direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Heugterbroekdijk 47
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0988.BPHeugterbroekdk47-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Initiatiefnemer, fam. Van den Boogaert, is sinds kort eigenaar van de agrarische bedrijfslocatie Heugterbroekdijk 47 te Weert. Deze locatie betreft een buiten gebruik zijnde agrarische bedrijfslocatie met een boerderij (bedrijfswoning) en bijbehorende bedrijfsgebouwen in het buitengebied van Weert.

Initiatiefnemer wenst alle aanwezige bebouwing te slopen en vervolgens op deze locatie een nieuwe burgerwoning terug te bouwen incl. bijbehorende bouwwerken en tuin. Om deze zaken te kunnen realiseren is een wijziging van de bestemming noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPHeugterbroekdk47-VA01_0001.jpg"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied

Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, dient de vigerende bestemming gewijzigd te worden. De gemeente Weert heeft in een principebesluit aangegeven mee te willen werken aan onderhavig planvoornemen.

Om de bestemming te kunnen wijzigen, is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Om te komen tot een goed en duurzaam plan, heeft er ambtelijk vooroverleg met de gemeente Weert plaatsgevonden.

Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planontwikkeling

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Ligging plangebied

Onderhavig bestemmingsplan richt zich op de locatie Heugterbroekdijk 47 te Weert. Het plangebied is gelegen ten noorden van Weert en ten noorden van de kern Laar. Verder is het plangebied gelegen ten zuiden van den rijksweg A2. Het plangebied kenmerkt zich door haar ligging aan de Heugterbroekdijk, Stuttenveldweg en de Rakerstraat. Hiermee wordt het plangebied aan meerdere zijden omgeven door openbare wegen. Verder zijn er in de omgeving van het plangebied burgerwoningen gelegen.

De omgeving van het plangebied is te kenmerken als zijnde agrarisch en overloopgebied richting de kern van Laar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPHeugterbroekdk47-VA01_0002.jpg"

Luchtfoto met aanduiding plangebied

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Weert, sectie Z, nummer 23.. De oppervlakte van het plangebied bedraagt ca. 1 ha.

Het voormalige gebruik van de locatie betreft agrarische bedrijfsdoeleinden (de locatie is reeds een aantal jaar niet meer in gebruik ten behoeve van agrarische bedrijfsdoeleinden).

2.2 Beoogde planontwikkeling

Initiatiefnemers hebben recent de niet meer in gebruik zijnde agrarische bedrijfslocatie Heugterbroekdijk 47 te Weert aangekocht. Het doel van de aankoop is niet het gaan exploiteren van een agrarisch bedrijf maar het volledige saneren van deze agrarische bedrijfslocatie met als doel om op deze locatie een nieuwe burgerwoning met bijgebouwen en tuin terug te bouwen. Initiatiefnemers wensen graag in het buitengebied van Weert te gaan wonen. Voor de gemeente Weert betreft het saneren van deze 'oude/vervallen' agrarische bedrijfslocatie een ruimtelijke meerwaarde. Derhalve heeft de gemeente Weert medewerking toegezegd aan onderhavig planvoornemen.

De bestaande bebouwing is als volgt:

- bedrijfswoning (ca. 80m2) met aangebouwde stallen (ca. 400m2);

- overige bedrijfsgebouwen (ca. 950m2).

Op onderstaande afbeelding wordt het planvoornemen indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPHeugterbroekdk47-VA01_0003.jpg"

De woning wordt gerealiseerd als een boerderijstijl-achtige woning. De woning wordt levensloopbestendig uitgevoerd. Het gevolg van deze uitgangspunten is dat de woning qua inhoud meer dan 750m3 zal bedragen. Derhalve is de maximale inhoud gewijzigd in 950m3. Naast de grotere inhoud van de woning (hoofdgebouw) is er tevens sprake van een woonbestemming 'op maat' waarbij door het extra slopen van bedrijfsbebouwing er conform beleid 287,5m2 aan bijgebouwen is toegestaan in de nieuwe situatie. Dit is verwerkt in de regels van onderhavig bestemmingsplan. De reden aan behoefte voor meer bijgebouwen is gelegen in het feit dat er sprake is van een groot perceel (ca. 1 ha) dat onderhouden moet worden. Hierdoor is er opslag- en stallingsruimte noodzakelijk voor kleinschalig agrarisch materieel. Daarnaast wensen initiatiefnemers de nieuwe woning in boerderijstijl te realiseren. Hierbij behoren passende bijgebouwen aan-/ of direct nabij de nieuwe woning. Ook is het planvoornemen om een carport voor de auto's te bouwen. Daarnaast is het planvoornemen om een ruimte overkapping op het terras te bouwen. Naast de bijgebouwen zorgen de carport en overkapping ervoor dat er een grote oppervlakte aan bijgebouwen gewenst is die meer dan 150m2 bedraagt.

