Plan: | Heugterbroekdijk 8 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0988.BPHeugterbroekdk8-VA01 |
Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van het huidige woonperceel Heugterbroekdijk 8 een drietal vrijstaande woningen te realiseren. Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen de regeling van het vigerende bestemmingsplan. Hiertoe is het noodzakelijk om een nieuw bestemmingsplan op te stellen ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling.
Het plangebied is gelegen aan de rand van het kerkdorp Laar, ten noorden van de kern Weert. Het plangebied betreft het (huidige) perceel van de woning aan de Heugterbroekdijk 8, aan de kruising van de Heugterbroekdijk met de Nieuwenheerd in het noordelijk deel van het kerkdorp.
Afbeelding 1: Ligging plangebied (roodomrand) in de omgeving (bron: Bing Maps)
Het plangebied omvat uitsluitend het huidige kadastrale perceel gemeente Weert, sectie Z, perceel 547.
Afbeelding 2: Plangebied (bron: Kadaster)
Ter plaatse van het plangebied geldt bestemmingsplan "Laar - Hushoven 2010", zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 9 februari 2011. In het vigerende bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Wonen', waarbij voor een gedeelte van het plangebied tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' van toepassing is.
Afbeelding 3: Uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In dit rapport wordt, in hoofdstuk 2, een beschrijving gegeven van het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat van toepassing is op de beoogde ontwikkeling. Hoofdstuk 4 gaat in op diverse, voor het plan relevante, planologische en milieutechnische aspecten. De juridische aspecten en de haalbaarheid van het plan staan achtereenvolgens beschreven in de hoofdstukken 5 en 6. Deze toelichting wordt afgesloten met een hoofdstuk over de handhaving (hoofdstuk 7) en een hoofdstuk met een beschrijving van de bestemmingsplanprocedure (hoofdstuk 8). Indien in deze toelichting wordt verwezen naar documenten zijn deze in de bijlagen bij deze toelichting gevoegd.
In de huidige situatie is het gehele plangebied in gebruik ten behoeve van de woonfunctie. Op het perceel is bebouwing aanwezig in de vorm van een (voormalige) boerderij met aangebouwde voormalige agrarische bedrijfsruimte.
Afbeelding 4: Luchtfoto bestaande situatie (bron: Google Earth)
In de toekomstige situatie wordt het plangebied gesplitst in drie kadastrale percelen, waarbij de twee meest oostelijk gelegen nieuwe percelen een eigen adres en huisnummer krijgen. Op deze drie nieuwe kadastrale percelen worden drie zelfstandige wooneenheden gerealiseerd. Op het westelijk deel van het bestaande kadastrale perceel nummer 547 blijft een gedeelte van de bestaande bebouwing behouden, wat in de toekomstige situatie een zelfstandige wooneenheid vormt. Laatstgenoemde blijft het adres Heugterbroekdijk 8 behouden.
In onderstaande afbeelding is de situering en de richting van de woningen weergegeven. De woningen zullen bestaan uit 2 lagen en kap. De kaprichting van de nieuwe woningen wordt conform het bestaande bebouwingsbeeld, evenwijdig aan de straat geprojecteerd.
De nieuwe bebouwing betekent een kwaliteitimpuls voor de locatie en omgeving aangezien de huidige bebouwing en met name het boerderijgedeelte aan het vervallen is.
De realisatie van de drie woningen past binnen het stedenbouwkundig beeld van de straat. Op de hoek van de Nieuwenheerd wordt de huidige bebouwing herontwikkeld en de andere twee nieuwe vrijstaande woningen komen in dezelfde rooilijn te staan als de oostelijk gelegen woningen. Daarnaast wordt dezelfde bouwhoogte aangehouden als de omliggende woningen en wordt voldoende afstand gehouden tussen de hoofdbebouwing zodanig de inpassing van het plan stedenbouwkundig verantwoord is.
Afbeelding 5: Indeling mogelijke toekomstige situatie plangebied (bron: Initiatiefnemer)
Het parkeren vindt op eigen terrein plaats.
Bij de ontwikkeling van het plan kunnen verschillende methoden worden gehanteerd om duurzaamheid na te streven. Een bekend instrument is de EPC van gebouwen. De EPC is sinds 1995 een instrument van het Nederlandse klimaatbeleid en stelt minimumprestatie-eisen aan gebouwen op het punt van energie. In het Bouwbesluit 2012 is voor de diverse gebruiksfuncties de EPC vastgelegd. Voor woningen is deze bepaald op 0,4. Aan deze norm zal worden voldaan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012.
Nederland moet concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig zijn in 2040. Dit is het uitgangspunt van de SVIR. Om dit te bereiken moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven gebracht. Provincies en gemeenten krijgen meer verantwoordelijkheden en beleidsvrijheid (decentraal, tenzij) en de gebruiker komt centraal te staan. Het Rijk zet zich met name in op de drie hoofddoelen:
Naast het benoemen van bovenstaande beleidsdoelen onderscheidt het Rijk 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken:
Voor stedelijke uitbreidingsplannen en woningbouwplannen is de veranderende rol van het Rijk van belang. In alles wordt gestreefd naar regionaal maatwerk. Alleen in de mainportregio’s maakt het Rijk nog afspraken met decentrale overheden met betrekking tot de verstedelijkingsopgave. Ook de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal wordt overgelaten aan de provincies. De sturing tussen verstedelijking en landschap is daarmee niet langer een rijksverantwoordelijkheid.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling betreft een stedelijke ontwikkeling voor woningbouw. Het rijk zet hierbij in op regionaal maatwerk. Het voorliggende plan sluit aan bij de doelstellingen die worden genoemd in het SVIR. Voornoemde ontwikkeling kan niet worden geplaatst onder een van de 13 door het Rijk benoemde nationale belangen. Hiermee past voorgenomen ontwikkeling in het beleid vanuit het SVIR.
