Plan: | Laarveld fase 4 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0988.BPLaarveldfase4-VA01 |
Het woongebied Laarveld is een uitbreidingswijk voor woningbouw aan de noordzijde van de stad Weert. Dit gebied is eind jaren '90 aangewezen als uitbreidingslocatie. Het gebied wordt gefaseerd ontwikkeld. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de 4e en laatste fase. Fase 1 en 2 zijn nagenoeg volledig gerealiseerd. Fase 3 is in uitgifte. Fase 4 past qua bebouwingsmogelijkheden binnen de randvoorwaarden van het oorspronkelijke moederplan 'Laarveld', dat op 28 juni 2001 voor het eerst is vastgesteld, net zoals dat het geval is voor de fases 1, 2 en 3. Aan het plangebied van dit bestemmingsplan zijn de locaties Gertrudisstraat 7 en 20 toegevoegd.
figuur: ligging locatie 'Laarveld' en de locaties 'Gertrudisstraat 7 en 20'
Het bestemmingsplan 'Laarveld 2009' is op 23 september 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. In dit bestemmingsplan werd fase 1 gedetailleerd bestemd binnen de kaders van de uitwerkingsregels maar werd daarbij ook de mogelijkheid tot realisering van een woonzorgcomplex in het bestemmingsplan opgenomen, alsmede een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van een maatschappelijke voorziening in fase 3. In 2009 is op grond van een wettelijke verplichting een exploitatieplan vastgesteld. Ook zijn toen op basis van de destijds nieuwe Wet ruimtelijke ordening zowel in het bestemmingsplan als in het exploitatieplan woningbouwcategorieën vastgelegd.
Vervolgens zijn op 29 september 2016 de bestemmingsplannen 'Laarveld 2016 fase 1 en 2' en 'Laarveld 2016 fase 3 en 4' vastgesteld. Het bestemmingsplan 'Laarveld 2016 fase 1 en 2' is op 25 november 2016 in werking getreden en op 18 januari 2017 onherroepelijk geworden. Het bestemmingsplan 'Laarveld 2016 fase 3 en 4' is eveneens op 25 november 2016 in werking getreden en is op 22 maart 2017 onherroepelijk geworden. Bij de vaststelling van deze bestemmingsplannen is tevens het in 2009 vastgestelde exploitatieplan herzien. Het exploitatieplan 'Laarveld 2009 1e herziening' is vastgesteld op 29 september 2016, in werking getreden op 14 oktober 2016 en onherroepelijk geworden op 22 maart 2017.
Ook bij de vaststelling van deze bestemmingsplannen in 2016 is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een uitwerkingsplan op te stellen, waarvoor het college bevoegd gezag is. Reden was dat in fase 1 een aantal wijzigingen werden doorgevoerd (herverkaveling binnengebied Korenaar, locaties begeleid wonen waarvan er een is vervallen ten gunste van een speelvoorziening en een is omgezet in een bouwkavel, herverkaveling omgeving Boender). In fase 3 en 4 werden ook een aantal wijzigingen doorgevoerd (vervallen wijzigingsbevoegdheid naar 'Maatschappelijk', concreet bestemmen bestaande woning Laarderweg 35, verminderen maximum aantal woningen), waardoor een bestemmingsplan nodig was. De bebouwingsmogelijkheden bleven binnen de ruimtelijke opzet van het moederplan 'Laarveld'.
Op 8 juli 2020 is het bestemmingsplan 'Laarveld 2020' vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 20 januari 2021 in werking getreden en onherroepelijk geworden. Ook is daarbij het exploitatieplan opnieuw herzien. Het 'Exploitatieplan Laarveld 2009, 2e herziening' is eveneens vastgesteld op 8 juli 2020, in werking getreden op 16 juli 2020 en onherroepelijk geworden op 20 januari 2021. Ook hier bleven de bebouwingsmogelijkheden binnen de ruimtelijke opzet van het moederplan 'Laarveld'.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan in 2020 was er wederom geen sprake van een uitwerkingsplan. Reden was dat het aantal woningen in fase 4 is vermeerderd. Tevens is de woningcategorie middenhuur toegevoegd. In het bestemmingsplan 'Laarveld 2020' heeft voor fase 1 en 2 een actualisatie plaats gevonden. Dat wil zeggen dat alle bouwstroken zijn omgevormd tot bouwvlakken met aanduidingen 'bijgebouwen'. Tevens is een correctie doorgevoerd in het binnengebied bij de Korenaar (woonbestemming omgezet in verkeer op basis van werkelijke situatie). Voor fase 4 is tenslotte een bestemming 'Wonen - Uit te werken' opgenomen binnen dit bestemmingsplan. De ruimtelijke opzet van het moederplan 'Laarveld' is daarbij gelijk gebleven.
Voorliggend bestemmingsplan betreft ook geen uitwerkingsplan waarvoor het college het bevoegd gezag is. Reden is dat het aantal woningen in fase 4 is vermeerderd met
29 naar 339 woningen. Dit is primair ingegeven door de beschikbare ruimte in fase 4. Door het wegvallen van de milieucirkel van Gertrudisstraat 7 is de bouw van woningen binnen de locatie Laarveld mogelijk. Het wegvallen van deze milieucirkel maakt het tevens mogelijk om op de locatie Gertrudisstraat 7 een extra woning te bouwen. De woningbouwprognose laat deze toename met in totaal 30 woningen toe. De locatie Gertrudisstraat 7 betreft een agrarisch bedrijfskavel en wordt herontwikkeld naar woningbouw, waarbij de bestaande woning gehandhaafd blijft en de mogelijkheid voor de bouw van één woning wordt toegevoegd. Op de locatie Gertrudisstraat 7 wordt daarnaast de mogelijkheid voor de bouw van een schuur in agrarisch gebied geregeld ten behoeve van agrarische doeleinden en de stalling van landbouwwerktuigen. De woning Gertrudisstraat 20 wordt betrokken bij de ontwikkeling van de locatie 'Laarveld'. Dit is een bestaande woning die dient te worden gesloopt als voorwaarde voor de ontwikkeling van een nieuwe woning binnen de locatie 'Laarveld'. Op deze wijze komt het totale aantal woningen in het bestemmingsplan op 341. Voor het overige blijft de ruimtelijke opzet van fase 4 passen binnen het moederplan 'Laarveld'.
Tegelijk met het bestemmingsplan wordt ook het exploitatieplan herzien. Dit is de
derde herziening van het exploitatieplan. In het bestemmingsplan is een %-regeling opgenomen ten aanzien van de woningbouwcategorieën. In het exploitatieplan is een uitwerking van de bestemmingsplanregels over de woninghbouwcategorieën opgenomen. De locaties Gertrudisstraat 7 en 20 maken geen deel uit van het exploitatieplan. De bestaande te slopen woning aan de Gertrudisstraat 20 betreft geen aangewezen bouwplan waarvoor kostenverhaal nodig is. Ten aanzien van Gertrudisstraat 7 is door de gemeente tijdig een anterieure overeenkomst gesloten met afspraken over kostenverhaal. Het publiekrechtelijke gevolg hiervan is dat de raad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan zal worden voorgesteld voor de locatie Gertrudisstraat 7 geen exploitatieplan vast te stellen.
Het plangebied ligt aan de noordzijde van Weert, ten noorden van de Ringbaan-Noord. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Ringbaan-Noord. De westelijke begrenzing van het plangebied wordt gevormd door fase 1 en 2 van Laarveld dat grotendeels is gerealiseerd. Aan de noordzijde vormen de Rietstraat en Gertrudisstraat de grens van het plangebied, waarbij de locaties Gertrudisstraat 7 en 20 deel uitmaken van het plangebied. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de fase 3 van Laarveld.
Het plangebied van Laarveld fase 4 betreft grotendeels een gebied met agrarisch
grondgebruik. Aan de rand (noordzijde) bevinden zich hoofdzakelijk bestaande vrijstaande woningen op royale percelen alsmede één agrarisch bedrijf, waar op grond van dit bestemmingsplan openbare infrastructuur en woningen zijn geprojecteerd. De woningen aan de randen liggen allemaal buiten het plangebied, met uitzondering van de woning Gertrudisstraat 20. De locatie Gertrudisstraat 7 maakt eveneens deel uit van het plangebied.
figuur: ligging Laarveld in de gemeente Weert
De woonwijk ligt op een strategische plek in Weert, relatief dicht bij het centrum en op
korte afstand van de aansluitingen met de A2.
Het plangebied Laarveld grenst aan het buurtschap Hushoven en de kern Laar en is eind jaren ’90 van de vorige eeuw aangewezen als uitbreidingslocatie van Weert. Het thema ‘Landelijk wonen’ is hierop van toepassing. Dit heeft zijn beslag gekregen in de beeldkwaliteitplannen voor fase 1, 2 en 3. Ook voor fase 4 is een beeldkwaliteitsplan van toepassing. Niet alleen de architectuur van de woningen dient hieraan te voldoen, ook de inrichting van de openbare ruimte sluit hierop aan. De karakteristieken van het landelijk wonen, zoals vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan komen in Laarveld tot uitdrukking. De kwaliteit van de architectuur en de openbare ruimte is hoogwaardig. Om dit te borgen is in de regels een 'nadere eisen regeling' opgenomen, op grond waarvan het bevoegd gezag nadere regels kan stellen ten aanzien van de gewenste beeldkwaliteit.
De gronden behorende bij fase 4 zijn hoofdzakelijk agrarisch in gebruik. Aan de noord- en oostzijde zijde van Laarveld ligt het buitengebied. Op onderstaande figuur is de fasering van Laarveld en de ligging van fase 4 duidelijk te zien. In voorliggend bestemmingplan wordt fase 4 gedetailleerd bestemd.
figuur: globale ligging plangebied Laarveld fase 4
Zoals eerder aangegeven maken ook de locaties Gertrudisstraat 20 en Gertrudisstraat 7 deel uit van het bestemmingsplan. De agrarische bedrijfsactiviteiten op de locaties Gertrudisstraat 7 en 26 worden in het kader van voorliggend bestemmingsplan beïndigd. Deze locaties liggen in het beschermde stads- en dorpsgezicht 'Laarakker'. Voor bouwplannen in een stads- en dorpsgezicht geldt een welstandstoets. De redengevende omschrijving van het stads- en dorpsgezicht, dat als bijlage bij de regels is toegevoegd, is hiervoor het toetsingskader.
De cultuurhistorische aspecten in de omgeving van het plangebied zijn nog zichtbaar aanwezig. Hushoven betreft een oud gebied, met archeologische vondsten vanaf de prehistorie. De vorm van de enigszins bolle kransakkers stamt uit de 9e eeuw en is vrij uniek. Het agrarische gebruik van dit gebied was leidend en het groene karakter is waardevol. Op de kaart van Jacob van Deventer van circa 1565 is zowel de wegenstructuur als vrij dichte bebouwing zichtbaar, ook langs de Hushoverweg die doorliep langs de Maasenweg en de St. Donatuskapelstraat. Deze oude wegenstructuur is inclusief driesen (driehoekige dorpspleinen) waardevol, zelfs al wordt deze doorsneden door de Ringbaan Noord. De weide die juist ten zuiden van de Ringbaan aan de Oude Hushoverweg in wijk Molenakker ligt kenmerkt het agrarische verleden. Deze weide is daarom behouden en is beschermd via het stadsgezicht Hushoven.
Voorts zijn vooral waardevol de ensembles langs de Hushoverweg tot en met het gemeentelijke monument op nummer 79, met de aftakkingen St. Donatuskapelstraat en Maasenweg. Deze gebieden vormen de meest gaaf gebleven herinnering aan het agrarische verleden van Hushoven. Binnen het gebied zijn nog enkele bijzondere gebouwde elementen te noemen zoals de Donatuskapel (1868). Daarnaast zijn er ook andere karakteristieke elementen zoals restanten van een poel, resten van een waterlossing, hagen en boomstructuren.
Uit een geheel andere tijdsperiode stammen de 3 kazematten van de Peel-Raamstelling (1934-1939), die in 2003 tot rijksmonumenten zijn aangewezen. Deze liggen in het zicht van de Ringbaan Noord achter de bebouwing van de Maasenweg en maken onderdeel uit van het plangebied van fase 2 van Laarveld. Het betreft verdedigingswerken uit de 2e linie achter het kanaal. De status van rijksmonument geeft het nationale belang weer. Ondanks dat ze verder weinig relatie hebben met de wordingsgeschiedenis van Hushoven, zijn ze van evident belang.
Dichter bij het plangebied van Laarveld fase 4 ligt Laarakker, het gebied dat grenst aan de Gertrudisstraat. Laarakker betreft een oud gebied, met archeologische vondsten vanaf de prehistorie. De vorm van de enigszins bolle kransakker stamt uit de 9e eeuw en is vrij uniek. Het agrarische gebruik van dit gebied is leidend en het groene karakter is waardevol. De oude wegenstructuur inclusief driesen (driehoekige dorpspleinen) is zeer waardevol.
Voorts zijn vooral waardevol de ensembles langs de ringvormige weg met bijbehorende bebouwing van Gertrudisstraat – Schonkenweg – Rietstraat en de driehoek Schonkenstraat – Rietstraat – Laarderweg. Deze gebieden vormen de meest gaaf gebleven onderdelen van het agrarische verleden en heden van Laarakker. Binnen het gebied zijn nog enkele bijzondere elementen te noemen zoals restanten van een poel, resten van een waterlossing, hagen en boomstructuren. Dit gebied grenst aan het plangebied van Laarveld fase 4 en ligt deels in het plangebied van Laarveld fase 4 (agrarisch bedrijf aan de Gertrudisstraat 26). Ook de locaties Gertrudisstraat 20 en Gertrudisstraat 7 liggen in Laarakker.
Binnen de locatie 'Laarveld' zijn in totaal 911 woningen voorzien. Fase 1 en 2 zijn nagenoeg gereed. Hier zijn 402 woningen opgeleverd en in gebruik genomen. Er kunnen in deze twee fases nog 4 woningen worden gebouwd, hiervan zijn er twee in aanbouw. Verder is voor een woning een vergunning verleend en is voor een woning nog geen vergunning aangevraagd.
In Laarveld fase 1 en 2 zijn per 1 juli 2022 in totaal 402 woningen opgeleverd. Daarnaast zijn in het woonzorgcomplex Hushoven nog 31 intramurale plaatsen voor beschermd wonen in de vorm van 3 groepswoningen opgeleverd. In onderstaande tabel is een en ander naar realisatiejaar en categorie gespecificeerd.
opgeleverd | totaal | po-kavel* | vrije sector koop | sociale koop | sociale huur | sloop | |
2010 | 1 | ||||||
2011 | 4 | 4 | |||||
2012 | 87 | 26 | 44 | 11 | 6 | 2 | |
2013** | 100 | 17 | 2 | 81 | |||
2014 | 8 | 4 | 4 | ||||
2015 | 11 | 7 | 4 | ||||
2016 | 11 | 7 | 4 | ||||
2017 | 6 | 4 | 2 | ||||
2018 | 25 | 25 | |||||
2019 | 88 | 49 | 30 | 9 | |||
2020 | 42 | 11 | 28 | 3 | |||
2021 | 6 | 6 | |||||
2022 | 14 | 1 | 13 | ||||
totaal | 402 | 161 | 131 | 23 | 87 | 3 |
*po-kavel: particulier opdrachtgeverschap
**exclusief 31 verpleegplaatsen wozoco Hushoven
tabel: opgeleverd aantal woningen en woningbouwcategorie Laarveld fase 1 en 2 per 1 juli 2022
figuur: luchtfoto Laarveld fase 1 en 2, maart 2021
Onderstaand een overzicht van de geplande woningbouw, waarbij het merendeel van
de woningen in fase 1 en 2 per 1 juli 2022 vergund dan wel in aanbouw is.
gepland | totaal | po-kavel | vrije sector koop | sociale huur | middenhuur |
fase 1 | 3 | 3 | |||
fase 2 | 1 | 1 | |||
fase 3 | 152 | 52 | 75 | 25 | |
fase 4 | 339 | 112 | 135 | 51 | 41 |
totaal | 495 | 168 | 223 | 76 | 41 |
Binnen de locatie 'Laarveld' liggen verder 14 bestaande woningen. Deze woningen maken geen deel uit van het exploitatieplan. Het totaal aantal woningen in alle 4 de fasen van Laarveld komt zodoende uit op 911 woningen (= 402 + 495 + 14). De bestaande woningen betreffen de adressen Rietstraat 2G en 8, Sint Donatuskapelstraat 8, 17 en 18, Maasenweg 16, 17, 19, 25, 27, 31 en 39, Gaffel 14 en Laarderweg 35. Buiten de locatie Laarveld is sprake van één bestaande woning op de locatie Gertrudisstraat 7. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan neemt het aantal bestaande woningen nog met één extra toe, dit is de woning Gertrudisstraat 7. Tevens is de toevoeging van een nieuwbouwwoning voorzien op de locatie Gertrudsisstraat 7. Daarnaast wordt de bestaande woning aan de Gertrudisstraat 20, gesloopt in geval van nieuwbouw in Laarveld.
Als gevolg van voorliggend bestemmingplan dienen de percentages van de verschillende woningbouw categorieën in het bestemmingsplan 'Laarveld 2020' te worden aangepast. Dit is nodig omdat voor deelgebied fase 4 een afzonderlijk bestemmingsplan wordt gemaakt. Hierdoor wijzigen de percentages in het bestemmingsplan 'Laarveld 2020' zoals dat na vaststelling van voorliggend bestemmingsplan geldt. De percentages hebben daardoor alleen betrekking op fase 1, 2 en 3 en niet meer op fase 4. In verband daarmee is een partiële herziening nodig van het bestemmingsplan 'Laarveld 2020', dat gelijktijdig met voorliggend bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.
De omvang van het woongebied is niet toegenomen en heeft zijn fysieke begrenzing
van de Ringbaan Noord, Laarveld fase 1 en 2, Rietstraat, Gertrudisstraat en Laarveld fase 3 behouden. De ontsluiting voor autoverkeer loopt aan westelijke zijde via de Kransakker in fase 1 & 2 en de Rietstraat naar de Eindhovenseweg. Fase 4 wordt aan de zuid-oostzijde via de Kransakker in fase 3 en de Laarderweg ontsloten op het hoofdwegennet, de kruising met de Ringbaan Noord. Het langzaamverkeer kan gebruik maken van de bestaande gelijkvloerse oversteekvoorzieningen van de Ringbaan Noord ter hoogte van de Hushoverweg en de Laarderweg (met VRI) alsmede de fietsbrug ter hoogte van fase 2. Een gelijkvloerse oversteekvoorziening voor langzaam verkeer ter hoogte van de Wiekendreef (met VRI) is reeds aangelegd en tijdelijk aangesloten op de Kransakker. Deze wordt in de definitieve situatie rechtstreeks aangesloten op fase 4, via een doorgang in de geluidwal.
