Plan: | Kampershoek-Noord 2010, 5e partiële herziening |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0988.BPKampershN2010PH5-VA01 |
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de herverkaveling van een gedeelte van het in aanleg zijnde en deels nog niet gerealiseerde bedrijventerrein Kampershoek 2.0 in de omgeving van de Sint Sebastiaanskapelstraat. Achtergrond is dat het 'cultuurhistorisch cluster' waar eerder behoud van twee boerderijen aan de Sint Sebastiaanskapelstraat 34 en 38 was voorzien en onder andere een horecafunctie was beoogd, bij nader inzien komt te vervallen. De beide boerderijen zijn gesloopt waarbij de gronden deels worden uitgegeven als bedrijventerrein en deels voor de opvang van water, dus ten behoeve van waterbergende voorzieningen, worden ingezet. Daarnaast wordt het plangebied aan de noordwestzijde van het bedrijventerrein uitgebreid om blijvend in voldoende foerageergebied voor de steenuil te voorzien. De plandelen met de bestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Verkeer' zijn gelegen op bedrijventerrein Kampershoek 2.0. Het plandeel met de bestemming 'Groen', dat ingezet wordt als foerageergebied, betreft een uitbreiding aangrenzend aan het bedrijventerrein Kampershoek 2.0. Tot slot wordt de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen verhoogd van 8 m naar 12 m (deels) en 15 m (deels). Het college van burgemeester en wethouders heeft op 1 februari 2022 in principe ingestemd met de ontwikkeling.
Figuur: Topografische weergave plangebied (rood omcirkeld) en nabije omgeving
Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk (2) wordt de bestaande situatie rond het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 volgt het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid, dat betrekking heeft op de locatie. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de motivatie en afweging van belangen. In hoofdstuk 5 worden de milieu- en overige
onderzoeksaspecten op de locatie getoetst. In hoofdstuk 6 wordt de juridische opzet van de planstukken beschreven en in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving.
Tot slot is in hoofdstuk 8 de procedure beschreven.
Het plangebied is gelegen aan noordelijke zijde van het bedrijventerrein, ten noorden van de Ringbaan Noord en nabij de rijksweg A2. In de huidige situatie zijn de gronden bestemd ten behoeve van een bedrijventerrein en ze hebben deels de dubbelbestemming 'Waarde-cultuurhistorie'. Het deel van het plangebied dat wordt toegevoegd heeft deels de bestemming 'Agrarisch' en deels de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'.
Figuur: luchtfoto plangebied
Figuur: Verbeelding geldende bestemmingen
Figuur: nieuwe situatie ter plaatse van het cultuurhistorisch cluster
In de figuur hiervoor is in een situatietekening inzichtelijk gemaakt hoe de bestemming 'Bedrijventerrein' met deels de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' wordt herzien. De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' komt te vervallen. Een deel van het gebied (ongeveer 4.460 m²) blijft behouden als bedrijventerrein en het grootste deel van het gebied (ongeveer 8.715 m²) wordt herbestemd tot 'Verkeer'. Conform de systematiek van de ontwikkeling van dit bedrijventerrein wordt een aanduiding 'groen' geprojecteerd op het gedeelte van de bestemming 'Verkeer' waar waterbergende voorzieningen zijn beoogd. De inmiddels aangelegde openbare infrastructuur ten zuiden en westen van het 'cultuurhistorisch cluster' wordt herbestemd tot 'Verkeer'.
De hogere bouwhoogte van 12 meter in plaats van 8 meter leidt niet tot negatieve ruimtelijke effecten, omdat op het overige deel van het nabij gelegen gedeelte van het bedrijventerrein ook reeds een bouwhoogte van 12 meter is toegestaan. In het moederplan is bovendien al een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om de maximale bouwhoogte te verhogen naar 12 meter. Hiermee wordt eenheid in de bebouwingshoogte aangebracht. Dit is mogelijk nu de boerderijen aan de Sint Sebastiaanskapelstraat 34, 36 en 38 niet gehandhaafd blijven. Op het perceel in de oksel van de Molenweg-rijksweg A2 ten zuiden van het plangebied, gelegen aan de A2 is de minimale bouwhoogte 12 meter en is een maximale bouwhoogte van 20 meter toegestaan.
Aan de westelijke zijde van het noordelijk van de Sint Sebastiaanskapelstraat gelegen bedrijventerrein wordt een bouwhoogte van 15 m toegelaten, in plaats van de maximale bouwhoogte van 8 m zoals die thans is toegelaten. Hiermee vormt dit gedeelte van het bedrijventerrein de verschijningsvorm van een entree, het markeert het begin van het bedrijventerrein. Dit gedeelte is tenslotte als eerste zichtbaar wanneer men op de rijksweg A2 vanuit Eindhoven richting Weert/Nederweert rijdt.
Het bebouwingspercentage wordt verhoogd van 50% naar 70%, conform het uitgangspunt bij bedrijventerreinen elders in de gemeente. Hierbij is er rekening mee gehouden dat de nog aan te leggen infrastructuur op de bestemming 'Bedrijventerrein' nog heel beperkt is. De aangelegde openbare infrastructuur heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer' gekregen.
Daarnaast wordt de bebouwing groen ingepast, zowel op eigen terrein als op gemeentelijke gronden. Het plan heeft hiermee, zowel op korte als op (middel)lange termijn, geen negatieve ruimtelijke effecten tot gevolg voor de omgeving.
Figuur: plangebied waar groen is beoogd
Zoals eerder aangegeven wordt het plangebied aan de westelijke zijde uitgebreid ten behoeve van de aanleg van groen. Het gebied is thans in gebruik als agrarisch gebied. De toevoeging aan het bestemmingsplan is nodig ter borging van het foerageergebied voor de steenuil, een verplichting die uit de aanleg van het bedrijventerrein volgt, dus niet specifiek een verplichting als gevolg van voorliggende aanpassing.
Voor een beoordeling van het plan is het noodzakelijk in te gaan op de beleidskaders
van de verschillende overheden. Hierbij gedoeld op het Rijksbeleid, het provinciale
beleid (Provinciale Omgevingsvisie) en het gemeentelijk beleid met
onder andere het geldende bestemmingsplan.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI): 1 visie voor het omgevingsbeleid van Nederland. De nieuwe Omgevingswet zou op 1 juli 2023 in werking treden. De ingangsdatum is echter uitgesteld naar 1 januari 2024. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één Rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is vastgesteld op 11 september 2020.
Opgaven voor de toekomst
In Nederland wonen we met ruim 17 miljoen mensen op een kleine oppervlakte. Het rijk wil graag dat ons land over 30 jaar nog steeds prettig, veilig en gezond is om in te wonen, werken en leven. Daarom is het belangrijk om nu al na te denken hoe we op een goede manier plaats geven aan woningbouw, energietransitie, bereikbaarheid, klimaatverandering en circulaire economie. Deze maatschappelijke opgaven zijn groot en vaak met elkaar verweven. Ze vragen om goede keuzes. Hoe die keuzes gemaakt worden bepaalt hoe Nederland er in toekomst uitziet.