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd, waarvan de juridische verankering in het Bro per 1 oktober 2012 is geformaliseerd. Hiermee dient voor alle ruimtelijke plannen ten eerste beschouwd te worden of er behoefte bestaat aan een bepaalde nieuwe ontwikkeling (behoefte). Ten tweede dient gekeken te worden of het bestaande stedelijk gebied of de bestaande bebouwing kan worden hergebruikt. Indien dit niet mogelijk blijkt, dient tot slot te allen tijde te worden gezorgd voor een optimale inpassing en bereikbaarheid van de nieuwe ontwikkeling.
De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling. De Raad van State afdeling Bestuurs Rechtspraak beschouwt kleinschalige woningbouw, binnen bestaande kernen, namelijk niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit laatste blijkt uit de uitspraak ABRvS 11 juni 2014, Zeven woningen in een dorpskern, ECLI:NL:RVS:2014:2077. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van twee extra wooneenheden en herontwikkeling van een gedeelte van een bestaande woning. Dit betekent dat er twee extra woningen worden toegevoegd aan de woningvoorraad.
Indien voorgenomen ontwikkeling toch zou worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking dan zouden alle drie stapen bovendien positief kunnen worden beantwoord.
Stap 1 - behoefte
Zoals blijkt uit de Structuurvisie 2025 en de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg (zie par. 3.3) is er in Weert op de korte termijn nog sprake van een beperkte behoefte.
Stap 2a - bestaande gebouwen
Met de herontwikkeling wordt een gedeelte van de bestaande bebouwing behouden ten behoeve van één woning. Het overig deel van de bestaande bebouwing wordt gesloopt ten behoeve van de nieuwbouw van twee woningen.
Stap 2b - bestaand stedelijk gebied
Het plangebied behoort tot bestaand stedelijk gebied, wat in het vigerende bestemmingsplan reeds als zodanig is bestemd. Er vindt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling geen uitbreiding van bestaand stedelijk gebied plaats.
Stap 3 - situering buiten bestaand stedelijk gebied
Zoals uit het vorengaande blijkt is het plangebied gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Er hoeft geen toetsing aan stap 3 van de ladder voor duurzame verstedelijking plaats te vinden.
Er wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met uitzondering van enkele onderdelen is het Barro eind december 2011 in werking getreden. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen:
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin, dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling van twee extra woningen in bestaand stedelijk gebied behoort niet tot de in het Barro beschreven nationale belangen. De locatie maakt geen onderdeel uit van een in het Barro beschermd gebied. Derhalve kan worden gesteld dat er vanuit het Barro geen belemmeringen volgen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL 2014) is op 12 december 2014 door Provinciale Staten van de provincie Limburg vastgesteld. Het POL 2014 is vervolgens op 16 januari 2015 in werking getreden.
Het POL2014 heeft vier wettelijke functies, te weten de functie van structuurvisie (op grond van de Wet ruimtelijke ordening), de functie van provinciaal milieubeleidsplan (op basis van de Wet milieubeheer), een regionaal waterplan (gebaseerd op de Waterwet), en een Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (welke zijn grondslag vindt in de Planwet verkeer en vervoer). Het POL 2014 bestaat uit een beleidsdocument en 12 themagerichte kaarten. Voor zover voor de voorgenomen ontwikkeling relevant worden de diverse onderdelen uit het POL 2014 onderstaand nader toegelicht.
In het POL 2014 is het plangebied aangewezen als 'Overig bebouwd gebied'. Dit betreft gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. In dergelijke gebieden ligt het accent op transformatie van de regionale woningvoorraad, bereikbaarheid, balans tussen voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water alsmede de kwaliteit van de leefomgeving.
Afbeelding 6: Uitsnede POL-kaart 1 Zonering Limburg met ligging plangebied (gele markering) (bron: POL 2014)
Met name de transformatie van de regionale woningvoorraad kent een duidelijke samenhang met voorgenomen ontwikkeling. De in het POL 2014 onderkende noodzakelijke transformatie kan slechts slagen als de regionale partners gezamenlijk invulling weten te geven aan dynamisch voorraadbeheer. Dat omvat het werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad, door kwaliteitsverbetering, herstructurering en waar nodig sloop. Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing. En dynamisch voorraadbeheer betekent ook dat er slechts ruimte is voor nieuwe toevoegingen aan de voorraad als deze echt kwaliteit toevoegen en samengaan met het schrappen van slechte voorraad.
