Plan: | Laarderweg 41 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0988.BPLaarderweg41-VA01 |
Het plangebied is gelegen aan de Laarderweg 41 te Weert, ten noordoosten van de stadskern. Ten zuiden en westen van het plangebied wordt de nieuwbouwwijk Laarveld gerealiseerd. De nieuwbouwwijk Laarveld is opgedeeld in vier fases. Fase één en twee zijn nagenoeg afgerond, de derde fase (aan de zijde van de Laarderweg) is in uitvoering en de vierde fase (middengebied tussen fase 1/2 en 3) is nog in voorbereiding. In het plangebied is momenteel een inrichting voor het houden en fokken van honden (hondenkennel) aanwezig. Deze hondenkennel beïnvloedt een aantal nog te realiseren bouwkavels van de nieuwbouwwijk. Het woon- en leefklimaat van de te realiseren woningen kan alleen gewaarborgd worden door de beperking van de bouwhoogte en de bouw van een geluidwerende voorziening. Dit heeft gevolgen voor het het beoogde stedenbouwkundige beeld.
Inmiddels is er een overeenkomst tussen de gemeente Weert en de eigenaar van de desbetreffende gronden aan de Laarderweg 41 te Weert gesloten. In de overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het beëindigen van de hondenkennel in ruil voor het realiseren van twee bouwkavels. Door de beëindiging van de hondenkennel verbetert het woon- en leefklimaat en is er geen geluidwerende voorziening in de vorm van een halfsteense muur op de perceelsgrens (hoogte 2,5 meter) noodzakelijk voor de realisatie van woningen op de aangrenzende gronden. De gewenste woningbouwontwikkelingen wordt daardoor niet meer belemmerd door de hondenkennel.
Concreet bestaat het plan om na beëindiging van de hondenkennel twee (woningbouw)bouwkavels voor vrijstaande woningen te ontwikkelen. De nieuw toe te voegen vrijstaande woningen worden zodanig gepositioneerd dat deze aansluiten aan het bebouwingslint van de Laarderweg. Middels een principeverzoek is het college van de gemeente Weert verzocht om principemedewerking. College heeft principemedewerking verleend. Dit heeft concreet geresulteerd een overeenkomst, gesloten op 22 juli 2021, met voorwaarden op basis waarvan het planvoornemen mogelijk kan worden gemaakt.
Om de realisatie van maximaal 2 woningen in combinatie met het wegbestemmen van de hondenkennel planologisch-juridisch mogelijk te maken, dient het vigerend bestemmingsplan te worden herzien. Hiertoe is onderhavig bestemmingsplan opgegesteld. Dit document voorziet in de toelichting op het bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen aan de Laarderweg 41, aan de noordoostelijke zijde van de kern van Weert. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Weert, sectie W, nummers 806, 805 en 445.
Begrenzing plangebied
Het plangebied is gelegen nabij de grens tussen het stedelijk gebied en het buitengebied van de gemeente Weert. Hierbij geldt dat het stedelijk gebied globaal gezien het perceel ten noorden, zuiden en westen begrenst en het buitengebied globaal gezien ten oosten het plangebied begrenst.
De noordzijde van het plangebied wordt begrensd door bestaande woonpercelen en de zuid- en westzijde doorRUim de nog te realiseren woonpercelen van de woningbouwontwikkeling Laarveld (fase 3: momenteel in uitvoering). De oostzijde van het perceel wordt begrensd door agrarische-, woon- en bedrijfspercelen. Deze percelen vormen de bufferzone tussen enerzijds de woningbouwontwikkeling Laarveld en anderzijds de bedrijfsontwikkeling Kampershoek 2.0. Deze bufferzone heeft een robuuste directe aansluiting op het buitengebied van Weert.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy' zijn ter plaatse van het plangebied de enkelbestemming 'Wonen' met bijbehorend bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen', de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie middelhoog' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen- hondenkennel' van kracht.
De regels van de bestemming 'Wonen' laten de realisatie van nieuwe woningen enkel toe in de daarvoor bestemde bouwvlakken. Daarnaast geldt op basis van de regels van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie middelhoog' een bouwverbod voor gebouwen.
De realisatie van (woning)bouwkavels voor de realistatie van twee vrijstaande woningen met bijbehorende tuinen is daarmee planologisch-juridisch niet mogelijk.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan (www.ruimtelijkeplannen.nl): rode contour begrenzing plangebied i.v.m. weg bestemmen hondenkennel en blauwe contour begrenzing bouwkavels woningen
Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de huidige situatie en het planvoornemen gegeven in Hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische planopzet) en in Hoofdstuk 6 is het handhavingsbeleid van de gemeente Weert verwoord. Tot slot wordt in Hoofdstuk 7 en Hoofdstuk 8 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure.
Het plangebied is gelegen aan de Laarderweg, aan de zuidzijde van de woonwijk Laar en ten (noord)oosten van de nog deels te realiseren woonwijk Laarveld. De Laarderweg vormt gedeeltelijk de overgang van bebouwd gebied naar het buitengebied van de gemeente Weert.
Ligging plangebied op overgang woongebied en buitengebied
De woonwijk Laarveld is een uitbreidingswijk van Weert, welke deels nog in ontwikkeling is. De structuur van de wijk wordt gekenmerkt door haar speelse opzet die goed aansluit op de huidige bebouwingslinten. Er is een grote differentiatie naar woningsoort, in de meeste gevallen projectmatig gerealiseerd. Het aandeel particuliere bouw is hoog. Hierdoor zijn er veel verschillende soorten woningen.
Het plangebied betreft een groot woonperceel, gelegen aan de Laarderweg te Weert. Ten noorden is een aantal woningen gelegen. Ten zuiden en westen van het perceel is een nieuwbouwwijk in ontwikkeling. De Laarderweg dient momenteel als gebiedsontsluitingsweg van het kerdorp Laar naar Weert. Ten oosten van het perceel bevindt zich een perceel met een bedrijfsbestemming (i.c.m. een voorlopige agrarische bestemming, waarvan de termijn inmiddels is afgelopen), daarnaast is een woonperceel gelegen. Deze percelen worden omringd door agrarische gronden. De percelen ten oosten bevinden zich in het buitengebied van Weert. Conform het vigerende bestemmingsplan mag je de maximum goot- en bouwhoogte van de woningen respectievelijk 6 meter en 9 meter (2 bouwlagen met kap ) bedragen.
Het plangebied zelf bestaat uit een woonboederij met verschillende bijgebouwen en een kleine weide. Het (grote) bijgebouw ten zuiden van de woning is in gebruik als mantelzorgwoning. De twee (woning)bouwkavels zijn voorzien op het zuidelijke gedeelte van het perceel.
Ligging perceel in vogelvlucht perspectief
Vooraanzicht plangebied vanaf noordelijk oogpunt
Zijaanzicht perceel vanaf zuidelijk oogpunt
Aanzicht op percelen ten oosten van plangebied (buitengebied)
Het planvoornemen bestaat om de hondenkennel te beëindigen en daarbij de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - hondenkennel' planologisch-juridisch te verwijderen, zodat ter plaatse van perceel W806 alleen de woonfunctie is toegestaan. In ruil voor het wegbestemmen van de hondenkennel bestaat het planvoornemen om twee (woning)bouwkavels te realiseren op de percelen W445 en W805 waarbij het bestaande bijgebouw op het achterste deel van het perceel W805 gehandhaafd blijft. Dit bestaande bijgebouw zal dan in gebruik blijven als bijgebouw bij een van de te realiseren woningen op dit perceel. De toekomstige (woning)bouwkavels zijn vergelijkbaar met de reeds bestaande percelen en resulteren daarmee in een passende verkaveling in de bestaande ruimtelijke structuur. Bij de realisatie van de twee woningen blijft het lint voldoende ruim van opzet en vormt het daarmee een gelijkmatige overgang naar enerzijds het buitengebied aan de oostzijden en anderzijds richting de woningbouwontwikkeling Laarveld. De vrijstaande woningen worden gesitueerd in de bestaande (verspringende) voorgevelrooilijn van de Laarderweg.