In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.
In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten. De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. We plaatsen bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio's en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Uitvoering
De NOVI bevat ook een opmaat naar een Uitvoeringsagenda. Daarin wordt niet alleen inzichtelijk gemaakt welke inzet Rijk en regio nu al plegen, maar ook welke (gezamenlijke) acties de NOVI daaraan toevoegt. De Uitvoeringsagenda wordt richting de definitieve NOVI verder uitgewerkt. Daarbij worden de kansen en risico's uit de planMER betrokken.
De bedoeling is dat de NOVI zich aan nieuwe ontwikkelingen kan aanpassen, in een permanent en cyclisch proces. Het rijk gebruikt daarvoor een goede NOVI-monitor.
Rijk, provincies en gemeenten gaan meer samenwerken als één overheid. De NOVI-aanpak is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden. Medeoverheden, burgers en bedrijven, zijn niet juridisch aan de visie in de NOVI gebonden. Om de opgaven als overheden samen aan te pakken wordt op basis van de vastgestelde NOVI toegewerkt naar samenwerkingsafspraken.
Het is belangrijk dat de omgevingsvisies van rijk, provincies en gemeenten waar nodig en mogelijk op elkaar aansluiten. Daarvoor moeten de bestaande Gebiedsagenda's worden uitgebouwd tot bredere Omgevingsagenda's. Die omvatten de volle breedte van het omgevingsbeleid en kunnen zich ontwikkelen tot de kern van een werkend stelsel van omgevingsbeleid. Deze Omgevingsagenda's worden met alle landsdelen
gemaakt, in samenwerking tussen de overheden.
De samenloop van verschillende nationale belangen en de omvang van de opgaven maken het in sommige gebieden tot een grote uitdaging om tot passende oplossingen
te komen. Er is daarvoor in deze gebieden extra inzet van rijk en regio nodig, omdat
het binnen de bestaande kaders onvoldoende lukt om tot resultaat te komen. Daarom zullen er NOVI-gebieden worden benoemd.
Open proces
De NOVI is tot stand gekomen in samenspraak met verantwoordelijke ministeries, gemeenten, provincies en waterschappen. Tevens is input gebruikt van adviesraden, kennisinstellingen, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers. De dialoog met en tussen alle betrokkenen stopt niet met het verschijnen van de NOVI. Het blijft een open proces, waarvan participatie een wezenlijk onderdeel uitmaakt.
Voorliggend bestemmingsplan speelt in op de thema's 'duurzaam economisch groeipotentieel' en 'sterke en gezonde steden en regio's' uit de NOVI.
De Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip 'actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte'. Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk. De Ladder-onderbouwing zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. In voorliggend plan is sprake van herverkaveling binnen een bestaand bedrijventerrein met bijbehorende infrastructuur en (groen-)voorzieningen.
Karakter stedelijke ontwikkeling
Alvorens te toetsen aan de Ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een
stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit de tot
dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Onderhavig bestemmingsplan
maakt herverkaveling binnen een bestaand bedrijventerrein mogelijk. Er is geen sprake van uitbreiding van een bedrijventerrein. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de ruimtelijke uitstraling is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1. van het Bro. Een Ladder-onderbouwing is zodoende niet nodig.
Met de komst en invoering van de Omgevingswet dient elke provincie over haar eigen provinciale omgevingsvisie te beschikken. De Provinciale Omgevingsvisie Limburg (hierna: POVI) is een lange termijnvisie, met als doelstelling invulling te geven aan hoe de provincie Limburg in de periode 2030-2050 op een integrale en toekomstbestendige manier kan door ontwikkelen. De POVI is vastgesteld op 1 oktober 2021.
De omgevingsvisie is dynamisch en flexibel, aangezien dit mogelijkheden biedt om het document te actualiseren met het oog op toekomstige veranderingen. Daarnaast is een omgevingsverordening uitgewerkt om het beleid juridisch te verankeren. De inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingsverordening is gelijk aan de
inwerkingtreding van de Omgevingswet: naar verwachting 1 januari 2024 (datum is nog niet definitief). Tot die tijd blijft de huidige Omgevingsverordening van kracht.
Hoofdopgaven
In de POVI zijn een aantal hoofdopgaven te onderscheiden, namelijk:
Deze opgaven, die Limburg-breed spelen, dienen met inachtneming van de specifieke eigenschappen die Limburg bezit op een integrale en toekomstbestendige manier te worden geïmplementeerd. Participatie tussen de overheid, de markt en de inwoners van Limburg is hierbij een belangrijk uitgangspunt. In de POVI wordt daarnaast een toekomstbeeld van 2030-2050 geschetst.
Inhoud
De Omgevingsvisie Limburg bestaat uit twee delen:
De opgave ten aanzien van bedrijventerreinen
Er is een behoorlijke voorraad aan bedrijventerreinen; ruim 800 ha (11%) is nog beschikbaar. Op de reeds uitgegeven oppervlakte (6.500 ha) zijn ruim 11.000 bedrijfs- vestigingen met bijna 220.000 werkzame personen actief. Uitgaand van de situatie op 31 december 2019 en het meerjarig gemiddelde uitgiftepatroon is onze voorraad toereikend voor zo’n zeven tot tien jaar. Afhankelijk van de vraagontwikkeling kunnen zich echter knelpunten voordoen in soort en kwaliteit van terrein dat nodig is. Vanuit financieel en economisch oogpunt kan het aantrekkelijk zijn om nieuwe gronden te ontwikkelen. Vanuit het oogpunt van circulariteit van bestaande bedrijfsgebouwen en optimaal ruimtegebruik is dat niet altijd de beste keuze. Multifunctioneel ruimtegebruik en herstructurering bieden hier kansen.
De kwaliteit van Limburgse bedrijventerreinen is niet overal aan de maat. Het gevolg is dat verouderde bedrijventerreinen leegstaande plekken en panden bevatten. In sommige gevallen leidt dit tot verloedering en criminele activiteiten. Daarnaast beschikken gemeenten vaak niet over de financiële middelen of spankracht om in samenwerking met de vele eigenaren bestaande bedrijventerreinen op te knappen en structureel te onderhouden. Tegelijkertijd dringen bedrijven aan op de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. Gemeenten kunnen zo in een dilemma terechtkomen.
De ambitie ten aanzien van bedrijventerreinen
Het is de ambitie van de provincie Limburg om ook in de toekomst te beschikken over genoeg werklocaties en goede ontwikkelruimte voor bestaande en nieuwe bedrijven, zoals bedrijventerreinen, kantoorlocaties en winkelgebieden. Samen met gemeenten en/of eigenaren werkt de provincie Limburg de komende jaren toe naar werklocaties die zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht aan de maat zijn. Daarbij willen we zo efficiënt mogelijk omgaan met het ruimtebeslag.
