direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lambroek - Stramproy
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0988.BPLambroek-GU01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft het voornemen om op (overwegend) agrarische gronden, gelegen aan de westzijde van de kern Stramproy een woningbouwontwikkeling te realiseren met 35 woningen en bijbehorende voorzieningen, zoals ontsluiting, parkeren, water en groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLambroek-GU01_0001.png"

Civieltechtnische inrichtingstekening van de gewenste ontwikkeling (bron: Ducot engineering & advies)

Op grond van het geldend bestemmingsplan 'Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy' (vastgesteld 28-06-2018) is de gewenste ontwikkeling niet mogelijk. Om de woningbouw te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk (ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening).

In voorliggend bestemmingsplan worden de nieuwe bestemmingen voor de gronden wettelijke geregeld, waardoor nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden ontstaan. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en voorliggende toelichting. Deze toelichting bevat de verantwoording van de aanvaardbaarheid van de nieuwe functies. Aan bod komen onder andere:

  • gebieds- en planbeschrijving;
  • toetsing aan het geldende beleid;
  • toetsing aan milieuwetgeving en andere ruimtelijke wetgeving
  • uitvoerbaarheid;
  • procedure.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, is gelegen aan de zuidwestzijde van de kern Stramproy, in het zuiden van de gemeente Weert. De locatie ligt ten zuiden van de Kruisstraat en ten oosten van de Crixstraat. Aan de zuidzijde van de locatie zijn agrarische productiegronden gelegen. Tevens is er een waterloop die door het zuidelijk deel van het plangebied loopt. Aan alle overige zijden wordt het plangebied omsloten door woningen (tuinen), waarvoor de woonbestemming geldt.

De gronden, waarop de ontwikkeling voorzien is, zijn kadastraal bekend als gemeente Stramproy, sectie D, nummers 5124 (gedeeltelijk), 5212 (gedeeltelijk), 5249 (gedeeltelijk), 5545 (gedeeltelijk), 5553, 5558, 5559, 5764, 5765, 5766, en sectie F, nummers 758, 1050, 1092 (gedeeltelijk) en 1095 (gedeeltelijk).

De omvang van het plangebied bedraagt circa 1,8 ha.

1.3 Vigerend en nieuw bestemmingsplan

1.3.1 Bestemmingsplan 'Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy'

Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan "Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy", dat op 28 juni 2018 door de gemeenteraad van Weert is vastgesteld en gedeeltelijk het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' (vastgesteld 26 juni 2013). Het plangebied heeft de enkelbestemmingen 'Wonen', 'Agrarisch' en 'Water'. De bestemming 'Wonen' is voor de gronden in het plangebied niet voorzien van bouwvlakken, met uitzondering van één bouwperceel aan de Crixstraat. In de bestemming 'Wonen' is per bouwvlak slechts het aantal bestaande woningen toegestaan. De bestemming 'Agrarisch' is primair gericht op agrarisch grondgebruik. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd, behoudens enkele kleinschalige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en draadafscheidingen. Ook binnen de bestemming 'Water' mag niet worden gebouwd. Deze gronden zijn gericht op waterhuishoudkundige doeleinden en voorzieningen en oppervlaktewateren.

Op grond van de geldende bestemmingen is het realiseren van de nieuwe woningen met bijbehorende voorzieningen niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk.

In paragraaf 4.5.2 wordt nader ingegaan op de geldende bestemmingsplanregeling voor de locatie.

1.3.2 Nieuw bestemmingsplan 'Lambroek - Stramproy'

In deze toelichting wordt de herziening van het vigerende bestemmingsplan onderbouwd en worden de mogelijkheden die het nieuwe bestemmingsplan gaat bieden, afgewogen. In de regels wordt een gedetailleerde regeling van de nieuwe bestemmingen gegeven en wordt vastgelegd wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied zijn. Op de verbeelding (plankaart) zijn de bestemmingen vastgelegd.

Het bestemmingsplan 'Lambroek - Stramproy' is opgezet conform de eisen die de Wro daaraan stelt en de standaarden van de gemeente Weert. De regels zijn opgesteld conform de standaardregels SVBP2012 en de standaarden van de gemeente Weert, de verbeelding voldoet aan de meest actuele digitaliseringseisen conform IMRO2012. Bij de opzet en systematiek van het nieuwe bestemmingsplan is aangesloten bij de regeling zoals gebruikt bij het bestemmingsplan 'Laarveld 2016 fase 1 en 2'.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de huidige situatie en het planvoornemen gegeven in Hoofdstuk 3. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 6 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische planopzet). Tot slot wordt in Hoofdstuk 8 en Hoofdstuk 9 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure.

Hoofdstuk 2 Uitspraak Raad van State

2.1 Tussenuitspraak

De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de afdeling) heeft op 3 augustus een tussenuitspraak gedaan over de ingestelde beroepen tegen het bestemmingsplan 'Lambroek-Stramproy'. Op grond van die beroepen heeft de Afdeling gebreken gezien in het vaststellingsbesluit die moeten worden hersteld. Hieronder volgen de relevante overwegingen op basis waarvan een nieuw besluit moet worden genomen. De volledige uitspraak is als Bijlage 11 aan deze toelichting toegevoegd.

5.3. Voor zover appellanten betogen dat het bouwpeil van de woningen en de terreinafwatering niet planologisch zijn gewaarborgd, overweegt de Afdeling als volgt.

Uit het infiltratieonderzoek blijkt dat het maaiveld binnen het plangebied in zuidelijke en zuidoostelijke richting (richting watergang aan de zuidzijde) afloopt van ongeveer 32,5 m naar 31,2 m +NAP. Van belang voor de verwerking van het hemelwater is de doorlatendheid van de bodem.

Doordat die doorlatendheid in het plangebied matig tot slecht is, wordt, ook gelet op de hoogteligging van de omliggende bebouwing buiten het plangebied en de verwachte hoge grondwaterstand, door Aeres Milieu B.V.geadviseerd om de gronden ongeveer 20 tot 30 cm op te hogen. De raad heeft in het verweerschrift gesteld dat het advies van Aeres Milieu B.V. wordt opgevolgd en dat het gebied met ongeveer 20 cm wordt opgehoogd.

Ook blijven volgens de raad de peilhoogten in het plangebied lager dan de hoogten van de omliggende erven.

Gelet op het voorgaande gaat de Afdeling ervan uit dat de raad een bepaald bouwpeil noodzakelijk acht in het belang van een goede ruimtelijke ordening. Naar het oordeel van de Afdeling had de raad daarom het minimale en maximale bouwpeil van de gronden in het plangebied in de planregels van het bestemmingsplan moeten verzekeren.

In zoverre slagen de betogen.

5.4. De Afdeling stelt ten aanzien van de terreinafwatering vast dat de Waterparagraaf en het infiltratieonderzoek vermelden dat de voorkeur bij de afvoer van hemelwater uitgaat naar wadi's, infiltratievelden, greppels met overstort of infiltratiebuizen, waarmee wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het waterschap. De totale benodigde bergingscapaciteit van de openbare ruimte is daarbij berekend op 818 m3. Het bestemmingsplan voorziet in een bergingscapaciteit in de openbare ruimte van 857 m3.

De gronden met een verkeersbestemming zijn ingevolge artikel 3.1.1, aanhef en onder a, en artikel 3.2.1, aanhef en onder d, van de planregels onder meer bestemd voor waterbeheer en de natuurlijke afvloeiing van water en de bouw van waterlopen. Uit de toelichting van de raad in het verweerschrift en op de zitting blijkt dat het uitgangspunt bij de terreinafwatering is dat de zelfbouwkavels het water bergen en infiltreren op eigen terrein. Maar de projectbouwwoningen bieden het water aan op in het bestek te bepalen waterbergingsvoorzieningen in het openbaar gebied.

Daarbij heeft de raad aangegeven dat aan de west- en zuidzijde van het plangebied wordt voorzien in twee waterbuffers. Deze buffers staan via een duiker met elkaar in verbinding. Daarbij wordt de buffer aan de westzijde van het plangebied ter hoogte van de Crixstraat via een duiker aangesloten op de Heyroth. Hierdoor vindt de overstort van water volgens de raad uitsluitend plaats aan de westzijde en niet aan de zuidzijde, in de Vliet en dus ook niet langs de tuinen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5]. Daarnaast is in het plangebied een wadi voorzien, waarin schoon hemelwater kan worden opgevangen en kan wegstromen richting de buffers. Aan de zuidzijde zal het hemelwater via de rijweg afstromen in een wadi die in verbinding staat met de zuidelijke buffer. De nieuw aan te leggen watergang voor de overstort van de vrije sectorkavels loopt richting de buffer aan de westzijde. Ook in dit geval stroomt het water volgens de raad dus in een andere richting dan de Vliet aan de zuidzijde.

De Afdeling stelt vast dat het inrichtingsplan waarop de waterbergingsvoorzieningen in het plangebied zijn weergegeven, uitsluitend als bijlage bij de privaatrechtelijke overeenkomst tussen de gemeente en Holding Weerens B.V. is gevoegd. In de planregels is geen verwijzing naar dit inrichtingsplan opgenomen. Op de zitting is naar het oordeel van de Afdeling komen vast te staan dat de raad de aanleg en instandhouding van de waterbergingsvoorzieningen met voldoende bergingscapaciteit vanuit een oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid noodzakelijk acht. De voor terreinafwatering noodzakelijke voorzieningen zijn binnen de bestemming "Verkeer" weliswaar toegestaan, maar daarmee is naar het oordeel van de Afdeling niet publiekrechtelijk verzekerd of, en op welke wijze, waterbergingsvoorzieningen in het plangebied worden aangelegd en in stand worden gehouden. Ook is niet publiekrechtelijk verzekerd welke bergingscapaciteit van de waterhuishoudkundige voorzieningen minimaal is vereist. Uit de "Waterparagraaf project Lambroek te Stramproy" blijkt dat de raad met het plan beoogt te voorzien in de aanleg en instandhouding van een wadi en waterbuffer met een ledigingstijd van minder dan 24 uur, conform de eisen van het waterschap. Doordat in het bestemmingsplan geen bepalingen over de aanleg, instandhouding en de minimale bergingscapaciteit van de waterhuishoudkundige voorzieningen zijn opgenomen, kan naar het oordeel van de Afdeling echter niet worden beoordeeld of de voorzieningen voldoen aan de eisen van het waterschap. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanleg en instandhouding van de waterhuishoudkundige voorzieningen voldoende is geborgd. Volgens hem zal bij de omgevingsvergunningaanvraag worden getoetst of de te realiseren watervoorzieningen aan de in de Bouwverordening gestelde eisen voldoen. De Afdeling overweegt dat de raad op grond van artikel 8, eerste lid, van de Woningwet een bouwverordening kan vaststellen die voorschriften bevat over de onderwerpen die in artikel 8, tweede tot en met zesde lid, van de Woningwet zijn genoemd. Het gaat hierbij om voorschriften die betrekking hebben op het bouwen op verontreinigde bodem en de samenstelling, inrichting en werkwijze van de welstandscommissie. In artikel 8, zesde lid, van de Woningwet is weliswaar opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in de bouwverordening voorschriften worden gegeven omtrent andere voorzieningen, maar ter uitvoering hiervan zijn uitsluitend het Aanpassingsbesluit Bouwbesluit 2012 en het Asbestverwijderingsbesluit 2005 vastgesteld. Deze besluiten bevatten geen bepalingen over de aanleg en instandhouding van waterhuishoudkundige voorzieningen. Anders dan de raad stelt, kan de bouwverordening naar het oordeel van de Afdeling dan ook geen toetsingskader voor de waterhuishoudkundige voorzieningen vormen.

Gelet op het voorgaande had de raad niet kunnen afzien van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de planregels ten aanzien van de aanleg en instandhouding van voorzieningen voor de waterhuishouding en de minimaal benodigde bergingscapaciteit in openbaar gebied. Het plan is in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

In zoverre slagen de betogen.

5.5. Voor zover appellanten betogen dat de bouwkavels voor de vrije sectorwoningen niet groot genoeg zijn voor de aanleg van een bergingsvoorziening, overweegt de Afdeling als volgt.

In artikel 4.1, aanhef en onder a en e, van de planregels is vermeld dat de gronden met een woonbestemming ook zijn bestemd voor aan wonen ondergeschikte waterhuishoudkundige voorzieningen. Uit de Waterparagraaf en het infiltratieonderzoek blijkt dat bij de beoogde vrije sectorkavels op eigen terrein een waterhuishoudkundige voorziening moet worden aangelegd.

De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat op de beoogde vrije sectorkavels voldoende ruimte is om op eigen terrein te voorzien in een bergings- en infiltratievoorziening die is gedimensioneerd op een bui van 100 mm met een ledigingstijd van 24 uur. De beoogde vrije sector kavels moeten hierdoor volgens de raad voorzien in een bergingscapaciteit van 288 m3 met een leeglooptijd van 24 uur. Wanneer deze capaciteit wordt overschreden, is de overstort voor de vrije sector kavels via een overloopkolk voorzien op de watergang die door het plangebied loopt. Deze watergang wordt naast de nieuw aan te leggen weg in het plangebied gerealiseerd en loopt richting de buffer aan de westzijde. Dit blijkt volgens de raad ook uit de bergingsberekening. Verder heeft de raad op de zitting toegelicht dat bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen wordt beoordeeld of aan de in de privaatrechtelijke overeenkomst en de bestekuitwerking gestelde eisen wordt voldaan.

Naar het oordeel van de Afdeling staat daarmee vast dat de raad de aanleg en instandhouding van de waterbergingsvoorzieningen met een bergingscapaciteit van 288 m3 met een ledigingstijd van minder dan 24 uur voor de beoogde vrije sector kavels vanuit een oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid noodzakelijk acht. De beoogde vrije sectorkavels zijn in eigendom bij Holding Weerens B.V. De in de privaatrechtelijke overeenkomst opgenomen eisen aan de waterhuishoudkundige voorzieningen zijn niet voor derden afdwingbaar.

Omdat de raad de aanleg en instandhouding van deze waterhuishoudkundige voorzieningen noodzakelijk acht met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, had de raad naar het oordeel van de Afdeling de aanleg en instandhouding van de waterhuishoudkundige voorzieningen op de beoogde vrije sector kavels in het plan moeten verzekeren.

In zoverre slagen de betogen.

(6.4. De Afdeling stelt vast dat de gemeente Weert een privaatrechtelijke overeenkomst met Holding Weerens B.V. heeft gesloten. Daarin is bepaald dat de inrichting van het plangebied moet plaatsvinden, zoals is vastgelegd in het inrichtings- en het beplantingsplan. Het beplantings- en het inrichtingsplan zijn als bijlagen bij deze overeenkomst gevoegd. Ze zijn niet als bijlagen bij de plantoelichting opgenomen. De landschappelijke inpassing van het plangebied, zoals is voorzien in het beplantings- en het inrichtingsplan, is niet in de planregels of anderszins publiekrechtelijk verzekerd. De raad heeft op de zitting toegelicht de groenvoorzieningen, zoals in het beplantings- en het inrichtingsplan opgenomen, te willen realiseren om verstening van het plangebied te voorkomen. Voor zover de nieuwe groenvoorzieningen in openbaar gebied zijn gelegen, acht de raad de aanleg daarvan noodzakelijk vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Uit de overeenkomst blijkt dat de gemeente na realisatie van het openbaar gebied eigenaar zal worden van die gronden in het plangebied.)