Stedenbouwkundig is het wenselijk om de functie aanduiding 'specifieke vorm van wonen- hondenkennel' te verwijderen van het perceel, gelet op op het gewenste wooncomfort van de toekomstige woningen. Daarbij sluiten de voorgenomen bouwkavels aan op de ruimtelijke structuur van de derde fase van de nieuwbouwwijk Laarveld. Het is dan tevens niet meer noodzakelijk om een geluidwerende voorziening te realiseren op de perceelsgrens om het woon- en leefklimaat van deze toekomstige woningen te waarborgen.
Stedenbouwkundig plan nieuwbouwwijk Laarveld (fase 3), plangebied rood omkaderd.
Met de realisatie van maximaal twee woningen op de voorgenomen (woning)bouwkavels wordt een 'open plek' in de toekomstige ruimtelijke structuur aan de Laarderweg ingevuld. Dit betreft een reguliere woonsituatie waarbij voldoende afstand (minimaal 3 meter) tot de zijdelingse perceelsgrenzen wordt aangehouden. Door de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen wordt de privacy van aangrenzende (toekomstige) woningen in voldoende mate gewaarborgd. Dit is vergelijkbaar met de toekomstige woningen aan de Laarderweg aan de zuidzijde van het perceel. De gronden achter de woningen worden ingericht als tuin. De woningen worden gerealiseerd in maximaal twee bouwlagen met kap (goothoogte maximaal 6,00 meter en bouwhoogte maximaal 9,00 meter).
Verkeer
Ten gevolge van de realisatie van maximaal twee vrijstaande woningen neemt het aantal verkeersbewegingen binnen en rondom het plangebied in zeer geringe mate toe. Op basis van de CROW normen geldt een maximale norm van 8,6 bewegingen per woning per etmaal voor een vrijstaande woning in een matig stedelijk gebied in de rest bebouwde kom. De totale verkeersgeneratie komt hiermee neer op 17 (17.2) verkeersbewegingen per etmaal.
De woningen zullen worden ontsloten middels een oprit aan de Laarderweg. De maximaal toegestane snelheid op de Laarderweg bedraagt momenteel 60 km/u, maar zal in de nabije toekomst wijzigen naar 30 km/u. Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling Laarveld wordt de Laarderweg momenteel heringericht als gebiedsontsluitingsweg. De inrichting van de Laarderweg wordt ruim van opzet en beschikt over voldoende (rest)capaciteit om deze twee (extra) woningen als 'onderdeel' van de woningbouwontwikkeling Laarveld te ontsluiten. Geconcludeerd wordt dat de toekomstige infrastructuur in staat is de geringe toename in het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van de realisatie van de twee woningen probleemloos en verkeersveilig op te vangen.
Parkeren
Op basis van de CROW normen geldt een minimale norm van 1,8 parkeerplaatsen per woning voor een vrijstaande woning in een matig stedelijk gebied in de rest bebouwde kom. Er is per perceel voldoende ruimte om 2 parkeerplaatsen per perceel op eigen terrein te realiseren. Hiermee wordt aan de parkeerbehoefte op eigen terrein voldaan.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan. Tot slot vindt een toetsing van het planvoornemen aan het beleid van de gemeente Weert plaats.
De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die naar verwachting per 1 juli 2022 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Ook het tot een verwaarloosbaar niveau terugbrengen van omgevingsrisico's als gevolg van industriële activiteiten en transport (omgevingsveiligheid) is onderdeel van de opgave.
Gevolg planvoornemen
In dat kader wordt voortgeborduurd op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en voorziet onderhavige planvoornemen in een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Het betreft de invulling van een 'open plek' in de toekomstige ruimtelijke structuur aan de Laarderweg te Weert. Hiermee sluit de bestaande lintbebouwing van de Laarderweg aan op de woningbouwontwikkeling Laarveld, in het bijzonder de toekomstige bebouwing aan de Laarderweg.
De twee nieuwe woningen worden daarbij klimaatbestendig, duurzaam en natuurinclusief gerealiseerd en hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een veilige en gezonde leefomgeving. Dit wordt nader uitgewerkt in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Gevolg planvoornemen
Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. De Barro en het Rarro hebben geen consequenties voor het planvoornemen en vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een ruimtelijke plan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Zoals gezegd is de Ladder-onderbouwing verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is inBe de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.
In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerk t. Volgens vaste jurisprudentie zijn 11 woningen (welke op één en dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd. Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus 12.
Gevolg planvoornemen
Dit planvoornemen voorziet in de realisatie van maximaal twee vrijstaande woningen op een 'woonperceel' aan de Laarderweg binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling van maximaal twee woningen (< 12 woningen) is te kleinschalig om als stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt. Toetsing aan de Ladder is daarom niet aan de orde.
Daarnaast sluiten deze woningen aan bij de woningbouwontwikkeling Laarveld' (fase 3). In de toelichting van het bestemmingsplan 'Laarveld 2020' zijn deze woningen zowel kwantitatief als kwalitatief verantwoord. Het toevoegen van deze twee extra woningen leidt niet tot een andere conclusie inzake de behoefte. De woningbouwontwikkeling Laarveld is namelijk de enige resterende grootschalige uitbreidingslocatie in Weert en is nodig om in de behoefte aan grondgebonden woningen te kunnen voorzien. Er zijn in totaal vanaf medio 2021 nog 482 woningen voorzien in Laarveld. Hiermee kan in een gedeelte van de resterende kwantitatieve woningbehoefte worden voorzien (ca. 40%).
De druk op de woningmarkt blijft aanzienlijk, zowel in de huur- als in de koopsector. Het aantal huishoudens is in de periode 1-1-2014 tot 1-1-2018 gegroeid met 701, het netto aantal woningen is in deze periode toegenomen met 415. Verder laat de prognose een stijgende lijn zien. Op basis van de prognose van Etil 2021 zijn er tot de top van het aantal huishoudens in 2038 ongeveer 789 woningen meer nodig dan op basis van Etil 2017, waarop de structuurvisie is gebaseerd.
Tot slot voorziet Laarveld met name in de woningbehoefte van inwoners uit Weert (81%) en beperkt voor nieuwkomers, met name uit de regio of mensen die terugkeren naar Weert.
De realisatie van deze twee extra woningen is hier ondergeschikt aan, maar draagt bij aan zowel de kwalitatieve als kwantitatieve behoefte om daarmee toe voorzien in gemengde woonwijken voor verschillende doelgroepen.
Algemeen
De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting op 1 juli 2022 in werking. De Provincie Limburg moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie Limburg (vastgesteld 1 oktober 2021) richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.
Na een uitgebreid participatief proces is de ontwerp Omgevingsvisie 15 december 2020 vastgesteld door Gedeputeerde Staten. In de ontwerp Omgevingsvisie zijn de Limburgse principes beschreven op basis waarvan afwegingen kunnen worden gemaakt bij (nieuwe) ontwikkelingen:
Zonering
In de ontwerp Omgevingsvisie is beschreven dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in principe thuis horen in bestaand bebouwd gebied. Landelijke gebieden worden juist als tegenhanger van de drukkere stedelijke gebieden ontwikkeld. Op basis van de zonering zoals opgenomen in de ontwerp Omgevingsvisie is het plangebied gelegen in de zonering 'Buitengebied', onderdeel van het landelijk gebied. Zoals in voorgaande paragraaf is beschreven, kan echter gemotiveerd worden dat het plangebied is gelegen in een 'open plek' in het bebouwingslint aan de Laardeweg en grenst aan de woningbouwontwikkeling Laarveld. Het plangebied behoort hierdoor niet (meer) tot het buitengebied. Door hier maximaal twee woningen te realiseren sluit het bestaande bebouwingslint aan op de te realiseren woningen in het verlengde van dit bebouwingslint. Het planvoornemen leidt tot een gewenste stedenbouwkundige ontwikkeling waarmee het bebouwingslint wordt voltooid en geïntegreerd in de woningbouwontwikkeling Laarveld.