De provincie Limburg kiest voor compacte werklocaties om ruimtegebruik en landschappelijke inpassing te optimaliseren. De provincie Limburg hanteert de redeneerlijn 'behoefte-bestaand-uitbreiding-nieuw', om op deze wijze zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik te stimuleren. Dit betekent concreet:
Figuur: uitsnede Omgevingsverordening Limburg
De ontwikkeling zoals voorgestaan in voorliggend bestemmingsplan, betreft een herverkaveling binnen een reeds bestemd bedrijventerrein, met als gevolg dat het uitgeefbaar aantal m² wordt verminderd, ten gunste van openbaar gebied en groen (o.a. voor waterbergende voorzieningen). Verder krijgt een agrarisch perceel in het buitengebied de bestemming 'Groen' ten behoeve van foerageergebied voor beschermde soorten.
Het plangebied ligt binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk (niveau III). Het is in de zonering Roerdalslenk verboden een boorput of een bodemenergiesysteem te maken of hebben of de grond te roeren, dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei. Daarnaast is het verboden om werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de Bovenste Brunssumklei kunnen aantasten. Het voornemen tot het maken van een boorput, het aanleggen van een bodemenergiesysteem of het roeren van grond in de Roerdalslenk dieper dan 80 meter in zone III tot aan de Bovenste Brunssumklei dient vier weken tevoren schriftelijk te worden gemeld aan gedeputeerde staten. Gezien het feit dat geen diepe grondboringen zijn voorzien, vormt het initiatief geen belemmering voor de boringsvrije zone Roerdalslenk III.
Voor het overige is het plangebied niet gelegen binnen (milieu)beschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen het provinciaal beleid.
Structuurvisie Weert 2025
Op 11 december 2013 is de 'Structuurvisie Weert 2025' vastgesteld. Deze structuurvisie bestaat uit drie delen:
In de Structuurvisie Weert 2025 is aangegeven dat, om Weert aantrekkelijk te houden, duurzaam moet worden geïnvesteerd in de toekomst. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei.
De Structuurvisie doet uitspraken over bijvoorbeeld de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven en de verbetering van de winkelstructuur in het oosten van Weert. De versterking van toerisme en recreatie in de stad, de verruiming van de bestemming op enkele bedrijventerreinen en de versterking van de groenstructuur komen eveneens aan bod. Verder maakt beleid voor ontwikkelingen in het buitengebied in de vorm van het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert hiervan deel uit.
De ontwikkeling zoals voorzien in voorliggend bestemmingsplan vindt plaats binnen een reeds voor bedrijvigheid bestemd gebied. Hierbij wordt duurzaam omgegaan
met de beschikbare ruimte. Het initiatief is dan ook niet in strijd met het gemeentelijk beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Weert 2025.
Vigerende bestemmingsplannen
Binnen het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Kampershoek Noord 2010' dat op 6 juli 2011 door de gemeenteraad van Weert is vastgesteld. Op het plangebied ligt de bestemming 'Bedrijventerrein' met de functieaanduidingen 'bedrijf van categorie 3.2' en 'horeca' (deels) en een maximaal toegelaten bouwhoogte van 8 m dan wel een minimale hoogte van 12 m en een maximale hoogte van 15 m. Deels is de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' van toepassing. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' van toepassing en zijn de gebiedsaanduidingen 'milieuzone – Roerdalslenk zone III' en 'milieuzone – bodemkwaliteit' opgenomen.
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor industriële, ambachtelijke, logistieke en groothandelsbedrijven van categorie 2 - 3.2, die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 bij de regels van het vigerend bestemmingsplan) en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven.
Ter plaatse van de aanduiding 'horeca' is een bedrijf of instelling toegelaten waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt.
De voor 'Waarde – Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en versterking van de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen, in de vorm van monumentale of karakteristieke bebouwing en karakteristieke boomgaarden, erfbeplanting, brandpoelen, historische groenstructuren, -wegenstructuren en -landschappen.
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de aanwezige of te verwachten archeologische waarden en terreinen.
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - Roerdalslenk zone III' zijn ter bescherming van het grondwater onder de Bovenste Brunssumklei de regels van de Omgevingsverordening Limburg van toepassing.
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - bodemkwaliteit' is het verboden de gronden te gebruiken overeenkomstig de aan de gronden toegekende bestemming voordat uit een daartoe uitgevoerd bodemonderzoek is gebleken dat de gronden qua bodemkwaliteit geschikt zijn voor gebruik overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming, dan wel, in het geval bodemverontreiniging is geconstateerd, voordat sanering van de betreffende gronden heeft plaatsgevonden zodanig dat de gronden qua bodemkwaliteit geschikt zijn voor gebruik overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming.
Figuur: uitsnede bestemmingsplan Kampershoek-Noord 2010
Aan de oostelijke zijde vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' met deels de bestemming 'Agrarisch' en deels de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Daarnaast zijn de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog', de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - open gebied/akkercomplexen' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' van toepassing.
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik, behoud en ontwikkeling van bestaande landschappelijke karakteristiek en cultuurhistorische en archeologische waarden en behoud en ontwikkeling van recreatieve (mede-)gebruiksmogelijkheden.
De voor 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor een agrarisch bedrijf met de daarbij behorende voorzieningen, met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waarbij per (gekoppeld) bouwvlak niet meer dan één bedrijf is toegestaan, agrarisch grondgebruik en voor behoud en ontwikkeling van de bestaande landschappelijke karakteristiek.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – open gebied/akkercomplexen' wordt het behoud en/of herstel van de door bebouwing en beplanting omkaderde open ruimten nagestreefd.
Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' is omschakeling naar en nieuwvestiging van intensieve veehouderijen niet toegestaan.
De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de aanwezige of te verwachten archeologische waarden en terreinen.
Figuur: uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 2011
In het voorliggende bestemmingsplan zijn de specifieke omstandigheden beschreven en de mogelijke belemmeringen onderzocht van de gevolgen van de ontwikkeling. In
dit hoofdstuk worden de effecten van het project beschreven; hierbij komen aan de
orde:
Beleidsmatig past het bestemmingsplan binnen de kaders, zoals die beschreven zijn vanuit het provinciale en gemeentelijke beleid. Het plan is nodig om in de behoefte aan bedrijventerreinen te voorzien. Ook de maatschappelijke gevolgen van het project voor de directe omgeving zijn aanvaardbaar. De gemeente Weert heeft het plan in principe positief beoordeeld.
De conclusie op grond van de bovenstaande overwegingen is dat aan het initiatief
medewerking kan worden verleend, omdat de opzet planologisch, maatschappelijk en
stedenbouwkundig verantwoord is.