6.5. Naar het oordeel van de Afdeling kon een voorwaardelijke verplichting in de planregels voor de aanleg van de landschappelijke inpassing niet achterwege blijven. De Afdeling heeft op de zitting vastgesteld dat de raad de aanleg en instandhouding van de groenvoorzieningen op grote delen van het plangebied noodzakelijk acht met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. Door het geheel ontbreken van een voorwaardelijke verplichting voor de aanleg daarvan in de planregels is onvoldoende duidelijk of, wanneer en welke maatregelen zullen worden getroffen en of dat bijvoorbeeld voor de ingebruikname van de betreffende gronden het geval zal zijn. Artikel 4.3.1 van de planregels is naar het oordeel van de Afdeling te vrijblijvend om de landschappelijke inpassing publiekrechtelijk te verzekeren, omdat dit een nadere eisen-regeling betreft. In artikel 4.3.1 van de planregels staat bovendien niets over de aard en omvang van de landschappelijke inpassing.

De betogen slagen.

2.2 Verwerking in het bestemmingsplan (middels bestuurlijke lus)

Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling op grond van artikel 8:51 d van de Awb de raad opdragen om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak de in overwegingen 5.3 - 5.5 en 6.5 geconstateerde gebreken te herstellen.

De raad dient daartoe:

  • met inachtneming van wat is overwogen onder 5.3, alsnog het minimale en maximale bouwpeil van de gronden in het plangebied in de planregels op te nemen;

In verband hiermee is de volgende planregel opgenomen: 4.2.3 Voorwaardelijke verplichting peilhoogte

Het aan te houden minimale en maximale bouwpeil van de begane grondvloer bedraagt 31,90 meter respectievelijk 32,20 meter +NAP.

  • met inachtneming van wat is overwogen onder 5.4 en 5.5, alsnog de aanleg en instandhouding van de waterhuishoudkundige voorzieningen in het plangebied alsook de minimaal benodigde bergingscapaciteit van deze voorzieningen in de planregels te verzekeren in de vorm van een voorwaardelijke verplichting. Daarbij kan bijvoorbeeld een verwijzing naar het inrichtingsplan worden opgenomen; Voorwaardelijke verplichting openbaar gebied in bestemming Verkeer.

In verband hiermee zijn aan de verbeelding in de bestemming 'Wonen'de volgende twee functieaanduidingen toegevoegd, luidende:

  • a. 'specifieke vorm van wonen – waterberging 1', ter plaatse van de projectmatig te bouwen woningen, dit zijn de kavelnummers 2 t/m 5, 7 t/m 17, 20 t/m 28.
  • b. 'specifieke vorm van wonen – waterberging 2', ter plaatse van de kavelnummers 1, 6, 18, 19, 29 t/m 35.

En zijn daaraan de volgende voorwaardelijke verplichtingen gekoppeld in de regels:

3.2.1 Voorwaardelijke verplichting waterberging

De aanleg van verhardingen in de bestemming 'Verkeer' en het bebouwen van gronden in de bestemming 'Wonen' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – waterberging 1' is slechts toegestaan als in de bestemming 'Verkeer' is voorzien in de aanleg en instandhouding van een wadi en waterbuffer met een ledigingstijd van minder dan 24 uur, met een bergingscapaciteit in de openbare ruimte van 857 m3, een en ander op de wijze zoals dit is aangegeven op het Inrichtingsplan nieuwbouwplan Lambroek te Stramproy bij Buffer A en Buffer B ter plaatse van de markering 'Afkoppelen en bergen van regenwater', dat als Bijlage 2 aan de regels is toegevoegd.

4.2.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging projectmatige woningbouw

Op gronden met aanduiding 'specifieke vorm van wonen – waterberging 1' is het bebouwen van de gronden slechts toegestaan als in de bestemming 'Verkeer' is voorzien in de aanleg en instandhouding van een wadi en waterbuffer met een ledigingstijd van minder dan 24 uur, met een bergingscapaciteit in de openbare ruimte van 857 m3, een en ander op de wijze zoals dit is aangegeven op het Inrichtingsplan nieuwbouwplan Lambroek te Stramproy bij Buffer A en Buffer B ter plaatse van de markering 'Afkoppelen en bergen van regenwater', dat als Bijlage 2 aan de regels is toegevoegd.

4.2.5 Voorwaardelijke verplichting waterberging bouwkavels

Op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – waterberging 2' is het bebouwen van de gronden slechts toegestaan als is voorzien in de aanleg en instandhouding van een waterberging van ten minste 100 liter per vierkante meter bebouwd en verhard oppervlak, die binnen 24 uur na een bui weer voor 100% beschikbaar is. Om dit te beoordelen dient de infiltratie-/opvangvoorziening op de bouwtekeningen te worden aangegeven en zal ook een aanleg-, detail- en eventuele constructietekening dienen te worden voorgelegd ter beoordeling. Daarbij dienen ook de noodzakelijke bodem- en infiltratie-onderzoeken te worden overgelegd op grond waarvan de infiltratie-/opvangvoorziening is ontworpen.

  • met inachtneming van wat is overwogen onder 6.5, alsnog de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing van het plangebied in de planregels te verzekeren in de vorm van een voorwaardelijke verplichting. Daarbij kan bijvoorbeeld een verwijzing naar het beplantingsplan worden opgenomen.

In verband hiermee is de volgende planregel opgenomen: 3.2.2 Voorwaardelijke verplichting beplanting

De aanleg en instandhouding van de groeninrichting en nieuwe en bestaande bomen zoals dit is aangegeven op het Beplantingsplan nieuwbouwplan Lambroek dat is toegevoegd als Bijlage 3 bij de regels, dient uiterlijk binnen 9 maanden nadat 80% van de woningen, zijnde 28 woningen, is gerealiseerd volledig te zijn uitgevoerd en volledig in stand te worden gehouden.

De raad dient de Afdeling en andere partijen schriftelijk mee te delen hoe de gebreken zijn hersteld en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen. Het door de raad te nemen gewijzigde of nieuwe besluit hoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

Resumerend zijn de navolgende zaken aangepast:

  • Aan de toelichting is toegevoegd hoofdstuk 2 Uitspraak Raad van State.
  • Toelichting hoofdstuk 2 tot en met 8 met paragrafen zijn hernummerd tot hoofdstuk 3 tot en met 9, paragrafen overeenkomstig hernummeren.
  • Aan de toelichting is toegevoegd Bijlage 10 bij de toelichting: Raadsbesluit van 2 juni 2021.
  • Aan de toelichting is toegevoegd Bijlage 11 bij de toelichting: Uitspraak Raad van State van 3 augustus 2022.
  • Aan de toelichting wordt na vaststelling toegevoegd het vaststellingsbesluit bestuurlijke lus.
  • Regels paragraaf 3.2.1 is hernummerd tot 3.2.3.
  • Regels paragraaf 4.2.3, 4.2.4 en 4.2.5 zijn hernummerd tot 4.2.6, 4.2.7 en 4.2.8.
  • Aan de regels zijn de volgende twee bijlagen toegevoegd:
    • 1. Bijlage 2 bij de regels: Inrichtingsplan;
    • 2. Bijlage 3 bij de regels: Beplantingsplan.
  • Aan de verbeelding worden in de bestemming Wonen de volgende twee functieaanduidingen toegevoegd, luidende:
    • 1. 'specifieke vorm van wonen – waterberging 1', ter plaatse van de projectmatig te bouwen woningen, dit zijn de kavelnummers 2 t/m 5, 7 t/m 17, 20 t/m 28;
    • 2. 'specifieke vorm van wonen – waterberging 2', ter plaatse van de kavelnummers 1, 6, 18, 19, 29 t/m 35.
  • Onder vernummering van lid 3.2.1 en lid 3.2.2 van de regels zijn twee leden ingevoegd, luidende:

3.2.1 Voorwaardelijke verplichting waterberging

De aanleg van verhardingen in de bestemming 'Verkeer' en het bebouwen van gronden in de bestemming 'Wonen' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – waterberging 1' is slechts toegestaan als in de bestemming 'Verkeer' is voorzien in de aanleg en instandhouding van een wadi en waterbuffer met een ledigingstijd van minder dan 24 uur, met een bergingscapaciteit in de openbare ruimte van 857 m3, een en ander op de wijze zoals dit is aangegeven op het Inrichtingsplan nieuwbouwplan Lambroek te Stramproy bij Buffer A en Buffer B ter plaatse van de markering 'Afkoppelen en bergen van regenwater', dat als Bijlage 2 aan de regels is toegevoegd.

3.2.2 Voorwaardelijke verplichting beplanting

De aanleg en instandhouding van de groeninrichting zoals dit is aangegeven op het Beplantingsplan nieuwbouwplan Lambroek te Stramproy dat is toegevoegd als Bijlage 3 bij de regels, dient uiterlijk binnen 9 maanden nadat 80% van de woningen, zijnde 28 woningen, is gerealiseerd volledig te zijn uitgevoerd en volledig in stand te worden gehouden.

  • Onder vernummering van lid 4.2.3 tot lid 4.2.6 van de regels zijn drie leden ingevoegd, luidende:

4.2.3 Voorwaardelijke verplichting peilhoogte

Het aan te houden minimale en maximale bouwpeil van de begane grondvloer bedraagt 31,90 meter respectievelijk 32,20 meter +NAP.

4.2.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging projectmatige woningbouw

Op gronden met aanduiding 'specifieke vorm van wonen – waterberging 1' is het bebouwen van de gronden slechts toegestaan als in de bestemming 'Verkeer' is voorzien in de aanleg en instandhouding van een wadi en waterbuffer met een ledigingstijd van minder dan 24 uur, met een bergingscapaciteit in de openbare ruimte van 857 m3, een en ander op de wijze zoals dit is aangegeven op het Inrichtingsplan nieuwbouwplan Lambroek te Stramproy bij Buffer A en Buffer B ter plaatse van de markering 'Afkoppelen en bergen van regenwater', dat als Bijlage 2 aan de regels is toegevoegd.

4.2.5 Voorwaardelijke verplichting waterberging bouwkavels

Op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – waterberging 2' is het bebouwen van de gronden slechts toegestaan als is voorzien in de aanleg en instandhouding van een waterberging van ten minste 100 liter per vierkante meter bebouwd en verhard oppervlak, die binnen 24 uur na een bui weer voor 100% beschikbaar is. Om dit te beoordelen dient de infiltratie-/opvangvoorziening op de bouwtekeningen te worden aangegeven en zal ook een aanleg-, detail- en eventuele constructietekening dienen te worden voorgelegd ter beoordeling. Daarbij dienen ook de noodzakelijke bodem- en infiltratie-onderzoeken te worden overgelegd op grond waarvan de in filtratie-/opvangvoorziening is ontworpen.

Hoofdstuk 3 Het planvoornemen

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving en het planvoornemen.

3.2 Gebiedsbeschrijving

Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Stramproy, in het zuiden van de gemeente Weert. De gronden vormen een landbouwgebied, doorlopend vanuit het buitengebied ten zuidwesten van Stramproy en omgeven door de woningen aan de Kruisstraat, Crixstraat en het woongebied Lambroekweg - Teune Smeedstraat. Aan de rand van de kern is van oudsher sprake van ruime percelen, waarbij het aantal agrarische bedrijven in de omgeving afgelopen jaren sterk is afgenomen.

De gronden zijn tot heden hoofdzakelijk in gebruik als agrarische grond. In de afgelopen jaren was het grootste deel van het plangebied ingericht als grasland. De gronden ten zuiden van de Vliet zijn ingezet als akker, ten behoeve van preiteelt. (Bron: BRP – Basisregistratie Gewaspercelen)

De meest noordelijke gronden kennen een gebruik als tuin, behorende bij de bestaande woningen aan de Kruisstraat. Een strook aan de zuidzijde van het gebied heeft een groen karakter. Hier zijn 6 grote eikenbomen aanwezig. De bomen staan langs waterloop de Vliet. Deze waterloop zorgt voor afwatering van het gebied en mondt uit in de Tungelroyse beek.

Het perceel aan de westzijde van het plangebied, dat grenst aan de Crixstraat is ingericht als hobbyweitje, en heeft zodoende een groene uitstraling. Voor dit perceel geldt op grond van het bestemmingsplan '"Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy" een woonbestemming met bouwvlak, op grond waarvan ter plaatse nog een (één) woning gebouwd kan worden.

Op de gronden is in de huidige situatie nauwelijks bebouwing aanwezig. Aan de noordwestzijde van het plangebied staat een oud schuurtje, dat in gebruik is als opslagruimte voor landbouwwerktuigen en -benodigdheden.

Voor het overige is er geen sprake van waardevolle/te behouden bebouwing. De waardevolle bomen aan de zuidzijde van het plangebied worden bij de ontwikkeling behouden. Ook wordt ingezet op het zoveel mogelijk beleefbaar houden/ maken van de waterloop de Vliet.

3.3 Planvoornemen

Beoogd wordt binnen het plangebied 35 nieuwe woningen met ontsluiting en groen- en watervoorzieningen te realiseren.

De woonstraat wordt, met uitzondering van de toegangsweg, bij de ontwikkeling ingericht als een éénrichtingsweg met openbare parkeerplaatsen en groenvoorzieningen, oppervlaktewater en 35 woningen met eventuele bijgebouwen en bijbehorende onbebouwde gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLambroek-GU01_0002.png"

Civieltechnische inrichtingstekening woningbouw Lambroek (bron: Ducot Enigeering & advies)

Het nieuwe woongebied wordt vanaf de Crixstraat ontsloten via een nieuw aan te leggen weg. Deze nieuwe weg is niet gericht op doorgaand verkeer, maar wordt ingericht als verkeersluwe éénrichtingsweg, uitsluitend ter ontsluiting van de woningen in het plangebied. Uitzondering hierop is de entree van het plangebied. De weg is hier ingericht als tweerichtingsverkeersweg zodat bestemmingsverkeer het gebied ook kan verlaten. Er zal dan ook (vrijwel) uitsluitend sprake zijn van bestemmingsverkeer.

Vanuit de Lambroekweg wordt een toegang voor langzaamverkeer gerealiseerd. Deze is voor bewoners/ bezoekers van het plangebied uitsluitend toegankelijk per fiets en te voet.

Bij de ontwikkeling zal sprake zijn van 3 type woningen, verdeeld over het plangebied. Het plan voorziet in 4 sociale woningen, beschikbaar voor de doelgroep die is aangewezen op een sociale woning. De sociale woningen worden gesitueerd aan de noordzijde van het plangebied, aan de achterzijde van de woningen Crixstraat 35 en 37. Voorts is sprake van 20 tot 22 levensloopbestendige woningen (vrije sector, projectmatige ontwikkeling). Deze woningen liggen achter de woningen Crixstraat 39 - 43 en in het 'middenstuk' van het plangebied, omsloten door de nieuw te realiseren weg.

Tenslotte zijn 9 tot 11 vrije sector kavels geprojecteerd, die door particuliere opdrachtgevers ingevuld kunnen worden. Deze kavels liggen aan de achterzijde van de woningen aan de Kruisstraat en Lambroekweg/ Teune Smeedstraat en achter de woning Crixstraat 45.