In alle drie de Limburgse regio’s is de leegstand puur kwantitatief voldoende om nog enkele jaren te kunnen voldoen aan de woningbehoefte. In Noord- en Midden-Limburg is er daarna wel een toenemende woningbehoefte, die in de jaren 2025 à 2030 een top bereikt en daarna daalt. In Zuid-Limburg blijft er structureel een woningoverschot en is per saldo dus geen toename van de woningvoorraad nodig. Dit gegeven vraagt om adequaat instrumentarium.
Daartoe moet elke regio vanaf 2014 vierjaarlijks de actuele transformatieopgave bepalen, met de daarbij behorende herijking van het programma en het bijbehorende maatregelen-pakket dat de regio hiervoor gaat inzetten. Dat maatregelenpakket bevat ten minste:
In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Weert doet dat voor de periode tot 2025 en voor het hele grondgebied van de gemeente Weert. De visie is opgebouwd rond de thema’s:
Om Weert aantrekkelijk te houden, moet duurzaam worden geïnvesteerd in de toekomst. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei. De structuurvisie doet uitspraken over bijvoorbeeld de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven en de verbetering van de winkelstructuur in het oosten van Weert. De versterking van toerisme en recreatie in de stad, de verruiming van de bestemming op enkele bedrijventerreinen en de versterking van de groenstructuur komen eveneens aan bod. De structuurvisie heeft geen directe rechtsgevolgen, bestemmingsplannen hebben dat wel. Een uitvoeringsprogramma maakt deel uit van de structuurvisie.
In deze structuurvisie worden voor wat betreft het wonen twee perioden onderscheiden, namelijk de periode 2014-2018 (tot 2018, tot en met 2017) en de periode 2018-2025. Voor de korte termijn (2014-2018) wordt rekening gehouden met een woningbehoefte van 500 woningen en voor de lange termijn (2018-2025) met nog eens 700 woningen. Voor de korte termijn wordt uitgegaan van een gemiddelde van ongeveer 70% grondgebonden en 30% gestapeld dat de markt kan opnemen, dit betekent in de kernvoorraad ongeveer 350 grondgebonden woningen en ongeveer 150 appartementen.
In de visie is tevens rekening gehouden met de bouw van enkele incidentele woningen per jaar. Deze ontwikkeling behoort tot de categorie enkele incidentele woningen per jaar.
In de structuurvisie is verder vastgelegd dat Weert op korte termijn (periode 2014 t/m 2017) bouwmogelijkheden voor 400 woningen zal schrappen. Hiertoe is een zeefmodel ontwikkeld. Dit heeft er toe geleid dat de planvoorraad wordt verminderd door het laten vervallen van binnenplanse afwijkingen, wijzigingsbevoegdheden en principe toezeggingen, door in plannen minder woningen te bouwen (plannen verdunnen) en door directe bouwmogelijkheden te schrappen (betreft alleen locaties van de gemeente). Dit gebeurt door bestemmingsplannen te herzien. In de jaren 2014 en 2015 is de planvoorraad met 246 woningen verminderd. Contractuele verplichtingen worden gerespecteerd. In dit geval ligt er een contractuele verplichting. Daarmee voldoet de ontwikkeling aan de structuurvisie.
Op 26 november 2014 is de structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg vastgesteld. In deze structuurvisie wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting ten aanzien van het beleidsveld ‘Wonen’ voor de korte termijn (2014 tot en met 2017) en met een doorkijk naar de lange termijn (2018 tot en met 2023) vastgelegd.
Om de regio Midden-Limburg aantrekkelijk te houden, moet duurzaam worden geïnvesteerd in de toekomst. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei. De structuurvisie geeft richting aan de kwalitatieve en kwantitatieve opgave waar de gemeenten woningbouw de komende jaren wenselijk vindt en de wijze waarop het aantal woningbouwplannen wordt afgestemd op de behoefte. Dit betekent dat beleidsmatig is vastgelegd hoe de planvoorraad voor woningen wordt afgebouwd. Hiertoe is een zeefmodel opgenomen. Voor Weert betekent dit dat er een concrete opdracht ligt om de planvoorraad in de periode 2014 t/m 2017 met 455 woningen te verminderen. Voor Weert is verder een kwantitatieve groei geprognotiseerd van 900 woningen tot 2023. Integrale herijking van deze structuurvisie vindt plaats in 2018. Hierbij worden betrokken de daadwerkelijke realisaties in de periode 2014 t/m 2017 en de meest recente prognoses. De structuurvisie heeft overigens geen directe rechtsgevolgen, bestemmingsplannen hebben dat wel.
Afbeelding 7: Kwaliteitsenvelop Weert
Volgens de kwaliteitsenvelop uit de Structuurvisie (zie bovenstaande afbeelding) bedraagt de kwalitatieve richtcijfer in de periode 2014 t/m 2017 voor woningbouw in het stedelijke gebied Weert netto 310 woningen. Hiertoe hoort ook Laar/Hulshoven. De categorie vrijstaand koop behoort tot de nieuwbouwopgave zoals opgenomen in de kwaliteitsenvelop. Dit plan voorziet in de toevoeging van twee vrijstaande woningen
Er is sprake van een contractuele verplichting voor dit planvoornemen. Door de sloop van bebouwing draagt het plan ook bij aan de kwalitatieve verbetering van de woningomgeving.