Op 1 juli 2008 zijn samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepalingen omtrent de grondexploitatie in werking getreden. In afdeling 6.4 van de Wro is bepaald dat de gemeente verplicht is bij het vaststellen van een planologische maatregel die mogelijkheden schept voor een bouwplan zoals bepaald in artikel 6.12, eerste lid, onder a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), maatregelen te nemen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit betekent dat er voor de gemeente een verplichting bestaat om de kosten, die gepaard gaan met een bouwplan, te verhalen op de initiatiefnemer middels een exploitatieplan, een posterieure overeenkomst of door gronduitgifte.
De voorgenomen ontwikkeling is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, onder a. De gemeente zal bij de vaststelling van dit bestemmingsplan een gewijzigd exploitatieplan vaststellen voor het gehele exploitatiegebied Kampershoek-Noord 2010. Het betreft een 4e herziening. Eventuele planschadekosten/claims komen voor rekening van de gemeente.
Figuur: deelgebieden bestemmingsplan
Beschikbare en relevante onderzoeken deelgebied A:
Uit het onderzoek van Tukkers blijkt dat in het gebied geen of enkel licht verhoogde gehalten aan met name zware metalen in de bovengrond (0-50 cm-mv) aanwezig zijn. In de ondergrond (50-200 cm-mv) zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
Uit het aanvullend historisch onderzoek van Arcadis blijkt dat door Provincie Limburg enkele opmerkingen gemaakt zijn over het vooronderzoek dat is uitgevoerd door Tukkers. Hierdoor is de bodemkwaliteit ter plaatse van de verdachte deellocaties (nr. 21 en 23) onvoldoende in beeld. Uit het aanvullend bodemonderzoek van Arcadis blijkt dat ter plaatse van de verdachte locaties werktuigenberging / loods incl. bovengrondse tank en werktuigenloods geen sprake is van een overschrijding van de toenmalige streefwaarde. In de verharding (= bouwstof, geen bodem) is geen of enkel een licht verhoogd gehalte met lood aangetoond. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met zink en xylenen en/of tetrachlooretheen (per) aangetoond.
In 2006 en 2010 is door MAH BV een inventarisatie gemaakt van de destijds beschikbare onderzoeken binnen het gehele plangebied Kampershoek Noord, waaronder ook de onderzoeken binnen deelgebied A.
In 2007 is een nulsituatie onderzoek uitgevoerd in het gebied ten westen van nr. 23 in verband met de voorgenomen aankoop / verhuur van de locatie. Uit het onderzoek is gebleken dat in de verhardingslaag bestaande uit grind en betongranulaat (= niet vormgegeven bouwstof, geen bodem) binnen de locatie licht verhoogde gehalten met zink en minerale olie zijn aangetoond. Ter plaatse van de verdachte deellocaties werktuigenberging, bovengrondse tank in lekbak, werktuigenstalling, bodemlaag onder (semi-)verharding en de gesaneerde ondergrondse tanks (2 x) overschrijdt geen van de onderzochte parameters de toenmalige streefwaarde. Ter plaatse van de verdachte deellocaties wasplaats en stelconplaten zijn licht verhoogde gehalten met cadmium en zink aangetoond. In het grondwater zijn geen of een licht verhoogd gehalte met chroom aangetoond. Ter plaatse van het onverdachte deel van de locatie zijn in de bovengrond (0-50 cm-mv) licht verhoogde gehalten aan cadmium en zink aangetoond als gevolg van diffuse bodemverontreiniging. In de ondergrond (50-200 cm-mv) zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan chroom, xylenen, naftaleen en tetrachlooretheen (per) aangetoond. Een duidelijke verklaring voor de verhoogde gehalten is niet aanwezig.
Op een deel van deelgebied A (nr. 23 en oostelijk agrarisch deel) heeft voor zover bekend (nog) geen bodemonderzoek plaatsgevonden. Volgens de bodemkwaliteitskaart zoals opgenomen in de Nota Bodembeheer Limburg Noord 2020-2029 d.d. november 2019, vs 19.3 ligt deelgebied A binnen een gebied met de bodemfunctieklasse industrie. De bovengrond heeft de ontgravingskwaliteit wonen en de ondergrond de kwaliteit landbouw / natuur (lees achtergrondwaarde).
Samenvattend: de milieuhygiënische kwaliteit van de boven- en ondergrond (0-200 cm-mv) van deelgebied A voldoet op basis van het beschikbare bodemonderzoek en de bodemkwaliteitskaart minimaal aan de bodemfunctieklasse industrie (lees bestemming voor bedrijfsdoeleinden). Er zijn geen maatregelen nodig om de bodemkwaliteit te verbeteren.
Beschikbare onderzoeken deelgebied B:
Volgens de bodemkwaliteitskaart ligt deelgebied B binnen de bodemfunctieklasse landbouw / natuur. De boven- en ondergrond hebben de ontgravingskwaliteit landbouw / natuur (lees achtergrondwaarde).
Samenvattend: de milieuhygiënische kwaliteit van de boven- en ondergrond (0-200 cm-mv) van deelgebied B voldoet op basis van de beschikbare bodemkwaliteitskaart minimaal aan de bodemfunctieklasse industrie (lees bestemming voor bedrijfsdoeleinden). Er zijn geen maatregelen nodig om de bodemkwaliteit te verbeteren.
Beschikbare onderzoeken / BUS melding deelgebied C:
Uit het onderzoek van Tukkers blijkt dat in het gebied geen of enkel licht verhoogde gehalten aan met name zware metalen in de bovengrond (0-50 cm-mv) aanwezig zijn. In de ondergrond (50-200 cm-mv) zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
Uit het aanvullend historisch onderzoek van Arcadis blijkt dat door Provincie Limburg enkele opmerkingen gemaakt zijn over het vooronderzoek dat is uitgevoerd door Tukkers. Hierdoor is de bodemkwaliteit ter plaatse van de verdachte deellocaties (nr. 36 en 38) onvoldoende in beeld.
Uit het aanvullend bodemonderzoek van Arcadis blijkt dat ter plaatse van nr. 36 de verdachte locatie bodemlaag onder verharding licht verontreinigd is met zware metalen en PAK. Ter plaatse van de opslag van motorolie en de bovengrondse tank in de loods is de bovengrond sterk verontreinigd met minerale olie. De bovengrond ter plaatse van de werktuigenstalling is sterk verontreinigd met koper, lood en zink. Het grondwater is plaatselijk matig tot sterk verontreinigd met zink en cadmium en licht verontreinigd met (overige) zware metalen tolueen en/of xylenen. Ter plaatse van nr. 38 is de bodemlaag tot 50 cm-mv onder de verharding licht verontreinigd met cadmium, zink en PAK. De ondergrond (50-200 cm-mv) is niet verontreinigd. De ondergrond ter plaatse van de voormalige ondergrondse tank is niet verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met zink en/of xylenen.
