natuurontwikkeling die hiermee gepaard gaat.


Op basis van het plan van aanpak heeft overleg plaatsgevonden met de provincie en gemeente. Met inachtneming van de uitkomsten van het plan van aanpak is het oprichten van de natuurbegraafplaats mogelijk. Tevens dient op basis van het plan van aanpak compensatie plaats te vinden, zie hiervoor paragraaf 2.2.2.


Houtopstanden - melding provincie en melding gemeente

Kapwerkzaamheden zijn niet voorzien, waardoor een melding in het kader van de Wet natuurbescherming bij de provincie Limburg of een kapmelding bij de gemeente Weert niet aan de orde zijn.


Beschermde soorten

Als gevolg van de realisatie van de natuurbegraafplaats treden mogelijk negatieve effecten op algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën op. Hiernaast treden mogelijk negatieve effecten op broedvogels, de eekhoorn en de das op.


Broedvogels - rekening houden met broedseizoen

Geen sprake is van het kappen van bomen en struweel binnen het plangebied, waardoor negatieve effecten op broedvogels, zoals het doden of verwonden van vogels (Wnb artikel 3.1.1.), het vernielen van nesten of eieren (Wnb artikel 3.1.2.) niet van toepassing zijn. Het is hiernaast tevens mogelijk dat als gevolg van de werkzaamheden vogels verstoord worden (Wnb artikel 3.1.4.). Doordat de staat van instandhouding van de te verwachten vogels binnen het plangebied gunstig is, als gevolg van een grote hoeveelheid geschikt leefgebied in de omgeving, leidt het verstoren van vogels niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming.


Algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën - rekening houden met zorgplicht

Het plangebied is in potentie geschikt als leefgebied voor algemeen voorkomende zoogdiersoorten en als landhabitat voor zwervende, algemeen voorkomende amfibieën. De omgeving van het plangebied biedt ruim voldoende alternatief leefgebied voor een gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Bovendien wordt de toekomstige inrichting weer geschikt als leefgebied en landhabitat voor deze soorten. Permanente negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden worden daarom niet verwacht. De werkzaamheden zelf hebben mogelijk wel een negatief effect op individuen van voorkomende soorten. Kleine zoogdiersoorten en amfibieën worden mogelijk gedood of vaste rust- en verblijfplaatsen worden mogelijk vernield (Wnb artikel 3.10.1).


De mogelijk voorkomende zoogdier- en amfibiesoorten zijn in de provinciale verordening van de provincie Limburg vrijgesteld van ontheffing voor het vernielen van vaste rust- en verblijfplaatsen. Het doden van individuen van deze soorten blijft verboden, maar het vangen met als doel deze weer elders uit te zetten daarentegen is wel vrijgesteld van ontheffing. Door middel van zorgvuldig handelen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kan daarom een overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen worden. Dit houdt in dat aangetroffen individuen van de soort verjaagd dienen te worden of gevangen en vrijgelaten dienen te worden in het aanliggend gebied, buiten invloed van de werkzaamheden.


Eekhoorn - kapwerkzaamheden buiten kwetsbare periode

De bomen binnen en in de omgeving van het plangebied bieden geschikt leefgebied voor de in de omgeving voorkomende eekhoorn. Ter realisatie van de natuurbegraafplaats worden geen bomen gekapt. Er is derhalve geen sprake van permanente negatieve effecten op de eekhoorn.


Das - opstellen mitigatie- en compensatieplan parallel aan ontwerp

Zoals beschreven in paragraaf 5.1.4, wordt ten aanzien van de das geadviseerd om parallel aan het ontwerpen van de natuurbegraafplaats een mitigatie- en compensatieplan voor de das op te stellen. In een dergelijk plan wordt verwoord hoe er in het ontwerp van de natuurbegraafplaats wordt omgegaan met de aanwezigheid van de bijburcht van de das en hoe wordt geborgd dat voldoende foerageergebied voorhanden blijft. Tevens wordt in deze rapportage verwoord hoe verstoring wordt voorkomen en wat gedaan wordt om het leefgebied te verbeteren. Op basis van dit plan dient beoordeeld te worden of een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden.