Mede omdat de vraag naar ruimte voor het opvangen, bergen en infiltreren van oppervlakte-water aanzienlijk is toegenomen is een meer fijnmaziger structuur van open water binnen het woongebied en in de woonstraten, zowel in oost-westrichting
alsook in de richting van de Gertrudisstraat, nodig. Dit biedt tevens kansen om aan de ruimtevraag voor oppervlaktewater in kwantitatieve en kwalitatieve zin te voldoen. De watergangen worden zoveel mogelijk zichtbaar ingepast in de openbare ruimte langs wegen, fiets- en langzaamverkeerroutes en voor een niet onbelangrijk deel in de robuuste groenzone aan de noordzijde van de Ringbaan Noord en aan de zijde van de Gertrudisstraat, als buffer tussen de bestaande woningen en de nieuwbouw. Het gebied aan de zijde van de Ringbaan-Noord moet het karakter uitstralen van een wijkpark met daarin geluidwerende voorzieningen, speel- en recreatieruimte, maar ook ruimte voor ecologie met daarin water, alsmede een rijk assortiment aan beplanting ter ondersteuning van de biodiversiteit binnen het woongebied Laarveld. De toe te voegen watervoerende watergangen worden op diverse plaatsen aan de randen van het plangebied aangesloten op het reeds bestaande watergangsysteem van het omringende landelijk gebied.
In het programma van eisen fase 4 Laarveld wordt met betrekking tot ecologie, naast
de watervraag, ook meer robuuster groen binnen het plangebied beoogd. De ruime parkachtige- en recreatieve groenzone evenwijdig aan de geluidwerende
voorzieningen maakt deel uit van het plangebied en sluit aan op de voorzieningen in fase 2 en 3. Naast de bestaande structuur van houtwallen is gekozen om meer groen in de openbare ruimte op te nemen. Een fijnmazige groenstructuur met een diversiteit aan plantensoorten. Dit om een positieve bijdrage te leveren aan de biodiversiteit binnen het plangebied. Daarnaast blijft er ruimte om met de omgeving gedeelten in te richten als gebruiksgroen. Uitgangspunt daarbij is dat de grotere groenzones binnen het plangebied in principe zodanig worden aangelegd (verdiept) dat deze ook als retentie voor regenwater kunnen dienen. Tevens worden beoogde speelplekken zodanig aangelegd dat deze ook bijdragen aan de tijdelijke opvang van regenwater.
Voor de ruimtelijke en functionele verbinding met de bestaande stad, met name ter overbrugging van de fysieke barrière van de Ringbaan Noord, zijn naast de
fietsbrug in fase 2 in totaal drie oversteekplaatsen beschikbaar voor langzaam verkeer (Hushoverweg bij turborotonde, Wiekendreef en Laarderweg), waarvan er twee zijn voorzien van een verkeersregelinstallatie (Wiekendreef en Laarderweg) en er een rechtstreeks op fase 4 wordt aangesloten (Wiekendreef). Gemotoriseerd verkeer gaat via de Laarderweg naar de Ringbaan Noord of via de Rietstraat naar de Eindhovenseweg. De openbare ruimte binnen het plangebied fase 4 wordt geheel als 'dertig kilometergebied' ingericht, hetgeen maximale ruimte biedt voor de fietsers en voetgangers. Om de doordringbaarheid van het plangebied te vergroten zijn er ook specifieke langzaamverkeerroutes opgenomen die aansluiten op het omringende wegenpatroon waarvan ook het fietsverkeer gebruik maakt.
In het programma van eisen inzake de ontwikkeling van Laarveld fase 4 heeft de gemeente Weert nadere eisen aan de duurzaamheid gesteld. Het betreft hier met name de stedenbouwkundige verkaveling, de ligging en vormgeving van de kavels en het ontwerp van de woningen. Hierbij dient zoveel mogelijk rekening gehouden te worden met:
In het beeldkwaliteitsplan zijn inspirerende ideeën opgenomen, denk aan:
Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan Laarveld fase 4 is, daar waar mogelijk, rekening gehouden met het bestaande gebruik, zoals wegenbeloop, watergangen, erfbeplanting, maar ook maaiveldhoogte. Hier vormt het aspect van duurzaamheid de 'onderligger' c.q. 'drager' voor het toekomstig woon- en leefklimaat; zuinig zijn op wat je hebt en inspelen op actuele of verwachte klimaatveranderingen en kansen die de klimaatverandering biedt.
De ontwikkelingsrichting op hoofdlijnen blijft uitgangspunt in de uitwerking van fase 4. Met name de drie gekozen ontwerpthema’s vormen de basis voor verdere planvorming en uitwerking.
figuur: stedenbouwkundig plan Laarveld fase 4
Een streekeigen karakter
Het woongebied 'Laarveld' kent vanuit cultuurhistorisch oogpunt een aantal zeer kenmerkende elementen. Het hooggelegen gebied is van oorsprong open van karakter. De oorspronkelijke ontwikkelingspatronen in dit gebied kunnen gekarakteriseerd worden als 'linten', 'clusters' en 'driesen', waaraan de bebouwing is gelegen, de zogenaamde 'kransakkernederzettingen'. Door het behoud en de integratie van deze kenmerkende elementen en het gebruik van structuren als ontwerpthema’s is een nieuwe stedenbouwkundige structuur ontworpen die aansluiting vindt bij het eigen karakter van het gebied, de overgang van stad naar het landschap. De beleefbaarheid van de oorspronkelijke kransakkernederzettingen dient daarbij gewaarborgd te blijven.
Landelijk wonen
Het thema landelijk wonen wordt tot uitdrukking gebracht door de stedenbouwkundige structuur, gebaseerd op streekeigen karakters. In het stedenbouwkundig plan 'Laarveld fase 4' is door het behoud en de integratie van de voor Laarveld kenmerkende elementen 'linten', 'clusters' en 'driesen', de stedenbouwkundige hoofdopzet van het nieuwe woongebied in hoofdzaak bepaald. Mede door toepassing van een voor de stad lagere woningdichtheid ten opzichte van andere stedelijke woongebieden en door de in de duurzame stedenbouwkundige hoofdopzet de nadruk te leggen op ecologie mede door het realiseren van relatief veel groen en water middels de gebiedseigen natuurlijke gegevenheden in het openbaar gebied, wordt het gevoel van landelijk wonen krachtig ingezet.
Een hoven- en buurtenmodel
Kenmerkend voor het hoven- en buurtenmodel, zoals dat in de rapportage 'De verbeelding van Laarveld' is aangeven, is de vorming van buurten, zijnde clusters van woningen van elkaar gescheiden door open, groene ruimten. Binnen deze clusters zijn plekken aanwezig, de hoven, waaraan de bebouwing gelegen is. Door de stedenbouwkundige hoofdopzet van het masterplan van Laarveld te baseren op principes van de 'tuinstad', een stedenbouwkundige stroming, welke rond de jaren ’20 van de vorige eeuw in Nederland ontstond, heeft het hoven- en buurtenmodel een uitwerking gekregen waarbij de thema’s streekeigen karakter en landelijk wonen gewaarborgd blijven. Kenmerkend voor deze stroming zijn immers organisch gevormde structuren met 'linten', 'plekken' en 'pleinen', een ruime opzet van de bebouwing, variatie in bebouwingstypen langs de verschillende structuren en niet in de laatste plaats de relatie met de natuur.
Het stedenbouwkundig plan 'Laarveld fase 4' wordt gekenmerkt door organisch gevormde clusters van woongebieden, deels van elkaar gescheiden door openbare ruimten. Deze clusters vormen de woonmilieus. De centrale ontwerpthema’s 'streekeigen karakter', 'landelijk wonen' en het 'buurten- en hovenmodel', waarop het stedenbouwkundig plan is gebaseerd, dienen bij de invulling van deze ruimtelijke eenheden een verdere vertaling te krijgen, waarbij rekening gehouden wordt met de bescherming als 'gemeentelijke stads- en dorpsgezichten, gebied V1 - Laarakker'. Binnen het stedenbouwkundig plan is een aantal woonmilieus te onderscheiden, te weten:
Om de herkenbaarheid en oriëntatie van de verschillende woonmilieus te versterken en om vorm te geven aan de samenhang en verscheidenheid van de verschillende woonmilieus is iedere eenheid binnen een eigen thema vormgegeven. Hierbij wordt per woonmilieu een aantal specifieke kenmerken benoemd, te weten:
Aansluitend bij het landelijk karakter van de oorspronkelijke openbare ruimte, is het groen in de openbare ruimte in het nieuwe woongebied Laarveld deels gevormd. Daarnaast wordt de groenstructuur versterkt door bestaand groen, nieuwe houtwallen, wadi's, solitaire bomen en hier en daar strooibomen, groepjes bomen, hagen, en grasbermen. Het beheer dient afgestemd te worden op het gebruik en het gewenste beeld van het landelijk karakter. Voor de nieuw te planten bomen worden gebiedseigen soorten en drachtbomen gebruikt. De keuze van het plantmateriaal dient het beeld van de seizoenen te ondersteunen. Het beoogde groene karakter wordt ook versterkt door het groen op de woonkavels. Naast ruime voortuinen en bij voorkeur ook zijtuinen, zijn het de groene erfafscheidingen aan de openbare ruimte die het gewenste landelijk beeld versterken. Daarnaast dragen groene tuinen meer bij aan het kwaliteitsbeeld van landelijk wonen en dient terughoudend omgegaan te worden met het aanbrengen van verharding meer dan functioneel noodzakelijk. In het openbaar gebied worden voor de perceelsgrens hagen aangeplant ter ondersteuning van het landelijk karakter. Door het behoud van bestaande groenelementen aangevuld met nieuwe houtwallen, wordt het 'groene' beeld van Laarveld versterkt en wordt de verweving met het omliggende landschap bewerkstelligd. De bestaande waterloop aan de Gertrudisstraat is in het stedenbouwkundig plan opgenomen en daar waar nodig ruimtelijk en functioneel aangepast. Binnen het stedenbouwkundig verkavelingsplan zijn extra waterlopen toegevoegd. Dit, ter ondersteuning van de stedenbouwkundige structuur en daarnaast om de vraag naar berging van regenwater zoveel mogelijk in het gebied op te vangen en te infiltreren.
In het beeldkwaliteitplan wordt het gebruik van 'groene daken' sterk aanbevolen. Het ondersteunt de beoogde biodiversiteit en houdt regenwater vast. Deze oplossing heeft een koelend effect op gebouwen en draagt daardoor bij aan een robuuste, klimaatadaptieve ontwikkeling. Het regenwater dat in Laarveld op de verharding en de daken van de woningen valt dient zoveel mogelijk geïnfiltreerd te worden in de bodem. Er zijn verschillende manieren om regenwater in de bodem te infiltreren, voor Laarveld is in eerste instantie gekozen voor het infiltratiesysteem dat onder de rijbanen wordt aangebracht door bijvoorbeeld een infiltratieriool. Dit infiltratie-systeem kan het regenwater bergen, zuiveren en infiltreren. Het merendeel van het op te vangen water wordt zichtbaar gemaakt binnen het stedenbouwkundig plangebied door bestaande en nieuwe watergangen, speel- en groen gebieden, etc. Dit verhoogt de beeldkwaliteit en sluit aan bij de typologie van het landschap. Op privéterrein kunnen ook tal van maatregelen bijdragen aan berging en infiltratie van regenwater, zoals gebruik van regentonnen of hemelwater van daken afkoppelen boven het maaiveld, groene daken toepassen en het beperken van bestrating in de tuinen. Het overschot zal, na een hevige regenbui, vertraagd worden afgevoerd naar het oppervlaktewater in de directe omgeving. Daarnaast kan regenwateropvang in regentonnen bij de woningen of collectieve opslagruimten, boven- of ondergrondse opslagmogelijkheden, bijdragen aan een ecologische inrichting van het plangebied. Belangrijk hierbij is dat de waterveiligheid niet in het geding komt.
Bij de uitvoering van fase 1 en 2 Laarveld zijn principedwarsprofielen van de wegen vastgesteld. Deze zijn gedimensioneerd op de te verwachten verkeersbewegingen van motorvoertuigen, fietsers en voetgangers. Daarnaast is er functionele ruimte gereserveerd voor de nuts-voorzieningen. Voor fase 4 zijn deze elementen als ontwerpuitgangspunt meegenomen, waarbij wordt opgemerkt dat deze fase ingericht gaat worden als een 'dertig kilometergebied', net zoals de fases 1 tot en met 3 van Laarveld.
De flexibiliteit binnen de principedwarsprofielen van de wegen is met name gericht op zo min mogelijk verharding. Daar waar noodzakelijk, wordt er beperkt ruimte gereserveerd voor parkeervoorzieningen in de directe nabijheid van geconcentreerde woningbouw (huursector). In de principedwarsprofielen van de wegen is ten opzichte van fase 1 en 2 meer ruimte gereserveerd om het groene karakter van Laarveld te ondersteunen, dit is ook in fase 3 het geval. Indien gewenst en mogelijk, kan daar waar minder verharding nodig is dan nu in de principedwarsprofielen aangegeven, deze ruimte ten goede komen aan de openbare groenvoorziening, bijvoorbeeld in de uitbreiding van bermen en beplantingsstroken.
De hoofdontsluiting wordt gekenmerkt door een rijbaan in twee richtingen met direct aangrenzend robuuste groene bermen. Om het landelijk beeld te versterken zijn in de overige profielen groene bermen opgenomen. Daar waar de woningdichtheid toeneemt, neemt ook de behoefte aan parkeerruimte toe. Dit kan ten koste gaan van de beoogde bermen of delen daarvan.
Bij vrijstaande en twee-onder-één kap woningen alsmede bij geschakelde woningen wordt het grootste deel van de auto’s op eigen terrein geparkeerd waardoor de parkeerdruk op het openbaar gebied beperkt blijft. In het straatprofiel wordt de ruimte die is gereserveerd voor parkeren zoveel mogelijk in een open bestrating c.q. verharding, en waar mogelijk groen, uitgevoerd.
Het verkeersbeeld zal in de straten met een lage woningdichtheid zo rustig zijn dat de voetgangers van de rijbaan gebruik kunnen maken, danwel via smalle voetpaden. Dit beeld sluit aan bij het gewenste landelijk beeld van Laarveld.
In het beeldkwaliteitplan zijn de principedwarsprofielen van alle openbare ruimten aangegeven. De reeds uitgevoerde openbare ruimte in fase 1 en 2 met verharding, groen, openbare straatverlichting, straatmeubilair, speelvoorzieningen e.d. worden als uitgangspunt meegenomen in de verdere fase 'woonrijp maken', het zgn. inrichtingsplan, voor fase 4.
Bij de uitwerking van concrete bouwplannen voor de woningen alsook bij de inrichting van de openbare ruimte dient aandacht geschonken te worden aan het aspect beeldkwaliteit. De stedenbouwkundige hoofdopzet dient ook in de architectuur van de woningen en de inrichting van de buitenruimte tot uitdrukking te komen. Het beeld van het nieuwe woongebied zal immers niet alleen worden bepaald door het verkavelingspatroon, dat voor fase 1, 2 en 3 is vastgelegd, maar valt of staat uiteindelijk met de concrete invulling van dit patroon. Derhalve is voor Laarveld fase 4 een beeldkwaliteitplan van toepassing. Binnen dit beeldkwaliteitplan zijn zowel de vormgeving en architectuur van de woningen alsook de inrichting van de private en openbare ruimten in woord en beeld nader uitgewerkt. Dit beeldkwaliteitplan zal als beleidsregel worden vastgesteld ter nadere uitwerking van de mogelijkheid om nadere eisen te stellen ten aanzien van de beeldkwaliteit.
figuur: woonmilieus beeldkwaliteitsplan Laarveld fase 4
Voor een beoordeling van het plan is het noodzakelijk in te gaan op de beleidskaders van de verschillende overheden. Hierbij gedoeld op het Rijksbeleid, het provinciale
beleid (Ontwerp Provinciale Omgevingsvisie) en het gemeentelijk beleid met
onder andere het geldende bestemmingsplan.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI): 1 visie voor het omgevingsbeleid van Nederland. De nieuwe Omgevingswet zou op 1 januari 2021 in werking treden. De ingangsdatum
is echter uitgesteld naar 1 juli 2023. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is vastgesteld op 11 september 2020.
Opgaven voor de toekomst
In Nederland wonen we met ruim 17 miljoen mensen op een kleine oppervlakte. Het rijk wil graag dat ons land over 30 jaar nog steeds prettig, veilig en gezond is om in te wonen, werken en leven. Daarom is het belangrijk om nu al na te denken hoe we op een goede manier plaats geven aan woningbouw, energietransitie, bereikbaarheid, klimaatverandering en circulaire economie. Deze maatschappelijke opgaven zijn groot en vaak met elkaar verweven. Ze vragen om goede keuzes. Hoe die keuzes gemaakt worden bepaalt hoe Nederland er in toekomst uitziet.
In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
1. Ruimte voor klimaat en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.
In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten. De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. We plaatsen bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.
3. Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio's en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Uitvoering
De NOVI bevat ook een opmaat naar een Uitvoeringsagenda. Daarin wordt niet alleen inzichtelijk gemaakt welke inzet Rijk en regio nu al plegen, maar ook welke (gezamenlijke) acties de NOVI daaraan toevoegt. De Uitvoeringsagenda wordt richting de definitieve NOVI verder uitgewerkt. Daarbij worden de kansen en risico's uit de planMER betrokken.
De bedoeling is dat de NOVI zich aan nieuwe ontwikkelingen kan aanpassen, in een permanent en cyclisch proces. Het rijk gebruikt daarvoor een goede NOVI-monitor.
Rijk, provincies en gemeenten gaan meer samenwerken als één overheid. De NOVI-aanpak is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden. Medeoverheden, burgers en bedrijven, zijn niet juridisch aan de visie in de NOVI gebonden. Om de opgaven als overheden samen aan te pakken wordt op basis van de vastgestelde NOVI toegewerkt naar samenwerkingsafspraken.
Het is belangrijk dat de omgevingsvisies van rijk, provincies en gemeenten waar nodig en mogelijk op elkaar aansluiten. Daarvoor moeten de bestaande Gebiedsagenda's worden uitgebouwd tot bredere Omgevingsagenda's. Die omvatten de volle breedte van het omgevingsbeleid en kunnen zich ontwikkelen tot de kern van een werkend stelsel van omgevingsbeleid. Deze Omgevingsagenda's worden met alle landsdelen gemaakt, in samenwerking tussen de overheden.
De samenloop van verschillende nationale belangen en de omvang van de opgaven maken het in sommige gebieden tot een grote uitdaging om tot passende oplossingen te komen. Er is daarvoor in deze gebieden extra inzet van rijk en regio nodig, omdat
het binnen de bestaande kaders onvoldoende lukt om tot resultaat te komen. Daarom zullen er NOVI-gebieden worden benoemd.
Open proces
De NOVI is tot stand gekomen in samenspraak met verantwoordelijke ministeries, gemeenten, provincies en waterschappen. Tevens is input gebruikt van adviesraden, kennisinstellingen, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers. De dialoog met en tussen alle betrokkenen stopt niet met het verschijnen van de NOVI. Het blijft een open proces, waarvan participatie een wezenlijk onderdeel uitmaakt.