In 2006 en 2010 is door MAH BV een inventarisatie gemaakt van de destijds beschikbare onderzoeken binnen het gehele plangebied Kampershoek Noord, waaronder ook de onderzoeken binnen deelgebied C.
In 2010 is in opdracht van ABdK een zinkassen sanering op de locatie nr. 34 uitgevoerd, waarbij de met zware metalen verontreinigde grond / zinkassen zijn ontgraven en afgevoerd naar een erkende verwerker. Na sanering voldoet de bodem minimaal aan wonen met siertuin.
Uit de bodemonderzoeken die door MAH BV in 2021 en 2022 zijn uitgevoerd is gebleken dat plaatselijk binnen de locaties met nr. 34, nr. 36 en nr. 38 sterk verhoogde gehalten aan met name zware metalen voorkomen als gevolg van de (voormalige) toepassing van zinkassen en plaatselijk ook PAK in het gebied. Sterk verhoogde gehalten aan minerale olie (onderzoek Arcadis) zijn niet meer aangetoond. Buiten de sterk verontreinigde kernen voldoet de bodemkwaliteit minimaal aan de bodemfunctieklasse industrie (lees bestemming voor bedrijfsdoeleinden).
Ter plaatse van de sterk verontreinigde kernen worden (nog) sanerende maatregelen getroffen om de bodemkwaliteit te verbeteren, zodat de bodem na sanering minimaal voldoet aan de bodemfunctieklasse industrie. Hiervoor is in 2021 een BUS melding opgesteld. Na sanering voldoet de bodemkwaliteit aan de bodemfunctieklasse industrie (lees bestemming voor bedrijfsdoeleinden).
Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) dient bij een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:
Het voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in de aanleg van een weg en bevat ook niet de mogelijkheid voor de oprichting van geluidsgevoelige functies binnen de zones van reeds aanwezige wegen. Drie woningen aan de Sint Sebastiaanskapelstraat 34, 36 en 38 zijn met het bestemmingsplan 'Kampershoek-Noord 2010' onder het overgangsrecht gebracht. Inmiddels zijn twee van de drie woningen gesloopt en wordt de derde woning nog gesloopt. Voor bedrijven en kantoren worden geen voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden gegeven, wel geldt er voor nieuwe bedrijven in buitenstedelijk gebied een maximale binnenwaarde van 45 dB(A) voor geluidsgevoelige ruimtes zoals vergaderruimten. Daarom is er vanuit de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek nodig in verband met de vaststelling van dit bestemmingsplan. Vanuit het aspect geluidhinder van wegverkeer bestaan er geen belemmeringen in het kader van dit bestemmingsplan.
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³). Gezien het feit dat bedrijven reeds zijn toegestaan op deze betreffende locatie, mag er van worden uitgegaan dat bij vaststelling van het bestemmingsplan is geconstateerd dat dergelijke ontwikkelingen “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Er dient binnen geurgevoelige objecten sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Uit het vigerend bestemmingsplan Kampershoek-Noord 2010 blijkt dat conform het geurbeleid van de gemeente Weert voor nieuwe bedrijven op bedrijventerrein Kampershoek 2.0 een geurnorm van 14 OU/m³ geldt. Deze norm wordt binnen het plangebied van dit bestemmingsplan niet overschreden. Er kan daarmee worden aangetoond dat sprake zal zijn van een goed leefklimaat in de bedrijfsgebouwen.
Externe veiligheid weg
Door bureau Kragten is een onderzoek Externe veiligheid weg uitgevoerd (project nummer WEE087, rapport nummer 20230703-WEE087-RAP-RBM 1.0 d.d. 3 juli 2023). Dit rapport is als bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd.
Dit onderzoek naar de externe veiligheidsrisico's van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg is uitgevoerd vanwege de wijziging van de toegelaten bouwhoogte van 8 m naar maximaal 12 m (deels) en maximaal 15 m (deels). Deze hogere hoogte is noodzakelijk in verband met de gewenste bedrijvigheid. De wijziging leidt niet tot significante wijziging van het aantal personen binnen het plangebied.
Uit de resultaten blijkt dat zowel vóór als na planrealisatie sprake is van een groepsrisico dat lager is dan de oriëntatiewaarde (OW), zelfs lager dan 0,1 * OW. De gewijzigde populatieaantallen leiden niet tot een rekenkundige toename van de hoogte van het groepsrisico. Gelet op het feit dat de normwaarde lager is dan de oriëntatiewaarde en niet rekenkundig toeneemt kan ingevolge artikel 7 en 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) volstaan worden met beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Externe veiligheid buisleidingen
Door bureau Kragten is een onderzoek Externe veiligheid buisleidingen uitgevoerd (project nummer WEE087, rapport nummer 20230703-WEE087-RAP-CAR 1.0, d.d. 3 juli 2023). Dit rapport is als bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd.
Dit onderzoek naar de externe veiligheidsrisico's van het transport van buisleidingen is uitgevoerd vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van twee hogedruk aardgasleidingen en de verhoging van de toegelaten bouwhoogte van 8 m naar maximaal 12 m (deels) en 15 m (deels).
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat voor beide buisleidingen zowel in de huidige als toekomstige situatie het groepsrisico lager is dan de oriënterende waarde (OW), zelfs lager dan 0,1 * OW. De planvorming leidt niet tot een rekenkundige toename van de hoogte van het groepsrisico.
In artikel 12 lid 3 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen juncto artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen is opgenomen wanneer sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico. In onderhavige situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht. Voor een verantwoording van het groepsrisico moet door het bevoegd gezag advies worden gevraagd bij de Veiligheidsregio.
Verantwoording hoogte groepsrisico
Door bureau Kragten is Verantwoording hoogte groepsrisico opgesteld (project nummer WEE087, rapport nummer 20230703-WEE087-NOT-VGR 1.0, d.d. 3 juli 2023). Dit rapport is als bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag. Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten verplicht het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen.
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft de Veiligheidsregio een wettelijke adviestaak bij het invullen van de verantwoordingsplicht. Het advies van de Veiligheidsregio gaat vooral over het groepsrisico en mogelijkheden om een ramp of zwaar ongeval te voorkomen of de omvang ervan te beperken en de zelfredzaamheid van personen te vergroten.
De verantwoording van het groepsrisico heeft betrekking op de in hoofdstuk 2 beschreven relevante risicobronnen. In het rapport is de verantwoordingsplicht uitgewerkt.
Advies Veiligheidsregio Limburg-Noord
De Veiligheidsregio Limburg-Noord heeft op 6 juli 2023 advies uitgebracht in verband met de partiële herziening van het bestemmingsplan. Het advies luidt als volgt:
Met het advies wordt rekening gehouden bij de verdere uitwerking van het plan.
De maximale milieucategorie die was toegestaan in het bestemmingsplan Kampershoek-Noord 2010 wijzigt niet. Dit was categorie 3.2 en dit blijft categorie 3.2. Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering bestaan er geen belemmeringen.