Wonen
Verder is in de ontwerp Omgevingsvisie ten aanzien van het thema 'wonen' opgenomen dat de grootste opgave, op korte en middellange termijn, het toekomstgeschikt maken van de verouderde en niet-courante bestaande woningvoorraad betreft. Conjuncturele ontwikkelingen en migratiestromen beïnvloeden vraag en aanbod op de woningmarkt. Daarnaast verandert de woonvraag waardoor het woningaanbod niet altijd aansluit op de vraag. Daardoor is er op korte termijn een vraag naar woningen voor specifieke doelgroepen en lokaal een overschot aan incourante plannen en woningen. Voor zover (harde en zachte) planvoorraad voorziet in de mogelijkheid om woningen te bouwen waar niet langer behoefte aan is, zal de Provincie in overleg met de gemeenten onderzoeken hoe deze planvoorraad aangepakt kan worden. Hiertoe is reeds in POL2014 een oproep gedaan aan gemeenten, die Limburgbreed nog niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Het gevolg is dat woningbouwplannen waaraan dringend behoefte bestaat, niet kunnen worden toegevoegd vanwege een te grote voorraad aan niet meer actuele plannen die niet meer aansluiten bij de behoefte.
Daarnaast zijn ook sociaal-economische omstandigheden, gezondheid, leefbaarheid, het voorzieningenniveau, de bereikbaarheid en een veilige omgeving zijn van belang. Leegstand, criminele activiteiten, ondermijning of verloedering en eenzijdig samengestelde woongebieden hebben invloed op de leefbaarheid en kunnen de kloof in de samenleving vergroten. Gemengde wijken met ruimte voor verschillende leefstijlen dragen bij aan een sterker sociaal weefsel en kunnen bijdragen aan het voorkomen van sociale problemen'
Gevolg planvoornemen
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van twee vrijstaande woningen op een 'open plek' in het bebouwingslint aan de Laarderweg. Hiermee wordt het bebouwingslint op passende stedenbouwkundige wijze afgerond in aansluiting op de bestaande ruimtelijke structuur en geïntegreerd in de woningbouwontwikkeling Laarveld. De woningen worden gebouwd voor een concrete woningbehoefte binnen gemeente Weert en worden in de planvoorraad van gemeente opgenomen. Hiermee wordt aangesloten op de huidige woningvraag op korte termijn. Regionale afstemming is wegens het beperkte woningaantal (<10 woningen) niet aan de orde. Tot slot geldt dat de woningen op duurzame wijze, minimaal conform BENG-eisen worden gerealiseerd. Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen passend is binnen de ontwerp Omgevingsvisie.
Algemeen
Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.
De Omgevingsverordening Limburg is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening.
Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. In paragraaf 3.2.3 is reeds besproken dat dit planvoornemen niet in een stedelijke ontwikkeling voorziet.
Wonen
Artikel 2.4.2 lid 2 van de verordening stelt dat 'een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg'. Genoemde structuurvisie is inmiddels ingetrokken en door de samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg geactualiseerd. De actualisatie kan worden aangehaald als 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021'. De toets aan de geactualiseerde structuurvisie is opgenomen in paragraaf 3.4.1. Uit de toets blijkt dat het planvoornemen passend is binnen de regionale visie.
Overige kaders
Het plangebied is gelegen binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk. Met de woningbouwontwikkeling wordt niet voorzien in een boorput, bodemenergiesysteem of enige andere wijze de grond geroerd dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei. Er zijn derhalve voor het planvoornemen geen belemmeringen.
Tot slot geldt dat het plangebied niet is gelegen binnen een beschermde natuur- of landschapszones.
Gevolg planvoornemen
Het planvoornemen is passend binnen de regionale woonvisie. Voor het planvoornemen gelden vanuit de Omgevingsverordening verder geen specifieke regels. Het plan is daarmee passend binnen de Omgevingsverordening.
Algemeen
Door de 7 Midden-Limburgse gemeenten is in de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 - 2021 vastgelegd hoe dient te worden omgegaan met de actuele en te verwachten demografische en economische ontwikkelingen. De nadruk ligt hierbij op de benodigde transformatie van de bestaande woningvoorraad en de gevolgen voor de directe woonomgeving. Deze structuurvisie is de opvolger van de regionale visie voor de periode 2014-2017 en heeft betrekking op de periode 2018 tot en met 2021. Tevens is de visie basis voor afspraken op de middellange termijn tussen de samenwerkende gemeenten en de provincie (doorkijk 2030). De structuurvisie is op 3 juli 2019 door de gemeenteraad van Weert vastgesteld.
In de Structuurvisie 2018 wordt de lijn uit de Structuurvisie 2014 voortgezet, gericht op het maken van regionale afspraken voor het terugbrengen van de overtollige plancapaciteit. Dit mede om ruimte te creëren om medewerking te kunnen verlenen aan die concrete initiatieven waar in de huidige markt wel behoefte aan bestaat. Het beleid is gericht op het zo goed en snel mogelijk kunnen (laten) voorzien in de feitelijke woningbehoefte.
De Structuurvisie uit 2014 is herijkt c.q. geactualiseerd naar aanleiding van de ontwikkelingen uit afgelopen jaren. In de Structuurvisie 2018 zijn speerpunten opnieuw verankerd in opgaven en zijn de bijbehorende afwegingskaders en instrumenten geactualiseerd. Uitgangspunt is regie te voeren om risico's in te perken. Hierbij wordt gekeken naar de kwantitatieve en kwalitatieve opgave en is er aandacht voor specifieke doelgroepen. In het kader van verduurzaming van de bestaande woningvoorraad wordt onder meer ingezet op het langer zelfstandig kunnen wonen.
In de actualisatie wordt in z'n algemeenheid gesteld dat in de kleine kernen beperkt ruimte is voor aanvullende woningbouw. Afgesproken is dat in principe medewerking wordt verleend aan nieuwe plannen waarvoor een concrete behoefte bestaat. Verder wordt verduurzaming van de woningvoorraad als grote opgave voor de komende decennia genoemd.
Kwantitatieve behoefte
Als naar de kwantitatieve behoefte gekeken wordt blijkt dat er duidelijke verschillen zijn in de situatie per gemeente. Opvallend is het verschil in de huishoudenstop, die in Echt-Susteren en Roerdalen reeds op korte termijn is bereikt (2018/2019), in Leudal en Maasgouw bereikt wordt in 2024/2025, in Weert, Nederweert bereikt wordt aan het einde van de geprognosticeerde periode (2030) en in Roermond pas lang daarna aan de orde is (2039). Over de gehele regio bezien geven de prognoses aan dat er in de periode 2018 tot en met 2028/2029 nog een toename van het aantal huishoudens zal plaatsvinden met 2,5%.
Het aantal jongerenhuishoudens en huishoudens in de middengroep (tot 65 jaar) neemt af. Het aantal ouderenhuishoudens neemt fors toe. De woningbehoefte wordt dan ook grotendeels door de groeiende groep ouderenhuishoudens bepaald. Van alle huishoudens behoort 48% tot de sociale doelgroep.
Kwalitatieve behoefte
Op grond van de prognose Etil 2019 (update) blijft de groei in Weert groter te zijn (+ 573 huishoudens in 2030) en blijkt de top van het aantal huishoudens verschoven te zijn naar 2034. Tesamen met een achterstand in de realisaties ten opzichte van de groei van het aantal huishoudens wordt een planvoorraad per 1-1-2021 van 1.763 woningen onderschreven. De planvoorraad bedraagt netto 1.559 woningen per 1-1-2021.
De kwalitatieve woningbehoefte bestaat grotendeels uit appartementen met lift en grondgebonden seniorenwoningen, zowel in de huur- als in de koopsector. De grootste uitval gaat ontstaan bij appartementen zonder lift en rij- /hoekwoningen in de huursector en bij rij/hoekwoningen en 2 onder 1 kapwoningen in de koopsector. Daarnaast is er in Weert behoefte aan bouwkavels. Deze behoefte is bevestigd met de uitgifte van bouwkavels in Laarveld fase 3, waarvoor zich ruim 3x zoveel gegadigden hebben aangediend dan er beschikbaar zijn. Het planologisch juridisch mogelijk maken van twee bouwkavels aansluitend aan de woningbouwlocatie Laarveld voorziet daarmee in een concrete behoefte
De regio speelt in op de ruimte die de provincie biedt voor wat betreft woningbouw. Allereerst geven de prognoses meer ruimte. Voor de afbouw van de planvoorraad wordt meer tijd genomen. Van de mogelijkheid om nieuwe plannen toe te voegen die aansluiten bij de kwalitatieve behoefte wordt gebruik gemaakt. Aanvullend moet worden geconstateerd dat het aantal huishoudens in Midden-Limburg de afgelopen jaren meer is gegroeid dan het netto toegevoegde aantal woningen. Hierdoor is de druk op de woningmarkt toegenomen.