Voorliggend bestemmingsplan speelt in op het thema 'sterke en gezonde steden en regio's' uit de NOVI.
De Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip 'actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte'. Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit
leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk. De Ladder-onderbouwing zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. In voorliggend plan is sprake van ontwikkeling van een woongebied met bijbehorende infrastructuur en (groen-)voorzieningen.
Karakter stedelijke ontwikkeling
Alvorens te toetsen aan de Ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Uit jurisprudentie ten aanzien van sec woningen blijkt dat een aantal van om en nabij de 10 woningen niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Onderhavig bestemmingsplan maakt 340 woningen mogelijk. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de ruimtelijke uitstraling is er sprake van een stedelijke ontwikkeling. Hierna wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het planvoornemen, in relatie tot de Ladder.
Planvoorraad en overige initiatieven
Op grond van de ladder dient getoetst te worden of sprake is van een (regionale) behoefte voor de beoogde ontwikkeling. Het beleid ten aanzien van de regionale woningbouwbehoefte is opgenomen in de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025'. Op 15 juni 2022 heeft de gemeenteraad van Weert de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025' vastgesteld. In deze visie zijn door de samenwerkende gemeenten Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert afspraken gemaakt voor de periode 2022 t/m 2025, met een doorkijk naar de verwachte behoefte tot 2030. In de structuurvisie ligt de focus op het realiseren van woningen. Over het terugdringen van planvoorraad zijn geen afspraken gemaakt, mede gelet op de grote druk op de woningmarkt. Daarnaast ligt de focus op de realisatie van de (ver)bouwopgave en de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Uit de discrepantie analyse blijkt dat er met name behoefte is aan appartementen (met en zonder lift), grondgebonden levensloopbestendige woningen en bouwkavels. De behoefte bevindt zich zowel in het koop- als (sociale) huursegment.
Laarveld fase 4 is nodig om in de behoefte aan grondgebonden woningen te voorzien (op basis van het woningbehoefte onderzoek uit 2018), zowel wat betreft sociale huurwoningen, grondgebonden levensloopbestendige woningen, grondgebonden middenhuur woningen als bouwkavels. Verder zijn vrije sector koopwoningen voorzien in een vrije categorie. Dit past bij de doelstelling van de gemeente om gemengde woonwijken te realiseren, voor verschillende doelgroepen.
Hieronder het verloop van de planvoorraad voor woningen sinds 2018. In de structuurvisie uit 2018 zijn opnieuw afspraken gemaakt over de aantallen te bouwen woningen en het terugdringen van de planvoorraad. Ingegeven door de prognoses heeft Weert per 1-1-2018 een opgave van 1.360 woningen tot de top van het aantal huishoudens in 2031. De planvoorraad per 1-1-2018 bedraagt 1.659 woningen. Dit betekent dat de planvoorraad 299 woningen te groot was, afgesproken was dat de planvoorraad in de periode 2018 tot en met 2021 wordt gereduceerd met 119 woningen (= 40%).
In 2018 zijn netto 144 woningen gerealiseerd, zijn plannen voor 173 woningen geschrapt en zijn nieuwe plannen voor 159 woningen toegevoegd. De netto planvoorraad op 1 januari 2019 komt daarmee uit op 1.501 woningen.
In 2019 zijn netto 179 woningen gerealiseerd, zijn plannen voor 234 woningen geschrapt en zijn nieuwe plannen voor 261 woningen toegevoegd. De netto planvoorraad op 1 januari 2020 komt daarmee uit op 1.349 woningen.
In 2020 zijn netto 288 woningen gerealiseerd, zijn plannen voor 36 woningen geschrapt, zijn nieuwe plannen, waarbij sprake is van transformatie/herontwikkeling toegevoegd voor netto 147 woningen, zijn nieuwe plannen voor netto 161 woningen toegevoegd en is de Gebiedsvisie Keent & Moesel met een netto toename van 226 woningen toegevoegd. De planvoorraad per 1-1-2021 komt daarmee uit op netto 1.559 woningen.
Conform de structuurvisie is de resterende kwantitatieve behoefte 1.360 woningen per 1-1-2018, 1.216 woningen per 1-1-2019, 1.037 woningen per 1-1-2020 en 749 woningen per 1-1-2021.
In 2020 is de prognose Etil 2019 (update) beschikbaar gekomen. Deze prognoses laat voor Weert een grotere groei zien van het aantal huishoudens, ook is de top van het aantal huishoudens verschoven naar 2034. Met inachtneming van deze prognose bedraagt de opgave per 1 januari 2021 tot de top in 2034 netto 1.140 woningen. In de periode 2014 – 2020 is het aantal huishoudens in Weert toegenomen met 1.191, in dezelfde periode is de woningvoorraad met netto 568 woningen toegenomen. Dit houdt in dat er 623 woningen minder gebouwd zijn dan het aantal huishoudens is toegenomen. De opgave die uit de prognose volgt tezamen met een achterstand in de woningbouwopgave maakt dat een planvoorraad van 1.140 + 623 = 1.763 te onderbouwen is. Met een netto planvoorraad van 1.559 woningen per 1 januari 2021 wordt de opgave benaderd. Er is nog ruimte voor het toevoegen van plannen voor ruim 200 woningen. Verder is in de regio, mede onder invloed van aangepast provinciaal beleid, afgesproken dat het terugdringen van de planvoorraad geen prioriteit meer heeft, gelet op de toegenomen druk op de woningmarkt.
In 2021 is de prognose Etil 2021 beschikbaar gekomen. Deze prognose laat voor Weert wederom een grotere groei zien van het aantal huishoudens, ook de top van het aantal huishoudens is verschoven, van 2034 naar 2038. De opgave per 1-1-2021 bedraagt 1.236 woningen. Rekening houden met de grotere toename van het aantal huishoudens ten opzichte van de toename van de woningvoorraad is de opgave met ongeveer 100 woningen toegenomen, naar 1.860 woningen, vanaf 1-1-2021.
Laarveld is de enige resterende grootschalige uitbreidingslocatie in Weert en is nodig om in de behoefte aan grondgebonden woningen te kunnen voorzien. Er zijn in fase 4 Laarveld 339 woningen voorzien. Hiervan zijn 310 woningen opgenomen in de planvoorraad, het aantal woningen wordt met 29 vermeerderd. Hiermee kan, tezamen met fase 3 van Laarveld, in ongeveer een kwart van de resterende kwantitatieve woningbehoefte worden voorzien. De 29 extra woningen kunnen worden onderbouwd, enerzijds omdat de prognoses zoals aangegeven hoger uitvallen en anderzijds omdat de extra woningen ten gunste komen van specifieke categorieën. Zo is het aantal sociale huurwoningen met 9 toegenomen en het aantal projectmatig te bouwen levensloopbestendige patiowoningen is met 15 toegenomen. Verder zijn er extra woningen te bouwen in particulier opdrachtgeverschap toegevoegd. Daarnaast is één woning voorzien aan de Gertrudisstraat 7 en wordt de woning Gertrudisstraat 20 gesloopt als voorwaarde voor het kunnen realiseren van een woning op de naastgelegen kavel.
Hieronder wordt het verloop van de besluitvorming sinds 2009 geschetst. Dit gebeurt zodat duidelijk wordt dat de 29 extra woningen in fase 4 ten opzichte van de totale ontwikkeling van het woongebied Laarveld een kleine aanpassing is.
2009
In 2009 is het bestemmingsplan 'Laarveld 2009' vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorzag in de ontwikkeling van maximaal 910 te bouwen woningen, een woonzorgcomplex en openbare ruimte. Er was voorzien in een fasegewijze ontwikkeling. Voor fase 1 was voorzien in een directe bouwtitel voor maximaal 290 nieuw te bouwen woningen. Voor fase 2 tot en met 4 voorzag het bestemmingsplan in een uit te werken woonbestemming, waarbinnen maximaal 620 woningen konden worden gebouwd. In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen over de aangewezen woningbouwcategorieën sociale huur, sociale koop en particulier opdrachtgeverschap. Binnen het bestemmingsplan was voorzien in een wijzigingsbevoegdheid voor de bouw van een school.
2016
Op 29 september 2016 is door de raad vastgesteld:
a. het bestemmingsplan 'Laarveld 2016, fase 1 en 2';
b. het bestemmingsplan 'Laarveld 2016, fase 3 en 4';
c. het 'Exploitatieplan Laarveld 2009, 1e herziening'.
Met de vaststelling van de beide bestemmingsplannen is het plangebied ten opzichte van het bestemmingsplan uit 2009 niet vergroot. Met de beide bestemmingsplannen heeft een herziening plaatsgevonden van specifieke onderdelen van het bestemmingsplan 'Laarveld 2009'. De doorgevoerde herzieningen zien op de volgende elementen:
Voor zowel het bestemmingsplan 'Laarveld 2016 fase 1 als 2' als het bestemmingsplan 'Laarveld 2016 fase 3 en 4' geldt dat ze beiden naar hun inhoud het karakter hebben van een partiële herziening van de bestaande bestemmingsregeling voor de ontwikkeling van de woonwijk Laarveld uit 2009. De gemeente had er ook mee kunnen volstaan dit vorm te geven in het aanpassen van slechts het betreffende artikel(lid) van de regels uit het bestemmingsplan 2009. Vanwege de leesbaarheid en het overzicht heeft de gemeente ervoor gekozen om, met toevoeging van de handhaving van de bestaande bestemmingsregeling, te opteren voor een presentatie zoals die is vormgegeven in de beide genoemde bestemmingsplannen. De ruimtelijke (hoofd)structuur en de (hoofd)opzet van de bestemmingsregeling ten behoeve van de ontwikkeling van de woonwijk Laarveld uit 2009 in 2016 zijn niet zijn verlaten, maar juist in stand zijn gelaten. Daardoor is en blijft er sprake van ruimtelijke en/of functionele samenhang tussen de deelgebieden 1 tot en met 4.
2020
Op 14 juli 2020 is door de raad vastgesteld:
Met het bestemmingsplan heeft een herziening plaats gevonden van een aantal specifieke onderdelen van de bestemmingsplannen 'Laarveld 2016 fase 1 en 2' en 'Laarveld 2016 fase 3 en 4', dit met behoud van de bestaande ruimtelijke structuur en opzet. De categorie middenhuur is toegevoegd en het totaal aantal woningen in Laarveld is verhoogd van 766 woningen naar 868 woningen. Hierbij wordt opgemerkt dat het aantal woningen in 2016 met 100 is verminderd.
Met de vaststelling van het bestemmingsplan 'Laarveld 2020' is het plangebied ten opzichte van zowel het bestemmingsplan 'Laarveld 2009' als het samenstel van de in 2016 vastgestelde bestemmingsplannen 'Laarveld 2016 fase 1 en 2' alsmede 'Laarveld 2016 fase 3 en 4' niet vergroot.
In voorliggend bestemmingsplan wordt het totaal aantal woningen in Laarveld verhoogd met 29, tot 897 woningen. De 29 extra woningen kunnen worden
onderbouwd, enerzijds omdat de prognoses hoger uitvallen en anderzijds omdat de extra woningen ten gunste komen van specifieke categorieën. Zo is het aantal sociale huurwoningen met 9 toegenomen en het aantal projectmatig te bouwen levensloopbestendige patiowoningen is met 15 toegenomen. Verder zijn er
extra woningen in particulier opdrachtgeverschap toegevoegd. Dit betekent ook dat de %-regeling is aangepast, het aandeel sociale huur is iets lager geworden, het aandeel middenhuur wordt iets groter, de categorie sociale koop vervalt en het aandeel po-kavels is iets lager geworden. In materiële zin heeft het bestemmingsplan 'Laarveld fase 4', in relatie tot het exploitatieplangebied, het karakter van een partiële herziening die binnen de ruimtelijke hoofdstructuur blijft van het bestemmingsplan uit 2009.
Al met al is in het oorspronkelijke bestemmingsplan voorzien in 910 woningen, inclusief 14 bestaande woningen. Dit aantal komt thans, inclusief de 29 extra woningen in fase 4, uit op in totaal 911 woningen voor fase 1 tot en met 4, inclusief 14 bestaande woningen. Het aantal komt daarmee 1 woning hoger uit dan oorspronkelijk was voorzien.
Tot slot voorziet Laarveld met name in de woningbehoefte van inwoners uit Weert (81%) en beperkt voor nieuwkomers, met name uit de regio of mensen die terugkeren naar Weert.
Geconcludeerd wordt dat met het planvoornemen wordt voorzien in een behoefte en
dat wordt voldaan aan de toetsingscriteria van de ladder van duurzame verstedelijking.
Met de komst en invoering van de Omgevingswet dient elke provincie over haar eigen provinciale omgevingsvisie te beschikken. De Provinciale Omgevingsvisie Limburg (hierna: POVI) is een lange termijnvisie, met als doelstelling invulling te geven aan hoe de provincie Limburg in de periode 2030-2050 op een integrale en toekomstbestendige manier kan door ontwikkelen. De POVI is vastgesteld op 1 oktober 2021.
De omgevingsvisie is dynamisch en flexibel, aangezien dit mogelijkheden biedt om het document te actualiseren met het oog op toekomstige veranderingen. Daarnaast is een omgevingsverordening uitgewerkt om het beleid juridisch te verankeren. De inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingsverordening is gelijk aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet: naar verwachting 1 juli 2023 (datum is nog niet definitief). Tot die tijd blijft de huidige Omgevingsverordening van kracht.
Hoofdopgaven
In de POVI zijn een aantal hoofdopgaven te onderscheiden, namelijk:
Deze opgaven, die Limburg-breed spelen, dienen met inachtneming van de specifieke eigenschappen die Limburg bezit op een integrale en toekomstbestendige manier te worden geïmplementeerd. Participatie tussen de overheid, de markt en de inwoners van Limburg is hierbij een belangrijk uitgangspunt. In de POVI wordt daarnaast een toekomstbeeld van 2030-2050 geschetst.
Inhoud
De Omgevingsvisie Limburg bestaat uit twee delen:
Wonen en leefomgeving
De POVI houdt vast aan een dynamisch en flexibel woonbeleid, de woonbehoeften van de Limburger zijn daarbij leidend. Verder liggen hierin ook mogelijkheden bij te dragen aan klimaat-, energie-, en duurzaamheidsdoelstellingen. Vanuit de wetgeving is de rol van de provincie op dit terrein beperkt. Daarom opereert de provincie, met betrekking tot dit thema, vanuit een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol. De POVI is hierbij een op hoofdlijnen richtinggevend kader. Aangezien de toekomst onderhevig zal zijn aan veranderingen, en elke specifieke regio voor een andere aanpak vraagt zijn meer gerichte uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma’s, agenda’s en instrumenten noodzakelijk.
Op het gebied van wonen wordt er specifiek gekeken naar welke behoeften er zijn. De grootste opgave op korte- en middellange termijn zit in het toekomstgeschikt maken van de verouderde en niet courante bestaande woningvoorraad. Uitgangspunten zijn dat deze woningen in eerste instantie levensloopbestendig dienen te worden gemaakt, en daarna ook verduurzaamd. Getalsmatig zijn er voldoende woningen, kwalitatief gezien zijn dit echter niet overal de juiste woningen en de juiste plannen. Met name in de ‘middenhuur’ en sociale huur is er een steeds diverser wordende groep mensen aangewezen op nieuwe woon(zorg)concepten. Verder is er ook speciale aandacht voor de betaalbaarheid van woningen, aangezien kansen voor sommige doelgroepen afnemen door de stijgende prijzen. Een belangrijk instrument om de kwaliteit van het bebouwde gebied op orde te maken is de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierdoor wordt de ruimte in bebouwd gebied optimaal benut. Uitgangspunt hierbij is dat leegstaand vastgoed wordt hergebruikt en herbestemd wordt. Wonen is in principe alleen toegestaan in daarvoor bestemde woongebieden, hierop kunnen – tijdelijke – uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van een flexibele schil.
Woonkwaliteit is niet alleen afhankelijk van de woning zelf. Omstandigheden die hier ook op van toepassing zijn, zijn bijvoorbeeld sociaaleconomische omstandigheden, gezondheid, leefbaarheid, het voorzieningenniveau, de bereikbaarheid en een veilige omgeving. De aandacht ligt bij het ontwikkelen van gemengde wijken, die bij kunnen dragen aan een sterk sociaal weefsel en verkleinen op die manier kloven in de samenleving. Ook belangrijk zijn natuur- en klimatologische eigenschappen van een woongebied. Groen, schone lucht, het tegengaan van hittestress en voorzieningen om wateroverlast (zowel overstromingen als droogtes) tegen te gaan dragen daarmee bij aan de omgevingskwaliteit.
Bij het Provinciaal Omgevingsplan Limburg uit 2014 (hierna POL2014) hoort de Omgevingsverordening Limburg 2014. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. Deze bestuursafspraken zijn op de schaal van Midden-Limburg gemaakt. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.
De Omgevingsverordening Limburg is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3 van de omgevingsverordening onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop hieraan invulling is gegeven. Een uitwerking van de ladder duurzame verstedelijking is in paragraaf 3.3 opgenomen. Op grond van artikel 2.2.2 sub 2 van de Verordening dient bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de mogelijkheid van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen te worden onderzocht.
Artikel 2.4.2 lid 2 van de verordening stelt dat 'een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg'. Genoemde structuurvisie is inmiddels ingetrokken en door de samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg tweemaal geactualiseerd. De eerste actualisatie kan worden aangehaald als 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot
en met 2021'. De toets aan de Structuurvisie Wonen is opgenomen in 3.5.1.
Het plangebied is gelegen binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk. Met de woningbouwontwikkeling wordt niet voorzien in een boorput, bodemenergiesysteem of enige andere wijze de grond geroerd dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei. Er zijn derhalve voor het planvoornemen geen belemmeringen.
Voor het planvoornemen gelden vanuit de Omgevingsverordening verder geen specifieke regels
figuur: uitsnede zonering Omgevingsverordening Limburg
Op 17 december 2021 is de provinciale Omgevingsverordening Limburg 2021 vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg. Deze verordening treedt in werking wanneer de Omgevingswet in werking treedt, naar verwachting op 1 juli 2023.
In paragraaf 12.2 van de omgevingsverordening zijn instructieregels voor bestaande planvoorraad wonen opgenomen.
Laarveld ligt in de zonering Stedelijk gebied. De ontwikkeling voorziet in de bouw van netto 340 grondgebonden woningen en is nodig om in de behoefte van sociale huurwoningen (51), middenhuur-woningen (41), po-kavels (112) en projectwoningen (136, inclusief woning op locatie Gertrudisstraat 7) te voorzien. Een deel van de projectwoningen wordt als patio uitgevoerd (28). Het plan maakt grotendeels reeds deel uit van bestaande planvoorraad (310 woningen). Aanvullend zijn 30 woningen voorzien en wordt één woning gesloopt. Er is echter nog geen bestemmingsplan op basis waarvan uitgifte kan plaatsvinden. De bestemming was namelijk 'Wonen - Uit te werken'. De instructieregels in de omgevingsverordening kunnen zodoende eigenlijk niet toegepast worden op Laarveld fase 4. Evengoed is hieronder een nadere onderbouwing opgenomen.