Aanbeveling bosmier

Hoewel bosmieren met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming in 2017 niet meer wettelijk beschermd zijn, kan het, met het oog op de toekomstige inrichting, waardevol zijn de bestaande bosmierennesten binnen het plangebied te behouden. Bosmieren vervullen een belangrijke rol in het bos doordat ze de bodem van zuurstof voorzien met de diverse gangenstelsels die gegraven worden. Hiernaast vormen ze een belangrijke voedselbron voor diverse vogelsoorten in het bos, zoals spechten, welke met het hakken van holten in bomen op termijn ook weer waardevol zijn voor het vestigen van bijvoorbeeld vleermuizen. Bovendien vangen bosmieren ook veel andere insecten, zoals bladluizen, zodat daarvan de aantallen niet tot overlast gaan zorgen.


Relevantie voor het plan

Met in achtneming van de uitkomsten van het uitgevoerde onderzoek, het opstellen van een mitigatie en compensatieplan en voldoen aan de compensatieopgave zijn vanuit het aspect natuur geen belemmeringen voor het beoogde plan.

5.6 Geluid

De Wet geluidhinder stelt eisen aan ruimtelijke ingrepen die:

  • Gevoelige functies, zoals woningen, toevoegen binnen de vastgestelde geluidzone van een weg.
  • Mogelijk geluidhinder veroorzaken bij gevoelige objecten.


Een uitvaartcentrum en begraafplaats zijn geen geluidgevoelige functies. Tevens is sprake van een zeer beperkte toename aan verkeer: gemiddeld 1 begrafenis per week. De afstand vanaf het uitvaartcentrum tot omliggende woningen is meer dan 100 meter. Gezien het beperkte karakter van de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

Relevantie voor het plan

Vanuit het aspect geluid zijn geen belemmeringen op voorliggend plan. Tevens wordt geen noodzaak gezien voor het uitvoeren van een akoestisch onderzoek.

5.7 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.


Het Besluit NIBM

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekenende mate' is dat de effecten van een ontwikkeling op de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.


Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interim-periode. Nu het NSL in werking is getreden, is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.


In de regeling NIBM is aangegeven in welke categorieën van gevallen een project NIBM bijdraagt en een toetsing dus achterwege kan blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPNatuurbegraaf-VO01_0015.jpg"

Uitgangspunt is dat het parkeerterrein bij één begrafenis per week maximaal benut wordt (37 parkeerplaatsen). De verkeersaantrekkende werking wordt afgerond naar 100 met 1% vrachtverkeer i.v.m. sporadische bevoorrading. Met behulp van de NIBM-tool wordt gesteld dat de beoogde ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Relevantie voor het plan

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen op voorliggend plan.

5.8 Verkeer en parkeren

Verkeer

De natuurbegraafplaats heeft één in- en uitgang die aansluit op het recreatieve netwerk van Grenspark 'Kempen-Broek'. Zo wordt voorkomen dat recreanten, zonder dat ze dat willen, ineens op een natuurbegraafplaats staan. De centrale ingang maakt bezoekers bewust van het betreden van de natuurbegraafplaats. Zo wordt ongewenst gebruik voorkomen en wordt de rust gecreëerd die past bij een laatste rustplaats.

De entree en het parkeren zijn voorzien ter plaatse van het weiland op de hoek Heihuisweg en Kruisbergenweg. De parkeergelegenheden en ontsluiting naar de Heihuisweg, worden uitgevoerd met halfverharding en grasparkeren ,zodat hemelwater ter plaatse in de bodem kan infiltreren.

Parkeren

Het parkeren en de verkeersgeneratie worden bij een natuurbegraafplaats met name bepaald door de bezoekers bij een plechtigheid/begrafenis. Om een realistische inschatting te maken van de parkeervraag is gekozen om de meest actuele CROW- kencijfers te hanteren. Per plechtigheid wordt door het CROW aanbevolen (voor een locatie in het buitengebied en dus ook voor deze locatie) 26,6 tot 36,6 parkeerplaatsen te realiseren. In dit kencijfer is ook rekening gehouden met het parkeren van werknemers. Aangenomen wordt dat vrijwel alle bezoekers en werknemers naar deze locatie komen met de auto. Een enkeling komt mogelijk met de fiets. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is uitgegaan van 36 parkeerplaatsen per plechtigheid.


De initiatiefnemer gaat op basis van een inschatting van de huidige marktsituatie en potentiële situatie uit van maximaal 50 plechtigheden per jaar, wat inhoudt dat er gemiddeld genomen maximaal één keer per week een plechtigheid zal zijn.