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect 'archeologie' in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Erfgoedwet zijn als volgt:
De wet bepaalt tevens dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag waar het gaat om het toetsen van bestemmingsplannen op het aspect archeologie en de uit onderzoek voortkomende rapporten.
Binnen het vigerend bestemmingsplan 'Kampershoek Noord 2010' heeft de locatie deels de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' gekregen. De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de aanwezige of te verwachten archeologische waarden en terreinen. De verstoringsoppervlakte hierbij bedraagt 250 m². In het voorliggende bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' opgenomen. De bijbehorende verstoringsoppervlakte is ook 250 m². Op de percelen W 237, W 1112, W 1113, W 1122 heeft archeologisch onderzoek plaats gevonden. Deze percelen worden zodoende vrijgesteld van archeologische waarden.
Figuur: uitsnede Archeologische beleidskaart, update 2018
Cultuurhistorie
Op circa 850 meter afstand van het plangebied ligt de Sint Antoniusmolen. De afstand is groter dan de reikwijdte van de molenbiotoop, die 500 m is.
Op het bedrijventerrein Kampershoek 2.0 ter hoogte van de Sint Sebastiaanskapelstraat liggen/lagen, vlak bij elkaar, nog een drietal woningen, waarvan er in 2022/begin 2023 twee gesloopt zijn, en een agrarisch bouwblok in eigendom van de gemeente Weert. Het betreft de woningen Sint Sebastiaanskapelstraat 34, 36 en 38 en het agrarisch bouwblok inclusief de bedrijfswoning Sint Sebastiaanskapelstraat 21.
Naast de bestemming 'Bedrijventerrein' is de dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie' op de huisnummers 34 en 38 opgenomen in het bestemmingsplan 'Kampershoek Noord 2010'. Via een aanduiding was de mogelijkheid voor de vestiging van horeca, waaronder tevens ruimtes voor overleg, opleiding en/of tentoonstelling ter plaatse van huisnummer 34 mogelijk.
De benaming 'cultuurhistorisch cluster' komt vanwege de unieke wegenstructuur tussen het dorp Laar en de kern Nederweert. Dit bewaard gebleven oorspronkelijke stratenpatroon is vooral bijzonder vanwege de driesprongen, waarbij de wegen zich vertakken door middel van een Y-sprong. Rondom deze knooppunten bevonden zich clusters van bebouwing, die vaak uitgroeiden tot gehuchten.
Gezien de komst van het Van der Valk hotel en de bouwkundige staat van deze woningen heeft voor dit cluster een heroverweging plaats gevonden. Er is voor gekozen om de woningen, welke in slechte staat verkeerden, te slopen en de vrijkomende locatie deels in te vullen ten behoeve van waterberging (groenblauwe invulling) en deels als bedrijventerrein uit te geven.
Voor de bedrijfsbestemmingen binnen het plangebied is gekozen voor het verhogen van het bebouwingspercentage van 50% naar 70%. Verder wordt de maximale bouwhoogte verhoogd van 8 m naar 12 m, en deels, aan de oostzijde van het aan de A2 liggende bedrijventerrein, naar 15 m.
Het aanwezig wegenpatroon blijft verder intact.
Vanuit archeologisch en cultuurhistorisch oogpunt bestaan er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling. Bovendien geldt te allen tijde een meldingsplicht conform de Erfgoedwet, welke inhoudt dat indien bij graafwerkzaamheden op de onderzoekslocatie archeologische resten en/of sporen worden aangetroffen, dit direct dient te worden gemeld aan het bevoegd gezag.
Het reeds gesloopte gebouw inclusief de omliggende gronden van het adres St. Sebastiaanskapelstraat 38 is volledig archeologisch onderzocht. In april 2023 is er ook gestart met het archeologisch onderzoek inclusief proefsleuven voor de adressen St. Sebastiaanskapelstraat 34 en 36, waar de sloop ook heeft plaats gevonden.
Door bureau Kragten is een Onderzoek compensatie steenuil Sint Sebastiaanskapelstraat uitgevoerd (rapport WEE087 d.d. 11 augustus 2021). Dit onderzoek inclusief bijlagen is als bijlage 5 aan de toelichting gevoegd.
Uit het flora- en faunaonderzoek dat door bureau Kragten uitgevoerd is in 2018 ter plaatse van het bedrijventerrein kwam onder andere naar voren dat de zone binnen Kampershoek ter plaatse van de Sint Sebastiaanskapelstraat deel uit maakt van een steenuilterritorium en dat ter plaatse een verblijfplaats aanwezig is. Om inzicht te blijven houden in de steenuilenpopulatie ter plaatse, is in het voorjaar van 2021 een actualisatie van het steenuilenonderzoek uitgevoerd.
Uit het onderzoek in 2021 is gebleken dat er ter plaatse van de Sint Sebastiaanskapelstraat binnen de begrenzing van het plangebied geen steenuilverblijf meer aanwezig is. De zone binnen Kampershoek maakt echter nog wel steeds deel uit van een nabij gelegen steenuilterritorium. Het gaat hier bij om twee nabij gelegen verblijfplaatsen.
Consequenties steenuil territorium
Voor het steenuilenterritorium in en om de Sint Annamolen zijn afzonderlijk maatregelen genomen.
Ter compensatie van het aan te tasten biotoop rondom de Sint Sebastiaanskapelstraat dient ten behoeve van de steenuil 2,12 ha optimaal foerageerbiotoop gerealiseerd te worden. Hiertoe worden de volgende maatregelen getroffen:
De ontwikkeling, waarvoor compensatie aan de orde is, bestaat uit twee fases
Fase 1: Gedeelte zuidzijde Sint Sebastiaanskapelstraat circa 1 ha = realisatie eind 2023 / begin 2024
Fase 2: Gedeelte noordzijde Sint Sebastiaanskapelstraat circa 1 ha = realisatie vanaf 2026
Voor fase 1 wordt aan de compensatieopgave voldaan. Voor realisatie van fase 2 dient nog een oppervlakte van circa 0,56 ha gevonden te worden.
Ontheffing aanvragen is niet mogelijk voor de steenuil. Dit is reeds ook besproken met Provincie Limburg. Derhalve is in overleg met de provincie gekozen voor de insteek van het voorkomen van een overtreding van de Wet natuurbescherming door het inrichten van geschikte compensatiepercelen en deze functioneel in te richten alvorens over te gaan tot sloop van het bestaande foerageergebied. Middels monitoring wordt inzichtelijk gemaakt dat compensatiepercelen functioneel gebruikt worden. Een monitoringsplan wordt opgesteld nu dat er zekerheid is over compensatiepercelen.