Met de bouwhoogte van de nieuw te realiseren woningen wordt aangesloten op de hoogte van de omliggende woningen. Uitgangspunt is een goothoogte van maximaal 4,5 meter in het plangebied en een bouwhoogte van maximaal 7,5 meter.

Bij de woningen dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, met uitzondering van de huurwoningen in het sociale segment. Ook dient er per woning voldoende capaciteit beschikbaar te zijn voor de opvang van hemelwater.

Aan de zuidzijde van het plangebied is een groen- en waterstructuur aanwezig. Langs de waterloop de Vliet staan een aantal oude eikenbomen. Het water en groen worden behouden bij de voorgenomen planontwikkeling. Ter plaatse wordt geen bebouwing of verharding gerealiseerd, maar wordt de groen-blauwe structuur versterkt. De bergingsvoorziening voor het schoon hemelwater wordt bovengronds door het gebied geleid en wordt ruimtelijk aangesloten bij de loop van de Vliet. Hiermee ontstaat een beleefbaar watersysteem dat voor iedereen zichtbaar is.

De planologische procedure zal uiteindelijk resulteren in woon-bestemmingen ten behoeve van de realisatie van de woningen. De bijbehorende openbare voorzieningen zoals infrastructuur, groen en water krijgen de bestemming 'Verkeer' in het op te stellen bestemmingsplan. De nieuwe bestemmingsregeling vormt de planologisch-juridische basis voor de gemeente Weert om omgevingsvergunning(en) voor de bouw van de beoogde woningen te kunnen verlenen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.

De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers en reizigers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt voorts 13 nationale belangen. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van het nieuwe woongebied Lambroek, met 35 woningen, mogelijk aan de rand van Stramproy.

Gezien de aard en omvang van deze ontwikkeling heeft het planvoornemen geen invloed op de gestelde doelen van het Rijk en bovendien voorziet de SVIR niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn, dat van hier uit beperkingen gesteld moeten worden aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.

Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/ beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet bedreigd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.

Onderhavig planvoornemen voorziet in een kleinschalige ingreep. Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied en voorgenomen initiatief van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.

4.2.3 Ladder van duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip 'actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte' en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd waarmee het mogelijk wordt een dubbele Laddertoets bij flexibele planvorming te voorkomen. Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk. De Ladder-onderbouwing zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

In voorliggend plan is sprake van ontwikkeling van een woongebied met bijbehorende infrastructuur en (groen-)voorzieningen.

Karakter stedelijke ontwikkeling

Alvorens te toetsen aan de Ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Uit jurisprudentie ten aanzien van sec woningen blijkt dat een aantal van om en nabij de 10 woningen niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Onderhavig bestemmingsplan maakt 35 woningen mogelijk. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de ruimtelijke uitstraling wordt er van uitgegaan dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Echter, ook wanneer geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zal moeten worden aangetoond dat het planvoornemen uitvoerbaar is, waarbij de aspecten die in het kader van 'de ladder' een rol spelen toch van belang zijn.

Hierna zal worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het planvoornemen, in relatie tot de Ladder.

Planvoorraad en overige initiatieven

Op grond van de ladder dient getoetst te worden of sprake is van een regionale behoefte voor de beoogde ontwikkeling. Het beleid ten aanzien van de regionale woningbouwbehoefte is opgenomen in de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 - 2021'.

Op 3 juli 2019 heeft de gemeenteraad van Weert de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021' vastgesteld. In deze visie zijn door de samenwerkende gemeenten Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert afspraken gemaakt voor de periode 2018 - 2021, met een doorkijk naar de verwachte behoefte tot 2030. In de structuurvisie dient voorzienbaarheid gecreëerd te worden over de benodigde reductie van de planvoorraad. Daarnaast ligt de focus op de realisatie van de (ver)bouwopgave en de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad.

Uit de berekening voor de totale gemeente blijkt dat er voor Weert sprake is van een overcapaciteit van 299 woningen. Conform de afspraken uit de structuurvisie dient hier in de periode tot en met 2021 een reductie van 40% plaats te vinden.

In het bijlage document is een uitwerking per kern opgenomen. Voor Stramproy blijkt dat de behoefte groter is dan de planvoorraad. Uit de discrepantie analyse blijkt dat er met name sprake is van behoefte aan appartementen (met en zonder lift) en grondgebonden seniorenwoningen. De behoefte bevindt zich zowel in het koop- als huursegment, waarbij er voor het totale koopsegment een overschot is aan woningen. Dit overschot wordt met name gevoed door 2-onder-1 kap woningen en vrijstaande woningen.

Daarnaast is er door Etil een onderzoek uitgevoerd naar de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte. Uit de bijbehorende rapportage 'Woononderzoek Midden-Limburg 2018-2019' blijkt dat er per 1 januari 2018 voor Stramproy een aanvullende kwantitatieve woningbehoefte bestond van 116 woningen. In 2018 zijn in Stramproy 5 woningen gerealiseerd en is 1 woning gesloopt. Per saldo is daarmee in 2018 invulling gegeven aan de behoefte voor 4 woningen. Er resteert een opgave van 112 woningen. De huidige planvoorraad binnen de kern (bouwtitels) bedraagt 45 woningen. Er is daarmee een restbehoefte van 116 - 4 - 45 = 67 woningen voor de kern Stramproy.

Door de gemeente Weert is in haar principebesluit aangegeven dat zij zelf geen grondposities bezit in Stramproy. De woningbehoefte dient dan ook (vooralsnog) ingevuld te worden door initiatieven van derden. Daarbij is de locatie Lambroek eerder in beeld geweest als uitbreidingsgebied van Stramproy.

Op grond van het woningmarktonderzoek zijn door de gemeente Weert een aantal randvoorwaarden gesteld voor wat betreft het type woningen dat bij de planontwikkeling gerealiseerd kan worden.

Uit de Structuurvisie Wonen en het woningmarktonderzoek met bijbehorende bijlagen blijkt dat sprake is van een behoefte aan nieuwe woningen. Aangezien 'wonen' een lokale functie betreft, dient de behoefte in (of bij) de kern zelf opgevangen te worden.

Binnen de kern Stramproy zijn maar beperkt directe woningbouwmogelijkheden aanwezig. Geschikte inbreidingslocaties zijn in het verleden al ingezet voor woningbouw. De locatie Lambroek is aan 3 zijden omsloten door de bebouwing van het woongebied en is opgenomen binnen de bebouwde kom. De ontsluiting van de locatie is goed en het gebied is op betrekkelijk korte afstand van het centrum gelegen (ca. 1 km). Dit maakt onderhavige locatie geschikt voor woningbouw.

Geconcludeerd wordt dat met het planvoornemen wordt voldaan aan de toetsingscriteria van de ladder van duurzame verstedelijking.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).

In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij aanpak de van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.

In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 2. Uitnodigen staat centraal. Dat gaat meer over de manier waarop we samen met onze partners dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

Het plangebied valt deels in de zone 'Overig bebouwd gebied' en deels in de zone 'Buitengebied'. De zone 'overig bebouwd gebied' betreft gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter, zoals de kern Stramproy. Het accent ligt hier op de transformatie van de regionale woningvoorraad, de bereikbaarheid, de balans voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en kwaliteit leefomgeving. De zone 'buitengebied' betreft alle gronden in het landelijk gebied zonder belangrijke natuurwaarden en vaak met een agrarisch karakter. Afhankelijk van de aanwezige functies en ligging is er in deze gebieden ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven.

In de POL-visie op Midden-Limburg zijn de belangrijkste uitgangspunten voor wonen: werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad door kwaliteitsverbetering, herstructurering (transformatieopgave zorgvastgoed en huursector) en waar nodig sloop en nieuwkomers (waaronder arbeidsmigranten). Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing. Deze kwalitatieve sturing vindt plaats binnen het kader van de kwantitatieve opgave die met de regionale structuurvisie 'Wonen' (zie 4.2.3) wordt ingevuld op basis van het dynamisch voorraadbeheer.

Met het planvoornemen is sprake van een ontwikkeling waaraan behoefte is en die past binnen het gebied. De locatie valt op grond van het POL deels in de zone buitengebied. Deze zonering past bij het huidig feitelijk gebruik van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLambroek-GU01_0003.png"

Uitsnede POL Kaart 1: Zonering Limburg met globale ligging plangebied, deels in zonering 'Overig bebouwd gebied' en deels in zonering 'Buitengebied'

Vanwege de ruimtelijke opbouw van de kern Stramproy en de reeds aanwezige functies is het gebied 'Lambroek' aangewezen als meest logische en passende bouwlocatie voor de kern Stramproy. Overige bouwgronden van enige omvang zijn in het bestaand bebouwd gebied van Stramproy niet beschikbaar. Alle beschikbare gronden binnen de kern zijn afgelopen jaren voor (woning-)bouw benut, zoals het terrein van de oude stoombierbrouwerij (Brouwerij Maeshof), de locatie van de LLTB (plan Walestraat e.o.), de locatie van de Taphoeve (Julianastraat 22 e.o.) en de ontwikkeling 'Mooshoofpaad'. Gezien de kenmerken van de locatie, heeft op het gebied Lambroek lange tijd een wijzigingsbevoegdheid gerust, om ontwikkeling als woongebied mogelijk te maken. In 2018 is deze wijzigingsbevoegdheid bij de herziening van het ter plaatse geldend bestemmingsplan vervallen. De eerdere aanwezigheid van de wijzigingsbevoegdheid duidt op het beoogde toekomstig gebruik als woningbouwgebied van de locatie.

In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op het provinciale en regionale woonbeleid en de wijze waarop het planvoornemen hierbinnen past. Hoewel de gebieden die in het POL zijn aangewezen als 'buitengebied' niet primair als woongebied beoogd zijn, blijkt uit navolgende paragrafen dat de ontwikkeling aanvaardbaar is op de locatie.

4.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.

De Omgevingsverordening Limburg is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening.

Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3 van de omgevingsverordening onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop hieraan invulling is gegeven. Een uitwerking van de ladder duurzame verstedeling is in paragraaf 4.2.3 opgenomen.

Op grond van artikel 2.2.2 sub 2 van de Verordening dient bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de mogelijkheid van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen te worden onderzocht. Voorliggend plan ziet op de realisatie van 35 éénsgezinswoningen in de kern Stramproy om invulling te geven aan de bestaande woningbehoefte. Het realiseren van deze functie in leegstaande monumentale of beeldbepalende panden binnen de kern behoort redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden.

Artikel 2.4.2 lid 2 van de verordening stelt dat 'een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg'. Genoemde structuurvisie is inmiddels ingetrokken en door de samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg geactualiseerd. De actualisatie kan worden aangehaald als 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021'. De toets aan de Structuurvisie Wonen is opgenomen in 4.4.1.

Het plangebied is gelegen binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk. Met de woningbouwontwikkeling wordt niet voorzien in een boorput, bodemenergiesysteem of enige andere wijze de grond geroerd dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei. Er zijn derhalve voor het planvoornemen geen belemmeringen.

Voor het planvoornemen gelden vanuit de Omgevingsverordening verder geen specifieke regels.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 - 2021

Door de 7 Midden-Limburgse gemeenten is in de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 - 2021 vastgelegd hoe dient te worden omgegaan met de actuele en te verwachten demografische en economische ontwikkelingen. De nadruk ligt hierbij op de benodigde transformatie van de bestaande woningvoorraad en de gevolgen voor de directe woonomgeving. Deze structuurvisie is de opvolger van de regionale visie voor de periode 2014 - 2017 en heeft betrekking op de periode 2018 tot en met 2021. Tevens is de visie basis voor afspraken op de middellange termijn tussen de samenwerkende gemeenten en de provincie (doorkijk 2030). De structuurvisie is op 3 juli 2019 door de gemeenteraad vastgesteld.

In de Structuurvisie 2018 wordt de lijn uit de Structuurvisie 2014 voortgezet, gericht op het maken van regionale afspraken voor het terugbrengen van de overtollige plancapaciteit. Dit mede om ruimte te creëren om medewerking te kunnen verlenen aan die concrete initiatieven waar in de huidige markt wel behoeft aan bestaat. Het beleid is gericht op het zo goed en snel mogelijk kunnen (laten) voorzien in de feitelijke woningbehoefte.

De Structuurvisie uit 2014 is herijkt naar aanleiding van de ontwikkelingen uit afgelopen jaren. In de Structuurvisie 2018 zijn speerpunten opnieuw verankerd in opgaven en zijn de bijbehorende afwegingskaders en instrumenten geactualiseerd. Uitgangspunt is regie te voeren om risico's in te perken. Hierbij wordt gekeken naar de kwantitatieve en kwalitatieve opgave en is er aandacht voor specifieke doelgroepen. In het kader van verduurzaming van de bestaande woningvoorraad wordt onder meer ingezet op het langer zelfstandig kunnen wonen.

Bij de vaststelling van de structuurvisie is een actualisatie per 1 januari 2019 toegevoegd. Per 1 januari 2020 zal opnieuw een actualisatie worden vastgesteld.

Gezien het verdwijnen van de wijzigingsbevoegdheid voor het gebied Lambroek is de reservering voor dit gebied vervallen bij de actualisatie januari 2019.

In de actualisatie wordt in z'n algemeenheid gesteld dat in de kleine kernen beperkt ruimte is voor aanvullende woningbouw. Afgesproken is dat in principe medewerking wordt verleend aan nieuwe plannen waarvoor een concrete behoefte bestaat. Gesteld wordt dat in Stramproy nog aanvullende locaties gevonden moeten worden, gelet op de grote kwantitatieve opgave. Hiervoor wordt primair ingezet op het plan Lambroek, waarvoor een principebesluit is genomen voor ca. 35 woningen. Hiermee kan de eerste druk in Stramproy worden opgevangen. Voor de opvang van de woningbehoefte op langere termijn dient aanvullend onderzoek plaats te vinden naar mogelijke locaties.

In de kern is een behoefte van 112 woningen per 1 januari 2019. De planvoorraad bedraagt 45 woningen. Via bouwtitels, verleende vergunningen en in aanbouw zijnde woningen is er een realisatie van ten minste 26 woningen te verwachten. Deze 26 woningen maken deel uit van de planvoorraad van 45 woningen. Voor Stramproy is dan ook sprake van een opgave van (112-45=) 67 woningen. Lambroek betreft 35 woningen. Echter, de bouwkavel aan de Crixstraat vervalt, waardoor netto sprake is van 34 woningen. Als Lambroek geregeld is, is er vervolgens nog een aanvullende kwantitatieve behoefte van (67-34=) 33 woningen.

De Structuurvisie Wonen is ook basis voor de toetsing van de Ladder duurzame verstedelijking (zie ook 4.2.3). Zoals gezegd blijkt uit de Structuurvisie Wonen en het woningmarktonderzoek met bijbehorende bijlagen dat sprake is van een behoefte aan nieuwe woningen. Regionaal is afgesproken dat in principe medewerking wordt verleend aan nieuwe plannen waarvoor een concrete behoefte bestaat. Aangezien 'wonen' een lokale functie betreft, dient de behoefte in (of bij) de kern zelf opgevangen te worden. Binnen de kern Stramproy, wordt Lambroek aangemerkt als geschikte locatie voor woningbouw. Dit is door de gemeente Weert nader regionaal afgestemd op 19 februari 2019.