De kwalitatieve en kwantitatieve behoefte is onderbouwd in het regionale woningbehoefteonderzoek uit 2018. Aanvullend wordt geconstateerd dat de kwantitatieve behoefte op basis van de prognose van Etil 2021 substantieel hoger uitvalt dan op grond van Etil 2017, waarop de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 t/m 2021 is gebaseerd, was voorzien. De prognose uit 2017 voorzag in een groei van 1.775 huishoudens vanaf 1-1-2014 tot de top in 2030/2031. De prognose uit 2021 voorziet in een groei van 2.564 huishoudens tot de top in 2038, maar liefst 789 huishoudens meer, hetgeen direct gevolgen heeft voor de woningvoorraadbehoefte. Het plan dient in één bestemmingsplan te worden geregeld, in verband met de samenhang binnen de fasering, onder andere vanwege de nutsvoorzieningen, de riolering en de wijze waarop schoon hemelwater wordt geborgen. Verder gaan procedures gepaard met het vaststellen van een bestemmingsplan, hetgeen, ook na de vaststelling, nog de nodige tijd gaat kosten, mede omdat niet alle gronden in eigendom zijn bij de gemeente. Tot slot neemt het bouwrijp maken ook de nodige tijd in beslag, in verband met de omvang van het plan. De verwachting is dat in 2024 kan worden begonnen met de uitgifte, en deze uitgifte in 5-6 jaar zal plaatsvinden. Tot slot vraagt de stedenbouwkundige opzet om afronding van het plan, en dus om realisatie van het gehele plan.
Mede gelet op de regionale en gemeentelijke beleidskaders past het onderhavige initiatief binnen het provinciale beleid.
De verordening is opgesteld vanwege het uitblijven van de inwerkingtreding van de Omgevingswet en heeft betrekking op wonen en zonne-energie. De instructieregels voor nieuwe planvoorraad wonen en bestaande planvoorraad wonen zoals opgenomen in de ontwerp Omgevingsverordening Limburg 2021 zijn ook opgenomen in deze verordening. In paragraaf 3.4.3 is aangegeven hoe het planvoornemen in Laarveld fase 4 zich verhoudt tot deze verordening. Dezelfde toelichting is van toepassing voor de ontwerp wijzigingsverordening. Kortheidshalve wordt daar naar verwezen. De verordening is op 15 december 2022 vastgesteld door Provinciale Staten.
De Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025 (hierna Structuurvisie Wonen 2022) is op 30 november 2021 door de colleges van de 7 Midden-Limburgse gemeenten als ontwerp vastgesteld, is op 8 december 2021 bekend gemaakt in het Gemeenteblad en heeft vanaf 9 december 2021 tot en met 19 januari 2022 ter inzage gelegen. Vaststelling in alle Midden-Limburgse gemeenten is gepland in het tweede tot vierde kwartaal 2022. In Weert is de structuurvisie vastgesteld op 15 juni 2022. Op 19 oktober 2022 is de Structuurvisie Wonen 2022 gepubliceerd. Dit is gebeurd nadat de Structuurvisie Wonen 2022 in alle Midden-Limburgse gemeenten is vastgesteld. De Structuurvisie Wonen 2022 is op 20 oktober 2022 in werking getreden.
In de Structuurvisie Wonen 2022 is een terugblik van de regio opgenomen, waarin wordt ingegaan op de daadwerkelijke ontwikkelingen in de periode 2018 tot en met 2020. Daarnaast wordt ingegaan op de koers voor 2022 en verder, op de kwantitatieve en kwalitatieve kaders, op instrumenten voor regie en op een uitvoeringsparagraaf. Er heeft een actualisatie plaats gevonden naar peildatum 1-1-2022.
Wonen is een actueel thema. Het is de uitdaging de komende jaren voldoende woningen en de juiste woningen op de juiste plaats toe te voegen. Er zijn regionale verschillen. Het aantal huishoudens in de regio is in de periode 2018 tot en met 2020 met 2,1% (2.223) toegenomen. Alle Midden-Limburgse gemeenten laten (nog) een groei zien. In enkele gemeenten vlakt de groei langzaam af en nadert de top van het aantal huishoudens. Het is zaak de ambities van de regio de komende periode wederom waar te maken. Verder worden geen afspraken gemaakt over het terugdringen van de planvoorraad, gelet op de omstandigheden.
De ambitie voor het aantal woningbouwrealisaties in de planperiode 2021 tot en met 2025 is aangegeven binnen bandbreedtes. Het is een combinatie van de verwachte behoefte (prognose Etil 2021) en een aanvullende lokale ambitie. Deze is gebaseerd op (nieuwe) plannen en initiatieven waarvan de verwachting is dat ze voor eind 2025 netto gerealiseerd kunnen worden.
Figuur: tabel aan te houden groei/kwantitatieve ambitie
De regio zet zich in om de hoge bouwproductie van de afgelopen jaren door te zetten. In de periode 2018 tot en met 2021 zijn gemiddeld 880 woningen per jaar opgeleverd. In de bovenstaande tabel wordt duidelijk dat de regio ambitieuzer inzet. Voor de periode 2021 tot en met 2025 wordt gekoerst op een gemiddelde jaarlijkse realisatie van 975-1.150 woningen.
Het plan Laarveld fase 4 is op 7 december 2021 afgestemd binnen het ambtelijk overleg Wonen van de Samenwerking Midden-Limburg, aangezien er meer woningen (25) zijn voorzien dan in de planvoorraad is opgenomen (310). Nadien zijn nog 5 woningen extra toegevoegd en wordt 1 woning gesloopt, dit geeft een saldo van 4 extra woningen. Deze laatste aanpassing is niet regionaal afgestemd, omdat het minder dan 10 woningen betreft. In totaal worden er 29 woningen meer voorzien (339) dan eerder van was uitgegaan (310).
In paragraaf 3.3 is ingegaan op de ladder onderbouwing, waarbij tevens de structuurvisie aan bod komt.
De Structuurvisie Weert 2025 is vastgesteld op 11 december 2013. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Weert doet dat voor de periode tot 2025 en voor het hele grondgebied van de gemeente Weert. De visie is opgebouwd rond de thema's:
Grote lijn Structuurvisie Weert 2025
Om Weert aantrekkelijk te houden, moet duurzaam worden geïnvesteerd in de toekomst. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei. De Structuurvisie doet uitspraken over bijvoorbeeld de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven en de verbetering van de winkelstructuur in het oosten van Weert, welke inmiddels is gerealiseerd. De versterking van toerisme en recreatie in de stad, de verruiming van de bestemming op enkele bedrijventerreinen en de versterking van de groenstructuur komen eveneens aan bod. Verder maakt beleid voor ontwikkelingen in het buitengebied in de vorm van het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert hiervan deel uit.
De Structuurvisie heeft geen directe rechtsgevolgen, bestemmingsplannen hebben dat wel. Een uitvoeringsprogramma maakt deel uit van de structuurvisie. Tot slot maakt de Visie op het Stadshart deel uit van de structuurvisie. Deze visie is in 2017 herzien. Speerpunten zijn het vergroten van de belevingswaarde en de ontmoetingsfunctie van het stadshart. Ontwikkelingen zoals de toenemende leegstand zijn in de visie meegenomen.
Meer onderscheidende woonmilieus en beperkt toevoegen van woningen Weert wil de kwaliteit van wonen nog aantrekkelijker maken en ontwikkelingen stimuleren. Het suburbaan wonen in Weert voert de boventoon: de wijken bestaan grotendeels uit grondgebonden woningen met redelijke voor- en achtertuinen in een dichtheid die op of onder het gemiddelde ligt van Nederland. De buitenwijken van Weert zijn zeer ruim opgezet. Het centrum en Keent zijn de meer stedelijke woonomgevingen.
Door de goede prijs-kwaliteitverhouding van de woningen, de goede bereikbaarheid, de veiligheid en de goede basisvoorzieningen is Weert niet alleen aantrekkelijk voor de huidige inwoners maar ook voor mensen die (komen) werken in Weert, in de rest van Limburg, Zuidoost-Brabant en een deel van België. Om in te spelen op de demografische veranderingen en op de verschillende behoeften van bevolkingsgroepen wordt ingezet op:
Daarnaast zijn op diverse plekken in de wijken kleinschalige woonprojecten voorzien, die voor een groot deel tegemoet komen in de behoefte aan levensloopbestendige woningen. Deze levensloopbestendige woningen worden zoveel mogelijk gebouwd nabij de wijkvoorzieningen en woonzorgzones.
De kwalitatieve vernieuwing van de bestaande woonwijken dient gepaard te gaan met een resterende uitbreiding van de woningvoorraad met maximaal 1.200 woningen, is de verwachting in 2013 (dit aantal is inmiddels achterhaald). Dit is gebaseerd op de autonome groei van de bevolking. Omdat het aantal woningbouwplannen dit aantal overschrijdt, verschuift de aandacht naar het terugdringen van de planvoorraad. In de structuurvisie is hiervoor beleid verankerd. Bij het aantal van 1.200 dient wel een nuancering gemaakt te worden: de economische groei waar Weert op blijft inzetten, kan zijn positieve weerslag hebben op de bevolkingsomvang en –samenstelling. Het is dan ook zaak de bevolkingsontwikkeling goed te blijven monitoren en de woningbouwplanning hierop af te stemmen. Daarom vindt jaarlijks een monitoring en actualisatie van de woningbouwplanning plaats.
Ter plaatse van het plangebied is grotendeels van toepassing het bestemmingsplan 'Laarveld 2020' met de bestemming 'Wonen - Uit te werken'. Het bestemmingsplan is op 8 juli 2020 vastgesteld en op 20 januari 2021 onherroepelijk geworden. Voor de locaties Gertrudisstraat 7 en 20 is van toepassing het bestemmingsplan 'Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy. Dit bestemmingsplan is op 26 juni 2018 vastgesteld en op 17 augustus 2018 onherroepelijk geworden.
Bestemmingsplan 'Laarveld 2020'
figuur: uitsnede bestemmingsplan 'Laarveld 2020'
In fase 1 en 2 (zuidwestelijk deel) zijn per 1 juli 2022 402 woningen gerealiseerd en nog 4 woningen voorzien. Deze woningen zijn voor het merendeel vergund en in aanbouw. In fase 3 (noordoostelijk deel) zijn 152 woningen voorzien. Medio 2021 is fase 3 bouwrijp gemaakt. In fase 4 van het bestemmingsplan Laarveld 2020 was eerder een maximum aantal van 310 woningen voorzien. Voorliggend bestemmingsplan regelt maximaal 339 woningen in het plangebied Laarveld en 1 woning op de locatie Gertrudisstraat 7. De sloop van de woning Gertrudisstraat 20 is een voorwaarde voor het kunnen realiseren van woningbouw op de naastgelegen kavel.
In het bestemmingsplan voor Laarveld uit 2009 waren 910 woningen voorzien, inclusief 14 bestaande woningen. Op basis van de huidige inzichten zullen in Laarveld in totaal 897 nieuwe woningen (exclusief 31 verpleegplaatsen) worden gerealiseerd, te verdelen in 406 woningen in fase 1 en 2, 152 woningen in fase 3 en 339 woningen in fase 4. Daarnaast wordt een woning voorzien op de locatie Gertrudisstraat 7 en wordt een woning gesloopt aan de Gertrudisstraat 20.
Bestemmingsplan Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy
In dit bestemmingsplan geldt voor de locatie Gertrudisstraat 7 de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' met de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. De bestemming van de locatie Gertrudisstraat 20 is 'Wonen'. Voor beide locaties geldt de gebiedsaanduiding 'overige zone – gemeentelijk stads- en dorpsgezicht'.
Figuur: uitsnede bestemmingsplan 'Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy'.
In het voorliggende bestemmingsplan zijn de specifieke omstandigheden beschreven en de mogelijke belemmeringen onderzocht van de gevolgen van de ontwikkeling. In dit hoofdstuk worden de effecten van het project beschreven; hierbij komen aan de orde:
Beleidsmatig past het bestemmingsplan binnen de kaders, zoals die beschreven zijn vanuit het provinciale en gemeentelijke beleid.
Het plan is nodig om in de komende jaren in de behoefte aan grondgebonden woningen en bouwkavels te voorzien.
Ook de maatschappelijke gevolgen van het project voor de directe omgeving zijn aanvaardbaar. De gemeente Weert heeft het plan in principe positief beoordeeld.
De conclusie op grond van de bovenstaande overwegingen is dat aan het initiatief medewerking kan worden verleend, omdat de opzet planologisch, maatschappelijk en stedenbouwkundig verantwoord is.
Voor het bepalen van de effecten van het plan is het van belang om na te gaan of het plan zal leiden tot een aantasting van de ruimtelijke structuur en van de aanwezige functies ter plaatse nu en in de toekomst. De ruimtelijke gevolgen in de directe omgeving van het project staan centraal met een toets van mogelijke belemmeringen.
Voor de bestaande en toekomstige situatie zal achtereenvolgens ingegaan worden op
de volgende aspecten:
Laarveld fase 4 wordt voor autoverkeer ontsloten via de Kransakker op de Rietstraat richting Eindhovenseweg aan de noordwest zijde en op de Laarderweg richting Ringbaan Noord aan de zuidoost zijde. Hiermee worden de kern Laar alsook de linten en de bebouwing langs de linten zoveel mogelijk ontzien. Vanaf de ontsluitingstructuur in Laarveld dragen secundaire ontsluitingsroutes zorg voor de ontsluiting van de woonclusters. Binnen de woonclusters kunnen nog aanvullende woonstraten, erven en/of hofjes gerealiseerd worden.
Het langzaam verkeer (voetgangers en fietsers) kan eveneens gebruik maken van de nieuwe ontsluitingsstructuur. Het woongebied is/zal immers als 30 km-zone worden ingericht. Daarnaast wordt een aantal afzonderlijke routes voor het langzaam verkeer aangelegd. Uitgangspunt is dat deze routes in de groene, landschappelijke zones een plaats krijgen. De oversteekbaarheid van de Ringbaan Noord voor voetgangers en fietsers is geborgd via de bestaande en nieuwe oversteken, zijnde de oversteek bij de Hushoverweg, een fietsbrug ter hoogte van fase 2, een aansluiting op de Wiekendreef met VRI in fase 4 en de aansluiting op de Laarderweg met VRI. Deze kunnen voor langzaam verkeer als oversteekpunt functioneren richting Molenakker en het centrum van Weert.
Om het landschappelijke karakter van het woongebied te versterken is de hoeveelheid oppervlakte aan openbare verharding beperkt. Dit is mogelijk omdat het parkeren voor een groot gedeelte op de private erven is gelegen. Per woning dienen in principe twee parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Bij halfvrijstaande en tussenwoningen wordt een deel van het parkeren in de openbare ruimte opgevangen.
Voldoende parkeren is een randvoorwaarde voor bijna elke ruimtelijke ontwikkeling. Daarom dient getoetst te worden of er bij een bouwplan op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen wordt voorzien. Hiervan kan afgeweken worden indien er in de directe omgeving in voldoende parkeerplaatsen kan worden voorzien, zulks naar oordeel van het bevoegd gezag. Uiteraard dient voldoende parkeergelegenheid in stand te worden gehouden.
Ten aanzien van parkeren zijn onderstaande uitgangspunten leidend:
Per vrije sector woning (inclusief middenhuur-woning) dienen 2,3 parkeerplaatsen te worden aangelegd. Realisatie dient plaats te vinden op eigen terrein of in het openbaar gebied, waarbij:
Voor de bepaling van het aantal parkeerplaatsen in het openbaar gebied gelden de volgende uitgangspunten. Dit zijn berekeningsnormen voor parkeerplaatsen volgens de CROW:
Een lange oprit is een oprit waarop 2 auto's achter elkaar kunnen staan.
Vooronderzoek bodem
Door Milieutechnisch Adviesbureau Heel BV is een Vooronderzoek Plangebied Laarveld fase 4 te Weert uitgevoerd (Projectnummer 140.21.0119/R1 d.d. 14 september 2021). Dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd. Aanleiding voor het vooronderzoek vormt de voorgenomen bestemmingsplanprocedure
voor het uitbreidingsplan Laarveld. Het doel van het vooronderzoek is het
vaststellen of de percelen binnen plangebied Laarveld fase 4 (mogelijk) verdacht zijn op het voorkomen van bodemverontreiniging. Nadien zijn meerdere deelonderzoeken uitgevoerd. Daarop wordt verderop ingegaan.
Op basis van de beschikbare informatie uit het vooronderzoek wordt het volgende
geconcludeerd:
In het kader van de bestemmingsplanprocedure wordt aanbevolen om (indien mogelijk in verband met de eigendomssituatie) ter plaatse van de agrarische bedrijfslocatie Getrudisstraat tussen nr. 20 en 26, de voormalige landbouwwegen en de vml. landbouwweg op de grens van fase 3 en 4 met een restverontreiniging met zware metalen (aanvullend) bodemonderzoek uit te laten voeren volgens de NEN 5740 strategie heterogeen verdacht danwel de strategie voor nader onderzoek. In verband met de beoogde verkaveling / eigendomsoverdracht en herinrichtingswerkzaamheden wordt aanbevolen op termijn ook de onverdachte delen van het plangebied nog te laten onderzoeken volgens de NEN 5740 strategie grootschalig onverdacht.
Figuur: plangebied vooronderzoek bodem
Ter plaatse van de verdachte locaties is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen, zodat geborgd is dat de bodem voldoet voor het beoogde gebruik, waarbij dit via onderzoek - sanering - evaluatieverslag dient te worden aangetoond.
Verkennend bodemonderzoek perceel W 351
Voor perceel W 351 in deelgebied fase 4 van Laarveld is een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Milieu Adviesbureau Heel B.V. (Projectnummer 140210310/R5 d.d. 22 november 2021). Binnen het perceel heeft een voormalig pad gelopen. Het onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.
Naar aanleiding van een bodemonderzoek uitgevoerd op een locatie (perceel W-351 [ged]) gelegen binnen plangebied Laarveld fase 4 te Weert wordt het volgende geconcludeerd:
figuur: ligging onderzoekslocatie perceel W351
De resultaten van onderhavig onderzoek vormen geen bezwaar ten aanzien van een
voorgenomen toekomstige eigendomsoverdracht en/of realisatie van plangebied Laarveld fase 4 ter plaatse van de onderzoekslocatie. Indien bij graafwerkzaamheden grond vrijkomt, wordt geadviseerd deze ter plaatse te herverwerken. Voor eventuele afvoer dient, om de mogelijkheden van hergebruik / afvoer definitief vast te stellen, een onderzoek conform de AP04 richtlijnen (BBK) te worden uitgevoerd (doorlooptijd circa 3 weken). In geval van afvoer van grond wordt geadviseerd zo spoedig mogelijk een onderzoek conform de voornoemde richtlijn te laten uitvoeren hetgeen bij aanvang van de grondwerkzaamheden kosten en tijd zal besparen.