Verkeer
Op het bedrijventerrein zijn volgens het vigerend beleid reeds bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. Er mag dan ook van uit worden gegaan dat het aspect verkeer in het kader van het vigerend bestemmingsplan voldoende
en adequaat is onderzocht en dat de omliggende wegen het aantal verkeersbewegingen kunnen dragen, nu het uitgeefbaar oppervlak bedrijventerrein als gevolg van voorliggend bestemmingsplan afneemt. Overigens vindt de ontsluiting van de bedrijven plaats via de infrastructuur die ten behoeve van het bedrijventerrein is aangelegd.
Parkeren
Het parkeren dient binnen de bedrijfskavel plaats te vinden.
Bij alle nieuwe ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein, mag het schone hemelwater niet meer geloosd worden op het gemengde rioleringsstelsel. Verhard oppervlak van nieuwe bebouwing mag niet aangekoppeld worden op de riolering. Op het bedrijventerrein is daarom sprake van de aanleg van een duurzaam gescheiden stelsel. Dat wil zeggen dat het huishoudelijk afvalwater (DWA) en het hemelwater (HWA) apart verzameld en in verschillende buizen afgevoerd en/of verwerkt worden.
Hierbij gaat het DWA naar een gemaal, welke het water richting de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) pompt, terwijl het HWA volledig wordt afgekoppeld en met gebruik van een retentie/infiltratieberging (100 mm over het
aangesloten verhard en bebouwd oppervlak) met een bodempassage vertraagd en gedoseerd (maximaal 1 l/sec per aangesloten ha verhard oppervlak) op het oppervlaktewater geloosd wordt.
Het vuile water wordt aangesloten op het bestaande rioleringssysteem dat aanwezig is ten zuiden van de Ringbaan-Noord. De hoeveelheid afvalwater die afgevoerd wordt naar de Ringbaan-Noord en verder naar de zuivering, wordt in de nadere uitwerking bepaald en afgestemd met het waterschap.
De retentievoorzieningen voor het opgevangen hemelwater worden deels uitgevoerd als permanent oppervlaktewater en deels als droogvallende retentievoorzieningen. Om permanent oppervlaktewater te realiseren is het waarschijnlijk noodzakelijk dat de bodem en (een deel van) de wanden van deze waterpartijen waterdicht worden afgewerkt. De bodem en wanden van de droogvallende retentievoorzieningen worden niet waterdicht afgewerkt. Hierdoor zal een deel van het hemelwater op natuurlijke wijze infiltreren en niet tot afvoer komen naar de watergangen.
Om een robuust en veilig hemelwatersysteem te waarborgen, wordt bij de dimensionering echter geen rekening gehouden met infiltratie. De reden hiervoor is dat de mogelijkheden voor infiltratie door de hoge grondwaterstand binnen het plangebied zeer beperkt zijn. Bij retentie op permanent oppervlaktewater wordt alleen het dynamische deel van de waterhuishoudkundige voorziening meegerekend in de berging. Het statische, permanent watervoerende, gedeelte van de waterhuishoudkundige voorziening is niet meegenomen bij de invulling van het hemelwatersysteem.
Retentie van hemelwater vindt in Kampershoek 2.0 bovengronds plaats op openbaar terrein. Hiervoor zijn op verschillende plekken in het inrichtingsplan zones gereserveerd. Deze zones hebben naast een waterfunctie, eveneens een functie voor groen, beleving, ecologie etc. De waterelementen staan met elkaar in verbinding, zodat het hemelwater zich kan verspreiden.
Gezien het feit dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met het vigerend bestemmingsplan is vooroverleg met Waterschap Limburg niet noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan maakt weliswaar verhardingen en bebouwing mogelijk, maar deze zijn volgens het vigerende bestemmingsplan ook reeds mogelijk.
Op basis van het bovenstaande bestaan er vanuit de wateraspecten geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het bestemmingsplan gaat uit van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Aangezien bestemmingsplannen moeten voldoen aan de SVBP2012 zijn bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
Het bestemmingsplan 'Kampershoek-Noord 2010, 5e partiële herziening' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Kampershoek-Noord 2010, 5e partiële herziening' zijn opgebouwd conform de door de SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige begrippen zijn in de SVBP2012 omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. De definities in de 'wijze van meten' zijn in de SVBP2012 vastgelegd.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hierna een korte toelichting.
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.
De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat, met het oog op de raadpleegbaarheid, ook inrichtingsaspecten. Zo kan er worden bepaald dat de betreffende gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van de toegestane functies. Daarnaast kan in de bestemmingsomschrijving worden aangegeven dat het behoud van bepaalde karakteristieken of waarden wordt nagestreefd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan cultuurhistorische waarden.
In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.
Nadere eisen kunnen worden gesteld ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het opnemen van nadere eisen in de omgevingsvergunning. Nadere eisen kunnen alleen worden gesteld als er in de regels ook een primaire eis wordt gesteld. De nadere eisen moeten verband houden met deze eis. De nadere eisenregeling hoeft niet in alle bestemmingen te worden geregeld.
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze is niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Bij elke afwijking wordt aangegeven waarvan afgeweken wordt, de maximale afwijking die kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder afgeweken kan worden.
Het gaat hier om afwijkingen binnen specifieke bestemmingen. Indien afwijkingen mogelijk zijn voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (de algemene regels).
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. In specifieke gebruiksregels kunnen bepaalde functies nog expliciet worden genoemd als zijnde strijdig gebruik.
Door middel van het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via een afwijking geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. De afwijking dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of bestemmingsplanherziening.
Door het opnemen van een vergunningenstelsel kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. Een vergunningenstelsel kan in specifieke en bijzondere situaties worden opgenomen in verband met bijvoorbeeld het verwijderen van waardevolle boombeplanting.
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). In de meeste gevallen zal het gaan om het wijzigen van de op een perceel gelegde bestemming, maar deze wijziging kan eventueel ook gebruikt worden om de bouwmogelijkheden op een perceel te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien wijzigingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (de algemene regels).
De op het bedrijventerrein aanwezige dan wel toegelaten bedrijvigheid wordt geregeld door middel van deze bestemming.
De gebruiksmogelijkheden worden geregeld door middel van een verwijzing naar de als bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze is toegesneden op de op het bedrijventerrein Kampershoek 2.0 toe te laten bedrijfscategorieën. De bouwmogelijkheden zijn conform de beschreven bebouwingsstructuur door middel van aangeduide minimum en maximum bouwhoogten en maximale bebouwingspercentages vastgelegd. De maximale omvang van de bedrijfspercelen wordt deels bepaald door de omvang van de bestemmingsvlakken, deels ook via de uitgifte.
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen en landschapselementen. Binnen deze bestemming zijn voorzieningen ten behoeve van nutsvoorzieningen en recreatief medegebruik mogelijk. Voor het uitvoeren van bepaalde werken is een omgevingsvergunning nodig. Dit is afhankelijk van de gebiedskwaliteiten en aanduidingen.
Deze bestemming is gericht op de afwikkeling van het verkeer. Naast wegverkeer zijn onder meer ook voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan. De bouwmogelijkheden zijn beperkt.