Gelet op bovenstaande, wordt geconcludeerd dat het plan passend is binnen de in het regionaal beleid gestelde kaders omtrent woningbouw.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Structuurvisie Weert 2025 en Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert (GKW)

Structuurvisie Weert 2025

De gemeente Weert heeft op 11 december 2013 de Structuurvisie Weert 2025 vastgesteld. Eén van de uitgangspunten uit de Structuurvisie is dat duurzaam geïnvesteerd moet worden in de toekomst, om Weert aantrekkelijk te houden. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei.

In de Structuurvisie is de locatie deels aangewezen als ‘bebouwd gebied’. Op de visiekaart uit 2013 zijn voor het overige geen specifieke aanduidingen opgenomen voor de locatie.

Uit de Structuurvisie blijkt dat bij ruimtelijke (locatie)keuzes onder meer aandacht wordt gevraagd voor zorgvuldig ruimtegebruik, kwaliteit voor kwantiteit, het respecteren en versterken van landschappelijke en cultuurhistorische waarden en tegengaan van verrommeling in het buitengebied.

Bij de planontwikkeling van Lambroek is ingezet op een kwalitatief hoogwaardige ontwikkeling van het gebied, waarbij de landschappelijke waarden in het gebied worden gerespecteerd en versterkt. Er is sprake van een zorgvuldig ontwerptraject, enerzijds gericht op het optimaal benutten van het beschikbare grondgebied en anderzijds het respecteren van aanwezige waarden. Zo is de zone rond de waterloop de Vliet bewust vrij gehouden van bebouwing en worden geen achterkant situaties gecreëerd aan de zijde van de waterloop.

De doelstellingen uit de Structuurvisie komen daarmee tot uiting in de ontwikkeling van het gebied Lambroek.

Gemeentelijk kwaliteitsmenu Weert

Het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert (GKW) is opgenomen als bijlage bij de Structuurvisie. In het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu is middels een kaartbeeld per kern aangegeven waar de (bebouwings-)contour gelegen is. Op het gebied binnen de contour is het Kwaliteitsmenu niet van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLambroek-GU01_0004.png"

Uitsnede kaart GMK met globale ligging plangebied bij rode contour

Zoals blijkt uit bovenstaande uitsnede, is het gehele plangebied gelegen binnen de contour. Het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu is dan ook niet van toepassing.

4.5.2 Bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy' (vastgesteld 28 juni 2018) en gedeeltelijk in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' (vastgesteld 26 juni 2013).

Voor de gronden geldt grotendeels de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast komen de bestemmingen 'Wonen' en 'Water' in het plangebied voor. Slechts op één plek is in de huidige situatie een aanduiding 'bouwvlak' aanwezig. Het betreft een onbenutte bouwkavel aan de Crixstraat. De overige delen die een woonbestemming hebben, horen tot woonkavels aan de Crixstraat en Kruisstraat, waarbij de feitelijke woning buiten het plangebied 'Lambroek - Stramproy' is gelegen.

De gronden zijn verder voorzien van de volgende dubbelbestemmingen, functie- en gebiedsaanduidingen:

  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog' (gedeeltelijk);
  • Gebiedsaanduiding: vrijwaringszone - molenbiotoop (gedeeltelijk);
  • Bouwaanduiding 'bijgebouwen' (gedeeltelijk).

De gronden met de bestemming 'Agrarisch' hebben als belangrijkste functie het agrarisch grondgebruik. Tevens is de bestemming gericht op:

  • behoud en ontwikkeling van bestaande landschappelijke karakteristiek en cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • structureel groen;
  • behoud en ontwikkeling van recreatieve (mede-)gebruiksmogelijkheden.

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de regeling primair gericht op het wonen met de daarbij behorende tuinen en erven. De woningen zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak. De burgerwoonfunctie overheerst binnen deze bestemming.

De realisatie van het woongebied Lambroek is op grond van de huidige bestemmingen niet mogelijk. De gemeente Weert heeft aangegeven bereid te zijn in principe medewerking te verlenen aan herziening van het bestemmingsplan ten behoeve van de ontwikkeling van het woongebied met bijbehorende voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLambroek-GU01_0005.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen.

5.2 M.e.r.-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planMER-plichtig, projectMER-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij activiteiten die voorkomen in één van de opgenomen categorieën, maar niet de omvang hebben van de bijbehorende drempelwaarden, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het bestemmingsplan ten behoeve van de beoogde woningbouwontwikkeling is m.e.r.-beoordelingsplichtig. Deze activiteit is opgenomen in onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Voor het bestemmingsplan is dan ook een aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld en ingediend bij het bevoegd gezag. Deze aanmeldingsnotitie doorloopt, voorafgaand aan het bestemmingsplan, een separate procedure. Op basis van de aanmeldingsnotitie besluit het bevoegd gezag (de gemeente) of er wel of geen aanleiding of noodzaak is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. Het besluit d.d. 3 november 2020 inclusief aanmeldingsnotitie met bijlagen is als Bijlage 1 opgenomen bij dit bestemmingsplan.

5.3 Geluid

Bij het initiatief is een sprake van realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies. Burgerwoningen zijn in de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelig object.

In de directe omgeving van het plangebied zijn enkele (doorgaande) wegen gelegen. Er is dan ook een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Lambroek te Stramproy - Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV, rapportnummer M197720.001.003R1/GGO, 11 oktober 2019 – Bijlage 2).

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de 30 km/uur-wegen rondom het plangebied ruimschoots voldoen aan de afstanden. Op grond van de tabel 4 'Toetsing wegen tot de 53 dB-contour exclusief aftrek artikel 110g' kan worden geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De geluidbelasting is lager dan 48 dB en de geluidbelasting exclusief aftrek is lager dan 53 dB.

De Kruisstraat en Crixstraat, die overgaan in een 80 km/ uur weg, hebben een dusdanig lage intensiteit en/ of zijn op dermate grote afstand van het plangebied gelegen, dat ook deze wegen akoestisch niet relevant zijn.

Rekening houdend met de toename van het verkeer door de realisatie van de 35 woningen in het plangebied, ligt ook na realisatie van het planvoornemen de geluidbelasting ruimschoots onder de 53 dB exclusief aftrek.

Aangezien overal in het plangebied wordt voldaan aan het geluidniveau is nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet nodig. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd.

Tevens is bezien of, en zo ja in hoeverre, er in de omgeving functies/ inrichtingen gelegen zijn, die negatieve geluidseffecten veroorzaken op het plangebied. Voor deze toets wordt verwezen naar 5.6.

5.4 Bodem

Op de planlocatie is een verkennend bodem- en asbestonderzoek NEN 5707 en NEN-5740 uitgevoerd (Verkennend bodem- en asbestonderzoek Plan Lambroek te Stramproy (gemeente Weert) – Aelmans Eco B.V., 9 juli 2019 – Bijlage 3) .

Uit de onderzoeksrapportage blijkt dat tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen specifieke bodemvreemde materialen of verontreinigingen zijn aangetroffen. In het plangebied zijn een aantal boringen geplaatst, deels doorgezet tot onder het grondwaterniveau.

Uit de grondmengmonsters van de bovengrond blijkt dat de concentratie cadmium de achtergrondwaarde overschrijdt. Er is echter geen sprake van overschrijding van de bodemindex, de interventiewaarden of de maximale waarde voor de klasse wonen.

In de grondmengmonsters van de ondergrond worden geen van de onderzochte parameters overschreden.

Het grondwater in het plangebied blijkt veelal diffuus verontreinigd met zware metalen en/ of naftaleen. Veelal wordt hierbij de streefwaarde overschreden, maar niet de interventiewaarde. Soortelijke vervuiling van het ondiepe grondwater wordt veelvuldig aangetroffen in Noord-Brabant en delen van Limburg.

Zintuiglijk zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen bij het verrichten van het bodemonderzoek. Op grond van deze bevindingen in combinatie met het historisch bodemonderzoek is geen verder asbestonderzoek verricht. De hypothese 'onverdacht' kan voor het aspect asbest worden bevestigd.

Ook voor de bodemkwaliteit van boven- en ondergrond en grondwater wordt de hypothese 'onverdacht' bevestigd. De verhoogde concentraties in het grondwater kunnen als gebiedseigen bestempeld worden.

Voor wat betreft de onderzoekslocatie zijn er geen aanleidingen om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

Resumerend kan gesteld worden dat ondanks de verhoogde concentraties in zowel de bovengrond en het grondwater, deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen vormen voor het voorgenomen gebruik van onderhavig plangebied ten behoeve van woondoeleinden. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.5 Luchtkwaliteit

De zogenaamde 'Wet luchtkwaliteit' is in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) opgenomen. In hoofdstuk 5 Wm wordt toetsing van besluiten aan luchtkwaliteitsnormen in beginsel beperkt tot activiteiten die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' beïnvloeden.

Uitsluitend ontwikkelingen en besluiten die 'in betekenende mate' van invloed zijn op de kwaliteit van de buitenlucht worden expliciet getoetst. Bij wetswijziging is verder bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld omtrent het in betekenende mate bijdragen, waaronder het aanwijzen van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Het Besluit niet in betekenende mate (verder: Besluit NIBM) voorziet hierin.

Voor projecten die de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 3% verhogen hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden. Het project draagt dan niet in betekende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Dit houdt in dat de ontwikkeling op basis van het besluit luchtkwaliteit niet in betekende mate bijdraagt aan aantasting van de luchtkwaliteit.

Voorliggende plan maakt de ontwikkeling van 35 woningen met noodzakelijke voorzieningen (zoals één ontsluitingsweg) mogelijk op gronden die in de huidige situatie hoofdzakelijk in gebruik zijn als agrarische productiegrond. Voor woningbouwontwikkelingen is als ondergrens in het Besluit NIBM vastgelegd de realisatie van 1 ontsluitingsweg en 1.500 nieuwe woningen. Gezien de beperkte schaal van het plan staat vast dat dit niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit van het gebied of de omgeving.

Voor wat betreft de beoordeling van het woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit dient er gelet te worden op de fijnstofconcentraties ter plaatse. Hiervoor is de NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) geraadpleegd. Direct nabij de locatie is een rekenpunt gelegen. Uit de NSL-monitoringskaart blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (20 µg/m3) ter plaatse van het rekenpunt niet wordt overschreden (zie onderstaande tabel en afbeelding). Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uur gemiddelde concentratie is maximaal 6,224 waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. De concentratie fijnstof heeft geen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plekke van de te realiseren woningen. Het aspect fijnstof vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

  Waarde plangebied (µg/m3)
- 2020/2030 (gegevens 2019) ter hoogte van Crixstraat en Horsterweg  
Grenswaarde (µg/m3)  
PM10   17,782 / 14,041   40  
PM2,5   11,081 / 8,003   20  
NO2   12,691 / 7,776   40  

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLambroek-GU01_0006.png"

Uitsnede NSL-monitoringstool

Zoals blijkt uit bovenstaande wordt voor de belangrijkste luchtkwaliteitscomponenten binnen het plangebied voldaan aan de grenswaarden. De luchtkwaliteit ter plaatse legt dan ook geen belemmeringen op aan de beoogde ontwikkeling.

Aangezien in het plangebied slechts sprake is van 35 nieuwe woningen en aangezien de aanwezige luchtkwaliteit als voldoende beoordeeld kan worden, hoeft het aspect luchtkwaliteit niet nader te worden onderzocht.

5.6 Milieuzonering

Goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkómen van hinder en gevaar. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) kan goede ruimtelijke ordening gerealiseerd worden. Het is aan de ene kant zaak om te voorkomen dat er hinder en gevaar voor gevoelige bestemmingen ontstaat en aan de andere kant dient aan bedrijven voldoende zekerheid te worden geboden dat zij niet in hun activiteiten worden beperkt door nieuwe gevoelige functies. Om te bepalen of tussen de milieubelastende activiteiten en de gevoelige functies voldoende afstand in acht wordt genomen, is gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009. In deze publicatie worden de richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functie) die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De gegeven afstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat (geringe) afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn, mits voldoende gemotiveerd.

De beoogde woningbouwontwikkeling met bijbehorende voorzieningen vormt volgens de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) 2009, geen milieubelastende functie. Wel vormen de woningen gevoelige functies. Getoetst dient dan ook te worden of de nieuwe functie (milieutechnisch) aanvaardbaar is op de beoogde plek. Daarnaast mogen omliggende inrichtingen niet onevenredig belemmerd worden in hun functioneren door de ontwikkeling.

Aanvaardbaarheid nieuwe functie

De omgeving van het plangebied kan worden gekarakteriseerd als een woonkern, waarbij het plangebied is gelegen op de overgang tussen de bebouwde kom en het buitengebied. Op grotere afstand van het plangebied liggen enkele agrarische en niet-agrarische bedrijven.

In navolgende afbeelding zijn de omliggende bedrijven aangeduid, waarna in een tabel de nadere toetsing is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLambroek-GU01_0007.png"

  Adres   Bestemming en toegestane bedrijvigheid   Aan te houden afstand ogv. milieucategorie   Feitelijke afstand tot woonbestem- ming plangebied   Voldoet  
1.   Kruisstraat 62   'Bedrijf'
Categorie 1 en 2 ogv. planregels
Categorie 1 aanwezig ogv. bijlage 4 'lijst van aanwezige niet-agrarische bedrijven'  
Max 30 m   Min 185 m   j  
2.   Kruisstraat 55   'Bedrijf'
Categorie 1 en 2 ogv. planregels
Categorie 1 aanwezig ogv. bijlage 4 'lijst van aanwezige niet-agrarische bedrijven'  
Max 30 m   Min 210 m   j  
3.   Crixstraat 48   'Agrarisch bedrijf' (akker- en tuinbouw)   Max 30 m   Min 55 m   j  
4.   Horsterweg 88   'Agrarisch bedrijf' – aanduiding IV   Max 200 m   Min 265 m   j  
5.   Horsterweg 68   'Agrarisch bedrijf' (akker- en tuinbouw)   Max 30 m   Min 185 m   j  

Zoals blijkt uit bovenstaande tabel wordt voor de bedrijvigheid in de omgeving voldaan aan de richtafstand.

Vanwege de complexiteit leent de VNG-brochure zich minder voor het toetsen van veehouderijen. In paragraaf 5.7 is een specifieke toets uitgevoerd voor het bedrijf Horsterweg 88 voor wat betreft het aspect geur.

Voor het aspect 'bedrijven en milieuzonering' kan geconcludeerd worden dat de realisatie van de nieuwe woningen niet belemmerd wordt door functies in de omgeving van het plangebied.

Zoals blijkt uit bovenstaande motivering wordt voor de bedrijven die in de omgeving van het plangebied liggen voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-lijst. Voor deze inrichtingen kan dan ook geconcludeerd worden dat de ontwikkeling op dermate grote afstand is gelegen, dat de ontwikkeling van de woningen geen belemmering zal vormen voor de bedrijfsvoering of eventuele toekomstige bedrijfsontwikkeling (binnen de huidige planologische mogelijkheden).

5.7 Geur

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. In deze wet zijn normen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de zogenoemde 'omgekeerde werking').