Binnen het plangebied wordt voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd ter hoogte van de entree van de natuurbegraafplaats, op het huidige weiland.

Relevantie voor het plan

Vanuit het aspect verkeer en parkeren zijn geen bezwaren op voorliggende ontwikkeling.

5.9 Waterparagraaf

In het kader van voorliggend plan is een waterparagraaf opgesteld. In deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar de Bijlage 8.

Beleid

Het beleid van Waterschap Limburg schrijft voor de afhandeling van regenwater de trits 'opvangen, bergen en infiltreren' voor. Dit beleid is opgenomen in de keur. De keur van het waterschap is herzien per 1 april 2019. De nieuwe norm houdt in dat 100mm/24 uur per m2 verhard oppervlak opgevangen dient te worden binnen het plangebied.

Gemeente Weert benoemt in het GRP nog een aantal specifieke eisen. Bij alle nieuwbouw is een hemelwaterberging nodig van 50 mm per m² verhard oppervlak. Bij grotere projecten moeten de regels van het waterschap worden gevolgd en moet rekening worden gehouden met 84 mm per m² verhard oppervlak. Deze bergingseis komt niet overeen met hetgeen in de Keur van het waterschap staat. Dit komt doordat het GRP in 2017 is opgesteld terwijl de Keur in 2019 is vernieuwd. In dit project zal de norm van het waterschap gevolgd worden.

Verhard oppervlak

In dit stadium zijn de volgende aspecten ten aanzien van de inrichting van het terrein bekend:

- Wegen en parkeerplaatsen worden in halfverharding en grasparkeren uitgevoerd.

- Ter hoogte van de entree van de begraafplaats wordt een gebouw geplaatst. Het gebouw beslaat een oppervlak van 250 m². Rondom het gebouw is circa 500 m² verhard. De terreinverharding is momenteel nog een inschatting, maar zit wel aan de ruime kant omdat de terreinverharding grotendeels halfverhard gerealiseerd wordt. In totaal bedraagt dit 750 m² verhard oppervlak.

Berging

Het verhard oppervlak voor deze watertoets is vastgesteld op 750 m2. Op basis van de richtlijnen van Waterschap Limburg dient per vierkante meter verhard oppervlak een neerslaghoeveelheid van 100 mm geborgen te worden. Dit houdt in dat op het terrein een bergingsvoorziening van 75 m3 gerealiseerd dient te worden.

Ondergrondse oplossingen zijn in de regel financieel minder aantrekkelijk dan bovengrondse oplossingen. Bovengrondse maatregelen zijn zelfs robuuster (minder foutgevoelig) en beter te onderhouden. Dit zorgt voor lagere kosten waardoor dit financieel aantrekkelijker is. Bovengrondse maatregelen nemen echter wel meer ruimte in op het maaiveld. In het volledige projectgebied is er voldoende ruimte voor oppervlakkige waterberging en dit type wordt dan ook aanbevolen. De bergingsopgave kan behaald worden door bijvoorbeeld een oppervlak van 250 m² te verlagen met gemiddeld circa 0,30 meter. Rekening houdend met taluds (1:3) komt het diepste deel van de waterberging dan ongeveer uit op 0,50 meter. Dit is nog ruim boven de GHG, waardoor het grondwater geen invloed heeft op de waterberging.

Leegloop en overstort-/escapemogelijkheid

Er wordt vanuit gegaan dat de infiltratievoorzieningen voornamelijk via de wanden zullen infiltreren. In de loop van de tijd gaat de bodem namelijk dicht zitten door bezinksel en afzettingen in de bodem van de voorziening. Voor infiltratievoorzieningen dient een minimale doorlatendheid van 0,5 m/d en een maximale doorlatendheid van 5 m/d aangehouden te worden. Wanneer dit wordt vermenigvuldigd met het wandoppervlak kan bepaald worden hoeveel water iedere voorziening minimaal en maximaal per dag door infiltratie kan afvoeren. Bij het bepalen van het wandoppervlak van de bovengrondse voorzieningen is rekening

gehouden met taluds van 1:3. In de navolgende tabel is dit per infiltratieveld weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPNatuurbegraaf-VO01_0016.png"

Infiltratie zorgt er voor dat bij een volledige vulling van de bovengrondse berging er maximaal (75 / 33 =) 2,3 dag water in de infiltratievoorzieningen staat. Gezien de zanderige ondergrond van het terrein wordt verwacht dat infiltratie dus goed mogelijk is. Hierom wordt er aangeraden om de volledige leegloop te laten verlopen via infiltratie.