Verkennend bodemonderzoek perceel W 766
Voor perceel W 351 in deelgebied fase 4 van Laarveld is een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Milieu Adviesbureau Heel B.V. (Projectnummer 140210310/R4 d.d. 10 november 2021). Het onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. Het doel van het onderzoek is aan te tonen dat de grond en/of grondwater redelijkerwijs gesproken geen verontreinigingen bevatten die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid en/of milieu in het algemeen en zodoende enige beperking of belemmering kunnen vormen ten aanzien van de voorgenomen eigendomsoverdracht en/of realisatie van plangebied Laarveld fase 4.
Naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op een locatie (perceel W-766) gelegen binnen plangebied Laarveld fase 4 te Weert wordt het volgende geconcludeerd:
Figuur: ligging onderzoekslocatie perceel W 766
De resultaten van onderhavig onderzoek vormen geen bezwaar ten aanzien van de
voorgenomen eigendomsoverdracht en/of realisatie van plangebied Laarveld fase 4 ter plaatse van de onderzoekslocatie. Indien bij graafwerkzaamheden grond vrijkomt, wordt geadviseerd deze ter plaatse te herverwerken. Voor eventuele afvoer dient, om de mogelijkheden van hergebruik / afvoer definitief vast te stellen, een onderzoek conform de AP04 richtlijnen (BBK) te worden uitgevoerd (doorlooptijd circa 3 weken). In geval van afvoer van grond wordt geadviseerd zo spoedig mogelijk een onderzoek conform de voornoemde richtlijn te laten uitvoeren hetgeen bij aanvang van de grondwerkzaamheden kosten en tijd zal besparen.
Verkennend bodemonderzoek perceel W 421
Voor perceel W 421 in deelgebied fase 4 van Laarveld is een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Milieu Adviesbureau Heel B.V. (Projectnummer 140210310/R12 d.d. 13 juli 2022). Het onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd. Naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op een locatie (perceel W- 421) gelegen binnen plangebied Laarveld fase 4 te Weert wordt het volgende geconcludeerd:
Figuur: ligging onderzoekslocatie perceel W 421
De resultaten van onderhavig onderzoek vormen geen bezwaar ten aanzien van de voorgenomen eigendomsoverdracht en/of realisatie van plangebied Laarveld fase 4 ter plaatse van de onderzoekslocatie. Indien bij graafwerkzaamheden grond vrijkomt, wordt geadviseerd deze ter plaatse te herverwerken. Voor eventuele afvoer dient, om de mogelijkheden van hergebruik / afvoer definitief vast te stellen, een onderzoek conform de AP04 richtlijnen (BBK) te worden uitgevoerd (doorlooptijd circa 3 weken). In geval van afvoer van grond wordt geadviseerd zo spoedig mogelijk een onderzoek conform de voornoemde richtlijn te laten uitvoeren wat bij aanvang van de grondwerkzaamheden kosten en tijd zal besparen.
Verkennend bodemonderzoek perceel W 110
Voor perceel W 110 in deelgebied fase 4 van Laarveld is een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Milieu Adviesbureau Heel B.V. (Projectnummer 140210310/R13 d.d. 13 juli 2022). Het onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd. Naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op een locatie (perceel W-110) gelegen binnen plangebied Laarveld fase 4 te Weert wordt het volgende geconcludeerd:
Figuur: ligging onderzoekslocatie perceel W 110
De resultaten van onderhavig onderzoek vormen geen bezwaar ten aanzien van de
voorgenomen eigendomsoverdracht en/of realisatie van plangebied Laarveld fase 4 ter plaatse van de onderzoekslocatie. Indien bij graafwerkzaamheden grond vrijkomt, wordt geadviseerd deze ter plaatse te herverwerken. Voor eventuele afvoer dient, om de mogelijkheden van hergebruik / afvoer definitief vast te stellen, een onderzoek conform de AP04 richtlijnen (BBK) te worden uitgevoerd (doorlooptijd circa 3 weken). In geval van afvoer van grond wordt geadviseerd zo spoedig mogelijk een onderzoek conform de voornoemde richtlijn te laten uitvoeren wat bij aanvang van de grondwerkzaamheden kosten en tijd zal besparen.
Bij het opstellen of herzien van een bestemmingsplan worden de regels van de Wet geluidhinder (Wgh) toegepast. Dit houdt in dat bij het oprichten of bestemmen van nieuwe woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen nagegaan dient te worden of deze bestemming gelegen is binnen een geluidzone van een weg, een spoorweg van een industrieterrein of van een luchthaven. Indien het bestemmingsplan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een bestaande geluidzone, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan. In het kader van het bestemmingsplan Laarveld fase 4 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (datum 3 september 2021). Dit onderzoek is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.
Ringbaan Noord
De hoogste geluidsbelasting bedraagt 53 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh, afkomstig van de Ringbaan Noord op de rand van het bouwvlak. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.
Wiekendreef
De hoogste geluidsbelasting bedraagt 43 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh, afkomstig van de Wiekendreef op de rand van het bouwvlak. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.
Omliggende 30 km-wegen
De hoogste geluidsbelasting bedraagt 51 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh, afkomstig van de omliggende 30 km-wegen op de rand van het bouwvlak. De omliggende 30 km-wegen hebben op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.
Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Ringbaan Noord, het vergroten van de afstand tussen de woningen en de weg of het toepassen van dove gevels. Om de geluidsbelastingen bij de woningen te verlagen wordt langs de Ringbaan Noord een geluidswal gerealiseerd, het verlagen van de geluidsbelastingen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB is niet mogelijk. Voor de geprojecteerde woningen die zijn gelegen tussen de 48 dB en 53 dB contour dienen hogere grenswaarden te worden vastgesteld. Deze worden gelijktijdig met het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Bij de aanvraag van een ‘Omgevingsvergunning bouwen’ kan door middel van een aanvullend bouwakoestisch onderzoek worden aangetoond dat de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 wordt gehaald.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven enerzijds een goede woon- en leefomgeving gegarandeerd kan worden en anderzijds rekening gehouden wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen te maken wordt aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De zonering vindt plaats door het toepassen van minimale richtafstanden tussen bedrijven en woningen, afhankelijk van de milieucategorie van de bedrijfsactiviteiten. Ten opzichte van een rustige woonwijk gelden de volgende richtafstanden (in meters):
milieucategorie | 1 |
2 | 3.1 | 3.2 | 4.1 | 4.2 | 5.1 | 5.2 | 5.3 | 6 |
richtafstand |
10 | 30 | 50 | 100 | 200 | 300 | 500 | 700 | 1.000 | 1.500 |
De volgende bedrijven liggen nabij het plangebied:
naam bedrijf | adres | type bedrijf | milieu- categorie | vergunning | straal (m) |
Garage Bongers | St. Donatuskapel- straat 15 | auto herstel inrichting | 2 | AMvB | 30 |
Manege Laar | Koenderstraat 1B | kantine manege |
2 geur |
AMvB AMvB |
30 50 |
H. Smeets | Laarderweg 50 | groente- en fruitoverlag | 3.1 | AMvB | 50 |
Schutterij Sint Sebastianus | Rietstraat 63A | kogelvangers | 3 | AMvB | 30 |
P. Wijen | Laarderweg 70 | green-tec | 2 | AMvB | 30 |
H. en P. Driessen | Gertrudisstraat 7 en 26 | rundveehou- derij | geur | AMvB | 50 en 100 |
Lemmers | Rietstraat 25 | opslag | 2 | 30 |
De bedrijven, met uitzondering van de Gertrudisstraat 7 en 26, worden niet belemmerd door de ontwikkeling van Laarveld fase 4, aangezien fase 4 ruim buiten de invloedsfeer van de bedrijven ligt. Op enkele bedrijven wordt hieronder nader ingegaan. Met het bedrijf aan de Gertrudisstraat 7 en 26 is inmiddels een anterieure overeenkomst aangegaan waarin afspraken zijn gemaakt over de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten en de intrekking van de Omgevingsvergunning voor de activiteit milieu.
De locatie Gertrudisstraat 7 wordt herbestemd naar 'Wonen' (deels) en 'Agrarisch' (deels). De bedrijfswoning Gertrudisstraat 7 wordt herbestemd tot 'Wonen', naast deze woning wordt de mogelijkheid voor de bouw van een nieuwe woning geregeld. Binnen de bestemming 'Agrarisch' wordt de mogelijkheid voor de bouw van een schuur met een oppervlakte van maximaal 600 m² geregeld ten behoeve van landbouwdoeleinden en de stalling van landbouwwerktuigen.
Het bedrijf aan de Gertrudisstraat 26 wordt herbestemd naar 'Wonen' en ligt in de locatie 'Laarveld'.
Beoordeling invloed schutterij Sint Sebastianus Laar, Rietstraat 63A op fase 4 Laarveld
Op 1 januari 2010 is een wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna Activiteitenbesluit) in werking getreden. Met de wijziging van het Activiteitenbesluit zijn inrichtingen voor traditioneel schieten door schutterijen onder de algemene regels gebracht en is deze categorie inrichtingen niet meer vergunning plichtig voor de activiteit milieu. Inrichtingen voor traditioneel schieten worden aangemerkt als een inrichting type B en moeten bij oprichting of verandering van de inrichting een melding Activiteitenbesluit doen. In het Activiteitenbesluit is verder o.a. geregeld dat bij het
bepalen van de geluidsniveaus het traditioneel schieten buiten beschouwing blijft, tenzij daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld. Gemeente Weert heeft dergelijke regels niet in een verordening opgenomen.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient het akoestisch woon- en leefklimaat bij omliggende woningen beschouwd te worden, waarbij ook het schietlawaai meegenomen moet worden. Aangezien de Handreiking Limburgs Traditioneel Schieten 2014 (HLTS 2014) gebaseerd is op de meest recente inzichten, is de HLTS 2014 het meest geijkte middel daarvoor.
Op 29-10-2012 is het meest recente akoestisch onderzoek opgesteld bij Schutterij Sint Sebastianus Laar. Uit dit onderzoek blijkt dat bij de woningen aan de Rietstraat 49-65 al ruimschoots voldaan wordt aan de toetswaarde voor Lknal uit de HLTS 2014.
Nu fase 4 Laarveld op een bijna 3 maal zo grote afstand is gelegen van de schuttersplaatsen dan de voornoemde woningen aan de Rietstraat, kan worden gesteld dat ter plaatse van fase 4 Laarveld ook zeker aan de toetswaarde voor Lknal uit de HLTS 2014 voldaan zal worden.
Dit betekent echter niet dat ter plaatse van fase 4 Laarveld geen overlast ondervonden kan worden van het schietgeluid van de Schutterij.
Agrarisch bedrijf Gertrudisstraat 7 en 26
Door de gemeenteraad van Weert is op 16 april 2008 de “Verordening geurhinder en veehouderij Gemeente Weert 2007” vastgesteld. Hierin is voor het gebied Laarveld een geurnorm van 8 ou/m³ vastgesteld. De resultaten van de individuele geurhindercontouren van de veehouderijen in en nabij het plangebied tonen aan dat er als gevolg van één bedrijf nog twee geurcontouren over het plangebied liggen. Dit als gevolg van het rundveebedrijf aan de Gertrudisstraat 7 en 26. Voor dit bedrijf geldt een vaste afstandsmaat van 50 m van de dierenverblijven en de voederopslag ten opzichte van geurgevoelige functies. Voor de opslag van vaste mest geldt een afstand van 100 m. Genoemde afstanden reiken tot over een aantal voorziene woningen in fase 4 en de locatie Gertrudisstraat 7. Dat is de reden dat de bestemming van deze voorziene woningbouw is voorzien van een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - geurzone 1' ten gevolge van de Gertrudisstraat 26 en 'specifieke vorm van agrarisch - geurzone 2' ten gevolge van Gertrudisstraat 7. In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen met de bepaling dat een Omgevingsvergunning voor de bouw van een geurgevoelig object pas wordt verleend als er geen geurbelemmering meer van toepassing is vanwege de aanwezigheid van het agrarisch bedrijf. Inmiddels zijn afspraken gemaakt over de beëindiging van deze bedrijfsactiviteiten aan de Gertrudisstraat 7 en 26. Hierbij is daarnaast afgesproken dat er op het perceel Gertrudisstraat 7 op ruime afstand van de bestaande en geplande woning een schuur kan worden gerealiseerd ten behoeve van agrarische doeleinden en stalling van landbouwwerktuigen. De uitweg van deze schuur ligt tussen de bestaande woning Gertrudisstraat 7 en de nieuw te bouwen woning. Hiertoe is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door bureau Aelmans d.d. 3 november 2022 nummer A14366.01.035/JME, dat als bijlage 7 aan de toelichting is toegevoegd. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat met rustig rijgedrag de piekgeluiden in de dagperiode kunnen voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. In de avond- en nachtperiode resulteren de piekgeluiden in overschrijdingen waardoor rijbewegingen over de oprit in die perioden niet mogelijk zijn met een hedendaagse trekker. Dat kan in de toekomst (stillere tractoren en/of elektrisch aangedreven materieel) uiteraard veranderen. Om dit te borgen is in de regels bij strijdig gebruik een regel opgenomen dat het gebruik van de uitweg door voertuigen met verbrandingsmotoren in de avond en nacht (van 19.00 uur - 6.00 uur) niet is toegestaan.
Geuronderzoek in verband met de agrarisch bedrijven aan de Hushoverheggen 2 en Rakerstraat 1
Door M&A Omgeving B.V. zijn de voorgrondgeurbelastingen van de omliggende veehouderijen inzichtelijk gemaakt en tevens is de achtergrondgeurbelasting bepaald (rapport d.d. 4 november 2021). Het onderzoek is als bijlage 8 bij de toelichting gevoegd. De voor het gebied relevante (nog actieve) veehouderijen zijn de adressen Rakerstraat 1 en Hushoverheggen 2.
De geurbelasting is bepaald op basis van de omgekeerde werking van de bedrijven aan de Hushoverheggen 2 en Rakerstraat 1. Hierbij is de vergunde geuruitstoot van het bedrijf vanaf de rand van het bouwblok berekend. Op deze wijze is inzichtelijk gemaakt of de realisatie van de woonbestemmingen in het plangebied een potentiële belemmering oplevert voor het betreffende agrarische bedrijf. De berekeningen zijn verricht met behulp van V-stacks Gebied V-2010.1. Uit de resultaten blijkt dat de geurimmissie van beide bedrijven op Laarveld fase 4 een stuk lager is dan de geurnormering van 8 ouE/m3. Dit is vervolgens gecontroleerd met behulp van V-stacks Vergunning V-2010.1. Hierbij wordt vanaf de rand bouwblok de geurimmissie bepaald op de meest nabij gelegen emissiepunten van het plangebied. Dit betekent dat het plangebied Laarveld fase 4 geen belemmering vormt voor omliggende veehouderijen.
Voor de bedrijven binnen 4 kilometer van de onderzoekslocatie, zijn de vergunninggegevens aangeleverd door de gemeenten Weert en Nederweert. Aan de hand van deze gegevens is met behulp van V-stacks Gebied V2010.1 de achtergrondgeurbelasting in de omgeving bepaald. De rekenresultaten zijn verwerkt in ArcGis en hiermee zijn de geurcontouren weergegeven. Hieruit blijkt dat Laarveld fase 4 gesitueerd is in een gebied met een achtergrondgeurbelasting van lager dan 10 ouE/m3. Een dergelijke geurbelasting kan worden gekwalificeerd als redelijk goed. Dit betekent dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat uit oogpunt van geurhinder. De verhoogde achtergrondgeurbelasting op het perceel Gertrudisstraat 26
heeft verder geen consequenties, omdat deze veehouderij zal worden gesaneerd.
De conclusie kan als volgt kort samengevat worden. Uit de resultaten van de omgekeerde werking blijkt dat Laarveld fase 4 geen belemmering vormt voor omliggende veehouderijen, alsmede dat andersom de veehouderijen geen belemmering vormen voor de woningbouw in het plangebied. Uit de achtergrondgeurbelasting blijkt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het plangebied uit oogpunt van geurhinder.
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 lid 1 Wm geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3 % criterium = 1.500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg en = 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Dit houdt in dat een ontwikkeling op basis van de Wet luchtkwaliteit niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het planvoornemen betreft de realisatie van maximaal 340 woningen. Geconcludeerd mag worden dat aan de hand van het 3 % criterium het planvoornemen niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is geen nader onderzoek inzake de luchtkwaliteit noodzakelijk.
In het kader van een nieuw bestemmingsplan voor fase 3 en 4 van Laarveld is een onderzoek externe veiligheid opgesteld (Antea Group, projectnummer 0458534.100 d.d. 9 december 2019). Het onderzoek is als bijlage 9 bij de toelichting gevoegd. Uit de beoordeling wordt het volgende geconcludeerd:
Risicovolle inrichtingen
Transport
Er zijn verschillende risicovolle transportaders nabij het plangebied, deze zijn: de Rijksweg A2, spoorlijn Eindhoven - Roermond, een hogedruk aardgastransportleiding en de provinciale weg N275. Uit de beoordeling blijkt dat:
De Veiligheidsregio Limburg-Noord heeft advies uitgebracht. Dit advies is als bijlage 10 aan de toelichting van het bestemmingsplan toegevoegd.
De Veiligheidsregio adviseert onderstaande veiligheid verhogende beheersmaatregelen mee te nemen in de besluitvorming:
In de koopovereenkomsten voor de kavels in Laarveld fase 4 wordt het volgende vastgelegd:
Koper is op de hoogte van de ligging van Laarveld aan de N271/Ringbaan-Noord en het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg. Dit vervoer brengt risico's met zich
mee voor bewoners in het plangebied Laarveld. De Veiligheidsregio adviseert om onderstaande veiligheid verhogende beheersmaatregelen mee te nemen in de woningen:
Er wordt een aarden wal aangelegd, deze wal dient tevens als geluidwerende voorziening. In verband met de aanleg van deze aarden wal wordt het niet nodig geacht om de eerste rij woningen vanaf de Ringbaan Noord van scherfwerend glas te voorzien. Dit is overeenkomstig hetgeen in fase 3 is geadviseerd en uitgevoerd. Verder wordt in overleg met de Veiligheidsregio de locatie van de aan te leggen bluswatervoorzieningen bepaald.
Op basis van bovenstaande worden geen belangrijk nadelige milieugevolgen verwacht
voor het aspect externe veiligheid.
Door Bodac is een vooronderzoek conventionele explosieven uitgevoerd (rapport nummer 190423_H9006_VOB06/1 d.d. 24 april 2014). Dit onderzoek is als bijlage 11 bij de toelichting gevoegd. Het projectgebied wordt op basis van het geanalyseerde feitenmateriaal als 'ONVERDACHT' gekwalificeerd op de aanwezigheid van conventionele explosieven. De voorgenomen werkzaamheden kunnen regulier worden uitgevoerd.