Gevolg planvoornemen
Dit planvoornemen voorziet in de realisatie van twee vrijstaande duurzaam gebouwde woningen. De twee woningen worden opgenomen in de planvoorraad van de gemeente Weert bij de actualisatie per 1 januari 2022. Hiermee is geborgd dat het planvoornemen onderdeel uitmaakt van de structuurvisie. Regionale afstemming in de ambtelijke werkgroep Wonen is niet noodzakelijk, omdat er minder dan 10 woningen gerealiseerd worden. Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen passend is binnen de regionale structuurvisie wonen.
De gemeente Weert heeft op 11 december 2013 de Structuurvisie Weert 2025 vastgesteld. Eén van de uitgangspunten uit de Structuurvisie is dat duurzaam geïnvesteerd moet worden in de toekomst, om Weert aantrekkelijk te houden. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei.
In de Structuurvisie is het plangebied aangewezen als ‘bebouwd gebied’ als onderdeel van Laarveld (fase 3). Op de visiekaart zijn voor het overige geen specifieke aanduidingen opgenomen voor het plangebied.
Uitsnede Visiekaart met plangebied bij rode contour
Uit de Structuurvisie blijkt dat bij ruimtelijke (locatie)keuzes onder meer aandacht wordt gevraagd voor zorgvuldig ruimtegebruik, kwaliteit voor kwantiteit, het respecteren en versterken van landschappelijke en cultuurhistorische waarden en tegengaan van verrommeling in het buitengebied.
Gevolg planvoornemen
Bij het planvoornemen is ingezet op een kwalitatief hoogwaardige ontwikkeling van het plangebied in relatie tot de woningbouwontwikkeling Laarveld. Er wordt specifiek ingezet op het wegbestemmen van de hondenkennel waardoor het woon- en leefklimaat van de woningen in de woningbouwontwikkeling Laarveld wordt geoptimaliseerd en het niet noodzakelijk is om een geluidwerende voorziening te realiseren. Dit leidt tevens tot een betere stedenbouwkundige en ruimtelijke situatie ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving. Er is sprake van een zorgvuldige ontwikkeling, enerzijds gericht op het optimaal benutten van het beschikbare grondgebied binnen het bebouwd gebied (bebouwingslint Laarderweg) en anderzijds het realiseren van een goed woon- en leefklimaat van de woningen in de woningbouwontwikkeling Laarveld door het weg bestemmen van de hondenkennel. Het planvoornemen is daarmee passend binnen de doelstellingen uit de Structuurvisie.
De Welstandsnota 2017 is door de gemeenteraad van Weert vastgesteld op 21 december 2016. In 2013 is het merendeel van Weert reeds aangewezen als welstandsvrij gebied. Het gemeentebestuur van Weert vertrouwt op de eigen verantwoordelijkheid van haar burgers, ook op het terrein van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Daarnaast is er efficiëntie in procedures te behalen evenals financiële besparingen. Als welstandsvrij gebied zijn aangewezen:
Gevolg planvoornemen
Het plangebied maakt deel uit van het huidige woongebied aan de Laarderweg en kan dan ook worden aangemerkt als welstandsvrij. Een uitzondering hierop zijn monumenten en stads- en dorpsgezichten en eventuele excessen. Van monumenten en stads- en dorpsgezichten is ter plaatse van het plangebied geen sprake. De toekomstige bouwplannen van de te realiseren woningen hoeven niet te worden voorgelegd aan de monumenten-welstandscommissie.
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen.
In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planMER-plichtig, projectMER-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij activiteiten die voorkomen in één van de opgenomen categorieën, maar niet de omvang hebben van de bijbehorende drempelwaarden, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Het bestemmingsplan ten behoeve van de beoogde woningbouwontwikkeling is m.e.r.-beoordelingsplichtig. Deze activiteit is opgenomen in onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
Op 17 maart 2020 heeft het bevoegd gezag besloten dat voor de ontwikkeling van fase 3 van het nieuwbouwproject Laarveld 2020 geen nader onderoek nodig is en er geen reden is voor een m.e.r.- procedure. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van fase 3 in het bestemmingsplan ‘Laarveld 2020’, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieueffecten. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.
Gelet op het besluit omtrent de nabijgelegen grootschalige woningbouwontwikkeling Laarveld, is het uitgesloten dat de toevoeging van de twee woonpercelen aan de Laarderweg en de verwijdering van de functie aanduiding 'specifieke vorm van wonen-hondenkennel' zal leiden tot belangrijke nadelige milieueffecten. Door het wegbestemmen van de hondenkennel wordt het woon- en leefklimaat van de te realiseren woningen in Laarveld juist verbeterd. Het oprichten van een geluidwerende voorziening is daarmee niet noodzakelijk. Bijkomstig voordeel is dat hierdoor ook een stedenbouwkundige en ruimtelijke beter situatie ontstaat. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Om deze reden kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot belangrijk nadelige milieueffecten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk en is ook geen reden tot het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling.
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een omgevingsvergunning een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien de ontwikkeling een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Wegverkeer
In het kader van de Wet geluidhinder is het plangebied gelegen binnen de onderzoekszone van de Ringbaan Noord. De Laarderweg zelf en Schonkenweg wordt ingericht als een 30 km weg ten behoeve van de woningbouwontwikkeling Laarveld. Ten behoeve van de naastgelegen woningbouwontwikkeling Laarveld (fase 3) is voor het bestemmingsplan Laarveld 2020 reeds een akoestisch onderzoek wegverkeer (gemeente Weert, d.d. 3 maart 2020, Bijlage 1) uitgevoerd. In dit akoestisch onderzoek zijn ook de Laarderweg en Schonkenweg in het kader van een goede ruimtelijke ordening meegenomen Uit dit onderzoek is gebleken dat kijkend naar de uitkomsten van het akoestisch onderzoek wegverkeer, ook de locatie Laarderweg 41 geen geluidshinder zal ervaren. De geluidbelasting als gevolg van de Ringbaan Noord (met geluidswal), Laarderwg en Schonkenweg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Resultaten geluidsbelasting a.g.v. Ringbaan Noord
Resultaten geluidsbelasting a.g.v. Laarderweg
Resultaten geluidsbelasting a.g.v. omliggende 30 km wegen
Industrielawaai en spoorweglawaai
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van een gezoneerd industrieterrein en is eveneens niet gelegen binnen de onderzoekszone van de spoorlijn Weert-Eindhoven.
Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de te realiseren woningen op deze 'open plek'. De aspecten industrielawaai en en spoorweglawaai zijn niet aan de orde.
Dit planvoornemen ziet toe op de realisatie van twee woningen aan de Laarderweg. Conform de Wet ruimtelijke ordening, is het noodzakelijk inzichtelijk te maken of de kwaliteit van de bodem hier geschikt is voor het voorgenomen gebruik. De gronden zijn reeds bestemd als 'Wonen' waardoor er geen sprake is van een bestemmingswijziging en is er slechts sprake van het toevoegen van een bouwvlak. Daarnaast zijn de gronden in gebruik als tuin met oprit en hebben ter plaatse geen (bedrijfsmatige) activiteiten plaatsvonden die een mogelijke bodemverontreiniging tot gevolg zouden kunnen hebben. Om deze reden is volstaan met een historisch bodem onderzoek conform NEN5725, zogenaamd vooronderzoek (Econsultancy, rapportnummer17117.001 , d.d. 17 september 2021, Bijlage 2) ter plaatse van het plangebied waar de woningen c.q. het bouwvlak zijn/is voorzien.
Uit dit historisch bodemonderzoek is gebleken dat er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bouwplannen binnen het plangebied. De onderzoeksresultaten geven géén aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de realisatie van de twee woningen. Wel zal het historisch bodemonderzoek in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitgebreid moeten worden naar een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 als het bouwwerk groter is dan 50 m2 of als er meer dan 2 uur per dag mensen verblijven, wat bij woningen het geval is.
Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:
Bij een planontwikkeling dient derhalve rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald. Daarnaast geldt voor inrichtingen waar dieren worden gehuisvest geurspecifieke regelgeving, waarin milieuafstanden zijn bepaald.
Indicatieve afstand op basis van Handreiking Bedrijven en milieuzonering
De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied).
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieu-inrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast gevoelige functies komen belastende functies voor, die om die reden een milieuzone kennen; zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd, indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied.
De VNG-publicatie merkt bij stap 1 op dat overwogen kan worden om de richtafstanden met één afstandstap te verlagen (50 meter wordt dan 30 meter) in het geval dat de omgeving van de woning als een “gemengd gebied” kan worden beschouwd. In voorliggend geval is echter sprake van een rustige woonomgeving, mede gelet op de toekomstige situatie na realisatie van de woningbouwlocatie Laarveld.
Een woning wordt beschouwd als hindergevoelige functie en om deze reden zijn hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied nader beschouwd. Hieruit volgt dat het plangebied is omringd door andere woonpercelen met woningen, agrarische gronden en bedrijfsgronden.
De hondenkennel op de locatie zelf wordt wegbestemd waardoor het woon- en leefklimaat van de (aangrenzende) te realiseren woning van de woningbouwlocatie Laarveld wordt verbeterd. Het realiseren van een geluidwerende voorziening in de vorm van een halfsteense muur op de perceelsgrens komt hiermee te vervallen. Hierdoor wordt het mogelijk om woningen in 2 bouwlagen met kap te bouwen en is er tevens sprake van een verbeterde stedenbouwkundige en ruimtelijke situatie.
Aan de overzijde van de weg bevind zich een drietal bedrijfspercelen, waar op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' enkel bedrijfsactiviteiten mogen plaatsvinden die onder milieu categorie 2 vallen. De richtafstand is daarbij 30 meter. Het betreft Laarderweg 50, 70 en ongenummerd. De afstand tot Laarderweg 50 en ongenummerd is meer dan 30 meter. Inmiddels is de Laarderweg ongenummer ook herbestemd ten behoeve van de realisatie van een woning. De bedrijfsbestemming van deze locatie is daarmee komen te vervallen. De bedrijfsbestemming van de Laarderweg 70 is aan de overzijde van het plangebied gelegen. De te realiseren woningen zijn gemeten van de rand van het bestemmingsvlak aan de voorzijde van de bedrijfsbestemming met de voorgevel gelegen binnen de richtafstand. Dit is vergelijkbaar met de situering van de woning ten zuiden van het plangebied als onderdeel van de woningbouwlocatie Laarveld. Hieruit is op te maken dat het woon- en leefklimaat ter plaatse kan worden gewaarborgd. Gelet op de feitelijke situatie, zijn de bedrijfsactiviteiten geconcentreerd aan de achterzijde van het perceel. Aan de voorzijde is enkel de bedrijfswoning gelegen en toegestaan. Hierdoor is het niet mogelijk dat bedrijfsmatige activiteiten aan de voorzijde plaatsvinden en enkel op het achterste deel sprake is van bedrijfsmatige activiteiten. Dit is op een afstand van circa 80 meter van het plangebied, waarmee voldaan wordt aan de richtafstand en het woon- en leefklimaat van de woningen worden gewaarborgd.
Omgekeerd vormen de te realiseren woningen geen belemmering voor deze bedrijven aangezien reeds woningen op korte afstand zijn gelegen dan wel worden grealiseerd..
De agrarische gronden aan de overzijde van de Laarderweg worden gebruikt voor het telen van gewassen. Deze kennen net zoals de woningen geen zonering.
Conclusie
Voor wat betreft het bedrijfsperceel aan de overzijde van het plangebied, kan worden gesteld dat deze geen hinder veroorzaakt voor het voorgenomen bestemmingsplan. De bedrijfsactiviteiten zijn geconcentreerd aan de achterzijde van het perceel. Aan de voorzijde van het perceel bevind zich een bedrijfswoning met bij behorende groenvoorziening en landschappelijke inpassing. Dit is ook als zodanig vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan voor het buitengebied zodat aan de voorzijde geen bedrijfsactiviteiten mogelijk zijn. Tevens kent het bedrijfsperceel een eigen in- en oprit welke ten zuiden van het plangebied is gelegen. Hierdoor wordt het plangebied niet belast met verkeersbewegingen ten behoeven van het bedrijf.
Verder kan ten aanzien van het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geconcludeerd worden dat er zich geen hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied bevinden. Gezien het feit dat er zich geen bedrijven c.q. hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied bevinden, leidt de ontwikkeling van de woningen dan ook niet tot belemmeringen voor de duurzame bedrijfsvoering/-ontwikkeling van bedrijven. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
NIBM
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Onderhavig planvoornemen voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van de bouw van maximaal twee woningen. Het mogelijk maken van deze woningen valt daarmee binnen het niet in betekenende mate criterium van de Wet milieubeheer. Ook als de totale woningbouwontwikkeling Laarveld wordt bezien dan is deze woningbouwontwikkeling met ca. 900 woningen in zijn totaliteit aan te merken als niet in betekenende mate.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemming voor het planvoornemen.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. In deze wet zijn normen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de zogenoemde 'omgekeerde werking').
Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling Laarveld zijn de (intensieve) veehouderijen in de omgeving gesaneerd om het woon- en leefklimaat voor de woningbouwlocatie Laarveld te waarborgen. Er zijn dan ook geen geurveroorzakende agrarische bedrijven in de directe omgeving van het plangebied meer aanwezig. Het woon- en leefklimaat van de te realiseren woningen is daarmee eveneens gewaarborgd. Omgekeerd zijn woningen geen geur veroorzakende objecten en vormen deze geen belemmering voor de omgeving.
Conclusie
Om deze reden is vormt geur geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Wettelijk kader
Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het enerzijds om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
Om de mogelijke risico's in kaart te brengen is een inventarisatie van risicobronnen rondom het plangebied uitgevoerd waarbij gebruik is gemaakt van de 'Risicokaart Nederland' - www.risicokaartnederland.nl (samenwerking van het Rijk, de provincies en de gemeenten). Op basis van de risicokaart is inzichtelijk gemaakt welke risicobronnen zich in de omgeving van het plangebied bevinden.
Uitsnede Risicokaart met plangebied bij blauwe contour
In het kader van het nieuwe bestemmingsplan Laarveld 2020 is een onderzoeksrtapport externe veiligheid opgesteld (Antea Group, projectnummer 0458534.100 d.d. 9 december 2019, Bijlage 3). Uit dit onderzoek blijkt dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht voor het aspect externe veiligheid met betrekking tot de realisatie van deze twee woningen als onderdeel van de woningbouwlocatie Laarveld.
Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er gelet op de risicokaart en het onderzoek naar externe veiligheid van de Antea Group geen belemmeringen die het planvoornemen niet mogelijk maken.
In het kader van het nieuwe bestemmingsplan Laarveld 2020 is door Bodac een vooronderzoek conventionele explosieven uitgevoerd (rapport nummer 190423_H9006_VOB06/1 d.d. 24 april 2014, Bijlage 4) .Uit dit onderzoek blijkt dat de woningbouwlocatie Laarveld op basis van het geanalyseerde feitenmateriaal als 'onverdacht' kan worden gekwalificeerd op de aanwezigheid van conventionele explosieven. Aangezien het plangebied direct grenst aan de woningbouwlocatie en fysiek onderdeel uitmaakt van het gebied aan de westzijde van de Laarderweg is het zeer aannemelijk dat dit ook geldt voor onderhavig plangebied. De voorgenomen werkzaamheden kunnen dan ook regulier worden uitgevoerd.
Conclusie
De realisatie van de woningen en de daarvoor benodigde grondwerkzaamheden kunnen op reguliere wijze worden uitgevoerd.