Voor het geval de bergingsinhoud ter plaatse van de voorzieningen overbelast raakt (om welke reden dan ook) dient een overstortmogelijkheid (escape) te worden voorzien. Als overstort- en escapemogelijkheid kan worden aangesloten op de watergang welke langs de zuidhoek van het terrein loopt. Dit dient vooraf te worden afgestemd met het waterschap door de opdrachtgever.

Afvalwater

In de directe omgeving van de Heihuisweg is geen gemeentelijke riolering aanwezig. Zodoende wordt ervoor gekozen om het huishoudelijk afvalwater afkomstig van het herdenkingsgebouw middels een IBA-systeem (septic tank) te zuiveren alvorens het per as wordt opgehaald en afgevoerd naar een RWZI.

In de nabije toekomst wenst de intiatiefnemer gebruik te maken van een zo duurzaam mogelijk systeem welke het huishoudelijk afvalwater kan zuiveren en verwerken ter plaatse.

Bij het verwijderen van het herdenkingsgebouw wordt de IBA of een andere zuiveringsvoorziening ook verwijderd.

Relevantie voor het plan

Over de inhoud van de waterparagraaf heeft vooraf afstemming plaatsgevonden met het waterschap. Op basis daarvan zijn er geen op- en/of aanmerkingen op voorliggend planvoornemen.

Hoofdstuk 6 Juridische opzet

6.1 Algemeen

De in deze toelichting beschreven aspecten hebben als basis gediend voor het opstellen van een juridisch plan, dat zoveel mogelijk is afgestemd op de geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente Weert. Teneinde het voorgenomen initiatief te kunnen realiseren heeft een juridische vertaling van het plan in planregels en verbeelding plaatsgevonden. De planregels zijn gerelateerd aan de verbeelding. Verbeelding en planregels dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast conform de bepalingen in Wro, Bro en SVBP 2012.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben juridische betekenis indien en voor zover deze daaraan in de planregels wordt gegeven. Een aantal aanduidingen heeft geen juridische betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid, zoals kadastrale en topografische gegevens.

6.3 Planregels

De planregels zijn opgesteld op basis van de landelijke standaarden zoals vastgelegd in het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen. De planregels zijn conform deze standaard verdeeld in vier hoofdstukken, te weten hoofdstuk 1 Inleidende regels, hoofdstuk 2 Bestemmingsregels, hoofdstuk 3 Algemene regels en hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.


Voor de planregels is zoveel als mogelijk aangesloten bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied 2011. Regelingen die in dit kader niet relevant zijn, zijn achterwege gelaten.

6.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/Bouwverordening overgenomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken / percelen gemeten moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

Algemeen

De regels van een bestemming worden conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd en benoemd: bestemmingsomschrijving;

  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid;

Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

In dit bestemmingsplan is voor diverse bestemmingen een nadere eisen-regeling opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen, binnen de reeds aangegeven begrenzingen van het bestemmingsplan (gebruiks- en bouwregels), nadere eisen stellen aan plaats en afmeting van gebouwen indien dit noodzakelijk is voor de aspecten:

  • gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • verkeersveiligheid;
  • sociale veiligheid;
  • brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • externe veiligheid;
  • benodigde parkeervoorzieningen;
  • benodigde waterberging.

Hier onder worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

Artikel 3 Natuur

De natuurbegraafplaats krijgt de enkelbestemming 'Natuur'. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan met uitzondering van het deel van de gronden dat is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - ontvangstgebouw'. Binnen deze aanduiding is een ontvangstgebouw toegestaan van maximaal 250 m² groot met een goothoogte van 3 meter en een nokhoogte van 8 meter. Het gebouw moet 6 maanden na ingebruikname van de laatste begraafplaats doch uiterlijk op 31 december 2082 worden geamoveerd.

Voorts is voor een deel van de gronden binnen de enkelbestemming voorzien van de aanduiding

'parkeerterrein'. Het overgrote deel van de gronden is voorzien van de aanduiding 'begraafplaats'.

Artikel 4 Waarde - Archeologie middelhoog

De dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog heeft als doel de aanwezige archeologische waarden te beschermen. Middels een archeologisch onderzoek kan het college de dubbelbestemming verwijderen.