Omgekeerde werking

Voorgrondbelasting

De normen, die voortvloeien uit wetgeving op het gebied van geurhinder van veehouderijen, dienen in de eerste plaats voor de vaststelling van de vraag of voor een veehouderij een milieuvergunning kon worden verleend. Deze eisen ten aanzien van de maximale geurbelasting of minimaal aan te houden afstanden zijn ook van belang bij de beoordeling van de vraag of een bepaalde geurgevoelige bestemming kan worden gerealiseerd nabij een veehouderij. Deze zogenaamde 'omgekeerde werking' heeft dus betrekking op ruimtelijke ordeningsbesluiten, zoals bestemmingsplannen en vrijstellingen.

Vaste rechtspraak bij dit soort besluiten is:

  • c. dat er geen sprake mag zijn van een aantasting van de bestaande rechten van de (blijvende) veehouderijen,
  • d. dat er sprake moet zijn van aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

In de Wgv zijn diercategorieën aangewezen waarvoor de geurcontour berekend moet worden, en diercategorieën waarvoor een vaste afstand geldt. Dit geldt voor het merendeel van de geurgevoelige objecten, maar hierbij bestaan enkele uitzonderingen.

Gebaseerd op de bestemmingsregeling uit het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' ligt in de omgeving 1 relevante veehouderij: Horsterweg 88. Dit bedrijf is bestemd als 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' met bouwvlak en functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Op de inventarisatie van veehouderijbedrijven van de provincie Limburg (Atlas Limburg via portal.prvlimburg.nl) is het bedrijf echter niet opgenomen als veehouderij. Ook blijkt geen sprake van een inschrijving bij het KvK voor deze locatie. Verder onderzoek leert dat ter plaatsen caravan- en voertuigenstalling Kempenbroek wordt geëxploiteerd. De veehouderij die van oudsher ter plaatse aanwezig was, heeft haar activiteiten beëindigd (milieuvergunning is ingetrokken op 31 augustus 2012) en de voormalige bedrijfsgebouwen zijn in gebruik genomen voor stalling. Echter er heeft nog geen bestemmingswijziging plaatsgevonden.

Nu op de locatie Horsterweg 88 geen veehouderij meer geëxploiteerd kan worden, is er geen sprake van veehouderijen die qua voorgrondbelasting invloed hebben op het plangebied. Alle overige veehouderijen liggen op dusdanige afstand van het plangebied, dat geurhinder uitgesloten kan worden.

Achtergrondbelasting

Naast de voorgrondbelasting (van één veehouderij afzonderlijk), dient in het kader van de beoordeling van het woon- en leefklimaat de achtergrondbelasting beschouwd te worden. Deze wordt gevormd door de gecumuleerde geurbelasting van meerdere veehouderijen uit een gebied tezamen.

In de Geurverordening van de gemeente Weert is het plangebied 'Lambroek' tot de bebouwde kom van Stramproy gerekend. Voor dit gebied geldt een geurnorm (achtergrondbelasting) van maximaal 3 ou/m3. Volgens de RIVM-classificatie is daarmee sprake van een zeer goed woon- en leefklimaat.

In de plan-MER van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' is een berekening uitgevoerd van de achtergrondbelasting van de huidige situatie en diverse benoemde alternatieven. Met het aangewezen rekenprogramma V-Stacks (gebied) is per alternatief de totale (cumulatieve) geurbelasting bepaald van alle veehouderijen uit het plangebied en alle veehouderijen in buurgemeenten die gelegen zijn binnen 2 km van de plangrens.

Uit de kaart van Alternatief 3 – worst case scenario met maximale groei veehouderijen op grond van planologische mogelijkheden (dus ook dubbellaags stallen), blijkt dat de geurbelasting in het plangebied 4 – 8 ou/m3 zal bedragen. Dit komt overeen met een goed woon- en leefklimaat.

In het voorkeursscenario, waarin rekening is gehouden met stoppende bedrijven, bedraagt de verwachte achtergrondbelasting voor het plangebied < 3 ou/m3, waarmee een zeer goed woon- en leefklimaat gewaarborgd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLambroek-GU01_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLambroek-GU01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLambroek-GU01_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLambroek-GU01_0011.png"

Uitsnede achtergrondconcentratie geur (bron:Plan-MER buitengebied 2011 Weert)

Gezien het feit dat in de directe omgeving van het plangebied geen veehouderij meer actief is, is geen sprake van voorgrondbelasting geur, die tot belemmeringen voor het plan kan leiden.

Uit de beschikbare kaarten van de achtergrondbelasting blijkt dat zelfs bij het worst case scenario van maximale ontwikkeling van de (intensieve) veehouderij (volledig benutten planologische mogelijkheden door alle bedrijven) sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het plangebied. De ontwikkeling in het plangebied wordt dan ook niet belemmerd door de achtergrondbelasting geur. Daarbij wordt het plangebied op grond van de gemeentelijke Geurverordening beschermd door geurnorm 3, indien veehouderijen zich willen ontwikkelen.

In het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van de 35 woningen in het plangebied Lambroek.

5.8 Gezondheid/ endotoxinen

Intensieve veehouderijen zorgen onder andere voor een uitstoot van fijnstof. Fijn stof afkomstig van stallen met een grootte tussen PM25-PM10 kan endotoxinen bevatten. Inademing van endotoxinen kan leiden tot ontstekingen van de luchtwegen, chronische bronchitis en vermindering van de longfunctie. Afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen veehouderijen, luchtkwaliteit en gezondheid. Inmiddels zijn diverse VGO-rapporten beschikbaar (oa. juli 2016 en juni 2017) die ingaan op dit onderwerp.

Diverse uitspraken van de Raad van State maken duidelijk dat het eerste VGO-rapport geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten bevat, op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat een veehouderij onaanvaardbare risico's voor de volksgezondheid veroorzaakt.

In de vervolgonderzoeken is aangetoond dat er rond (bepaalde type) veehouderijen een verhoogd risico aanwezig is op, met name, luchtwegaandoeningen. Het potentieel gezondheidseffect van bepaalde type geitenhouderijen (Q-koorts) is een gegeven. Als gevolg van de grootschalige Q-koorts uitbraken in het verleden, moeten geitenhouderijen door de overheid verplichte maatregelen treffen ter voorkoming van Q-koorts. De naleving van deze verplichting wordt gecontroleerd door de NVWA. Sinds de invoering van de landelijke maatregelen zijn er geen uitbraken van Q-koorts meer geweest.

In het belang van een goed woon- en leefklimaat zijn endotoxinen een toetsingskader voor de ruimtelijke ordening. Het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid van het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht heeft de 'Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0' opgesteld. Hiermee wordt aangesloten op de ontwikkeling van het landelijke endotoxinetoetsingskader. In de notitie wordt voor de algemene bevolking een gezondheidskundige advieswaarde voor endotoxine van 30 EU/m³ geadviseerd. Voor de gemeente Weert is nog geen endotoxinekaart beschikbaar.

Wel blijkt uit een overzicht van de provincie Limburg dat binnen een afstand van 2 km van het planvoornemen een aantal veehouderijen zijn gelegen. Het betreft een groot aantal paardenhouderijen, enkele melkrundveebedrijven, enkele schapenbedrijven, enkele bedrijven met leghennen, een vleeskuikenbedrijf en overig pluimveebedrijf, een vleesvarkensbedrijf, een vleesveebedrijf en een geitenhouderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLambroek-GU01_0012.png"

Omdat de schaal en het effect van paardenhouderijen niet vergeleken kan worden met het mogelijke effect van overige veehouderijen, hoeven deze in de toetsing niet te worden meegenomen.

De afstand van het plangebied tot overige veehouderijen bedraagt in alle gevallen meer dan 400 meter en in het merendeel van de situaties meer dan 750 meter. Het plangebied is in de huidige situatie reeds omringd door burgerwoningen.

Voor het geitenbedrijf ten noorden van het plangebied geldt dat in 2017 een nieuwe vergunning is afgegeven, waarna de stallen geheel zijn vernieuwd/ opnieuw opgericht. Hierbij is dan ook sprake van een bedrijf waarin de meest moderne technieken zijn toegepast en dat qua emissies voldoet aan de meest recente normen. Gezien het feit dat er vele burgerwoningen en overige gevoelige functies tussen dit bedrijf en het plangebied zijn gelegen (de gehele bebouwde kom van Stramproy) mag worden geconcludeerd dat er voor het plangebied geen risico's bestaan op het vlak van volksgezondheid/ endotoxinen.

Voor de overige bedrijven geldt dat deze al langer in het buitengebied van Stramproy aanwezig zijn. De bedrijven zijn dan ook meegenomen in de beoordeling die is uitgevoerd in de plan-MER ten behoeve van de actualisering van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente.

Uit de kaartbeelden (vervaardigd door Cauberg-Huygen, onderdeel van de door CSO opgestelde plan-MER bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' Weert) blijkt dat in het voorkeursalternatief voor het gehele buitengebied van Stramproy een afname van de stikstofdepositie zal plaatsvinden ten opzichte van de vergunde situatie. Voor fijnstof (PM10) wijzigt de toekomstige situatie in het voorkeursalternatief nauwelijks ten opzichte van de huidige situatie ter hoogte van het plangebied. In beide situaties is sprake van een situatie waarbij ruimschoots wordt voldaan aan de normen. Gezien de samenhang tussen fijnstof en endotoxinen kan gebruik gemaakt worden van deze informatie uit de plan-MER.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLambroek-GU01_0013.png"

Gezien de bestaande niveaus op het gebied van woon- en leefklimaat, de afstand tussen het plangebied en omliggende bedrijven en de ligging van het planvoornemen aan de rand van de bestaande kern mag worden uitgegaan van een acceptabel woon- en leefklimaat voor het aspect 'gezondheid/ endotoxinen' voor de toekomstige bewoners (en bezoekers) van het gebied.

5.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is, voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen.

In de (directe) omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig, waar activiteiten plaatsvinden waar een externe veiligheidsrisico ontstaat. Ook liggen er in de omgeving geen wegen, spoorwegen, waterwegen of buisleidingen die het aspect externe veiligheid negatief beïnvloeden.

De doorgaande N292 (Julianastraat) is aangewezen als een weg met risicocontour. De afstand tussen het plangebied en deze weg bedraagt meer dan 1 km, waardoor er vanuit deze transportroute geen belemmeringen optreden voor ontwikkelingen in het plangebied.

Ten behoeve van het toekomstige gebruik zal geen sprake zijn van transport of opslag van gevaarlijke stoffen in het plangebied. Het aspect 'externe veiligheid' wordt voor de omgeving dan ook niet negatief beïnvloed door het planvoornemen.

Het aspect 'externe veiligheid' legt geen belemmeringen op aan de gewenste realisatie van het woongebied Lambroek.

5.10 Kabels en leidingen

Het plangebied is niet gelegen binnen een zone of werkstrook van hoofdleidingen of kabels die planologisch bescherming behoeven. Vanuit dit aspect gelden er dan ook geen beperkingen voor de (functionele) invulling, bebouwing en het gebruik van het plangebied.

5.11 Zoneringen

Het plangebied is niet gelegen binnen een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Daarnaast is het plangebied niet gelegen binnen aardkundig waardevolle gebieden. Dit planvoornemen heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor de aanwezige waterkwaliteit of aardkundige waarden.

5.12 Archeologie en cultuurhistorie

5.12.1 Archeologie

In het kader van eerder planvorming is voor het gebied een archeologisch onderzoek (bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek) uitgevoerd (RAAP Archeologisch adviesbureau, notitie 2263 – juni 2007 - Bijlage 4). Samengevat luiden de resultaten van dit onderzoek als volgt:

Het plangebied ligt op een zwak golvende dekzandrug ten zuidwesten van Stramproy. Binnen het gebied komen volgens de bodemkaart hoge zwarte enkeerdgronden voor met grondwatertrap V. Het gebied was in het verleden dan ook te nat om akkerbouw te bedrijven. Op historisch kaartmateriaal staat het plangebied dan ook afgebeeld als wei- en hooiland.

De bekende vindplaatsen van landbouwende gemeenschappen bevonden zich op de beter ontwaterde gronden in de omgeving van het plangebied. Pas op het einde van de 19e eeuw is het gebied in gebruik genomen als akkerland. Er geldt dan ook een lage archeologisch verwachting voor vindplaatsen van landbouwende gemeenschappen. Vindplaatsen van jager-verzamelaars liggen op overgangsgebieden van nat naar droog (gradiëntzone). Net ten noorden en ten zuiden van het plangebied liggen droge gronden, maar omdat het plangebied zelf in een natte zone ligt, geldt een lage tot middelhoge verwachting voor vindplaatsen van jager-verzamelaars.

Tijdens het veldonderzoek zijn overwegend verstoorde bodemprofielen aangetroffen, waarbij C-horizontaal was vermengd met de bovenliggende laag. Boven deze laag lag nog een opgebracht pakket, dat in vrijwel alle boringen is aangetroffen. Dit pakket is niet het resultaat van een langdurige bemesting met plaggen, maar is waarschijnlijk in één keer op het terrein gebracht om de gronden geschikt te maken voor akkerbouw.

De verstoring van dit opgebrachte pakket is te verklaren doordat het terrein voor de ophoging (en ook er na) waarschijnlijk geploegd is. De kans nog archeologische resten in situ aan te treffen is dan ook erg klein. Er zijn bovendien geen indicatoren aangetroffen die verwijzen naar een vindplaats in het plangebied.

Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt geen vervolgonderzoek noodzakelijk geacht voor het plangebied en is het gebied vrijgegeven.

Aangezien geen wezenlijke wijzigingen in de bodemopbouw hebben plaatsgevonden, zijn bovenstaande conclusies uit het archeologische onderzoek ook nu nog actueel.

Een belangrijk deel van het plangebied is dan ook reeds vrijgegeven voor het aspect archeologie. Een beperkt deel van het huidig plangebied, is niet opgenomen in het archeologisch onderzoek van 2007. Het betreft de noordelijke zone (tuinen strook) en het uiterst zuidwestelijk deel. Voor een deel van deze gronden geldt op basis van de archeologische verwachtingswaardekaart Weert – Nederweert een middelhoge verwachtingswaarde. In het geldend bestemmingsplan is deze verwachtingswaarde verankerd door middel van een dubbelbestemming met een bouwverbod. Deze dubbelbestemming wordt overgenomen in het op te stellen bestemmingsplan 'Lambroek', waarmee de bescherming van potentiële archeologische waarden voldoende gewaarborgd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLambroek-GU01_0014.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart Weert

5.12.2 Cultuurhistorie

Op de Atlas Limburg (portal.prvlimburg.nl) is het plangebied voor het aspect cultuurhistorie aangeduid als enkeerdgrond en cultuurlandschap – geperceleerd grasland. De gronden ten zuiden van de Vliet zijn aangewezen als bouwland, kampen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLambroek-GU01_0015.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Weert

De Crixstraat is aangewezen als cultuurhistorisch element – andere weg ouder dan 1806. Dit geldt tevens voor de Kruisstraat ten noorden van het plangebied en Lambroekerweg ten noordoosten van het plangebied. Bij het plan worden geen wijzigingen aangebracht aan deze wegenstructuur. Wel wijzigt het grondgebruik. Het verdwijnen van het grasland en de beperkte strook bouwland wordt echter niet beschouwd als significant verlies van cultuurhistorische waarden.