Zoals in paragraaf 1.3 reeds aangegeven geldt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan "Laar - Hushoven 2010", zoals vastgesteld op 9 februari 2010. Binnen dit bestemmingsplan zijn de gronden van het plangebied aangewezen voor 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie 1'.
Afbeelding 8: Ligging plangebied (roodomrand) binnen vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het voorgenomen plan betreft de herontwikkeling en de toevoeging van twee extra woningen binnen het plangebied (zie paragraaf 2.2). De twee woningen die geheel nieuwbouw betreffen, zijnde de twee oostelijke woningen, worden met het hoofdgebouw opgericht buiten het bouwvlak zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Dat is op grond van artikel 10.2.2 onder a. van de bij het plan behorende planregels niet toegestaan. Deze strijdigheid wordt met voorliggend bestemmingsplan weggenomen.
Voorts staat het vigerende bestemmingsplan op grond van artikel 10.2.2 onder b. van de bij het plan behorende planregels de toevoeging van nieuwe woningen niet toe. Deze strijdigheid wordt met het voorliggende bestemmingsplan weggenomen.
In het kader van voorliggende ontwikkeling is conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt. De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Heugterbroekdijk.
De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. Een gedeelte van de Heugterbroekdijk heeft een maximaal toegestane snelheid van 30 km/uur en is derhalve niet voorzien van een geluidzone. De geluidbelasting van dit gedeelte van de Heugterbroekdijk is wel inzichtelijk gemaakt in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Eveneens is in het kader van een goede ruimtelijke ordening de 30 km/uur-weg Nieuwenheerd meegenomen.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeursgrenswaarden
en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Heugterbroekdijk bedraagt na aftrek artikel 110g Wet geluidhinder 45 dB. De voorkeursgrenswaarde (48 dB) uit de Wet geluidhinder wordt gerespecteerd.
De cumulatieve geluidbelasting, exclusief aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder, ten gevolge van alle wegen (zoneplichtig en niet zoneplichtig) in de
directe omgeving van het plangebied, bedraagt ten hoogste 50 dB.
Het aspect geluid vanwege de omliggende wegen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Op de aan het plangebied grenzende (bouw)percelen zijn uitsluitend woningen gesitueerd, welke ook als zodanig in het vigerende bestemmingsplan zijn bestemd.
Aan de Rietstraat in Laar is het terrein van Schutterij Sint Sebastianus gelegen. De afstand van dit terrein tot aan het plangebied bedraagt 500 meter. Volgens de richtafstandentabel behorend bij de VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" bedraagt de richtafstand van buitenbanen (met voorzieningen, zoals bij onderhavige schutterij het geval is) met schietbomen tot omliggende gevoelige functies 500 meter. Het maatgevende aspect hierbij is het aspect 'gevaar'. Door de ligging van het plangebied ten opzichte van de schutterij, waarbij in het tussenliggende terrein de nodige bebouwing is gesitueerd, kan worden gesteld dat de schutterij geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor het overige zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gelegen, welke een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Van belemmering voor omliggende agrarische bedrijven op het aspect geur is als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake. In alle richtingen wordt het plangebied omsloten door woonbebouwing, waarmee de nieuwe woonbebouwing in geen geval als maatgevende woning kan worden gekenmerkt voor omliggende agrarische bedrijven.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten:
Het plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Het groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans op overleven. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Risicovolle activiteiten
De provincie Limburg heeft een risicokaart samengesteld waarop de meest belangrijke
risico veroorzakende bedrijven, objecten en transportroutes zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder meer om risico’s van opslag van patronen, stofexplosies, opslag van gasflessen, ammoniakinstallaties, (LPG)-tankstations, transport van gevaarlijke stoffen enz.
Afbeelding 9: Uitsnede risicokaart omgeving plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Binnen de 10-6-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.
Inrichtingen
Het externe veiligheidsbeleid voor handelingen met en opslag van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), welke in 2004 in werking zijn getreden.
Binnen en in de nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig welke vallen onder de werking van het Bevi.
Transportroutes
Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen over onder meer wegen, spoorlijnen en vaarwegen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Binnen het plangebied zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig welke vallen onder de reikwijdte van het Bevt.
In de nabijheid van het plangebied, ten noorden van het plangebied, is de Rijksweg A2 gesitueerd. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze weg bedraagt 0 meter. Het invloedsgebied in het kader van het groepsrisico van deze route bedraagt 200 meter. Het plangebied is op een afstand van circa 850 meter van de Rijksweg A2 gelegen.
Voor het overige zijn er geen transportroutes van gevaarlijke stoffen in de nabijheid van het plangebied gelegen.
Buisleidingen
Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Binnen het plangebied zijn geen buisleidingen, bedoeld voor het transport van gevaarlijke stoffen, gelegen. Op een afstand van circa 500 meter westwaarts van het plangebied is een gastransportleiding met een werkdruk van 40 bar van Gasunie gelegen. Het plangebied is buiten de 10-6 contour van deze leiding gelegen.
Conclusie
Er zijn geen kwetsbare objecten aanwezig binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de aangrenzende transportroute. Het voorliggend plan leidt niet tot een significante toename van het aantal aanwezigen, waardoor het groepsrisico niet significant wordt beïnvloed. Het uitvoeren van onderzoeken in het kader van het aspect externe veiligheid is niet noodzakelijk.
In titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen. Indien met een ruimtelijk besluit ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dienen de effecten daarvan op de luchtkwaliteit inzichtelijk gemaakt te worden. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van een drietal woningen mogelijk gemaakt, waarbij één bestaande woning wordt herontwikkeld en twee nieuwe woningen worden toegevoegd.
De gevolgen van plannen moeten worden getoetst aan de Wet milieubeheer, waarin de Wet luchtkwaliteit is opgenomen. Plannen kunnen alleen doorgaan als:
Het Besluit NIBM
In het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) is opgenomen wanneer plannen NIBM zijn en niet verder hoeven te worden onderzocht ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Dit is het geval indien de concentratietoename van bepaalde stoffen minder is dan 3%.
De belangrijkste bron van stoffen die van invloed zijn op de luchtkwaliteit is verkeer. Hierbij zijn de belangrijkste stoffen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Op grond van een globale inschatting van de verkeerstoename als gevolg van de herontwikkeling van het plangebied blijkt dat het plan een toename in verkeersgeneratie oplevert van maximaal 13 motorvoertuigen per etmaal. Uitgangspunt hierbij zijn de richtlijnen uit de publicatie ASVV, waarbij voor centrumdorpse woningen een gemiddeld aantal motorvoertuigbewegingen per woning per weekdag van 6,3 motorvoertuigen wordt gehanteerd.
Met behulp van de NIBM-tool ontwikkeld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil kan worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Met deze tool is een berekening gemaakt voor het voorliggende plan.
Afbeelding 10: Uitkomsten berekening NIBM-tool (bron: www.infomil.nl)
Uit de berekening blijkt dat de toename in concentratie PM10 en NO2 onder de 3%-grens ligt, waarmee het plan NIBM is. Er hoeft voor de luchtkwaliteit geen nadere toets aan de Wet milieubeheer plaats te vinden.
Binnen het plangebied zijn geen relevante kabels en leidingen aanwezig voor dit bestemmingsplan. Bij de realisering van het project zal, middels een KLIC-melding, rekening worden gehouden met de kabels en leidingen. Er worden geen belemmeringen voorzien.
Ten behoeve van voorliggend initiatief is een vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd. Het doel van het vooronderzoek is om de actuele milieukundige kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) op het perceel na te gaan aan de hand van beschikbare gegevens.
Op basis van het vooronderzoek is het perceel aan de Heugterbroekerdijk niet (geheel) onverdacht ten aanzien van de aanwezigheid van chemische bodemverontreiniging en asbest.
Aanbevolen wordt om na de sloop van de bestaande bebouwing en voorafgaand aan de nieuwbouw, een verkennend bodemonderzoek uit te voeren conform de NEN 5740 (naar de chemische kwaliteit van de boven- en ondergrond en het grondwater) alsmede een
verkennend onderzoek conform NEN 5707 (naar asbest in de grond) en/of NEN 5897 (naar asbest in puin).
Het verkennend onderzoek naar chemische verontreinigingen (conform NEN 5740) moet ter plaatse van de verdachte locaties worden uitgevoerd volgens de strategie VEP (voor verdachte locaties met bekende plaatsen van voorkomen van de kernen). Daarnaast moet de chemische kwaliteit van het gehele perceel worden onderzocht volgens de strategie ONV (voor onverdachte locaties). Wanneer met het verkennend onderzoek aanwijzingen worden gevonden voor de aanwezigheid van ernstige (chemische) verontreiniging, dan is het uitvoeren van nader onderzoek (naar de mate en omvang van de verontreiniging) noodzakelijk.
Aanbevolen wordt om de aanwezigheid van asbest in de erfverharding en in de grond nabij de oostelijke perceelsgrens verkennend te onderzoeken conform NEN 5707 en/of NEN 5897 door middel van inspectiegaten. Wanneer hierbij asbest wordt aangetroffen dan is nader onderzoek (door middel van inspectiesleuven) naar asbest noodzakelijk om de mate van verontreiniging vast te stellen.
Ter plaatse van het plangebied zijn er, volgens de gemeente, enkele hydraulische knelpunten in de riolering. Daarnaast heeft de locatie geohydrologisch gezien beperkingen ten aanzien van de doorlatendheid van de bodem. Hierdoor wil de gemeente dat het gehele verharde oppervlak wordt afgekoppeld en op eigen terrein wordt geïnfiltreerd. In dit kader van is door Geonius een infiltratieadvies (d.d. 13-01-2016) opgesteld.
Uit het infiltratieadvies van Geonius is gebleken dat de bodem op een diepte van 0,9 - 1,9 m een maatgevende doorlatendheid tussen 0,45 - 0,86 m/d heeft. Volgens de richtlijnen van Waterschap Peel en Maasvallei is de ondergrond daarmee geschikt voor infiltratie. De GHG is vastgesteld op NAP +30,2 m. Het grondwater bevindt zich dan op een diepte van ca. 1,4 m-mv. Dit is voldoende om aan de richtlijn van het waterschap te voldoen. Geonius adviseert de infiltratievoorziening in de ondiepe ondergrond middels kratten en/of grindkoffers te realiseren.