Artikel 5 Waarde - Ecologie

De dubbelbestemming Waarde - Ecologie heeft als doel de aanwezige ecologische waarden te beschermen. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.

6.3.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In de 'Anti-dubbeltelregel' (artikel 6) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.

Algemene bouwregels

In de 'Algemene bouwregels' (artikel 7) zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, over ondergeschikte bouwdelen en over bestaande maten.

Algemene gebruiksregels

In de 'Algemene gebruiksregels' (artikel 8) is een nadere bepaling opgenomen met betrekking tot het gebruik van de gronden. Tevens zijn regels opgenomen met betrekking tot het houden van evenementen en het innemen van verkoopstandplaatsen.

Algemene afwijkingsregels en Algemene wijzigingsregels

De 'Algemene afwijkingsregels' (artikel 9) en 'Algemene wijzigingsregels' (artikel 10) verschaffen het bevoegd gezag c.q. burgemeester en wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.

In de algemene wijzigingsregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de gronden met de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' en in het onderliggende bestemmingsplan met de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Verkeer' onder voorwaarden kunnen worden gewijzigd naar 'Natuur' en 'Verkeer'.

Overige regels

In de 'Overige regels' (artikel 11) zijn de overige zaken geregeld die niet elders kunnen worden ondergebracht. Hierin is een regel opgenomen die aangeeft hoe omgegaan moet worden met samenvallende enkel- en dubbelbestemmingen en welke dubbelbestemmingen prevaleren boven andere dubbelbestemmingen indien deze samenvallen.

6.3.4 Kwaliteitsregels

In de 'Kwaliteitsregels' (artikel 12) zijn regels opgenomen om verzekerd te zijn dat nieuwe ontwikkelingen leiden tot een beoogde kwaliteitsverbetering ter plaatse.

6.3.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In de regel 'Overgangsrecht' (artikel 13) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.

Slotregel

In de 'Slotregel' (artikel 14) is aangegeven dat de regels van dit bestemmingsplan dienen te worden aangehaald als "Regels van het bestemmingsplan 'Natuurbegraafplaats Weerterland'.

Hoofdstuk 7 Haalbaarheid

7.1 Financiële haalbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen, indien er sprake is van een bij wet aangewezen bouwplan en de gronden niet in eigendom zijn bij de gemeente. De gemeente Weert heeft een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer, waardoor het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

7.2 Maatschappelijke haalbaarheid

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg dienen te plegen met betrokken instanties. Het concept-ontwerpbestemmingsplan wordt voorgelegd aan diverse vooroverlegpartners.

Zienswijzen ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Hierbij wordt de mogelijkheid geboden binnen deze termijn schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Een en ander wordt conform het daartoe in de Wet ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht bepaalde openbaar bekend gemaakt middels publicatie in het Gemeenteblad en via www.ruimtelijkeplannen.nl.

Na afhandeling van de zienwijzen door de gemeenteraad wordt het bestemmingsplan vastgesteld en wederom ter inzage gelegd.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 De te volgen procedure

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  • a. Voorbereiding:
  • 1. Vooroverleg met instanties`
  • 2. Watertoets
  • 3. Inspraak voorontwerp bestemmingsplan (niet verplicht)
  • b. Ontwerp:
  • 1. 1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
  • 2. Toezending aan watertoetsloket en provincie
  • c. Vaststelling:
  • 1. Vaststelling door de Raad
  • 2. 2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
  • d. Beroep:
  • 1. Beroep bij Raad van State
  • 2. Reactieve aanwijzing
  • 3. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan zienswijzen worden ingediend. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan melding gemaakt. Bij beroep besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als laatste over het plan.

Het besluit inzake het bestemmingsplan wordt tegelijkertijd met de zakelijke beschrijving van de anterieure overeenkomst bekend gemaakt.

8.2 Kennisgeving voorbereiding

Overeenkomstig artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening is op 14 december 2022 in het Gemeenteblad kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Natuurbegraafplaats Weerterland'.

8.3 Vooroverleg

Er is geen sprake van een rijks belang. Er is wel sprake van een provinciaal belang en een belang van het Watertoetsloket. Daarom is ervoor gekozen om vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening te voeren met Provincie Limburg en Waterschap Limburg.

Hiertoe is het concept voorontwerp bestemmingsplan overlegd met Provincie Limburg en Waterschap Limburg. Het bestemmingsplan kan als ontwerp bestemmingsplan in procedure worden gebracht.