Het plangebied is niet gelegen binnen een zone of werkstrook van hoofdleidingen of kabels die planologisch bescherming behoeven. Vanuit dit aspect gelden er dan ook geen beperkingen voor de (functionele) invulling, bebouwing en het gebruik van het plangebied. De te realiseren woningen kunnen aangesloten worden op de bestaande nutsvoorzieningen (gas, water, electra, telefonie/internet) zoals aanwezig in het straatprofiel van de Laarderweg.
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WaMZ) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. Zo verplicht de WaMZ om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij afwijking daarvan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van regels in het bestemmingsplan ten behoeve van de afgifte van omgevingsvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. De op 1 juli 2016 in werking getreden Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 deels vervangen als het gaat om archeologie. In de Erfgoedwet is vastgelegd wat onder cultureel erfgoed (waar archeologie onder valt) wordt verstaan. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving betreffen, gaan naar de Omgevingswet die naar verwachting pas in 2021 van kracht wordt. Voor een aantal onderdelen (onder andere bestemmingsplannen) is voor de periode tot inwerkingtreding van de Omgevingswet een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog'. Dit betekent dat bij bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 of een diepte van meer dan 40 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Met de realisatie van de twee woningen is het verstoringsoppervlak van de bodemingreep ten alle tijden kleiner dan 2.500 m2. Tevens hebben de twee bouwkavels een totale oppervlakte van slecht 1.558 m2. De bodemingrepen kunnen daarmee nooit het oppervlak van 2.500 m2 overschrijden. Het is dan ook zeer aannemelijk dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Om te waarborgen dat voldaan wordt aan de wet- en regelgeving ten aanzien van archeologie wordt de dubbelbestemming uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog', conform de huidige situatie, overgenomen. Daarmee vormt het aspect 'archeologie' geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg aangepast.
Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen dan wel afwijking van een bestemmingsplan. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan of afwijking moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart
Binnen het plangebied is geen bebouwing aanwezig, die aangemerkt is als rijks- dan wel gemeentelijk monument. Ook maakt het plangebied geen onderdeel uit van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht. Deze bestaande (voormalige agrarische) bebouwing heeft geen cultuurhistorische waarden. Daarnaast is een groot deel van de gronden onbebouwd en in gebruik als tuin dan wel ten dienste van de hondenkennel. Het plangebied is wel gelegen aan een weg ouder dan 1890. Echter deze weg wordt momenteel heringericht ten behoeve van de woningbouwontwikkeling Laarveld. Met de realisatie van maximaal twee woningen binnen het plangebied wordt geen afbreuk gedaan aan eventuele cultuurhistorische waarden
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden. Het natuurbeschermingsrecht is verder te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.
Natura 2000
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Op ca. 3 kilometer afstand vanaf het plangebied is Natura 2000-gebied Weerter- en Budelerbergen & Ringselven gelegen. Op ca. 5 kilometer afstand is Natura 2000-gebied 'Sarsven en De Banen' gelegen. Negatieve effecten voor licht, geluid en trillingen ten gevolge van de realisatie en in gebruik name van maximaal twee woningen, zijn gezien de ruime afstand, op deze Natura 2000-gebieden uit te sluiten.
Stikstof
Negatieve effecten ten aanzien van stikstof zijn op voorhand niet uit te sluiten. Om deze reden is door Pouderoyen Tonnaer een onderzoek naar stikstofdepositie (Pouderoyen Tonnaer, project J218859, d.d. 16 september 2021, Bijlage 5) uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat het planvoornemen (tijdelijke realisatiefase en de gebruiksfase) niet leidt tot een toename in stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Op basis van de Wet Stikstofreductie en Natuurherstel kan gebruik worden gemaakt van de partiële vrijstelling voor bouwactiviteiten zoals opgenomen in artikel 2.9a Wnb. Voor het plan is derhalve geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming vereist.
Natuurnetwerk Nederland
De goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Nationale Natuurnetwerk. Binnen de goudgroene zone streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur, en de ontwikkeling van nieuwe natuur.
Uitsnede POL2014 kaartbeeld 'Beschermingszones Natuur en Landschap' met plangebied bij rode contour
Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het plangebied ligt ook niet in de directe nabijheid van een gebied, behorend tot het NNN. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich op ca. 3 kilometer ten westen van het plangebied.
Gezien de ruime afstand tot het Natuurnetwerk Nederland en de aard van de ontwikkeling zijn er geen negatieve effecten als gevolg van het planvoornemen op het NNN te verwachten.
Houtopstand
De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij gedeputeerde staten. In dit hoofdstuk wordt beschreven of er bij de voorgenomen kap sprake is van meldingsplicht en her-plantplicht conform artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Verder wordt beschreven of er vervolgmaatregelen getroffen dienen te worden ten behoeve van de voorgenomen houtkap.
Binnen het plangebied zijn geen bomen aanwezig, derhalve is er geen sprake van houtopstanden en is dit dan ook verder niet aan de orde.
Conclusie
Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden, het Natuur Netwerk Nederland en het ontbreken van houtopstanden.
De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwingslint aan de Laarderweg. In de huidige situatie betreft het een bestaande situatie (perceel W806). Hier blijft de bestaande situatie gehandhaafd. Ter plaatse van de pecelen W445 en W805 is de realisatie van de twee woningen voorzien. De ondergrond bestaat, ter plaatse van deze percelen uit verharding, gazon in combinatie met tuinbeplanting en een oprit (zie onderstaand figuur). Deze hebben geen natuurwaarde. Het geheel wordt regelmatig onderhouden. Gezien het gebruik en het regelmatige onderhoud zijn er geen beschermde dier- en plantensoorten binnen het plangebied aanwezig. Het bijgebouw op het achterste deel van het perceel W805 blijft behouden. Dit verkeert nog in goede staat.
Indicatie gazon met tuinbeplanting
Conclusie
Het aspect soortenbescherming vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen gezien de ligging in het bebouwingslint aan de Laarderweg, het ontbreken van natuurwaarden, het regelmatige onderhoud en het behoud van het bestaande bijgebouw.
Op basis van voorgaande kan ten aanzien van de gebieds- en soortenbescherming geconcludeerd worden dat het aspect flora en fauna geen belemming vormt voor het planvoornemen.
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema’s zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als waterparagraaf worden beschouwd.
Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Limburg. Het beleid van het waterschap is gericht op het zo lang mogelijk vasthouden van gebiedseigen water, gecombineerd met het zoveel mogelijk scheiden van schoon en verontreinigd water. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021 en nader geconcretiseerd in de zogenoemde Keur van het waterschap. Uitgangspunten van het Waterschap Limburg met betrekking tot het waterbeheer zijn onder andere:
Kenmerken van het watersysteem
Grondwater en waterkwaliteit
Het plangebied ligt niet binnen een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Wel is het plangebied gelegen binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk en binnen Archeologisch aandachtsgebied. Met de realisatie van de twee woningen wordt niet voorzien in een boorput, bodemenergiesysteem of wordt op enige andere wijze de grond geroerd dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei. Er zijn daarom voor het planvoornemen geen belemmeringen ten gevolge van de ligging binnen de boringsvrije zone.
Het is van belang in het plangebied verontreiniging als gevolg van afstromend hemelwater te voorkomen. Om de waterkwaliteit te garanderen wordt geadviseerd bij de aanleg van de in het plangebied te realiseren gebouwen geen gebruik te maken van uitlogende materialen. Daarnaast dient het gebruik van strooizout in het plangebied zoveel mogelijk te worden voorkomen en is het gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen in het plangebied niet toegestaan.
Oppervlaktewater
In het plangebied zelf is geen primair oppervlaktewater aanwezig. Daarnaast wordt in de toekomstige situatie ook niet voorzien in nieuw oppervlaktewater binnen het plangebied. Uit zowel de POL2014- kaarten als de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijken geen belemmeringen voor het plangebied.
Hemelwater- en afvalwater
Als gevolg van de realisatie van de twee vrijstaande woningen met bijbehorende tuinen neemt het verhard oppervlak toe. De nieuwe woningen dienen volledig afgekoppeld te worden en overeenkomstig het gemeentelijk beleid op eigen terrein te voorzien in de opvang en infiltratie van het hemelwater. Hiervoor wordt op eigen terrein (per woning) een hemelwatervoorziening aangelegd. Deze wordt gedimensioneerd op een bergingseis van 100 mm, overeenkomstig de eis van het Waterschap Limburg (keur). Uitgaande van een woning van 100 m2 en een maximale verharding van 170 m2 is per woning een bergingscapaciteit van 27 m3 nodig. Voor extreme situaties mag een calamiteitenoverstort van regenwater op de zaksloten langs de Laarderweg worden aangesloten, waarbij het water vertraagd wordt afgevoerd.