In het plangebied zijn geen gebouwde historische elementen aanwezig. Wel ligt ten noordoosten van het plangebied een rijksmonument, waarvan de invloed tot deels over het plangebied reikt. Het betreft de Molen van Nijs/ De Nijverheid, een industrie- en poldermolen aan de Veldstraat 54. De molen heeft een belt van 2,7 meter en een gevlucht van 24,8 meter. Voor de molen geldt een molenbiotoop, ter bescherming van de vrije windvang van de molen. Deze biotoop ligt deels over het plangebied.

In 2012 is door de provincie Limburg een molenbiotooprapport opgesteld voor de molen, waarin de omliggende bebouwing die invloed heeft op de windvang inzichtelijk is gemaakt. Hieruit blijkt dat de omgeving van de molen als gevolg van bebouwing en beplanting als slecht wordt beoordeeld. Nu de molen in de kern Stramproy is gelegen en omringd is door woningen, is verbetering van de biotoop niet direct te verwachten.

Om de molenbiotoop te respecteren en te voorkomen dat de windvang van de Molen van Nijs extra belemmerd wordt, geldt voor de woningen in het plangebied een hoogtebeperking.

De rekenmodule 'Molenbiotoop' (www.molenbiotoop.nl) is benut om de maximale bouwhoogte in het plangebied te bepalen. De afstand van de grens van het plangebied tot de molen bedraagt circa 420 meter. Er is sprake van een (overwegend) gesloten gebied, dus coëfficiënt n = 50. De askophoogte bedraagt ca. 15 meter (24,8/2 + 2,7). Hiermee is de maximaal toegestane hoogte voor het plangebied op grond van de molenbiotoop 11,4 meter.

Uit stedenbouwkundig oogpunt heeft de gemeente aangegeven dat de woningen in het plangebied maximaal 1 bouwlaag met kap mogen zijn. De maximale bouwhoogte die in de bouwregels zal worden opgenomen is hiermee aanzienlijk lager dan de hoogte die op grond van de molenbiotoop kan worden toegestaan voor de locatie. Voor aantasting van de windvang van de molen door de planontwikkeling hoeft dan ook niet te worden gevreesd.

5.13 Flora en fauna

5.13.1 Inleiding

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.

Middels een quickscan flora en fauna (Quickscan flora en fauna Lambroek te Stramproy – Staro natuur en buitengebied, 19 november 2019 – Bijlage 5) is onderzocht of met het planvoornemen (het leefgebied van) dier- en plantensoorten in het geding zijn.

5.13.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen in een stiltegebied of binnen het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied in Nederland betreft 'Weerter- en Budelbergen & Ringselven', gelegen op een afstand van ca. 5,3 kilometer van het plangebied. Op Belgisch grondgebied ligt op ca. 970 meter afstand het Natura 2000-gebied 'Noord-Oost Limburg'.

Voor het behoud van de waarden in Natura 2000-gebieden zijn een aantal potentiële storingseffecten benoemd. Doordat het plangebied buiten Natura 2000-gebied ligt, kunnen alleen effecten optreden als gevolg van externe werking. Uit het uitgevoerde flora- en fauna-onderzoek blijkt dat, gezien de relatief grote afstand en de tussenliggende bebouwing, redelijkerwijs uit te sluiten is dat negatieve effecten ontstaan op de Natura 2000-gebieden als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Ook negatieve effecten ten gevolge van stikstofdepositie op Natura2000-gebieden zijn uit te sluiten. Dit is berekend met behulp van de AERIUS-calculator en nader toegelicht in paragraaf 5.13.6 en Bijlage 6.

Tevens wordt voor het Natuur Netwerk Nederland (NNN) in het onderzoek geconcludeerd dat de afstand dermate groot is dat de voorgenomen plannen geen (significant) negatief effect hebben op de kernkwaliteiten van het NNN.

5.13.3 Soortenbescherming

Uit de quick scan flora en fauna is gebleken dat binnen het plangebied mogelijk verschillende soorten voorkomen, die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming. Aanwezigheid van soorten flora, vlinders, libellen, kevers, weekdieren, vissen en reptielen in het plangebied wordt uitgesloten.

Voor vogels is het gebied geschikt als foerageergebied. Dit wordt deels aangetast door de werkzaamheden, maar in de omgeving blijft voldoende foerageergelegenheid beschikbaar. Dit geldt tevens voor vleermuizen en zoogdiersoorten. De bomen en struiken bieden nestgelegenheid aan vogels. Door het kappen en snoeien van bomen en struiken uit te voeren buiten de broedperiode en wanneer geen broedgeval aanwezig is, wordt overtreding van de Wet natuurbescherming vermeden.

Holtes in bomen kunnen geschikt zijn voor vogels, vleermuizen en eekhoorns. Indien bomen gekapt worden moeten de bomen voorafgaand aan de kap geïnspecteerd worden op aanwezigheid van holtes met verblijfplaatsen voor vleermuizen en/ of eekhoorns.

Ook dient voorafgaande aan kap van vegetatie nader onderzoek plaats te vinden naar effecten en gevolgen op vliegroutes van vleermuizen.

In het plangebied is een oude schuur aanwezig. Deze is ongeschikt als nestgelegenheid voor huismus en gierzwaluw. Ook is de schuur ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen.

Het plangebied kan gebruikt worden als land- en overwinteringshabitat voor enkele soorten amfibieën. Soorten kunnen verblijven in de oude schuur, tussen de vegetatie en ingegraven in de grond. Een aantal amfibie-soorten zijn vrijgesteld van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. In het belang van de mogelijk voorkomende Alpenwatersalamander is het slopen van de schuur en uitvoeren van graafwerkzaamheden gebonden aan de periode tussen 15 april en 15 oktober.

Ook voor algemeen voorkomende zoogdiersoorten geldt een vrijstelling. Voor de mogelijk in het gebied voorkomende steenmarter geldt deze vrijstelling niet. In het belang van deze soort dient sloop van de oude schuur en graafwerk plaats te vinden in de periode tussen 1 augustus en 1 maart.

In de quickscan flora en fauna wordt geconstateerd dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot overtreding van de Wet natuurbescherming indien:

  • 1. Het slopen van de oude schuur en graafwerkzaamheden plaatsvinden tussen 1 augustus en 15 oktober zodat rekening wordt gehouden met Alpenwatersalamander en steenmarter;
  • 2. De bomen die gekapt moeten worden, geïnspecteerd worden op de aanwezigheid van holtes en verblijfplaatsen van vleermuizen. Indien nesten van vogels aanwezig zijn, kunnen de bomen worden gekapt na het broedseizoen en wanneer alle jongen uitgevlogen zijn. Indien verblijfplaatsen/nesten van eekhoorns aanwezig zijn, kunnen de bomen worden gekapt gedurende maart en april en tussen juli en november. Indien verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, dient een ontheffing te worden aangevraagd voor het kappen van die bomen;
  • 3. Ook als de bomen geen holtes bevatten, moet voorafgaand aan de kap worden onderzocht of deze bomen onderdeel zijn van essentiële vliegroutes van vleermuizen. Indien dit het geval is dient een ontheffing te worden aangevraagd voor het kappen van die bomen;
  • 4. Indien de bomen geen holtes hebben en geen deel uitmaken van vliegroutes van vleermuizen dient nog rekening gehouden te worden met broedende vogels. Het kappen en snoeien van bomen en struiken dient plaats te vinden buiten het broedseizoen en wanneer geen broedgeval aanwezig is.

Naar aanleiding van bovenstaande bevindingen is nader onderzoek noodzakelijk in de vorm van het inspecteren van de te kappen bomen op aanwezigheid van holtes en verblijfplaatsen van vleermuizen. Er wordt dan tevens gekeken of vogelnesten en verblijfplaatsen/nesten van eekhoorns aanwezig zijn. Indien uit het nader onderzoek blijkt dat vleermuisverblijfplaatsen aanwezig zijn in de holtebomen die gekapt moeten worden, dan moet voorafgaand aan de werkzaamheden een ontheffing van de Wet natuurbescherming worden aangevraagd bij de provincie Limburg.

De bomen die gekapt worden betreffen hoofdzakelijk dennen waarin een insektenziekte zit. Deze zullen hierdoor op termijn onvoldoende houvast meer hebben in de bodem. Vanuit veiligheidsoverwegingen is het ook noodzakelijk dat deze gekapt worden. De gekapte bomen worden in de openbare ruimte van het plangebied gecompenseerd. Dit zal in nauw overleg met de gemeente plaatsvinden.

5.13.4 Nader onderzoek verblijfplaatsen vleermuizen in holtes bomen

Als er bomen gekapt dienen te worden staan deze uitsluitend aan de noordzijde van het plan, in de achtertuinen van Kruisstraat 41 en Lambroekweg 35. Deze gronden zijn momenteel nog in gebruik als tuin bij de betreffende woningen. Aangezien deze gronden momenteel niet vrij toegankelijk zijn en nog niet precies duidelijk is welke bomen eventueel gekapt moeten worden zal de inspectie plaatsvinden op het moment dat het voornemen bestaat om de bomen daadwerkelijk te kappen.

5.13.5 Voorwaarden gemeente

In het kader van de ambities van de gemeente op het gebied van biodiversiteit worden aanvullende voorwaarden gesteld. Aangezien het plangebied bebouwd wordt, heeft dit een negatief effect op de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende (agrarische) gronden vanwege het wegvallen van de bufferwerking van het plangebied, welke momenteel voorziet in de overgang van bebouwing naar een landelijke/natuurlijke omgeving. Door het verschuiven van deze grens stelt de gemeente de volgende voorwaarden:

  • Van oorsprong komt de kartuizer anjer voor in het plangebied. Graag biologisch inheems zadenmengsel toepassen in het plangebied. Dit kan in bredere groenstroken of op platte daken.
  • In het plangebied is de kleine parelmoervlinder waargenomen. In de beplanting in het plangebied de inheemse soorten duinviooltje, akkerviooltje, driekleurig viooltje, koninginnenkruid en slangenkruid meenemen.
  • Door het planvoornemen gaat fourageergebied verloren voor kleine grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en vogels. Hiermee dient rekening te worden gehouden met het inrichten van de groenstroken.. Voor de vleermuizen moeten inbouwkasten voor vleermuizen toegepast worden.
  • Er gaat nestgelegenheid verloren voor vogels. In de ter realiseren bebouwing dient rekening te worden gehouden met de voorkomende soorten (huismus, gierzwaluw) in het plangebied. Voor de huismus dient in de bebouwing een 'vogelvide' te worden toegepast bij dakconstructies.Daarnaast geldt ter aanvulling het toepassen van inbouwnestkasten voor mussen en gierzwaluw.
  • Er gaat land- en overwinteringshabitat verloren voor amfibieensoorten. Hiermee moet rekening worden gehouden door een 'rommelhoekje'in het noorden van het plangebied intact te laten.
  • De tuinen van de woningen dienen groen ingericht te worden met maximaal 50% verharding van steen en/of grind. Dit is een redelijke eis gezien het gemeentelijk 'geen grijs voor groen' beleid. Erfafscheidingen met groen: (gemengde) hagen of bijvoorbeeld klimop ten bate van nest en verblijfsgelegenheid van vogels en insecten.
  • Het strekt verder aanbeveling woningen zoveel mogelijk te voorzien van groene daken.

Met deze voorwaarden zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden door de eigenaar te stimuleren om natuurinclusief te bouwen. Voor de uit te geven bouwkavels is dit evident. Voor de projectmatige woningen kan dit vormgegeven worden door dit aan te bieden.

5.13.6 Stikstof

De kern stramproy en het plangebied zijn gelegen nabij de Belgische grens. Om deze reden zijn de stikstofeffecten voor zowel de Nederlandse als Belgische Natura2000-gebieden beoordeeld. Uit de AERIUS-calculator is gebleken dat het bouwplan tijdens de tijdelijke realisatiefase en de gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Nederlandse Natura2000-gebieden. De maximale toename van stikstofdepositie op het Belgische Natura2000-gebied blijft onder de in Vlaanderen gehanteerde drempelwaarde. Een vergunning is daarmee derhalve niet aan de orde.

Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebieden kunnen met zekerheid worden uitgesloten. Intern salderen is niet aan de orde en het planvoornemen kan doorgang vinden zonder vergunningsplicht ten aanzien van de Wet natuurbescherming.

5.14 Water

Sinds 1 november 2003 is het wettelijk verplicht, in het kader van het Besluit Ruimtelijke Ordening, een watertoets te verrichten. In de toelichting bij ruimtelijke besluiten en plannen, waarop bovengenoemd besluit van toepassing is, is het noodzakelijk een beschrijving te geven van de manier waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.

In dit kader is voor onderhavig plan een afzonderlijke waterparagraaf opgesteld (Waterparagraaf project Lambroek te Stramproy – Aelmans Eco B.V., 20 januari 2019 – Bijlage 7), waarbij gebruik is gemaakt van het eerder uitgevoerd geohydrologisch onderzoek in het plangebied door Tauw. Tevens is een infiltratieonderzoek uitgevoerd (Aeres Milieu B.V., rapportnr. AM19335, 25 oktober 2019 - Bijlage 8 ) ter bepaling van de doorlatendheid van de ondergrond. Conclusies van de onderzoeken zijn in onderstaande overgenomen.

5.14.1 Watergerelateerde gebiedskenmerken

Situatie

Het ontwikkelingsgebied ligt aan de zuid-westkant van Stramproy. Aan de zuidrand is de Vliet gelegen, die een begrenzing vormt met het zuidelijker gelegen agrarisch gebied. De Vliet loopt in het zuidwestelijk deel door het plangebied. Het plangebied heeft een totaal bruto oppervlak van circa 2 ha, waarvan circa 0,5 ha dak en 0,5 ha bestrating. De maaiveldhoogte varieert tussen de circa NAP +31,5 m en NAP +32 m.

Regionale bodemopbouw

Gebaseerd op de Grondwaterkaart van Nederland van TNO-NITG (kaartblad Centrale Slenk, bijlage 14, dienst grondverkenning TNO, 1983) en het DINOloket van TNO-NITG kan de regionale bodemopbouw worden beschreven zoals weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLambroek-GU01_0016.png"

Lokale bodemopbouw

De bodem vanaf maaiveld bestaat uit matig tot sterk siltig, zwak humeus fijn zand. Op enkele locaties zijn op deze diepte puinresten aangetroffen. Vanaf 0,5 tot 1,0 m-mv zijn op enkele plekken leemlagen aangetroffen. Vanaf 1,0 tot 3,0 m-mv blijkt de bodem over het algemeen uit sterk siltig fijn zand te bestaan. Hier en daar komen op grotere diepten matig grove zanden voor.

Regionale grondwaterstanden

Uit de verkregen grondwaterstanden in de omgeving blijkt dat er verschillen in fluctuaties voorkomen. De hoogst gemeten waarden komen op circa 0,6 m-mv en de laagst gemeten waarden rond 3,5 m-mv. Vanwege het gebrek aan metingen en het ontbreken van ingemeten maaiveldhoogten, is het moeilijk om uitspraken te doen over de gemiddeld hoogste en gemiddeld laagste grondwaterstand (GHG en GLG).

Lokale grondwaterstanden

In het onderzoek van Tauw zijn in 3 peilbuizen de grondwaterstanden gemeten, naar verwachting zijn deze nog steeds representatief voor de huidige situatie. Dit betreft een momentopname. De verwachting is dat de grondwaterstand, op basis van de boven beschreven peilbuismetingen en de gegevens uit de omgeving, minimaal 0,5 m-mv bedraagt. Uit Bodemdata Nederland blijkt dat ter plaatse deels grondwatertrap VI te verwachten is. De GHG is hierbij op 40-80 cm-mv te verwachten.