Gezien het aanlegniveau van de kratten op NAP +30,4 m (welk gebaseerd is op de GHG) is de dekking vrij gering. Hiermee dient bij de situering van de voorziening (oprit, aanleg kabels en leidingen) rekening gehouden te worden.
Het beleid van de gemeente ten aanzien van afkoppelen is opgenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2016. Hierin wordt verwezen naar de gemeentelijke Bouwverordening. Bij nieuwbouw dient hemelwater geïnfiltreerd te worden. Afkoppelvoorzieningen dienen een berging te krijgen van 20 mm ten opzichte van het verhard oppervlak. Gezien de geohydrologische beperkingen van de ondergrond en om uit te gaan van een worst-case situatie worden de eisen van het waterschap Peel en Maasvallei hier als maatgevend aangenomen. Voor het ontwerp van deze voorziening wordt daarom conform opgave van het waterschap Peel en Maasvallei rekening gehouden met een bui T=10 (50 mm in 27,3 uur). Voor het verwerken van een dergelijke bui dient een buffer gerealiseerd te worden met een bergend vermogen van minimaal 14,3 m3 (uitgaande van een verhard oppervlak van 286 m2).
Om de voorziening binnen 24 uur weer beschikbaar te hebben is een infiltratieoppervlak nodig van 11,9 m2 bij de gemeten gemiddelde doorlatendheid van de bodem van 0,6 m/dag. Voor afvoer van vuilwater van de nieuwbouwwoningen wordt aangesloten op de bestaande riolering.
Volgens de indicatieve kaart archeologische waarden (IKAW), datum 27 juni 2010, is het plangebied gelegen binnen een gebied waarvoor archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden (afbeelding).
Afbeelding 11: Uitsnede archeologische waardenkaart voor gemeenten Weert en Nederweert
Ter plaatse van, een gedeelte van, het plangebied geldt echter, conform het vigerende bestemmingsplan 'Laar - Hushoven 2010' , vastgesteld op 9 februari 2011, een archeologische verwachtingswaarde ('Waarde-archeologie 1').
Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen op gronden met de aanduiding 'Waarde-Archeologie-1' dient een rapport te worden overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
Afbeelding 12; Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart gemeenten Weert en Nederweert
Het plan ligt volgens de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Weert en Nederweert net buiten de historische kern en aan een weg ouder dan 1890. Het gebouw zelf is aangegeven als een gemeentelijk monument (6302) op de kaart. Heugterbroekdijk 8 staat echter niet op de monumentenlijst van de Welstandsnota Weert 2013. Verder is het plan gelegen in een gebied aangegeven als cultuurland.
Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor het plan.
Ten behoeve van voorliggend initiatief is een verkennend flora- en faunaonderzoek uitgevoerd.
Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek wordt beoordeeld of de "groene wet- en regelgeving" (Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998, overige gebiedsbescherming) de uitvoering van het project in de weg kan staan. Hierbij wordt gekeken of voorgenomen plannen kunnen leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten en/of beschermde gebieden. Indien dit het geval is, wordt aangegeven welke vervolgstappen noodzakelijk zijn om het project doorgang te kunnen laten vinden.
Beschermde soorten
Algemeen beschermde diersoorten
Het plangebied is in potentie geschikt als leefgebied voor algemeen voorkomende zoogdiersoorten en amfibieën. De omgeving van het plangebied biedt voldoende alternatief leefgebied voor een goede staat van instandhouding van de soorten. Negatieve effecten als gevolg van de realisatie van de nieuwe woonhuizen worden daarom niet verwacht. De werkzaamheden zelf hebben mogelijk wel een negatief effect op ter plaatse voorkomende individuen van soorten. Individuen van de soort worden mogelijk verwond (artikel 9, Flora- en faunawet).
Indien er tijdens de werkzaamheden dieren aangetroffen worden, dient er derhalve sprake te zijn van zorgvuldig handelen. Dit houdt in dat aangetroffen individuen van deze soorten verjaagd dienen te worden of gevangen en vrijgelaten dienen te worden in het aanliggend gebied, buiten invloed van de werkzaamheden.
Broedvogels
Aangezien de vegetatie binnen het plangebied verwijderd wordt en de bebouwing gedeeltelijk wordt gesloopt, treden mogelijk negatieve effecten op broedvogels op, zoals het doden of verwonden van vogels (artikel 9, Flora- en faunawet), het verontrusten van broedende vogels (artikel 10, Flora- en faunawet), het vernielen van nesten (artikel 11, Flora- en faunawet) of het vernielen van eieren (artikel 12, Flora- en faunawet). Vogels zijn opgenomen in tabel 3 van de Flora- en faunawet.
In gebruik zijnde nesten van vogels worden gezien als vaste verblijfplaatsen van vogels. Deze zijn streng beschermd en mogen niet worden verstoord of vernietigd ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor is geen ontheffing van de Flora- en faunawet mogelijk.