Ter plaatse van de Laarderweg is een gemengde vrijverval riolering aanwezig. Er is vanuit de rioleringssituatie van de Laarderweg geen relatie met Laarveld fase III. De afvoer van het afvalwater kan geschieden door aansluiting van de te realiseren woningen op het gemengde vrijverval riool. Er worden geen knelpunten verwacht voor aansluiting op het riool aan de Laarderweg. Wel moeten hiervoor extra uitleggers aangelegd worden. Het bouwpeil moet echter wel worden afgestemd op de hoogte van het rioolstelsel ter plaatse. Nadere afstemming met rioolbeheer is bij de concrete uitvoering noodzakelijk.
Conclusie
De afvoer van afvalwater kan op de (vrijverval gemengde) riolering plaatsvinden. Het hemelwater wordt afgekoppeld en op eigen terrein ter plaatse geinfiltreerd. Hiervoor wordt per woning een hemelwatervoorziening van voldoende omvang (bergingseis 100 mm) aangelegd. Tevens wordt voorzien in een calamiteitenoverstort voor extreme situaties. Ten aanzien van het aspect 'Water' worden er geen belemmeringen verwacht.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
Onderhavig bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een BGT/BRK ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de gebruiks- en bouwmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en gebaseerd op de regels uit het vigerende bestemmingsplan 'Altweerterheide, Laar, Stamproy, Swartbroek en Tungerlroy' (bestaande woning) in combinatiemet het bestemmingsplan 'Laarveld 2020' (nieuwe woningen). De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Middelhoog' is tevens overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan.
De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen. Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen.
Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.
Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies genoemd. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels (zijnde algemene regels).
Specifieke gebruiksregels
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening vervallen. In dit artikel was het verbod opgenomen om gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve moeten in de specifieke gebruiksregels bepaalde functies concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik. Ook het laten gebruiken moet specifiek worden genoemd.
Afwijken van de gebruiksregels
Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of een afzonderlijke bestemmingsplanherziening.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden
Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. Een vergunningenstelsel kan in specifieke en bijzondere situaties worden opgenomen in verband met bijvoorbeeld het verwijderen van waardevolle boombeplanting.
Het beleid
De bestemming 'Wonen' is de meest voorkomende bestemming binnen het plangebied. Het beleid voor deze bestemming is gericht op:
Voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte in een aangebouwd bijgebouw gelden de voorwaarden dat er maximaal één per woning mag worden gerealiseerd en dat de oppervlakte maximaal 75 m² bedraagt. Een afhankelijke woonruimte wordt in dit bestemmingsplan gedefinieerd als een extra woonruimte in een bijgebouw bij een woning, waarin een huishouding gevestigd is, dat mantelzorg ontvangt van de bewoner(s) in de zelfstandige woonruimte. Onder mantelzorg wordt verstaan langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Een medische indicatie hiervoor is niet vereist.
Sinds 1 november 2014 is het op grond van het Besluit omgevingsrecht mogelijk om vergunningsvrij een afhankelijke woonruimte te realiseren. In dit geval geldt dat er sprake moet zijn van intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond. De afhankelijke woonruimte mag in dat geval ook in een vrijstaand bijgebouw worden gerealiseerd. De voorzieningen (waaronder sanitair, keuken) dienen te worden verwijderd wanneer de betrokkenen de woonruimte hebben verlaten.
Het bouwvlak
De geconstateerde behoefte aan uitbreiding is veelal te realiseren binnen een bouwblokdiepte van 12 - 14 m. Bij een grotere diepte komt het uitgangspunt van voldoende licht- en luchttoetreding in de knel. Deze bouwblokdiepte is per bouwperceel ingetekend, tenzij de diepte van de betreffende percelen ontoereikend is of op basis van het vigerende bestemmingsplan een grotere diepte was toegestaan. Een afstand van circa 8 meter tussen de (potentiële) achtergevel van de woning (bouwvlak) en het volgende perceel is daarbij steeds gehandhaafd als garantie voor een redelijke achtertuin.
De afstand van het bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrens is bepaald op ten minste 3 m of zoveel minder als de woning reeds op kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens staat. Hiervan uitgezonderd zijn sociale huurwoningen, waarvoor een afstand van 1 m in acht dient te worden genomen. Indien de zijdelingse perceelsgrens schuin wegloopt ten opzichte van de voorgevel is er voor gekozen om de bouwgrens haaks op de voorgevelrooilijn in te tekenen. De minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens blijft hierbij 3 m. Hiermee wordt voorkomen dat er bouwvlakken ontstaan met schuine hoeken die niet rendabel zijn om te bebouwen ten behoeve van het hoofdgebouw. Tevens worden hierdoor ongewenste stedenbouwkundige situaties voorkomen. In hoeksituaties, grenzend aan de openbare ruimte (verkeer, groen en water), is deze afstand 5 m.
Daar waar bouwpercelen c.q. kavels een grote frontbreedte hebben is afgeweken van de gegeven maat van 3 m uit de zijdelingse perceelsgrens. Indien er reeds een bijgebouw aan de woning is aangebouwd is deze maatgevend voor de zijgrens van het bouwvlak. Is dit niet het geval dan wordt aan één zijde van de woning een uitbreidingsruimte gegeven in zijwaartse richting van 5 à 6 m.
De genoemde maten zijn concreet vertaald in bouwvlakken op de verbeelding. Het voordeel hiervan is dat men direct kan zien waar de woning opgericht kan worden. Het bouwvlak is daarbij op maat afgestemd op het bouwperceel en mag in zijn geheel worden bebouwd tot een goot- en nok/bouwhoogte van in de standaardsituatie respectievelijk 6 en 10 m, tenzij anders in aangegeven op de verbeelding. Ondergeschikte bouwdelen in de vorm van erkers (aangebouwd bijgebouw), luifels en balkons zijn toegestaan voor de voorgevel, mits ze niet meer dan 1,20 m voor de voorgevel uitsteken en maximaal 5 m² aan oppervlakte beslaan.
Voor bouwvlakken voor woningen waar nog geen vergunning verleend is, zijn maatvoeringsaanduidingen voor het maximum aantal woningen opgenomen.
De bouwaanduiding 'bijgebouwen'
De bouwaanduiding 'bijgebouwen' is ingetekend op 1 m achter de voorgevel. Oorspronkelijk stond deze afstand op 5 meter, om zo een parkeerplaats op eigen erf mogelijk te maken en een bebouwingshierarchie in stand te houden. Door de herziening van de Woningwet (d.d. 1 januari 2003) is de afstand van 5 m planologisch niet meer te handhaven. Volgens de geldende Woningwet is het namelijk toegestaan om vergunningsvrij een bijgebouw op te richten tot 1 meter uit de voorgevel. Deze afstand van 1 m wordt nu ook in het bestemmingsplan aangehouden.
In (hoek)situaties, grenzend aan de openbare ruimte, wordt hiervan afgeweken. Hier is de afstand 4 m achter de voorgevel en 1 m uit de zijdelingse perceelsgrens. Dit om het uitzicht en de verkeersveiligheid te waarborgen.
Ook de bouwaanduiding 'bijgebouwen' is op basis van de genoemde maten op de verbeelding ingetekend om onduidelijkheden te voorkomen.
Het toegestane oppervlak aan bijgebouwen binnen de bouwaanduiding 'bijbouwen' bedraagt 150 m², mits het bijbouwvlak voor 50% onbebouwd blijft. Bijgebouwen die gelegen zijn binnen het bouwvlak tellen niet mee bij de bepaling van de 150 m² aan bijgebouwen.
De goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,20 meter bedragen. Het bijgebouw bestaat uit maximaal 1 (volwaardige) bouwlaag. Het bijgebouw mag plat afgedekt worden of met een kap worden uitgevoerd. De kap mag niet plat afgedekt worden. Een verblijfsruimte mag alleen op de begane grond worden gesitueerd. Op de eventuele verdieping van een bijgebouw, onder de kap, mogen geen verblijfsruimten worden gerealiseerd.