Doorlatendheid van de ondergrond

Op basis van de bodemdoorlatendheidskaart van Waterschap Limburg is de verwachte infiltratiesnelheid ter plaatse grotendeels goed tot matig (0,45-0,75 meter per dag).

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLambroek-GU01_0017.png"

Uitsnede bodemdoorlatendheidskaart met aanduiding plangebied (bron: Waterschap Limburg)

Om inzicht te krijgen in de daadwerkelijke doorlatendheid van de bodem zijn door Aeres Milieu B.V. binnen het plangebied profielboringen en infiltratiemetingen verricht. Uit de boringen en infiltratiemetingen is gebleken dat binnen het plangebied een matige tot slechte (goede horizontale) doorlatendheid aanwezig is. De diepere, verzadigde ondergrond is slechts matig doorlatend en ongeschikt beschouwd tot snelle infiltratie in de ondergrond. Op basis van het indicatief infiltratie onderzoek zal noordelijk langer water aanwezig blijven (k-waarde gemiddeld 0,3-0,7 m/dag). Zuidelijk is de k-waarde hoger met een gemiddelde k-waarde waardoor water in de toplaag sneller zal verspreiden en afvloeien naar de lager gelegen beekzone.

5.14.2 Toekomstige situatie

Afvalwaterafvoer

De afvoer van het afvalwater kan geschieden door aansluiting op het bestaande gemengde riool. Er worden geen knelpunten verwacht voor aansluiting op het bestaande riool aan de Crixstraat. De aanleghoogtes van het systeem dienen nader bepaald te worden.

Hemelwaterafvoer

In aansluiting op het landelijk beleid hanteert Waterschap Limburg en de gemeente Weert het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht behoort te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen “hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer” (afgeleid van de trits “vasthouden – bergen – afvoeren” doorlopen. Ten aanzien van infiltratiesystemen streeft de gemeente naar systemen die, bij voorkeur zichtbaar zijn, eenvoudig zijn aan te leggen en te monitoren, makkelijk zijn te reinigen en die goed functioneren. Wegens toegankelijkheid en onderhoud gaat hierbij de voorkeur uit naar:

  • 1. Wadi’s
  • 2. Infiltratievelden
  • 3. Greppels met overstort
  • 4. Infiltratiebuizen

Bij nieuwbouw wordt in eerste instantie gekozen voor het niet aansluiten van hemelwater op het rioolwaterstelsel. Het afval- en hemelwater dienen in de mate van het mogelijke gescheiden van elkaar gehouden te worden. Per locatie wordt bekeken op welke wijze het hemelwater kan worden verwerkt, waarbij infiltratie de voorkeur heeft. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt het hemelwater vastgehouden en vertraagd afgevoerd.

Waterschap Limburg (ontstaan na samenvloeiing van beide Limburgse waterschappen in 2017) heeft een nieuw beleid voor de gehele provincie opgesteld. Toekomstige hemelwatervoorzieningen ter compensatie van verhard oppervlak dienen gedimensioneerd te worden op een bui van 100 mm, inclusief 24 uur lediging. Op basis van deze 'norm' en het civieltechnische inrichtingsplan is de benodigde berging en ledigingstijd van het hemelwater ten behoeve van het planvoornemen bepaald. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Totaal verhard oppervlakte openbare verharding afwaterend naar wadi's: 2.880 m2.
  • Totaal verhard oppervlakte daken 26 projectbouw woningen: 2.625 m2 (kavel 1 t/m 17 en 20 t/m 28).
  • Totaal verhard oppervlakte daken vrije sector kavels onbekend.
  • Verhard oppervlakte van de vrije sector kavels bergen op eigen terrein (100 mm) met overloop op wadisysteem middels overloopkolk (op eigen terrein/achterzijde trottoir.
  • De wateropgave van alle projectbouw woningen dient in de openbare ruimte geborgen te worden (in verband met het beperkte oppervlak van de percelen). Hiervoor kan de oppervlakte van het bouwvlak (2.625 m2) worden beschouwd en daarnaast 50% van het erf met een maximum van 170 m2 per kavel, zijnde 2.675 m2 op basis van de 26 projectbouw woningen.

Uitgaande van deze uitgangspunten is een bergingscapaciteit van 100 mm x 8.180 m2 (2.880 + 2,625 + 2.675) m2 = 818 m3 noodzakelijk. Binnen de openbare ruimte wordt voor zien in berging in wadi: 152 m3 en berging in twee open buffers van respectievelijk 111 en 594 m3. De totale berging van het watersysteem bedraagt daarmee 857 m3. Dit is 39 m3 meer dan de benodigde bergingscapaciteit. Daarnaast is de leeglooptijd berekend, zijnde 1,5 dag. Dit is meer dan 24 uur. In deze berekening is het bodemoppervlakte van de buffers niet als wandoppervlakte doorgeteld. Indien de bodem wordt meegenomen als wandoppervlakte bedraagt de ledigingstijd 0,87 dag. dis is wel minder dan 24 uur.

Bij buien meer dan 100 mm of meer neerslag dan 100 mm in 24 uur zal de open buffer naast de waterloop De Vliet direct overstorten.

Door de aanleg van de wadi en open buffers aan de zuidrand van het plangebied krijgt het plangebied richting het aangrenzende buitengebied een groene uitstraling.

5.14.3 Conclusie

De afvoer van afvalwater kan op de bestaande riolering plaatsvinden. Conform het landelijk beleid wordt het hemelwater niet aangesloten op het rioolwaterstelsel, maar opgevangen in een hemelwatervoorziening. De benodigde hemelwatervoorziening ten behoeve van de opslag en infiltratie van het hemelwater dient gedimensioneerd te worden op een bui van 100 mm, inclusief 24 uur lediging. Voor de projectbouw woningen en de openbare verharding wordt voorzien in een bergingscapaciteit van 857 m3. De vrije sector kavels bergen op eigen terrein. Door Ducot Enigeering & Advies is de bergingsberekening inzichtelijk gemaakt in Bijlage 9.

5.15 Verkeer en parkeren

Het plangebied Lambroek wordt primair ontsloten vanuit de Crixstraat. Tussen de bestaande woningen Crixstraat 43 en 45 wordt een toegangsweg aangelegd die in het plangebied wordt ingericht als éénrichtings-, erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/u.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLambroek-GU01_0018.png"

Naast deze primaire toegang wordt een langzaamverkeersroute gerealiseerd aan de Lambroekweg, tussen de woningen Lambroekweg 35 en 37.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLambroek-GU01_0019.png"

De bewoning van de nieuwe woningen genereert een toename van het aantal verkeersbewegingen in en rondom het plangebied. In totaal worden er 35 woningen gerealiseerd, waarvan 4 sociale huurwoningen, 9 vrijstaande koopwoningen en 22 twee-onder-een-kapwoningen (koop). Op basis van de kengetallen zoals opgenomen in de CROW-publicatie geldt voor een sociale huurwoning gelegen in weinig stedelijk gebied, rest bebouwde kom een verkeersgeneratie van 6 verkeersbewegingen per etmaal per woning. Voor een vrijstaande woning geldt een norm van 7,8 verkeersbewegingen per etmaal per woning en voor een twee-onder-een-kap woning 7,4 verkeersbewegingen per etmaal per woning. De totale verkeersgeneratie ten gevolge van het plan komt hiermee neer op (4 x 6 + 9 x 7,8 + 22 x 7,4=) 257 verkeersbewegingen per etmaal. Gezien in de huidige situatie binnen het plangebied geen sprake is van een verkeersaantrekkende werking, neemt derhalve het aantal verkeersbewegingen per etmaal ten gevolge van het plan met 257 verkeersbewegingen toe. De toename in verkeersbewegingen wordt probleemloos opgevangen door zowel bestaande als te realiseren infrastructuur.

Parkeren

In overleg met de gemeente Weert is voor het gehele plangebied een generieke parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per nieuw te realiseren woning vastgesteld. Met een beoogde bouwomvang van 35 woningen, is sprake van een parkeerbehoefte van 70 plaatsen voor het totale plangebied. Een deel van deze parkeerplekken wordt gerealiseerd op eigen terrein. Voor de vrije sector kavels en levensloopbestendige woningen geldt dat de 2 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein gesitueerd dienen te worden.

Op grond van bovenstaande uitgangspunten is de verdeling van parkeerplaatsen als volgt:

  Woningtype   Norm x aantal woningen   Aantal parkeerplaatsen  
Totaal     2 x 35   70 parkeerplaatsen  
       
Eigen terrein   Vrije sector   2 x 9   18 parkeerplaatsen  
  Levensloopbestendig   2 x 13   26 parkeerplaatsen  
  Levensloopbestendig - hoekwoning   2 x 9   18 parkeerplaatsen  
Totaal op eigen terrein       62 parkeerplaatsen  
       
Openbaar gebied   Sociale sector   2 x 4   8 parkeerplaatsen  
  Overloop   1 x 4   4 parkeerplaatsen  
Totaal in openbaar gebied       12 parkeerplaatsen  
       

In het plangebied worden 12 openbare parkeerplaatsen, geclusterd over 2 parkeerstroken gerealiseerd.

5.16 Duurzaamheid

Het Bouwbesluit stelt eisen aan de energiezuinigheid van nieuwe woningen. De belangrijkste eis daarvoor is de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt als eis een EPC-waarde van 0,4.

Hieraan zullen ook de woningen binnen het plangebied moeten voldoen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat voor nieuwe woningen vanaf 31 december 2020 de eis gaat gelden dat deze bijna energieneutraal zijn. Dit houdt in dat sprake dient te zijn van gebouwen met een zeer hoge energieprestatie, waarbij de dicht bij nul liggende of zeer lage hoeveelheid energie die is vereist in zeer aanzienlijke mate wordt geleverd uit hernieuwbare bronnen die deels ter plaatse of dichtbij wordt geproduceerd.

Naast de Energie Prestatie Coëfficiënt zijn in het Bouwbesluit eisen opgenomen ten aanzien van de ventilatie, luchtdichtheid en isolatie van woningen. Ook deze aspecten zijn van belang in het kader van duurzaamheid. Zo zorgt een goed ventilatiesysteem voor de juiste balans in luchtkwaliteit, comfort en energieprestatie van gebouwen en wordt door ‘kierdicht’ te bouwen voorkomen dat lucht, vocht of warmte ongewenst het gebouw binnenkomt of verlaat. Een goede isolatie zorgt daarnaast voor meer comfort en lagere energiekosten.

Tot slot stelt het Bouwbesluit eisen aan de milieuprestaties van een gebouw. Hierbij geldt als voorwaarde dat bij nieuwbouw de belasting van het milieu wordt beperkt door de in het bouwwerk toe te passen materialen. Voor nieuwbouwwoningen groter dan 100 m² geldt dat een zogeheten Milieuprestatieberekening (MPG) bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te worden ingediend.

Hoofdstuk 6 Juridische opzet

6.1 Inleiding

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een drietal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
  • de Woningwet.

Bij het opstellen van de inhoud van de regels is de systematiek van andere woningbouwplannen in de gemeente Weert (Laarveld en Ruimte voor Ruimte Diesterbaan) als leidraad gehanteerd.

De structuur van het bestemmingsplan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

6.2 De verbeelding

Op de verbeelding zijn aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • de bestemming van de in het plangebied gelegen gronden: 'Wonen' en 'Verkeer';
  • de dubbelbestemming: 'Waarde - Archeologie middelhoog';
  • de bouwvlakken;
  • de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop';
  • de bouwaanduidingen: 'bijgebouwen' en 'specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding;
  • de maatvoeringsaanduiding: 'maximum aantal wooneenheden';
  • overige aanduidingen waarnaar in de regels wordt verwezen

De bouwvlakken geven de begrenzing weer waarbinnen hoofd- en bijgebouwen opgericht mogen worden. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen opgericht worden.

6.3 Regels

6.3.1 Algemeen

De regels zijn conform de SVBP 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Allereerst zijn de inleidende regels opgenomen: de begripsbepalingen en de regels omtrent de wijze van meten. Vervolgens zijn artikelen van de afzonderlijke bestemmingen opgenomen. Deze bevatten de specifieke regels voor de desbetreffende bestemming. Daarna volgen de algemene regels. Dit is een aantal planregels van een algemeen en administratief karakter, dat onontbeerlijk is voor een bestemmingsplan. Het betreft hier de anti-dubbeltelregel, algemene regels met betrekking tot bouwen, gebruik, ontheffing, wijziging, procedure en overige regels. Tot slot zijn de regels met betrekking tot overgangsrecht en de titel opgenomen.

6.3.2 Opbouw bestemmingsregels

Bij de aanwijzing van de afzonderlijke bestemmingen is steeds dezelfde structuur gekozen, en wel de volgende:

  • bestemmingsomschrijving, om het toegelaten gebruik te verduidelijken;
  • regels voor het bouwen, onderscheiden naar bouwvlak, bouwaanduiding 'bijgebouwen' en overige zaken;
  • nadere eisen, de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen ten behoeve van het algemene belang;
  • afwijken van de bouwregels, de mogelijkheid om af te wijken van regels voor bebouwing in het bestemmingsplan;
  • specifieke gebruiksregels, onderscheiden naar gebruik van de grond en gebruik van de opstallen;
  • afwijken van de gebruiksregels, de mogelijkheid om af te wijken van bepalingen in het bestemmingsplan;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheden, de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan, qua gebruik of bouwmogelijkheden.

6.4 De bestemmingen

Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde beleid en de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming.

Het beleid dient ertoe om de toegankelijkheid en de begrijpbaarheid van de regels te vergroten. Op basis hiervan is het mogelijk om te bepalen of een bouwplan of ontwikkeling in de geest van het bestemmingsplan past.

Het vastgestelde beleid vormt in geval van een gewenste afwijking de basis voor een gemotiveerde weigeringsgrond.