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen transportleidingen danwel andere belangrijke kabels en leidingen welke een belemmering kunnen vormen voor de realisatie van een nieuw woongebied. Wel dient bij de werkzaamheden rekening gehouden te worden met overige leidingen zoals nutsleidingen.
Het gemeentelijke beleid, afgeleid van landelijk en provinciaal beleid, overeenkomstig het waterschapsbeleid en verwoord in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2021 dat in 2017 is vastgesteld en in 2021 is verlengd, is uitgangspunt bij de waterparagraaf. Vertaald naar normen betekent dit dat in principe 0% van het 'schoon' afvoerend oppervlak bij nieuwe plannen op het gemeentelijke rioolstelsel wordt aangesloten. Voor 100% van het overtollige hemelwater is het principe van 'vasthouden, bergen, infiltreren en afvoeren' van toepassing.
Voor dit bestemmingsplan betekent de vertaling van het aangescherpte landelijk beleid op hoofdlijnen dat in het te ontwikkelen gebied 'slimmer en creatiever' met schoon hemelwater moet worden omgegaan waarbij in de juiste volgorde het principe van 'vasthouden, bergen, infiltreren en afvoeren' van hemelwater gehanteerd moet worden. Vanuit waterkwaliteit gezien zal met de trits 'voorkomen, scheiden, zuiveren' rekening worden gehouden. Dit betekent dat bij afkoppelen van schoon hemelwater de voorkeursvolgorde hergebruik van water, bergen, infiltratie, lozen op het oppervlaktewater en als laatste lozen op de riolering zal worden toegepast.
Het hemelwater afkomstig van de woningen wordt ondergronds aangeboden op de infiltratieriolering. Het hemelwater afkomstig van de gemeentelijke verhardingen wordt via kolken in de rijbanen afgevoerd naar de regen-watersysteem. Vanuit het regen-watersysteem worden de bergingsvoorzieningen en watergangen langzaam gevuld met hemelwater. Hemelwater afkomstig van de verhardingen wordt deels rechtstreeks op open, zichtbare bergingsvoorzieningen en watergangen geborgen. De voorzieningen zijn zodanig gedimensioneerd dat er met dit ontwerp bij 'normale' neerslag situaties zich geen situaties van water op straat voordoen.
In het stedenbouwkundig plan van fase 4 is met de huidige norm van de Keur van het waterschap voor de bergingsmogelijkheden rekening gehouden: 100 mm per m² verharding en bebouwing. Daarbij mag er 2 l/s/ha verhard oppervlak geloosd worden op een watergang van het waterschap.
In het plan wordt het afvalwater gescheiden van het hemelwater opgevangen en getransporteerd. Hiervoor worden twee ondergrondse leidingsystemen aangelegd. Gemiddeld is in de ontwerp berekening van de opvang van het hemelwater rekening gehouden dat 174 m² verhard oppervlak per perceel geloosd wordt op het gemeentelijke hemelwater systeem. Mocht er meer verharding worden aangelegd dan moet het hemelwater van deze extra verharding op eigen perceel opgevangen, gebufferd en geïnfiltreerd worden. Hiervoor geldt de 100 mm eis. Dit hemelwater mag niet geloosd worden op het gemeentelijke hemel watersysteem.
Het vuil afvalwater wordt op het rioleringsstelsel aangesloten. In het plan wordt hiermee rekening gehouden. Het hemelwater mag niet via de riolering worden afgevoerd, maar moet binnen het plangebied worden geïnfiltreerd of hergebruikt. Ten behoeve van de afkoppeling worden opvang-, bergings- en infiltratie-voorzieningen van voldoende capaciteit gerealiseerd. De benodigde bergingscapaciteit is als volgt berekend:
fase 4 | oppervlakte in m² | bergingscapaciteit in m³ |
woonstraten | 19.600 | 1.960,00 |
parkeerverharding | 3.015 | 301,50 |
voetpaden/trottoirs | 12.540 | 1.45400 |
woningen (339 stuks) | 58.220 | 5.822,00 |
totaal | 93.375 | 9.337,50 |
De lengte van het IT-riool in fase 4 bedraagt 3.600 m.
De beschikbare berging in de infiltratieriolering is als volgt berekend, hierbij is rekening gehouden met dezelfde afmetingen als de koffers die in fase 1 t/m 3 gebruikt zijn.
breedte (m) | hoogte (m) | lengte (m) | holle ruimte (%) | inhoud (m³) | berging (m³) | |
fase 4 | 1,5 | 0,5 | 3.600 | 55 | 2.700,00 | 1.485,00 |
De berging in het IT-riool wordt niet meegenomen in de berekeningen van de eis van de berging (100 mm). De reden hiervoor is dat het IT-riool onder de vastgestelde GHG ligt van 31.60 m +NAP en daardoor in natte periodes niet als berging kan fungeren.
Er is een restopgave vanuit fase 3 (1.250 m3) die in fase 4 opgevangen dient te worden. De benodigde berging in het open water van fase 4 bedraagt 9.337,50 + 1.250 = 10.587,50 m3.
Op diverse plekken in het stedenbouwkundig plan is open water voorzien, bijvoorbeeld in de vorm van wadi's. De gemeente verplicht zich om de volledige bergingscapaciteit binnen het plangebied te realiseren. Dit betekent dat een deel van de bergingscapaciteit die nodig is voor fase 3 gerealiseerd wordt in fase 4.
De invloed op het grondwater wordt niet nadelig beïnvloed door de afvoer van hemelwater van de daken, omdat deze uitgevoerd zijn/worden met gebruikmaking van niet-uitlogende materialen, met directe infiltratie van het hemelwater in de bodem. Op deze manier wordt het watersysteem ter plaatse behouden.
Binnen het plangebied dient rekening gehouden te worden met de volgende bronmaatregelen:
De conclusie is dat in het plan wordt uitgegaan van een gescheiden rioleringssysteem, waarbij het hemelwater door een opvang- en bergingsvoorziening zal infiltreren en het overtollige water zal overstorten op de waterschapslossing. Het afvalwater zal via het bestaande rioleringsstelsel afgevoerd worden.
De invloed op het grondwater wordt niet nadelig beïnvloed door de afvoer van hemelwater van de daken, omdat deze uitgevoerd worden met gebruikmaking van niet-uitlogende materialen, met directe infiltratie van het hemelwater in de bodem. Op deze manier wordt het watersysteem ter plaatse behouden.
De conclusie is dat er geen negatieve gevolgen te voorzien zijn ten aanzien van het aspect waterhuishouding en dat wordt voldaan aan het beleid.
Op de cultuurhistorische waardenkaart is duidelijk te zien dat de locatie ligt in een cultuurland met historische kernen aan de Hushoverweg en rondom de bolle
akker aan de Gertrudisstraat. Ook zijn in de omgeving wegen ouder dan 1890 aanwezig, zoals de Rietstraat, Sint Donatuskapelstraat, Hushoverweg, Gertrudisstraat, Schonkenweg, Schonkenstraat en Laarderweg.
figuur: uitsnede cultuurhistorische waardenkaart
De gemeente Weert heeft in juni 2008 de nota Stads- en dorpsgezichten vastgesteld, waarin het aanwijzen van een aantal voor Weert karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle gebieden centraal staat. Het doel daarvan is om deze gebieden te behouden, zowel voor de huidige als voor de toekomstige generaties.
De bescherming van stads- en dorpsgezichten betekent niet dat er niets mag veranderen of dat er geen ontwikkelingen meer mogelijk zijn. Met instandhouding van hun historische karakter kunnen beschermde stads- en dorpsgezichten zich zeker verder ontwikkelen. Om de ontwikkelingen in een beschermd stads- of dorpsgezicht op een juiste wijze te kunnen begeleiden, worden passende regels in het bestemmingsplan opgenomen. De procedure hiervoor staat omschreven in de Erfgoedverordening. Voor monumenten en de stads- en dorpsgezichten geldt het hoogste toetsingsniveau van welstand.
In totaal zijn 12 gebieden aangewezen als beschermd gezicht. Daarvan is een
gebied gedeeltelijk gelegen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Aanwijzing van gebieden tot gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Met het aanwijzen van deze gebieden is geen limitatieve of definitieve lijst vastgesteld. Inzichten kunnen wijzigen en waardering voor andere gebieden kan ontstaan. De ruimtelijke kwaliteit is altijd dynamisch en dient met enige regelmaat opnieuw te worden geagendeerd.
Het aangewezen stads- en dorpsgezicht in het plangebied is:
VI. Laarakker
Via een gebiedsaanduiding in de regels is de bescherming planologisch verankerd. De redengevende omschrijving van het gezicht is als bijlage aan de regels van het bestemmingsplan toegevoegd. Via een nadere eisen regeling kunnen voorwaarden aan bouwplannen in stads- en dorpsgezichten worden gesteld. Dit gebeurt op grond
van de Erfgoedverordening.
Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht. In deze herziening van de Monumentenwet van 1988 zijn de uitgangspunten van het Europese Verdrag van Malta (1992) voor Nederland nader
uitgewerkt. De belangrijkste veranderingen betreffen:
In het nieuwe bestel wordt een grotere verantwoordelijkheid en een sturende rol neergelegd bij de gemeentelijke overheid, niet in de laatste plaats omdat ook de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 van kracht is geworden. Met de beleidsuitvoering is een aantal nieuwe taken op de gemeenten afgekomen. In de eerste plaats dienen de archeologische en cultuurhistorische waarden op verantwoorde wijze te worden geïntegreerd in het ruimtelijke beleid. Centraal instrument hierbij is het bestemmingsplan. Ook bij het verlenen van Omgevingsvergunningen voor de activiteiten bouw, sloop en uitvoeren van werkzaamheden komt archeologie aan de orde.
figuur: uitsnede beleidskaart archeologie, actualisatie 2017
De beleidskaart uit 2008 is in 2017 geactualiseerd. Ter plaatse van het plangebied Laarveld fase 3 hebben archeologische opgravingen plaats gevonden en is het gebied vrijgesteld van archeologische waarden. De kaart is derhalve niet actueel voor Laarveld fase 3. Bij de volgende actualisatie van de beleidskaart wordt dit verwerkt. Ter plaatse van het plangebied Laarveld fase 4 geldt gedeeltelijk een archeologische waarde, gedeeltelijk een hoge archeologische verwachting en het gebied is voor een klein deel vrijgegeven. In het kader van de planontwikkeling dient nog archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. In het bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' opgenomen voor de gebieden met archeologische waarde en een hoge archeologische verwachting. Hierbij geldt een verstoringsoppervlakte vanaf een verstoringsoppervlakte groter dan 250 m² én dieper dan 40 cm onder maaiveld. Als bij een planontwikkeling in het gebied beide onderzoeksgrenzen voor de onderzoeksplicht worden overschreden, dan is nader archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Gezien de voorgenomen woningbouw-ontwikkeling in het plangebied Laarveld fase 4, ligt nader gravend onderzoek voor de hand. Omdat in het verleden reeds een bureau- en booronderzoek heeft plaatsgevonden en voor een klein deel ook al proefsleuvenonderzoeken zijn uitgevoerd, zal dit nader onderzoek zodoende bestaan uit gravend onderzoek middels proefsleuven en opgravingen (behoud ex situ).
Archeologische vindplaatsen binnen het plangebied die als behoudenswaardig worden gewaardeerd, worden [in principe] opgegraven.
Verkennend flora & faunaonderzoek Laarveld fase 4
Door Kragten is een verkennend flora- en faunaonderzoek uitgevoerd in Laarveld fase 4 (rapport WEE-107 d.d. 4 november 2020). Dit rapport is als bijlage 12 aan de toelichting toegevoegd.
Uit dit onderzoek blijkt dat, naast de gebruikelijke aandachtspunten ten aanzien van algemeen voorkomende soorten (zorgplicht) en broedvogels (broedseizoen) vervolgstappen noodzakelijk zijn, te weten:
Het nader onderzoek heeft met name betrekking op de agrarische bedrijfsbebouwing aan de Gertrudisstraat 26. Het betreft een bedrijf waar op het moment van het opstellen van het onderzoek nog een rundveehouderij gevestigd was. Dit nader onderzoek was nog niet mogelijk en zal te zijner tijd worden uitgevoerd. Er is destijds een monitoring op beschermde soorten als steenuil en kerkuil opgestart. De verkregen gebiedskennis vanuit de monitoring vormt belangrijke informatie voor het verkennend onderzoek. Aan de hand van de monitoringsgegevens kunnen mogelijk maatregelen getroffen worden om te voorkomen dat er sprake is van een eventuele overtreding in het kader van de Wet Natuurbescherming.
Nader soortenonderzoek en monitoring Laarveld fase 3 en fase 4
Door Kragten is voor Laarveld fase 3 en fase 4 een nader soortenonderzoek en monitoring uitgevoerd (rapport WEE0107-0003 d.d. 6 december 2021). Dit rapport is als bijlage 13 aan de toelichting gevoegd.
Nader onderzoek naar het voorkomen van deze soorten en het eventueel optreden van negatieve effecten op deze soorten is noodzakelijk gebleken uit het verkennend onderzoek. Het onderzoek vormt een samenvatting van het onderzoek uit 2020, alsmede de beknopte conclusie van het verkennend onderzoek, om zo een totaalbeeld te geven van de vervolgstappen voor de ontwikkeling van Laarveld Fase 4 in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb).
Fase 3
In het kader van het bestemmingsplan voor fase 3 is eveneens een verkennend flora- en faunaonderzoek uitgevoerd (Kragten, 20192). Voor de sloop van twee schuren binnen dit plangebied is in 2020 een nader onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van vleermuizen in deze schuren (Kragten, 20203). In het kader van de Wnb vindt verder compensatie van het leefgebied van de kerkuil plaats en wordt geborgd dat stikstofuitstoot geen negatief effect heeft op omliggende Natura 2000-gebieden.
Het plangebied voor Laarveld fase 3, maar ook de reeds ontwikkelde fase 1 en fase 2, zijn gelegen in een gebied waar diverse steenuilterritoria voorkomen. Op basis van de bestaande onderzoeksgegevens zijn negatieve effecten op de steenuil uitgesloten als gevolg van de ontwikkelingen in fase 3. Om zicht te houden op de ontwikkeling van de lokale steenuilenpopulatie, is aanvullend op het onderzoek ten behoeve van fase 4 een monitoring uitgevoerd van de aanwezige steenuilterritoria voor het totale ontwikkelgebied van Laarveld fase 1 tot en met fase 4.
Nader soortenonderzoek 2021
Het nader soortenonderzoek in 2021 is uitgevoerd in samenwerking met een ecoloog van ECOworks. Het onderzoek is uitgevoerd naar het voorkomen van steenuil, kerkuil, torenvalk, boomvalk, slechtvalk, huismus, huiszwaluw, boerenzwaluw, gierzwaluw, vleermuizen en steenmarter in de omgeving van het plangebied. Voor een uitgebreide uiteenzetting van het onderzoek (methode en resultaten), wordt verwezen naar de bijlage ‘Nader soortgericht onderzoek naar het voorkomen van beschermde diersoorten binnen en in de omgeving van de woningbouwlocatie Laarveld te Weert’ bij het Nader soortenonderoek en monitoring Laarveld fase 3 en fase 4. Hieronder worden de conclusies van dit onderzoek, evenals de conclusies van het verkennend onderzoek samengevat. Daarnaast wordt een vertaling weergegeven van de vervolgstappen in het kader van de ontwikkeling van het plan Laarveld.
Op basis van de resultaten uit dit verkennend flora- en faunaonderzoek blijkt dat de ontwikkeling van Laarveld fase 4 negatieve effecten kan veroorzaken op beschermde diersoorten. Voor de verschillende soort(groep)en wordt beschreven welke verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden en in hoeverre dit de realisatie van het voornemen in gevaar kan brengen. Eventueel te treffen vervolgstappen worden daarbij aangegeven. Tot slot is vermeld welke gevolgen de gebiedsbescherming heeft voor het plan.
Jaarrond beschermde nesten – nader onderzoek
Op basis van het verkennend veldbezoek kan niet uitgesloten worden dat de stallen op het perceel van Gertrudisstraat 26 nesten bevatten van vogelsoorten met een jaarrond beschermd nest. Daarnaast gaat er mogelijk (essentieel) foerageerbiotoop binnen het plangebied verloren als gevolg van de ontwikkeling. Het betreft de soorten boerenzwaluw, gierzwaluw, huismus, huiszwaluw, steenuil, kerkuil, torenvalk, boomvalk en slechtvalk. Ten behoeve van een gedegen effectbeoordeling en om een uitspraak te kunnen doen over een mogelijke overtreding van de Wet natuurbescherming, dient nader onderzoek naar het voorkomen van nesten binnen het plangebied en de verspreiding van deze soorten in de directe omgeving van het plangebied plaats te vinden.
Algemeen voorkomende broedvogels – rekening houden met het broedseizoen
Het rooien van vegetatie binnen het plangebied leidt mogelijk tot negatieve effecten op broedvogels, zoals het doden of verwonden van vogels (Wnb artikel 3.1.1.) en het vernielen van nesten of eieren (Wnb artikel 3.1.2.). Het is hiernaast tevens mogelijk dat als gevolg van de werkzaamheden vogels verstoord worden (Wnb artikel 3.1.4.). Doordat de staat van instandhouding van de te verwachten vogels binnen het plangebied gunstig is, als gevolg van een grote hoeveelheid geschikt leefgebied in de omgeving, leidt het verstoren van vogels niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. In gebruik zijnde nesten zijn streng beschermd en mogen daarom niet worden vernield ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming mogelijk. Er dient daarom voorkomen te worden dat nesten van vogels vernield worden bij de werkzaamheden binnen het plangebied. Er dient derhalve gerooid te worden buiten het broedseizoen. Het broedseizoen duurt globaal van half maart tot half juli, afhankelijk van de weersomstandigheden en de betreffende vogelsoort. Indien niet mogelijk is om te werken buiten het broedseizoen, kan middels een broedvogelschouw onderzocht worden of in gebruik zijnde nesten aanwezig zijn in de aanwezige vegetatie. Indien nesten afwezig zijn, kunnen de bomen en/of terreinen vrijgegeven worden voor de kap/graafwerkzaamheden.
Algemeen voorkomende soorten – rekening houden met zorgplicht
Het plangebied is, hoewel marginaal, in potentie geschikt als leefgebied voor algemeen voorkomende zoogdiersoorten en als landhabitat voor zwervende, algemeen voorkomende amfibieën. De omgeving van het plangebied biedt ruim voldoende alternatief leefgebied voor een gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Bovendien wordt de toekomstige inrichting weer geschikt als leefgebied en landhabitat voor deze soorten. Permanente negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden worden daarom niet verwacht. De werkzaamheden zelf hebben mogelijk wel een negatief effect op individuen van voorkomende soorten. Kleine zoogdiersoorten en amfibieën worden mogelijk gedood of vaste rust- en verblijfplaatsen worden mogelijk vernield (Wnb artikel 3.10.1). De mogelijk voorkomende zoogdier- en amfibiesoorten zijn in de provinciale verordening van de provincie Limburg vrijgesteld van ontheffing voor het vernielen van vaste rust- en verblijfplaatsen. Het doden van individuen van deze soorten blijft verboden, maar het vangen met als doel deze weer elders uit te zetten daarentegen is wel vrijgesteld van ontheffing. Door middel van zorgvuldig handelen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kan daarom een overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen worden. Dit houdt in dat aangetroffen individuen van de soort verjaagd dienen te worden of gevangen en vrijgelaten dienen te worden in het aanliggend gebied, buiten invloed van de werkzaamheden.