Vleermuizen
De bebouwing binnen het plangebied biedt mogelijk kraam-, zomer-, paar- en/of winterverblijven voor vleermuizen. De opening aan de achterzijde van de bebouwing geeft toegang tot de schuur voor gebouwbewonende vleermuizen zoals de gewone dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis. De schuur bevat diverse locaties, zoals spleten op en onder balken, welke geschikt zijn als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen. Indien vleermuizen aanwezig zijn in de bebouwing kan de sloop van het gebouw leiden tot vernietiging van de rust- of verblijfplaatsen (artikel 11, Flora- en faunawet), verstoring (artikel 10, Flora- en faunawet) en verwonding (artikel 9, Flora- en faunawet) van vleermuizen.
Doordat tijdens het veldbezoek niet uitgesloten kon worden dat vleermuizen gebruik maken van de bebouwing, dient een aanvullend vleermuizenonderzoek met batdetectors plaats te vinden conform het Vleermuisprotocol (Vleermuisvakberaad, 2013). Op grond van het protocol wordt uitgegaan van vier onderzoeksronden:
Indien blijkt dat vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, dan dient de functionaliteit daarvan te worden gewaarborgd (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, 2014). Dit houdt in dat er in dat geval op aangepaste wijze wordt gesloopt en dat er in de omgeving nieuwe vleermuisverblijven worden gecreëerd alvorens de sloop plaatsvindt.
Overige soorten
Overige beschermde soorten zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen en worden gezien de aanwezige biotopen ook niet verwacht.
Beschermde gebieden
Ten aanzien van voorliggend initiatief worden geen negatieve effecten op beschermde gebieden verwacht.
Conclusie
Ten aanzien van eventueel verstoren van aanwezige broedvogels dienen geplande werkzaamheden te worden uitgevoerd buiten het broedseizoen. Het broedseizoen duurt globaal van half maart tot half juli, afhankelijk van de weersomstandigheden en de betreffende vogelsoort.
Doordat tijdens het veldbezoek niet uitgesloten kon worden dat vleermuizen gebruik maken van de bebouwing, dient een aanvullend vleermuizenonderzoek met batdetectors plaats te vinden conform het Vleermuisprotocol (Vleermuisvakberaad, 2013). Het al dan niet voorkomen van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zal naar verwachting geen noemenswaardige gevolgen hebben voor de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan: eventueel aanwezige vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen immers binnen het plan worden gemitigeerd. Indien verblijfplaatsen worden aangetroffen, dient wel een ontheffing op artikel 11 (verbod op verstoren vaste rust- en verblijfplaatsen) van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden.
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. Het bestemmingsplan gaat uit van de bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Aangezien bestemmingsplannen moeten voldoen aan de SVBP2012 zullen bestemmingsplannen voortaan kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
Het bestemmingsplan bestaat uit de toelichting, de regels en de verbeelding. De in het kader van dit bestemmingsplan uitgevoerde nadere onderzoeken maken als onderbouwing onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:500. Binnen de bestemming zijn diverse aanduidingen opgenomen voor bijvoorbeeld de toegestane locatie voor de hoofdgebouwen.
In deze paragraaf worden de in dit bestemmingsplan gebruikte bestemmingen nader toegelicht. Er wordt tevens een toelichting gegeven op welke wijze de regels zijn ingedeeld en de inhoud van de regels wordt verkort weergegeven.
De planregels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Een aantal begrippen is standaard voorgeschreven in de SVBP2012.
Artikel 2 Wijze van meten
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken gemeten moeten worden.
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
Artikel 3 Wonen
Met de bestemmingsregeling in artikel 3 wordt de nieuwbouw van maximaal drie woningen binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Hiertoe zijn bouwvlakken opgenomen op de verbeelding, waarbij in de planregels regels worden gesteld ten aanzien van de situering van de hoofdgebouwen. De bijgebouwenregeling is gelijk aan de bijgebouwenregeling welke al van toepassing was op grond van het vigerende bestemmingsplan "Laar - Hushoven 2010".
Artikel 4 Waarde – Archeologie hoog
De gemeente Weert heeft archeologiebeleid, wat voor het plangebied onder meer is vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan "Laar - Hushoven 2010". Op grond van het de bestemminglegging in het vigerende bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog" ook in voorliggend bestemmingsplan aan de betreffende gronden toegekend.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 6 Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn regels gesteld die gelden voor alle bestemmingen uit hoofdstuk 2. In dit geval zijn dit onder meer regels met betrekking tot ondergronds bouwen.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
In deze regels zijn algemene afwijkingsbepalingen opgenomen. Zo is opgenomen dat binnen alle bestemmingen kan worden afgeweken van opgenomen maten tot een maximum van 10%. Ook zijn afwijkingsregels opgenomen die het mogelijk maken bij meetverschillen ontwikkelingen toe te staan en is bepaald dat kleine bouwwerken van openbaar nut, mits ze voldoen aan bepaalde voorwaarden, ook in afwijking van de bestemmingsregels vergund kunnen worden.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels wordt de mogelijkheid geboden om beperkt te schuiven met bestemmingsgrenzen. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden.
Artikel 9 Overige regels
In de overige regels wordt een koppeling gelegd met geldende wettelijke regelingen die van toepassing zijn ten tijde van de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan. Tevens is in de overige regels geregeld hoe omgegaan dient te worden met de bepalingen vanuit de Wet geluidhinder.