Voor erfafscheidingen gelden ander hoogten. Buiten het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mag de hoogte maximaal 1 m bedragen, uitgezonderd sierhekwerken waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen en waarbij geen beperkingen ten aanzien van de situering gelden. Binnen het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mag een erfafscheiding maximaal 2 m bedragen. In hoeksituaties geldt een aparte regeling. Het is hier mogelijk om geheel transparante erfafscheidingen (draadafscheidingen) op te richten tot een hoogte van 2 m. De voorwaarde is dat de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° wordt gewaarborgd. Deze transparante erfafscheidingen mogen op de perceelsgrens worden opgericht.
De dubbelbestemming “Waarde – Archeologie Middelhoog” geldt voor de gronden waar ingevolge het gemeentelijke erfgoedbeleid een middelhoge verwachting geldt voor het aantreffen van archeologische waarden. Het is verboden bodemverstorende ingrepen uit te voeren die een gebied beslaan groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,4 cm beneden maaiveld zonder een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene bouwregels. Deze zijn dus niet opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen.
In dit artikel is een bepaling opgenomen waarin het wordt verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
Behalve de specifieke afwijkingsregels, opgenomen binnen de bestemmingsregels, kent het plan ook een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden. Deze bevoegdheden hebben als doel om flexibel te kunnen inspelen op afwijkingen en overschrijdingen van beperkte aard of omvang.
De specifieke en algemene wijzigingsbevoegdheden hebben als doel het bestemmingsplan van flexibiliteit te voorzien. Via gedeeltelijke planwijziging, zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, kan worden besloten tot wijziging van het plan, zonder dat daarvoor een normale (integrale) herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
In dit artikel zijn (wettelijke) regels, regels ten aanzien van het oprichten van geluidgevoelige objecten en voorrangsregels opgenomen.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.
De handhavingsnota 'Handhaven in Weert' van 14 juli 2010 bevat het beleidsmatig kader voor de handhaving van regels met betrekking tot gedrag van mensen in relatie tot fysieke objecten en de fysieke omgeving. Het vormt dus ook het beleid met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingsplannen en bouwvoorschriften. De nota biedt een eenduidig kader voor de sturing van de uitvoering. Voor burgers en bedrijven is duidelijk hoe de gemeente haar handhavingstaak invult.
Ter uitwerking van het beleid in deze handhavingsnota wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld. In dit programma wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Zo ook met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingplannen. Uitgangspunt is immers dat binnen de beschikbare formatie en middelen keuzes worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk dat de gemeente continue en overal op de naleving van alle regels toeziet. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldingen en incidenten.
Weert zet vooral in op het verbeteren van het naleefgedrag en heeft een sterke voorkeur voor preventief optreden boven repressief optreden. De gemeente benadrukt dat burgers en bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid dragen. De reactie van de gemeente zal stringenter zijn wanneer een overtreder weinig of geen eigen verantwoordelijkheid neemt. De basis voor het gemeentelijk optreden is echter beschreven in het gestandaardiseerd handhavingsprotocol.
Om toezicht en handhaving van bestemmingplannen tot een succes te maken zijn de volgende voorwaarden van belang:
Het toezicht op en de handhaving van bestemmingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Weert. Om de samenwerking op de verschillende beleidsterreinen te bevorderen en meer toe te werken naar een integraal handavingsbeleid zijn per 1 januari 2012 de toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, APV en bijzondere wetten ondergebracht in één afdeling, namelijk de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving (VTH). Daarnaast vindt er ook nog samenwerking plaats met niet-gemeentelijke instanties, zoals onder andere de politie, brandweer, Provincie Limburg, NVWA en Waterschappen.
Deze samenwerking komt tot uiting in het 'veld', en in het periodieke teamoverleg Toezicht & Handhaving en in het periodiek aansturingsoverleg van de politie.
Voor de uitvoering van toezicht en handhaving van bestemmingplannen is binnen de afdeling VTH capaciteit beschikbaar. Jaarlijks zal in het handhavingsuitvoeringsprogramma aangegeven worden hoeveel beschikbare formatie en middelen specifiek ingezet zullen worden voor de uitvoering van toezichts- en handhavingtaken met betrekking tot bestemmingsplannen.
Het toezicht op en de handhaving van het plangebied bestaan uit periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden bebouwing, gebruik van de bouwwerken en gronden en aanlegvergunningsplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd. Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten. In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo een integraal mogelijke benadering, hierbij kan gedacht worden aan het gelijktijdig uitvoeren van controles ten aanzien van diverse wetten of het vervullen van de oog- en oorfunctie.
Voor het overgangsrecht is op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning en/of in strijd met het voorheen geldende plan. In de overgangsbepalingen is verder vastgelegd dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.
Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. Verder worden de bewoners en gebruikers in de omgeving van het plangebied de gelegenheid gegeven te reageren op het ontwerpplan.
Wanneer strijdigheden met het bestemmingsplan worden geconstateerd wordt overeenkomstig het vastgestelde handhavingsbeleid handhavend opgetreden, conform het gestandaardiseerde handhavingsprotocol zoals omschreven in de nota 'Handhaven in Weert'.
Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse omgevingsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Dit wordt geregeld door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente Weert en de initiatiefnemer. In deze overeenkomst worden de principes op basis waarvan de twee woningen worden gerealiseerd in ruil voor het weg bestemmen van de hondenkennel en de afwenteling van eventuele planschadeclaims geregeld. Naar verwachting zijn er ten gevolge van dit plan geen kosten die hiervoor afgewenteld dienen te worden. Eventuele kosten voor de aanleg van inritten en nutsvoorzieningen worden via leges bij initiatiefnemer verhaald. Voor de gemeente zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van twee woningen op een plek passend in de ruimtelijke structuur aan de Laarderweg te Weert. Daarmee wordt zowel kwantitatief als kwalitatief voorzien in de actuele woningbehoefte. De woningen worden gerealiseerd op het perceel Laarderweg 41 te Weert. Met de bouw van de woningen wordt een 'open plek' ingevuld, in de toekomstige ruimtelijke structuur aan de Laarderweg te Weert. Hiermee sluit de bestaande lintbebouwing van de Laarderweg op de woningbouwontwikkeling Laarveld, in het bijzonder de toekomstige bebouwing aan de Laarderweg. . Met dit planvoornemen vindt geen wijziging plaats van de beoogde ruimtelijke structuur aan de Laarderweg in relatie tot de woningbouwlocatie Laarveld. Door het wegbestemmen van de hondenkennel is zelfs een sprake van een verbetering van het woon- en leefklimaat van de te realiseren aangrenzende woningen in de woningbouwlocatie Laarveld omdat de aanleg van een geluidwerende voorziening niet noodzakelijk is. Daarnaast wordt het planvoornemen geïntegreerd in het groter geheel van de woningbouwontwikkeling Laarveld. Het planvoornemen wordt daarom maatschappelijk haalbaar geacht.
Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode is ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan.
Het bestemmingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.
Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 13 oktober 2021 kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Laarderweg 41'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan een herziening betreft van het geldende bestemmingsplan in verband met het verwijderen van de functie aanduiding 'specifieke vorm van wonen- hondenkennel' en de realisatie van twee woningen aan de Laarderweg.
Onderhavig planvoornemen heeft betrekking op het verwijderen van de functie aanduiding 'specifieke vorm van wonen- hondenkennel' en de realisatie van twee woningen aan de Laarderweg binnen het vigerend beleid. Het planvoornemen betreft slechts invulling van 'open plek' in het bestaande bouwingslint aan de Laarderweg en is passend binnen de uitgangspunten van de stedenbouwkundige visie. Er zijn hiermee geen rijks-, provinciale en gemeentelijke belangen in het geding. Om deze reden is er geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De vooroverlegpartners zijn wel geinformeerd over de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 4 november 2021 tot en met 15 december 2021, gedurende 6 weken, ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze kenbaar te maken. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan is in de raadsvergadering van 9 februari 2022 ongewijzigd vastgesteld.