Steenmarter en vleermuizen – nader onderzoek te slopen stallen en voorkomen aanvullende verlichting randen plangebied
Op basis van het veldbezoek is gebleken dat de stallen mogelijk een verblijfsfunctie vervullen voor de steenmarter en voor vleermuizen. Om uitsluitsel te kunnen verkrijgen over het daadwerkelijke gebruik van de stallen voor de steenmarter en vleermuizen, heeft nader onderzoek plaats gevonden. Uit het nader onderzoek blijkt of dat de sloop van de schuren al dan niet leidt tot een negatief effect op verblijfplaatsen van steenmarter en vleermuizen (zie 'Soortgerichte onderzoeken binnen projectlocatie Gertrudisstraat 26'). Overige effecten, zoals op foerageergebied (steenmarter en vleermuizen) en vliegroutes (vleermuizen), zijn niet te verwachten als gevolg van de werkzaamheden en de woningbouw, mits de structuren aan de randen van het plangebied (tuinen, erven en bomenrijen) niet aanvullend verlicht worden.
Rugstreeppad – voorkomen ontstaan voortplantingswateren
Momenteel zijn rugstreeppadden niet te verwachten binnen het plangebied. Als gevolg van de bouwactiviteiten binnen het plangebied kan wel geschikt leefgebied ontstaan in de vorm van ondiepe voortplantingswateren. Met name diepe rijsporen van voertuigen kunnen dergelijk geschikt voortplantingsbiotoop creëren. Om een negatief effect op de rugstreeppad te voorkomen, dient derhalve voorkomen te worden dat geschikt voortplantingswater ontstaat, bijvoorbeeld door het gebruik van rijplaten.
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden – voortoets stikstofdepositie
Directe effecten en de meeste indirecte effecten van het plan op Natura 2000-gebieden zijn op voorhand uit te sluiten. Effecten als gevolg van stikstofdepositie op deze gebieden vanuit het plangebied, zijn echter niet op voorhand uit te sluiten. Met behulp van de Aerius-calculator dient derhalve berekend te worden wat de maximale stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden kan zijn als gevolg van de realisatie van Laarveld Fase 4. Op basis hiervan dient in een voortoets beoordeeld te worden of negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten.
Provinciale gebiedsbescherming – geen effecten
Negatieve effecten op de goudgroene en zilvergroene natuurzone en de bronsgroene landschapszone zijn niet te verwachten als gevolg van de realisatie van Laarveld Fase 4.
Houtopstanden – melding bij gemeente Weert
Een melding in het kader van de Wet natuurbescherming houtopstanden is niet aan de orde. Wel dient de kap gemeld te worden bij de gemeente Weert, waar beoordeeld wordt of een omgevingsvergunning voor de kap vereist is.
Soortgerichte onderzoeken binnen projectlocatie 'Gertrudisstraat 26' te Weert.
Uit de eerder uitgevoerde onderzoeken is gebleken dat de locatie Gertrudisstraat 26 mogelijke potenties biedt voor de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen, gierzwaluw, huismus, boerenzwaluw, huiszwaluw, steenmarter, steenuil en kerkuil. Als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden op eventueel binnen de locatie aanwezige vaste rust- en verblijfplaatsen van bovengenoemde soorten. Om deze reden dient, in het kader van de Wet Natuurbescherming, nader onderzoek te worden uitgevoerd naar de functie(s) van dit onderzoeksgebied voor vleermuizen, gierzwaluw, huismus, boerenzwaluw, huiszwaluw, steenmarter, steenuil en kerkuil. Dit onderzoek is uitgevoerd door ECO-works (rapport d.d. december 2022), in opdracht van Kragten en als bijlage 14 aan de toelichting toegevoegd.
Vleermuizen
Op grond van deze onderzoeksresultaten kan redelijkerwijs worden aangenomen dat binnen het projectgebied geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Als gevolg van de voorgenomen ingreep zijn daarom geen negatieve effecten te verwachten op verblijfplaatsen van vleermuizen. Vanuit de natuurwet- en regelgeving zijn daarom geen verdere acties noodzakelijk t.a.v. verblijfplaatsen van vleermuizen.
Gelet op bovenstaande kan worden aangenomen dat de voorgenomen ingreep geen negatieve effecten te verwachten zijop verblijfplaatsen van vleermuizen. Vanuit de natuurwet- en regelgeving zijn daarom geen verdere acties noodzakelijk t.a.v. verblijfplaatsen van vleermuizen.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat aangenomen kan worden dat de voorgenomen ingreep geen effecten teweeg zal brengen op vliegroutes van vleermuizen. Vanuit de natuurwet- en regelgeving zijn daarom geen verdere acties noodzakelijk t.a.v. vliegroutes van vleermuizen.
Ook kan worden aangenomen dat de voorgenomen ingreep geen negatieve effecten teweeg zal brengen op foerageergebieden van vleermuizen. Vanuit de natuurwet- en regelgeving zijn daarom geen verdere acties noodzakelijk t.a.v. foerageergebieden van vleermuizen.
Gierzwaluw
Op grond van deze resultaten kan worden aangenomen dat zich binnen het plangebied geen nestlocaties van de gierzwaluw bevinden. Als gevolg van de voorgenomen ingreep worden daarom geen negatieve effecten verwacht op de gierzwaluw. Vanuit de natuurwet- en regelgeving zijn daarom geen verdere acties nodig t.a.v. de gierzwaluw.
Huismus
Als gevolg van de voorgenomen ingreep (sloop van de bebouwing en daaropvolgend nieuwbouw) zullen de nestlocaties van de huismus binnen het projectgebied verdwijnen. Om overtreding van de Wet Natuurbescherming te voorkomen is voor de uitvoering van de werkzaamheden een ontheffing nodig van de Provincie Limburg. Op 23 augustus 2022 is de ontheffing (met activiteitenplan) aangevraagd bij de provincie Limburg. Gedeputeerde Staten van Limburg hebben op grond van deze aanvraag, bij besluit van 21 oktober 2022 (zaaknummer 2022-046662), een ontheffing soorten verleend in het kader van de Wet Natuurbescherming. Deze ontheffing geldt voor de uit te voeren werkzaamheden en maatregelen t.a.v. de huismus, zoals opgenomen in het activiteitenplan, en met inachtneming van de nadere, in deze ontheffing opgenomen voorwaarden. Hiermee is voldaan aan de randvoorwaarden van zorgvuldig handelen die worden gesteld binnen van de Wet Natuurbescherming, en kan het project verder worden uitgevoerd binnen de kaders van de geldende natuurwet- en regelgeving.
Huiszwaluw en boerenzwaluw
Op grond van deze resultaten kan worden aangenomen dat binnen het projectgebied geen nestlocaties aanwezig zijn van de huiszwaluw of de boerenzwaluw. Als gevolg van de voorgenomen ingreep worden daarom geen negatieve effecten verwacht op de huiszwaluw of de boerenzwaluw. Vanuit de natuurwet- en regelgeving zijn daarom geen verdere acties nodig t.a.v. de huiszwaluw of de boerenzwaluw.
Kerkuil
Gelet op de relatief beperkte omvang van het projectgebied binnen het volledige territorium van de kerkuil is het belang van deze locatie naar verwachting echter beperkt. De directe omgeving van het projectgebied voorziet bovendien in voldoende alternatieve foerageermogelijkheden en tijdelijke zitplekken voor de kerkuil. Daarnaast is in het stedenbouwkundig plan voor laarveld, fase 4 voorzien in aanleg van nieuw leef/foerageergebied voor de kerkuil, waarmee het verlies in foerageermogelijkheden binnen het projectgebied wordt gemitigeerd (Kragten, 2022b). Als gevolg van de voorgenomen ingreep worden daarom geen negatieve effecten verwacht op de kerkuil. Vanuit de natuurwet- en regelgeving zijn daarom geen verdere acties nodig t.a.v. de kerkuil.
Steenuil
Het is mogelijk dat de steenuil soms foerageert binnen het projectgebied. De directe omgeving van het projectgebied voorziet echter in voldoende alternatieve foerageermogelijkheden. Daarnaast is in het stedenbouwkundig plan voor laarveld, fase 4 voorzien in aanleg van nieuw leef/foerageergebied voor de steenuil, waarmee het verlies in foerageermogelijkheden binnen het projectgebied wordt gemitigeerd (Kragten, 2022b). Als gevolg van de voorgenomen ingreep worden daarom geen negatieve effecten verwacht op de steenuil. Vanuit de natuurwet- en regelgeving zijn daarom geen verdere acties nodig t.a.v. de steenuil.
Steenmarter
Binnen het projectgebied zijn enkele uitwerpselen van de steenmarter aangetroffen. De meeste uitwerpselen waren oud en vergaan. Enkel in de middelste stal zijn enkele versere uitwerpselen aangetroffen.
De meer frequent gebruikte verblijfplaatsen en de verblijfplaatsen waar jonge geboren worden zijn belangrijker, en kenmerken zich doorgaans door aanwezigheid van ophopingen vele (verse) uitwerpselen (latrines) en zich vele prooiresten. Dergelijke sporen zijn echter niet aangetroffen binnen het projectgebied, zodat kan worden aangenomen dat deze locatie geen kritische functie vervult voor de steenmarter.
Voor de steenmarter geldt een gedeeltelijke vrijstellingsperiode in het kader van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (Gedeputeerde Staten van Limburg, 2014). Deze gedeeltelijke vrijstellingsperiode loopt van 15 augustus t/m februari. Indien de werkzaamheden omtrent het ongeschikt maken van de stal worden uitgevoerd binnen deze vrijstellingsperiode dan is hiervoor geen ontheffing nodig in het kader van de Wet Natuurbescherming.
In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het slopen van bestaande bebouwing. Er heeft weliswaar vervolgonderzoek plaats gevonden in de schuren bij Gertrudisstraat 26. Dit vervolgonderzoek heeft niet plaats gevonden bij de schuren op de locatie Gertrudisstraat 7. Verder is er een voorwaarde verbonden aan de sloop in verband met de steenmarter. Dat is de reden dat er in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting is opgenomen ten aanzien van de sloop van bestaande bebouwing.
Onderzoek Stikstofdepositie
Door bureau Kragten is een onderzoek naar de stikstofdepositie in Laarveld fase 3 en 4 uitgevoerd (projectnummer WEE139 d.d. 24 september 2022). Dit onderzoek is als bijlage 15 aan de toelichting toegevoegd. De conclusie kan als volgt kort samengevat worden. Voor fase 3 zijn 152 woningen voorzien. Het plan voor fase 4 omvat de
realisatie van 340 woningen. Doel van het onderzoek is toetsing van (negatieve) effecten op Natura 2000-gebieden, als gevolg van de activiteiten die het bestemmingsplan mogelijk maakt, aan de Wet natuurbescherming. Het onderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de “Handreiking Passende Beoordeling Stikstofaspecten Bestemmingsplannen”. Uit de uitgevoerde berekeningen naar de gebruiksfase en de aanlegfase in relatie tot de referentiesituatie blijkt dat de stikstofdepositie geen relevante significante cumulatieve effecten zal veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
Mitigatie- en compensatieplan
Door bureau Kragten is een mitigatie- en compensatieplan opgesteld (projectnummer WEE145 d.d. 22 maart 2022). Dit plan is als bijlage 16 aan deze toelichting toegevoegd. Het hieruit voortvloeiende inrichtingsplan is als bijlage 2 aan de regels toegevoegd.
De maatregelen zijn per soort uitgebreid beschreven in het mitigatie- en compensatieplan. In onderstaande tabel is kortheidshalve overzichtelijk weergegeven welke maatregelen er per soort(groep) getroffen worden. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht. Via een voorwaardelijke verplichting voor bouwen en gebruik, daaronder begrepen het uitvoeren van werken en werkzaamheden, is in het bestemmingsplan de uitvoering en in stand houding van het mitigatie- en compensatieplan geregeld. Dit dient te geschieden voordat met de bouw van de woningen en de aanleg van de infrastructuur wordt gestart. Via het exploitatieplan wordt verzekerd dat aan de in het mitigatie- en compensatieplan gestelde inrichtingseisen op de voorgeschreven wijze wordt voldaan.
Soort(groep) |
Maatregelen |
Steenuil | Realiseren van in totaal 8,83 ha aan optimaal foerageerbiotoop |
Uitvoeren biotoop-verstorende werkzaamheden buiten kwetsbare periode | |
Faseren werkzaamheden in ruimte en tijd | |
Aanbrengen aanvullende verblijfplaatsen | |
Kerkuil | Realiseren van in totaal 8,83 ha aan optimaal foerageerbiotoop (combinatie met steenuil) |
Uitvoeren biotoop-verstorende werkzaamheden buiten kwetsbare periode | |
Faseren werkzaamheden in ruimte en tijd | |
Torenvalk | Realiseren van in totaal 8,83 ha aan optimaal foerageerbiotoop (combinatie met steenuil) |
Uitvoeren biotoop-verstorende werkzaamheden buiten kwetsbare periode | |
Alle soorten Opnemen maatregelen in ecologisch werkprotocol | |
Opstellen monitoringsplan (en sturen op beheer) |
Tabel Resumé maatregelen en ontheffing.
In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planMER-plichtig, projectMER-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij activiteiten die voorkomen in één van de opgenomen categorieën, maar niet de omvang hebben van de bijbehorende drempelwaarden, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Het bestemmingsplan ten behoeve van de beoogde woningbouwontwikkeling is m.e.r.-beoordelingsplichtig. Deze activiteit is opgenomen in onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Voor het bestemmingsplan is dan ook een aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld en ingediend bij het bevoegd gezag. Deze aanmeldingsnotitie doorloopt, voorafgaand aan het bestemmingsplan, een separate procedure. Op basis van de aanmeldingsnotitie besluit het bevoegd gezag (de gemeente) of er wel of geen aanleiding of noodzaak is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. Het besluit is op 28 december 2022 genomen en samen met de aanmeldingsnotitie als bijlage 17 opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan is nodig om te voorzien in de woningbehoefte. Er wordt een bestemmingsplan vastgesteld, dat inhoudelijk het karakter heeft van een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Laarveld 2020'. Om inhoudelijke en juridische redenen (meer woningen) is niet gekozen voor een uitwerkingsplan. Tevens is een exploitatieplan van toepassing, waardoor kostenverhaal verzekerd is. De derde herziening van het exploitatieplan wordt tegelijkertijd met dit bestemmingsplan vastgesteld. De gemeente heeft een interne grondexploitatie van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. De interne grondexploitatie is negatief. Om de tekorten op te vangen is een voorziening getroffen. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.
Het bestemmingsplan is vervat in een verbeelding, planregels en toelichting. De volgende randvoorwaarden bepalen de opzet en inrichting van het bestemmingsplan:
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding ervan de primaire informatie geeft over waar gebouwd mag worden (bouwvlak voor bouwen tot een bepaalde goothoogte en bouwhoogte). Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden.
Vervolgens kan men in de regels teruglezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. De ordening van regels is daartoe zodanig opgezet dat bij iedere bestemming een nagenoeg compleet beeld van de regels voor die bestemming is gegeven. Desondanks blijven aanvullend inleidende bepalingen en algemene bepalingen nodig.
Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In verband hiermee wordt gesproken over regels en afwijkingen.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. Een bepaalde kleur geeft aan welke bestemming het betreft. Logisch dus dat de kleur meteen duidelijk maakt welk artikel uit de regels geraadpleegd moet worden. Dubbelbestemmingen betreffen met name een beheersregeling, dan wel aanvullend beleid op de onderliggende bestemming. In de regel gaat het hier om van toepassing zijnde zoneringen of sectoraal beleid. Het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' geeft de begrenzing aan waarbinnen gebouwen opgericht mogen worden. In het bouwvlak moet het hoofdgebouw gesitueerd worden. In geval van bouwstroken dienen hoofdgebouwen in de regel minimaal 3 m uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gesitueerd. In de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mogen ondergeschikte gebouwen en bijgebouwen opgericht worden. De overige aanduidingen geven een specifieke situatie weer, waarvoor in de regels een aparte regeling is opgenomen.
De regels zijn als volgt opgebouwd:
Allereerst zijn de inleidende regels opgenomen: de begripsbepalingen en de regels omtrent de wijze van meten. Vervolgens zijn in de bestemmingsregels artikelen van de afzonderlijke bestemmingen opgenomen. Deze bevatten de specifieke regels voor de desbetreffende bestemming. Daarna volgen de algemene regels. Dit is een aantal planregels van een algemeen en administratief karakter, dat onontbeerlijk is voor een bestemmingsplan. Het betreft hier de anti-dubbeltelregel, algemene regels met betrekking tot bouwen, gebruik, afwijkingen, wijziging, procedure en overige regels. Tot slot zijn de regels met betrekking tot overgangsrecht en de titel opgenomen.
Bij de aanwijzing van de afzonderlijke bestemmingen is steeds dezelfde structuur gekozen, en wel de volgende:
Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde beleid en de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming. Het beleid dient ertoe om de toegankelijkheid en de begrijpbaarheid van de regels te vergroten. Op basis hiervan is het mogelijk om te bepalen of een bouwplan of ontwikkeling in de geest van het bestemmingsplan past. Het vastgestelde beleid vormt in geval van een gewenste afwijking de basis voor een gemotiveerde weigeringsgrond.
Het beleid
Het betreft hier een gebied aan de Gertrudisstraat 7 binnen het plangebied, voorheen deel uitmakend van een agrarisch bedrijf. Het beleid voor deze gebieden is primair gericht op:
Het beleid
Sommige zaken spreken qua beleid voor zich. Het zijn functionele onderdelen van het plangebied, zoals verkeers- en verblijfsruimte, openbare voorzieningen, water en nutsvoorzieningen:
Het beleid
De bestemming 'Wonen' is de meest voorkomende bestemming binnen het
plangebied. Het beleid voor deze bestemming is gericht op:
Voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte in een aangebouwd bijgebouw gelden de voorwaarden dat er maximaal één per woning mag worden gerealiseerd en dat de oppervlakte maximaal 75 m² bedraagt. Een afhankelijke woonruimte wordt in dit bestemmingsplan gedefinieerd als een extra woonruimte in een bijgebouw bij en direct aangebouwd aan een woning, waarin een huishouding gevestigd is, dat mantelzorg ontvangt van de bewoner(s) in de zelfstandige woonruimte. Onder mantelzorg wordt verstaan langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Een medische indicatie hiervoor is niet vereist.