Artikel 10 Overgangsrecht
In de bepaling Overgangsrecht is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
Artikel 11 Slotregel
In de Slotregel is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Op 1 juli 2008 is als onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In de Grexwet is bepaald dat gemeenten verplicht zijn om bij het vaststellen van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat alle kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit betekent dat er voor de gemeente een verplichting bestaat om haar kosten, die gepaard gaan met een bouwplan, te verhalen op de exploitant. De toepassing van de Grexwet richt zich voor het afdwingbare kostenverhaal, op bouwplannen. Het Bro geeft de volgende definitie betreffende wat onder een bouwplan wordt verstaan:
Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling hebben partijen een anterieure overeenkomst gesloten.
Ingevolge artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen Burgemeester en Wethouders te besluiten en te publiceren of terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt.
Ook is in artikel 1.3.1. Bro bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12 lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en langs elektronische weg.
In beginsel dient de wettelijk geregelde procedure met betrekking tot de inspraak gevolgd te worden. Er mag echter uitzondering worden gemaakt in de Inspraakverordening van de gemeente.
De handhavingsnota 'Handhaven in Weert' van 14 juli 2010 bevat het beleidsmatig kader voor de handhaving van regels met betrekking tot gedrag van mensen in relatie tot fysieke objecten en de fysieke omgeving. Het vormt dus ook het beleid met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingsplannen en bouwvoorschriften. De nota biedt een eenduidig kader voor de sturing van de uitvoering. Voor burgers en bedrijven is duidelijk hoe de gemeente haar handhavingstaak invult.
Ter uitwerking van het beleid in deze handhavingsnota wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld. In dit programma wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Zo ook met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingplannen. Uitgangspunt is immers dat binnen de beschikbare formatie en middelen keuzes worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk dat de gemeente continue en overal op de naleving van alle regels toeziet. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldingen en incidenten.
Weert zet vooral in op het verbeteren van het naleefgedrag en heeft een sterke voorkeur voor preventief optreden boven repressief optreden. De gemeente benadrukt dat burgers en bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid dragen.
De reactie van de gemeente zal stringenter zijn wanneer een overtreder weinig of geen eigen verantwoordelijkheid neemt. De basis voor het gemeentelijk optreden is echter beschreven in het gestandaardiseerd handhavingsprotocol.
Om toezicht en handhaving van bestemmingplannen tot een succes te maken zijn de volgende voorwaarden van belang:
Het toezicht op en de handhaving van bestemmingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Weert. Om de samenwerking op de verschillende beleidsterreinen te bevorderen en meer toe te werken naar een integraal handhavingsbeleid zijn per 1 januari 2012 de toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, APV en bijzondere wetten ondergebracht in één afdeling, namelijk de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving (VTH). Daarnaast vindt er ook nog samenwerking plaats met niet-gemeentelijke instanties, zoals onder andere de politie, brandweer, Provincie Limburg, AID en Waterschappen. Deze samenwerking komt tot uiting in het 'veld', en in het periodieke teamoverleg Toezicht & Handhaving en in het periodiek aansturingsoverleg van de politie.
Voor de uitvoering van toezicht en handhaving van bestemmingplannen is binnen de afdeling VTH capaciteit beschikbaar. Jaarlijks zal in het handhavingsuitvoeringsprogramma aangegeven worden hoeveel beschikbare
formatie en middelen specifiek ingezet zullen worden voor de uitvoering van
toezichts- en handhavingtaken met betrekking tot bestemmingsplannen.
Het toezicht op en de handhaving van het plangebied bestaan uit periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden ebouwing, gebruik van de bouwwerken en gronden en aanlegvergunningsplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd.
Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten.
In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo integraal mogelijke
benadering, hierbij kan gedacht worden aan het gelijktijdig uitvoeren van
controles ten aanzien van diverse wetten of het vervullen van de oog- en oorfunctie.
Voor het overgangsrecht is op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening
voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt
het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning
en/of in strijd met het voorheen geldende plan. In de overgangsbepalingen is
verder vastgelegd dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige
gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan te
veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik,
tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.
Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. Verder worden de bewoners en gebruikers in de
omgeving van het plangebied de gelegenheid gegeven te reageren op het ontwerpplan.
Wanneer strijdigheden met het bestemmingsplan worden geconstateerd wordt
overeenkomstig het vastgestelde handhavingsbeleid handhavend opgetreden, conform het gestandaardiseerde handhavingsprotocol zoals omschreven in de nota 'Handhaven in Weert'.
Het bestemmingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en
onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
a. Voorbereiding:
Vooroverleg met instanties
Watertoets
b. Ontwerp:
1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
Toezending aan watertoetsloket en provincie
c. Vaststelling:
Vaststelling door de Raad
2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
d. Beroep:
Reactieve aanwijzing
Beroep bij Raad van State
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het
ontwerpbestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingediend. In publicaties
met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan melding gemaakt. Bij beroep besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State als laatste over het plan.
In overeenstemming met artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op de website van de gemeente Weert (www.weert.nl/bekendmakingen) kennis gegeven van het voornemen tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan. Dit heeft tevens plaatsgevonden in het huis-aan-huis blad van Weert van 7 oktober 2015.
Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende instanties. Instanties die gezien hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).