De groene randen rondom het bedrijventerrein, de zichtlijnen en de daarin gelegen wateroppervlakten worden binnen de verkeersbestemming geregeld door middel van de aanduiding 'groen'. Binnen deze aanduiding zijn uitsluitend groenvoorzieningen en waterbergende en infiltrerende voorzieningen toegestaan. De bouwmogelijkheden zijn beperkt.
Dubbelbestemmingen zijn overwegend een toevoeging op de onderliggende bestemming. Een dubbelbestemming is daarbij primair. Dit houdt in dat indien het bepaalde in de dubbelbestemming op gespannen voet staat met de regels van de onderliggende bestemming, het bepaalde in de dubbelbestemming voor gaat.
Voor een gedeelte van het plangebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. Door middel van deze dubbelbestemming worden de in de betreffende gronden (mogelijk) aanwezige archeologische waarden beschermd. Eventueel aanwezige waarden mogen geen schade oplopen, dan wel dienen veilig te worden gesteld. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning noodzakelijk. Voor het slopen beneden maaiveld is eveneens een omgevingsvergunning noodzakelijk indien de verstoringsoppervlakte meer dan 250 m² bedraagt en de diepte meer dan 40 cm.
Net naast het plangebied lopen enkele watergangen, welke bijzondere bescherming in het bestemmingsplan behoeven. Aan weerszijden van de waterkant dient een strook van 4 meter vrij gehouden te worden voor aanleg en onderhoud van de watergangen.
De handhavingsnota 'Handhaven in Weert' van 14 juli 2010 bevat het beleidsmatig kader voor de handhaving van regels met betrekking tot gedrag van mensen in relatie tot fysieke objecten en de fysieke omgeving. Het vormt dus ook het beleid met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingsplannen en bouwvoorschriften. De nota biedt een eenduidig kader voor de sturing van de uitvoering. Voor burgers en bedrijven is duidelijk hoe de gemeente haar handhavingstaak invult.
Ter uitwerking van het beleid in deze handhavingsnota wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld. In dit programma wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Zo ook met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingplannen. Uitgangspunt is immers dat binnen de beschikbare formatie en middelen keuzes worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk dat de gemeente continue en overal op de naleving van alle regels toeziet. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldingen en incidenten.
Weert zet vooral in op het verbeteren van het naleefgedrag en heeft een sterke voorkeur voor preventief optreden boven repressief optreden. De gemeente benadrukt dat burgers en bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid dragen. De reactie van de gemeente zal stringenter zijn wanneer een overtreder weinig of geen eigen verantwoordelijkheid neemt. De basis voor het gemeentelijk optreden is echter beschreven in het gestandaardiseerd handhavingsprotocol.
Om toezicht en handhaving van bestemmingplannen tot een succes te maken zijn de volgende voorwaarden van belang:
Het toezicht op en de handhaving van bestemmingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Weert. Om de samenwerking op de verschillende beleidsterreinen te bevorderen en meer toe te werken naar een integraal handhavingsbeleid zijn per 1 januari 2012 de toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, APV en bijzondere wetten ondergebracht in één afdeling, namelijk de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving (VTH). Daarnaast vindt er ook nog samenwerking plaats met niet-gemeentelijke instanties, zoals onder andere de politie, brandweer, Provincie Limburg, AID en Waterschappen. Deze samenwerking komt tot uiting in het 'veld', en in het periodieke teamoverleg Toezicht & Handhaving en in het periodiek aansturingsoverleg van de politie.
Voor de uitvoering van toezicht en handhaving van bestemmingplannen is binnen de afdeling VTH capaciteit beschikbaar. Jaarlijks zal in het handhavingsuitvoeringsprogramma aangegeven worden hoeveel beschikbare formatie en middelen specifiek ingezet zullen worden voor de uitvoering van toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot bestemmingsplannen.
Het toezicht op en de handhaving van het plangebied bestaan uit periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden bebouwing, gebruik van de bouwwerken en gronden en aanlegvergunningsplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd. Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten. In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo een integraal mogelijke benadering, hierbij kan gedacht worden aan het gelijktijdig uitvoeren van controles ten aanzien van diverse wetten of het vervullen van de oog- en oorfunctie.
Voor het overgangsrecht is op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning en/of in strijd met het voorheen geldende plan. In de overgangsbepalingen is verder vastgelegd dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.
Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. Verder worden de bewoners en gebruikers in de omgeving van het plangebied de gelegenheid gegeven te reageren op het ontwerpplan.
Wanneer strijdigheden met het bestemmingsplan worden geconstateerd wordt overeenkomstig het vastgestelde handhavingsbeleid handhavend opgetreden, conform het gestandaardiseerde handhavingsprotocol zoals omschreven in de nota 'Handhaven in Weert'.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
Er wordt kennis gegeven van het voorbereiden van het bestemmingsplan.
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan zienswijzen worden ingediend. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan melding gemaakt. Bij beroep besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als laatste over het plan.
Tegelijk met het bestemmingsplan wordt de vierde herziening van het exploitatieplan
voor Kampershoek-Noord 2010 vastgesteld. Besluiten inzake bestemmingsplan en exploitatieplan worden tegelijkertijd bekend gemaakt.
Overeenkomstig artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening is op 26 april 2023 in
het Gemeenteblad kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het
bestemmingsplan 'Kampershoek-Noord 2010, 5e partiële herziening'. Hierbij is het volgende aangegeven. Het bestemmingsplan heeft betrekking op de herverkaveling van een gedeelte van het in aanleg zijnde en deels nog niet gerealiseerde bedrijventerrein Kampershoek-Noord in de omgeving van de Sint Sebastiaanskapelstraat. Achtergrond is dat het 'cultuurhistorisch cluster' waar eerder behoud van twee boerderijen aan de Sint Sebastiaanskapelstraat 34 en 38 was voorzien en onder andere een horecafunctie was beoogd, bij nader inzien zijn gesloopt waarbij de gronden deels worden uitgegeven als bedrijventerrein en deels voor de opvang van water, dus ten behoeve van waterbergende voorzieningen, worden ingezet. Daarnaast wordt het plangebied aan de noordwestzijde van het bedrijventerrein uitgebreid om blijvend in voldoende foerageergebied voor de steenuil te voorzien. Ook wordt de toegestane bouwhoogte deels herzien (hoger).
Voorliggend bestemmingsplan heeft grotendeels betrekking op herverkaveling binnen een bedrijfsbestemming en verder uitbreiding met groen ten behoeve van foerageergebied. Het planvoornemen is passende binnen de ruimtelijke structuur zoals beoogd in het bedrijventerrein Kampershoek 2.0. Er zijn hiermee geen rijks- en provinciale belangen in het geding dan wel belangen van het Waterschap Limburg. Om deze reden is er geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.