Sinds 1 november 2014 is het op grond van het Besluit omgevingsrecht mogelijk om vergunningsvrij een afhankelijke woonruimte te realiseren. In dit geval geldt dat er sprake moet zijn van intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch
adviseur kan worden aangetoond. De afhankelijke woonruimte mag in dat geval ook in een vrijstaand bijgebouw worden gerealiseerd. De voorzieningen (waaronder sanitair,
keuken) dienen te worden verwijderd wanneer de betrokkenen de woonruimte hebben verlaten.
Het bouwvlak
De geconstateerde behoefte aan uitbreiding is veelal te realiseren binnen een bouwblokdiepte van 12 - 14 m. Bij een grotere diepte komt het uitgangspunt van voldoende licht- en luchttoetreding in de knel. Deze bouwblokdiepte is per bouwperceel ingetekend, tenzij de diepte van de betreffende percelen ontoereikend is of op basis van het vigerende bestemmingsplan een grotere diepte was toegestaan. Een afstand van circa 8 meter tussen de (potentiële) achtergevel van de woning (bouwvlak) en het volgende perceel is daarbij steeds gehandhaafd als garantie voor een redelijke achtertuin.
De afstand van het bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrens is bepaald op ten minste 3 m of zoveel minder als de woning reeds op kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens staat. Hiervan uitgezonderd zijn sociale huurwoningen, waarvoor een afstand van 1 m in acht dient te worden genomen. Indien de zijdelingse perceelsgrens schuin wegloopt ten opzichte van de voorgevel is er voor gekozen om de bouwgrens haaks op de voorgevelrooilijn in te tekenen. De minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens blijft hierbij 3 m. Hiermee wordt voorkomen dat er bouwvlakken ontstaan met schuine hoeken die niet rendabel zijn om te bebouwen ten behoeve van het hoofdgebouw. Tevens worden hierdoor ongewenste stedenbouwkundige situaties voorkomen. In hoeksituaties, grenzend aan de openbare ruimte (verkeer, groen enwater), is deze afstand eveneens 3 m.
De genoemde maten zijn concreet vertaald in bouwvlakken op de verbeelding. Het voordeel hiervan is dat men direct kan zien waar de woning opgericht kan worden. Het bouwvlak is daarbij op maat afgestemd op het bouwperceel en mag in zijn geheel worden bebouwd tot een goot- en nok/bouwhoogte van in de standaardsituatie respectievelijk 6 en 10 m, tenzij anders in aangegeven op de verbeelding. Ondergeschikte bouwdelen in de vorm van erkers (aangebouwd bijgebouw), luifels en balkons zijn toegestaan voor de voorgevel, mits ze niet meer dan 1,00 m voor de voorgevel uitsteken en maximaal 5 m² aan oppervlakte beslaan.
figuur: diepte bouwvlak en zijdelingse perceelsgrens bij rechhoekig en bij schuin perceel.
In totaal zijn in fase 4 van Laarveld 335 nieuwe woningen voorzien. Verder is hier 1 bestaande woning opgenomen in het bestemmingsplan.
De bouwaanduiding 'bijgebouwen'
De bouwaanduiding 'bijgebouwen' is ingetekend op 1 m achter de voorgevel. Oorspronkelijk stond deze afstand op 5 meter, om zo een parkeerplaats op eigen erf mogelijk te maken en een bebouwingshierarchie in stand te houden. Door de herziening van de Woningwet (d.d. 1 januari 2003) is de afstand van 5 m planologisch niet meer te handhaven. Volgens de geldende Woningwet is het namelijk toegestaan om vergunningsvrij een bijgebouw op te richten tot 1 meter uit de voorgevel. Deze afstand van 1 m wordt nu ook in het bestemmingsplan aangehouden.
In (hoek)situaties, grenzend aan de openbare ruimte, wordt hiervan afgeweken. Hier is de afstand 4 m achter de voorgevel en 1 m uit de zijdelingse perceelsgrens. Dit om het uitzicht en de verkeersveiligheid te waarborgen.
Ook de bouwaanduiding 'bijgebouwen' is op basis van de genoemde maten op de verbeelding ingetekend om onduidelijkheden te voorkomen.
Het toegestane oppervlak aan bijgebouwen binnen de bouwaanduiding 'bijbouwen' bedraagt 150 m², mits het bijbouwvlak voor 50% onbebouwd blijft. Bijgebouwen die gelegen zijn binnen het bouwvlak tellen niet mee bij de bepaling van de 150 m² aan bijgebouwen.
De goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,20 meter bedragen. Het bijgebouw bestaat uit maximaal 1 (volwaardige) bouwlaag. Het bijgebouw mag plat afgedekt worden of met een kap worden uitgevoerd. De kap mag niet plat afgedekt worden. Een verblijfsruimte mag alleen op de begane grond worden gesitueerd. Op de eventuele verdieping van een bijgebouw, onder de kap, mogen geen verblijfsruimten worden gerealiseerd.
Voor erfafscheidingen gelden ander hoogten. Buiten het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mag de hoogte maximaal 1 m bedragen, uitgezonderd sierhekwerken waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen en waarbij geen beperkingen ten aanzien van de situering gelden. Binnen het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mag een erfafscheiding maximaal 2 m bedragen. In hoeksituaties geldt een aparte regeling. Het is hier mogelijk om geheel transparante erfafscheidingen (draadafscheidingen) op te richten tot een hoogte van 2 m. De voorwaarde is dat de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° wordt gewaarborgd. Deze transparante erfafscheidingen mogen op de perceelsgrens worden opgericht.
figuur: ruimte voor bijgebouwen regulier en in hoeksituaties
Het beleid
Het beleid
In de overige regels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de woningbouwcategorieën. Deze gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan 'Laarveld fase 4'. Het betreft onderstaande categorieën:
Als gevolg hiervan dient de %-regeling in het bestemmingsplan 'Laarveld 2020' te worden aangepast. De bestaande % regeling in het bestemmingsplan 'Laarveld 2020' is:
Als gevolg van voorliggend bestemmingsplan dient de %-regeling als volgt te worden gewijzigd:
Parallel aan voorliggend bestemmingsplan wordt een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Laarveld 2020' in procedure gebracht, waarin bovenstaande geregeld wordt.
De gebiedsaanduidingen worden in deze bepaling geregeld. Deze kunnen ook bij iedere afzonderlijke bestemming worden geregeld, maar omdat een gebiedsaanduiding veelal binnen meerdere bestemmingen ligt, hoeft de aanduiding in een algemeen artikel slechts eenmalig te worden opgenomen.
1. overige zone - gemeentelijk stads- en dorpsgezicht
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gemeentelijk stads- en dorpsgezicht' op de verbeelding, mag slechts worden gebouwd indien en voor zover zulks verenigbaar is met het beheer, de ontwikkeling en het behoud van de karakteristiek van het gemeentelijk stads- en dorpsgezicht, met dien verstande dat geen wezenlijke veranderingen worden gebracht in het stedenbouwkundige beeld, zoals dit nader tot uitdrukking komt in de inventarisatie, welke is opgenomen in Bijlage 2 Stads- en dorpsgezicht bij de regels.
2. overige zone - saneringslocatie
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - saneringslocatie' is een voorwaardelijke verplichting van toepassing die er op toeziet dat de aanleg van infrastructuur en het gebruik ten behoeve van verkeer en wonen pas plaatsvindt indien blijkt dat de bodem geschikt is voor de functie.
3. wetgevingszone - verwezenlijking in naaste toekomst
De gemeente wenst in dit bestemmingsplan een groot aantal (335) woningen met bijbehorende voorzieningen en infrastructuur te realiseren. Een aanzienlijk deel van die gronden, ca. 13,6 ha., is niet in eigendom van de gemeente. Deze gronden hebben de aanduiding 'wetgevingszone - verwezenlijking in naaste toekomst'.
Naast de genoemde specifieke voorwaardelijke verplichtingen bevat het plan ook een algemene voorwaardelijke verplichting in verband met het gebruik van de gronden overeenkomstig de bestemmingen in dit bestemmingsplan. Dit gebruik is alleen planologisch toegestaan als de maatregelen als genoemd in het compensatie- en mitigatieplan als opgenomen in bijlage 2 bij de regels, getroffen zijn en die maatregelen daarna in stand worden gehouden.
De aanduidingen worden in deze bepaling geregeld. Een aanduiding is van toepassing op een gedeelte van een enkelbestemming.
1. Erf
Ter plaatse van de functieaanduiding 'erf' zijn verhardingen toegelaten ten dienste van agrarische doeleinden en stalling van landbouwwerktuigen.
2. Plat dak
Ter plaatse van de bouwaanduiding 'plat dak' mag het hoofdgebouw plat afgedekt worden. Hier is een kap niet verplicht.
3. Specifieke bouwaanduiding - 1
Bij woningen met deze aanduiding mag de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens in geval van halfvrijstaande woningen 1 m bedragen.
4. Specifieke bouwaanduiding - 2
Ter plaatse van de bouwkavel grenzend aan Gertrudisstraat 20 is deze aanduiding opgenomen om te bewerkstelligen dat de woning Gertrudisstraat 20 wordt gesloopt, voordat met de bouw van de nieuwe woning wordt gestart.
5. Specifieke bouwaanduiding - schuur
Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schuur' is sloop mogelijk nadat is aangetoond dat er geen beschermde soorten aanwezig zijn in de te slopen bebouwing, eventueel te nemen noodzakelijke mitigerende en/of compenserende maatregelen met het oog op de gunstige staat van instandhouding van de onder bedoelde soorten zijn genomen, en/of eventueel noodzakelijk gebleken verleende ontheffingen van het bevoegd gezag op grond van de Wet natuurbescherming kunnen worden overlegd.
6. Specifieke vorm van agrarisch - geurzone 1
Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - geurzone' is een voorwaardelijke verplichting van toepassing die er op toeziet dat een omgevingsvergunning voor geurgevoelige objecten pas kan worden verleend wanneer er geen geurbelemmering meer van toepassing is. Deze geurbelemmering heeft betrekking op het bedrijf bij de locatie Gertrudisstraat 26.
7. Specifieke vorm van agrarisch – geurzone 2
Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - geurzone' is een voorwaardelijke verplichting van toepassing die er op toeziet dat een omgevingsvergunning voor geurgevoelige objecten pas kan worden verleend wanneer er geen geurbelemmering meer van toepassing is. Deze geurbelemmering heeft betrekking op het bedrijf op de locatie Gertrudisstraat 7.
8. Specifieke vorm van verkeer - doorgang
In de geluidwal komt een doorgang voor langzaam verkeer. Ter plaatse van deze doorgang is de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - doorgang'. Hier zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van 5 m toegelaten.
9. Specifieke vorm van verkeer - zone geluidwerende voorzieningen
Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - zone geluidwerende voorzieningen' is een geluidswal voorzien.
10. Specifieke vorm van wonen - geluidgevoelig
Voor de woningbouw op locaties met de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - geluidgevoelig' is een voorwaardelijke verplichting van toepassing met betrekking tot de aanleg en instandhouding van een geluidwerende voorziening.
11. Specifieke vorm van wonen - patiowoning
Bij woningen met deze aanduiding is een specifieke regeling opgenomen voor het bouwen van overkappingen binnen de patio.
12. Speelvoorziening
Ter plaatse van de functieaanduiding 'speelvoorziening' zijn naast de primaire bestemming (in dit plan 'Verkeer') tevens clusters van speelvoorzieningen toegestaan.
13. Waardevolle boom
Een in het plangebied aanwezige monumentale bomen is aangeduid als 'waardevolle boom'. Ten behoeve van het behoud van de monumentale boom wordt het volgende gesteld: gestreefd wordt naar het voor zover en zolang mogelijk behouden van de monumentale boom. Bij eventuele werken of werkzaamheden dient vooraf, middels boomdeskundig advies, aangetoond te zijn dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt of dat de levensvatbaarheid van de boom na uitvoering van de
werkzaamheden niet langer gewaarborgd is.
Waar en hoe gebouwd moet worden volgt uit de basiseisen van de bestemmingsplanvoorschriften. De keuze voor een gedetailleerde planopzet (bouwvlak en bouwaanduiding 'bijbouwen' op maat afgestemd op het bouwperceel) pretendeert zorgvuldigheid van de zijde van de gemeentelijke overheid. Dit betekent echter geen vrijwaring van onvolkomenheden of niet beoogde bouwmogelijkheden. De situering van bebouwing die nadelig werkt op algemene veiligheid of anderszins gevaar inhoudt, moet kunnen worden voorkomen.
Het verschuiven van de situering binnen een afwijkingspercentage van 10 % moet van de zijde van de gemeente geëist kunnen worden vanuit een oogpunt van algemeen belang. Die mogelijkheid is verwoord tot nadere eisen in dit bestemmingsplan.
Daarnaast kunnen nadere eisen gesteld worden in verband met de gewenste beeldkwaliteit en voor bebouwing die ligt in het stads- en dorpsgezicht.
Bij de regels zijn twee bijlagen opgenomen, te weten:
Bijlage 1 Inventarisatie stads- en dorpsgezicht Laarakker
Het betreft een inventarisatie van het betreffende gemeentelijke stads- en dorpsgezicht. Hierin worden de belangrijkste gebiedskenmerken en een waardering hierover weergegeven.
Bijlage 2 Mitigatie- en compensatieplan
Het betreft een inrichtingsplan met daarop de mitigatie- en compensatiemaatregelen in verband met de bescherming van de steenuil, kerkuil en torenvalk.
De handhavingsnota 'Handhaven in Weert' van 14 juli 2010 bevat het beleidsmatig kader voor de handhaving van regels met betrekking tot gedrag van mensen in relatie tot fysieke objecten en de fysieke omgeving. Het vormt dus ook het beleid met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingsplannen en bouwvoorschriften. De nota biedt een eenduidig kader voor de sturing van de uitvoering. Voor burgers en bedrijven is duidelijk hoe de gemeente haar handhavingstaak invult.
Ter uitwerking van het beleid in deze handhavingsnota wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld. In dit programma wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Zo ook met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingplannen. Uitgangspunt is immers dat binnen de beschikbare formatie en middelen keuzes worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk dat de gemeente continue en overal op de naleving van alle regels toeziet. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldingen en incidenten.
Weert zet vooral in op het verbeteren van het naleefgedrag en heeft een sterke voorkeur voor preventief optreden boven repressief optreden. De gemeente benadrukt dat burgers en bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid dragen. De reactie van de gemeente zal stringenter zijn wanneer een overtreder weinig of geen eigen verantwoordelijkheid neemt. De basis voor het gemeentelijk optreden is echter beschreven in het gestandaardiseerd handhavingsprotocol.
Om toezicht en handhaving van bestemmingplannen tot een succes te maken zijn de volgende voorwaarden van belang:
Het toezicht op en de handhaving van bestemmingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Weert. Om de samenwerking op de verschillende beleidsterreinen te bevorderen en meer toe te werken naar een integraal handhavingsbeleid zijn per 1 januari 2012 de toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, APV en bijzondere wetten ondergebracht in één afdeling, namelijk de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving (VTH). Daarnaast vindt er ook nog samenwerking plaats met niet-gemeentelijke instanties, zoals onder andere de politie, brandweer, Provincie Limburg, AID en Waterschappen. Deze samenwerking komt tot uiting in het 'veld', en in het periodieke teamoverleg Toezicht & Handhaving en in het periodiek aansturingsoverleg van de politie.
Voor de uitvoering van toezicht en handhaving van bestemmingplannen is binnen de afdeling VTH capaciteit beschikbaar. Jaarlijks zal in het handhavingsuitvoeringsprogramma aangegeven worden hoeveel beschikbare formatie en middelen specifiek ingezet zullen worden voor de uitvoering van toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot bestemmingsplannen.
Het toezicht op en de handhaving van het plangebied bestaan uit periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden bebouwing, gebruik van de bouwwerken en gronden en aanlegvergunningsplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd. Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten. In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo een integraal mogelijke benadering, hierbij kan gedacht worden aan het gelijktijdig uitvoeren van controles ten aanzien van diverse wetten of het vervullen van de oog- en oorfunctie.
Voor het overgangsrecht is op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning en/of in strijd met het voorheen geldende plan. In de overgangsbepalingen is verder vastgelegd dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.
Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. Verder worden de bewoners en gebruikers in de omgeving van het plangebied de gelegenheid gegeven te reageren op het ontwerpplan.
Wanneer strijdigheden met het bestemmingsplan worden geconstateerd wordt overeenkomstig het vastgestelde handhavingbeleid handhavend opgetreden, conform het gestandaardiseerde handhavingsprotocol zoals omschreven in de nota 'Handhaven in Weert'.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan zienswijzen worden ingediend. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan melding gemaakt. Bij beroep besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als laatste over het plan.
Tegelijk met het bestemmingsplan wordt de derde herziening van het exploitatieplan
voor Laarveld vastgesteld. Besluiten inzake bestemmingsplan en exploitatieplan worden tegelijkertijd bekend gemaakt.
Overeenkomstig artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening is op 22 december 2021 in het Gemeenteblad kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Laarveld fase 4'. Hierbij is het volgende aangegeven. Dit bestemmingsplan betreft de herziening van het bestemmingsplan voor Laarveld deelgebied fase 4, waarbij de bestemming Wonen – Uit te werken wordt omgezet in een gedetailleerd bestemmingsplan voor de bouw van woningen met alle daarbij bijbehorende voorzieningen. Voor een bestemmingsplan in plaats van een uitwerkingsplan wordt met name gekozen omdat het maximum aantal te bouwen woningen binnen Laarveld fase 4 wordt vermeerderd. In verband daarmee wordt ook het exploitatieplan voor het gehele exploitatiegebied Laarveld 2009 opnieuw herzien. Dit exploitatieplan is al twee keer eerder herzien.
Er is geen sprake van een rijksbelang. Er is wel een belang van het Watertoetsloket. In verband met de omvang van het plan is er voor gekozen om eveneens de provincie Limburg te raadplegen. Daarom is ervoor gekozen om vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening te voeren met het Waterschap Limburg en de provincie Limburg. Het vooroverleg is opgestart op 8 december 2021, waarbij tot en met 20 januari 2022 de mogelijkheid is gegeven om te reageren.
Het Waterschap Limburg heeft per e-mail d.d. 16 december 2021 later weten dat het plan akkoord is.
De provincie Limburg heeft per e-mail d.d. 7 januari 2022 onderstaande reactie gestuurd. Het plan is beoordeeld op de adequate doorwerking van de provinciale belangen. De beoordeling van het plan geeft aanleiding tot het maken van opmerkingen. Indien u in het plan onderstaande opmerkingen adequaat verwerkt, zal er geen aanleiding zijn om in de verdere procedure van het plan een zienswijze in te dienen. De opmerkingen betreffen de volgende aspecten:
Naar aanleiding hiervan wordt de volgende reactie gegeven.
Op basis van het verkennend flora- en faunaonderzoek, aangevuld met de kennis uit het nader soortenonderzoek in 2021 en een recente raadpleging van de NDFF, mag geconcludeerd worden dat negatieve effecten op de buizerd als gevolg van de uitvoering van de plannen van Laarveld Fase 4 uitgesloten zijn.