6.4.1 Bestemming Verkeer

Het beleid

Sommige zaken spreken qua beleid voor zich. Het zijn functionele onderdelen van het plangebied, zoals verkeers- en verblijfsruimte, openbare voorzieningen, water en nutsvoorzieningen:

  • 1. ontsluiting en het beheerskarakter staat voorop. Gewijzigde inzichten, die leiden tot herinrichting, zijn binnen de begrenzing van de bestemming, zonder meer en zonder bestemmingsplanprocedure mogelijk.
  • 2. water is mogelijk in het kader van de waterhuishouding, in dit plangebied met name voor de berging van hemelwater.
  • 3. nutsvoorzieningen maken integraal onderdeel uit van de bestemming verkeer.
6.4.2 Bestemming Wonen

Het beleid

De bestemming 'Wonen' is de meest voorkomende bestemming binnen het plangebied en maakt de realisatie van de beoogde 35 woningen planologisch-juridisch mogelijk. Het beleid voor deze bestemming is gericht op:

  • 1. (Bestaande) woningen worden voorzien van redelijke bouwmogelijkheden, ter realisering van de, naar de eisen van de tijd, bedoelde vergroting van het woongenot. Het daarvoor benodigde ruimtebeslag wordt tot uitdrukking gebracht in de omvang van het bouwvlak en/of bouwaanduiding 'bijbouwen'. Daarbij wordt behoud van de herkenbaarheid als vrijstaande, blok van twee, halfvrijstaande en tussenwoning of geschakelde woning nagestreefd.
  • 2. Onder de bestemming Wonen valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis gebonden beroep. De omvang ervan is aan een maximum gebonden, het handhaven van een complete woning in het gebouw blijft vereist. De maat van het beroepsgedeelte is ten hoogste 50 m². Aan huis gebonden beroepen zijn dus vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en voor zover de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is. Aan huis gebonden en ambachtelijke bedrijfjes zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar via afwijking met een gelijke maatvoering.
  • 3. Het realiseren van een nieuwe woning door middel van inpandig wonen (woningsplitsing) is niet toegestaan. Het aantal woningen zoals aangeduid op de verbeelding is maatgevend.
  • 4. Het beleid is gericht op realisering van een integraal toegankelijke en sociaal veilige woonomgeving. Voor de woningen betekent dit menging van tuin en straatgericht wonen vermijding van blinde eindgevels bij woningen.
  • 5. Het beleid is gericht op het bouwen van nieuwe woningen volgens de principes van aanpasbaar en levensloopbestendig, duurzaam en energiebewust bouwen.
  • 6. Het beleid is gericht op het beperken van de aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden en beeldkwaliteit.
  • 7. Het beleid is gericht op intensief ruimtegebruik en ondergronds bouwen, waarmee niet wordt bedoeld de bouw van garages, die via een landschappelijke ingreep c.q. ingraving ontsloten worden.
  • 8. Het realiseren van mantelzorgvoorzieningen binnen de bestemming Wonen is mogelijk, wanneer dit aaneengesloten bebouwing betreft (woning met aangebouwd bijgebouw). Noch het bestemmingsplan, noch het volkshuisvestingsbeleid stelt regels ten aanzien van gezinssamenstelling (bijvoorbeeld 3 generatie gezin). De Woningwet verzet zich niet tegen de realisering van meerdere voorzieningen in één woning, zoals badkamers en kookgelegenheden.

Voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte in een aangebouwd bijgebouw gelden de voorwaarden dat er maximaal één per woning mag worden gerealiseerd en dat de oppervlakte maximaal 75 m² bedraagt. Een afhankelijke woonruimte wordt in dit bestemmingsplan gedefinieerd als een extra woonruimte in een bijgebouw bij een woning, waarin een huishouding gevestigd is, dat mantelzorg ontvangt van de bewoner(s) in de zelfstandige woonruimte. Onder mantelzorg wordt verstaan langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Een medische indicatie hiervoor is niet vereist.

Per 1 november 2014 is het op grond van het Besluit omgevingsrecht mogelijk om vergunningsvrij een afhankelijke woonruimte te realiseren. In dit geval geldt dat er sprake moet zijn van intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond. De afhankelijke woonruimte mag in dat geval ook in een vrijstaand bijgebouw worden gerealiseerd. De voorzieningen (waaronder sanitair, keuken) dienen te worden verwijderd wanneer de betrokkenen de woonruimte hebben verlaten.

Het bouwvlak

Voor de woningen, bijgebouwen en overkappingen is een bouwvlak opgenomen in de vorm van een 'bouwstrook' Hierbinnen mag het aangegeven aantal woningen gerealiseerd worden tot een maximum van 35 woningen voor het gehele plangebied binnen de bestemming 'Wonen'. De afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter. Woningen zijn toegestaan tot een goot- en nok/bouwhoogte van respectievelijk 4,50 meter en 7,50 meter.

Bijgebouwen en erfafscheidingen

Het toegestane oppervlak aan bijgebouwen (inclusief overkappingen) bedraagt maximaal 150 m2, mits ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' het bouwperceel voor 50% onbebouwd blijft.

De goothoogte van een bijgebouw mag maximaal 3,20 meter bedragen en de bouwhoogte 6 meter. Het bijgebouw bestaat uit maximaal 1 (volwaardige) bouwlaag. Het bijgebouw mag plat afgedekt worden of met een kap worden uitgevoerd. De kap mag niet plat afgedekt worden. Een verblijfsruimte mag alleen op de bgeane grond worden gesitueerd. Op de eventuele verdieping van een bijgebouw, onder de kap, mogen geen verblijfsruimten worden gerealiseerd.

Voor erfafscheidingen gelden andere hoogten. Deze mogen tot een hoogte van 2 meter tot op de perceelsgrens worden gerealiseerd.

6.5 Dubbelbestemmingen

Het beleid

Dubbelbestemmingen zijn veelal een toevoeging op de onderliggende bestemming. Een dubbelbestemming is primair. Dit houdt in dat indien het bepaalde in de dubbelbestemming op gespannen voet staat met de regels van de onderliggende bestemming, het bepaalde in de dubbelbestemming voor gaat.

6.5.1 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog

Het beleid

  • 1. Het plangebied is op de archeologische waardenkaart van de gemeente aangeduid als gebieden met een archeologische verwachtingswaarde zeer hoog, gebieden met een archeologische verwachtingswaarde hoog, gebieden met een archeologische verwachtingswaarde middelhoog, gebieden met een archeologische verwachtingswaarde laag en gebieden die vrijgegeven zijn van archeologisch onderzoek. Gebieden met een archeologische verwachtingswaarde zeer hoog zijn bestemd als Waarde - Archeologie zeer hoog. Voor gebieden met een hoge verwachtingswaarde geldt een ander regime. Derhalve zijn deze gronden bestemd als Waarde-Archeologie hoog. Voor gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde geldt weer een ander regime. Derhalve zijn deze gronden bestemd als Waarde-Archeologie middelhoog. Gebieden met een lage verwachtingswaarde hebben geen dubbelbestemming.
  • 2. In de regels is ter bescherming van de archeologische waarden aan de aanvrager van een omgevingsvergunningals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo een onderzoeksverplichting opgelegd met betrekking tot de archeologische waarde van de te bebouwen gronden, mits een bepaalde minimale oppervlakte en tot op een bepaalde minimale diepte wordt verstoord.
  • 3. Verder is voor een aantal mogelijk bodemverstorende activiteiten de verplichting tot het aanvragen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b Wabo opgenomen met een onderzoeksverplichting ten aanzien van de archeologische waarde van het terrein waarop de werken en werkzaamheden plaatsvinden, mits een bepaalde minimale oppervlakte en tot op een bepaalde minimale diepte wordt verstoord.

6.6 Functieaanduidingen

De aanduidingen worden in deze bepaling geregeld. De aanduiding is van toepassing op gedeelten van een enkelbestemming.

6.6.1 Waardevolle boom

Karakteristieke, monumentale en waardevolle bomen zijn aangeduid als 'waardevolle boom'. Ten behoeve van het behoud van karakteristieke, monumentale en beeldbepalende bomen wordt het volgende gesteld:

gestreefd wordt naar het voor zover en zolang mogelijk behouden van de karakteristieke, monumentale en beeldbepalende bomen. Bij eventuele werken of werkzaamheden dient vooraf, middels boomdeskundig advies, aangetoond te zijn dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt of dat de levensvatbaarheid van de boom na uitvoering van de werkzaamheden niet langer gewaarborgd is.

6.7 Gebiedsaanduidingen

De gebiedsaanduidingen worden in deze bepaling geregeld. Deze kunnen ook bij iedere afzonderlijke bestemming worden geregeld, maar omdat een gebiedsaanduiding veelal binnen meerdere bestemmingen ligt, hoeft de aanduiding in een algemeen artikel slechts eenmalig te worden opgenomen.

6.7.1 Vrijwaringszone - Molenbiotoop

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' op de verbeelding, zijn de gronden mede bestemd ter bescherming van de windvang van de molen. Hier gelden maximale bouwhoogtes en maximale hoogtes voor hoog opgaande bomen en heesters. Van de maximaal toegestane hoogte kan onder voorwaarden afgeweken worden. De formule is opgenomen in bijlage 2 bij de regels.

6.8 Algemene regels

In de anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buitenbeschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.

In de algemene bouwregels zijn regels opgenomen ten behoeve van onder meer ondergrondse bouwwerken. De algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels verschaffen burgemeester en wethouders c.q. het beovegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn. In de overige regels is onder meer een verwijzing naar de wettelijke regelingen opgenomen.

6.9 Overgangs- en slotregels

In de bepaling overgangsrecht is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarde bestaande gebouwen en bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan

Om de slotregel is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Inleiding

De handhavingsnota 'Handhaven in Weert' van 14 juli 2010 bevat het beleidsmatig kader voor de handhaving van regels met betrekking tot gedrag van mensen in relatie tot fysieke objecten en de fysieke omgeving. Het vormt dus ook het beleid met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingsplannen en bouwvoorschriften. De nota biedt een eenduidig kader voor de sturing van de uitvoering. Voor burgers en bedrijven is duidelijk hoe de gemeente haar handhavingstaak invult.

Ter uitwerking van het beleid in deze handhavingsnota wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld. In dit programma wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Zo ook met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingplannen. Uitgangspunt is immers dat binnen de beschikbare formatie en middelen keuzes worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk dat de gemeente continue en overal op de naleving van alle regels toeziet. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldingen en incidenten.

Weert zet vooral in op het verbeteren van het naleefgedrag en heeft een sterke voorkeur voor preventief optreden boven repressief optreden. De gemeente benadrukt dat burgers en bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid dragen. De reactie van de gemeente zal stringenter zijn wanneer een overtreder weinig of geen eigen verantwoordelijkheid neemt. De basis voor het gemeentelijk optreden is echter beschreven in het gestandaardiseerd handhavingsprotocol.

Om toezicht en handhaving van bestemmingplannen tot een succes te maken zijn de volgende voorwaarden van belang:

  • een duidelijk geformuleerd handhavingsbeleid als toetsingskader en voldoende middelen (menskracht) om het beleid uit te voeren;
  • een duidelijke handhavingsparagraaf in het bestemmingsplan;
  • het vastleggen van de legale bestaande situatie in het bestemmingsplan;
  • duidelijke overgangsbepalingen met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken.

7.2 Uitvoering handhavingstoezicht

Het toezicht op en de handhaving van bestemmingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Weert. Om de samenwerking op de verschillende beleidsterreinen te bevorderen en meer toe te werken naar een integraal handavingsbeleid zijn per 1 januari 2012 de toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, APV en bijzondere wetten ondergebracht in één afdeling, namelijk de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving (VTH). Daarnaast vindt er ook nog samenwerking plaats met niet-gemeentelijke instanties, zoals onder andere de politie, brandweer, Provincie Limburg, AID en Waterschappen.

Deze samenwerking komt tot uiting in het 'veld', en in het periodieke teamoverleg Toezicht & Handhaving en in het periodiek aansturingsoverleg van de politie.

Voor de uitvoering van toezicht en handhaving van bestemmingplannen is binnen de afdeling VTH capaciteit beschikbaar. Jaarlijks zal in het handhavingsuitvoeringsprogramma aangegeven worden hoeveel beschikbare formatie en middelen specifiek ingezet zullen worden voor de uitvoering van toezichts- en handhavingtaken met betrekking tot bestemmingsplannen.

Het toezicht op en de handhaving van het plangebied bestaan uit periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden bebouwing, gebruik van de bouwwerken en gronden en aanlegvergunningsplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd. Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten. In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo een integraal mogelijke benadering, hierbij kan gedacht worden aan het gelijktijdig uitvoeren van controles ten aanzien van diverse wetten of het vervullen van de oog- en oorfunctie.

7.3 Overgangsrecht

Voor het overgangsrecht is op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning en/of in strijd met het voorheen geldende plan. In de overgangsbepalingen is verder vastgelegd dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.

7.4 Voorlichting

Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. Verder worden de bewoners en gebruikers in de omgeving van het plangebied de gelegenheid gegeven te reageren op het ontwerpplan.

7.5 Sanctionering

Wanneer strijdigheden met het bestemmingsplan worden geconstateerd wordt overeenkomstig het vastgestelde handhavingsbeleid handhavend opgetreden, conform het gestandaardiseerde handhavingsprotocol zoals omschreven in de nota 'Handhaven in Weert'.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

8.2 Economische en financiële uitvoerbaarheid

8.2.1 Initiatiefnemer

Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Voor de gemeente Weert zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. Wel zal met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst worden gesloten. Hierin is ook het kostenverhaal bij eventuele planschade opgenomen, waarbij de kosten van eventuele planschade worden verhaald op de initiatiefnemer. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventuele kosten niet voor rekening van de gemeente Weert komen.

8.2.2 Exploitatieplan

De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wro een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Echter de kosten zijn anderszins verzekerd doordat de gemeente Weert met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluit.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het planvoornemen voldoende is gegarandeerd.

8.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het planvoornemen betreft het realiseren van woningbouw op een locatie aan de rand van de kern Stramproy. Uit woningmarktonderzoek is gebleken dat er voor Stramproy een grote woningbehoefte bestaat. Met het plan wordt deze behoefte voor een deel ingevuld. Voorzien wordt in een gedifferentieerd woningaanbod, passend bij de kern Stramproy.

Gezien de beperkte impact op de omgeving kan – ook gezien de conclusies uit voorgaande hoofdstukken van deze toelichting – redelijkerwijs worden gesteld dat met onderhavig planvoornemen geen waarden of belangen (onevenredig) zullen worden geschaad. Het planvoornemen zal daarom naar alle waarschijnlijkheid niet op overwegende planologische bezwaren stuiten.

Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op de voorgenomen bestemmingswijziging en zijn of haar zienswijzen indienen.

Hoofdstuk 9 De procedure

9.1 De te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:

a. Ontwerp:

Publicatie en terinzagelegging

Een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad

b. Vaststelling:

Vaststelling door de Raad

Mogelijkheid reactieve aanwijzing

Publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn

c. Inwerkingtreding:

Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)

d. Beroep:

Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.

9.2 Kennisgeving

Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 15 januari 2020 kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Lambroek - Stamproy'.

9.3 Vooroverleg

Op 5 september 2020 heeft de gemeente het concept bestemmingsplan 'Lambroek' om vooroverleg naar het Waterschap Limburg verzonden. Het waterschap heeft per mail d.d. 28 september 2020 een reactie gegeven. Met de waterparagraaf kan worden ingestemd. Indien de leegloop en de overstort via buffer A naar de waterloop Heiroth gaat lopen, dan dient een watervergunning te worden aangevraagd. Dit is het geval. De watervergunning zal worden aangevraagd.

9.4 Vastgesteld

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 28 janauri 2021, gedurende zes weken, dat wil zegggen tot en met 10 maart 2021 ter inzage gelegen. In deze periode is eenieder in de gelegenheid geweest om een zienwijzen in te dienen. In totaal zijn zes zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend. In het raadsbesluit is een gemeentelijk standpunt op de ingekomen zienswijzen geformuleerd. Hiervoor wordt verwezen naar het Vaststellingsbesluit 2 juni 2021. Dit geeft aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is dan ook gewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 2 juni 2021.

9.5 Vastgesteld naar aanleiding van tussenuitspraak Raad van State

Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Raad van State d.d. 3 augustus 2022 (Bijlage 11) opnieuw vastgesteld in de raadsvergadering van 5 oktober 2022. De wijzigingen c.q. aanpassingen welke zijn verwerkt als gevolg van deze tussenuitspraak zijn beschreven in Hoofdstuk 2 van deze toelichting.