De beleidsvoorwaarde voor het toestaan van een woning boven de 750m3 met een maximum van 950m3 bedraagt dat per extra m3 bebouwing er 4m2 bebouwing gesloopt moet worden. Dit betekent bij 200m3 dat er 800m2 gesloopt moet worden. In totaal is er 1.350m2 aan bedrijfsbebouwing aanwezig.

Ten aanzien van de bijgebouwen kan worden gesteld dat de voorwaarden zijn dat er sprake moet zijn van een perceel met een minimale omvang van 2.500m2 (voldoet onderhavig planvoornemen aan) en er bij 137,5m2 extra bijgebouwen er 550m2 aan bebouwing gesloopt moet worden. Ook hier voldoet onderhavig planvoornemen aan (1.350m2 - 800m2 = 550m2).

2.3 Ruimtelijke effecten

Het ruimtelijk kader wordt gevormd door de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing en het bijbehorende erf van de aangekochte locatie van initiatiefnemer. Verder bestaat het plangebied (agrarisch bouwvlak) uit landbouwgrond. Door de volledige sanering van alle aanwezige bebouwing ontstaat een onbebouwd plangebied. De nieuwe bebouwing wordt iets meer aan de noordwestelijke zijde gepositioneerd. Hiermee is sprake van een logische indeling van het plangebied. Verder is er sprake van een afname aan bebouwing door de sanering van ca. 1.430m2 oude/vervallen bedrijfsbebouwing. In de plaats hiervan komt een nieuwe woning met bijgebouwen en tuin. De functieverandering zal het huidige ruimtelijk beeld niet doen wijzigen.

Er kan derhalve worden gesteld dat de ruimtelijke effecten van het planvoornemen ruimtelijk aanvaardbaar worden geacht.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het vigerende bestemmingsplan en structuurvisie.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld, waarin de toekomstvisie wordt gegeven van het kabinet met betrekking tot onder andere de ruimtelijke ordening. Deze structuurvisie vervangt (onder andere) de Nota Ruimte. Hiernavolgend wordt ingegaan op deze structuurvisie.

De structuurvisie beschrijft de principes voor de ruimtelijke inrichting in Nederland. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de beoogde ambities tot en met 2040. In de structuurvisie worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven, waarbij de nationale ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een grote rol speelt.

In deze structuurvisie wordt benadrukt dat het van het grootste belang is dat de concurrentiepositie van Nederland verbetert. Hiertoe is het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd, te weten:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Om de regeldruk te verlagen heeft het kabinet besloten dat de ruimtelijke afwegingen zo dicht mogelijk bij de burger plaats moet vinden. Daarom zal er op basis van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte naar gestreefd worden om zoveel mogelijk verantwoordelijkheden bij de gemeenten en provincies onder te brengen. Het Rijk zal zeer terughoudend, en met name achteraf, bij het toezicht betrokken zijn.

Er zijn echter wel enkele ontwikkelingen waarbij het Rijk bij voorbaat al aangeeft dat er een rijksverantwoordelijkheid aan de orde kan zijn. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten/lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Voorbeelden hiervan zijn ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports. Maar ook onderwerpen waarover internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed. Daarnaast kunnen ook onderwerpen die provincie- of landgrensoverschrijdend of een hoog afwentelingsrisico kennen een rijksverantwoordelijkheid zijn.

Ontwikkelingen die niet onder het bovenstaande vallen zullen in principe alleen achteraf gecontroleerd worden door het Rijk. Rijkswaterstaat en de ministeries van Defensie en EL&I zullen als direct belanghebbenden wel de plannen vooraf blijven beoordelen.

De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden. In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op deze ladder voor duurzame verstedelijking.

Het Rijk streeft met het opstellen van de structuurvisie een goed werkende woningmarkt in Nederland na. Dit wil zeggen dat er qua omvang, kwaliteit en differentiatie een goede balans dient te zijn. Bovendien dient er ruimte te zijn voor het in stand houden van de bereikbaarheid van Nederland en dient er rekening gehouden te worden met het behoud van de natuur.

Meer specifiek heeft het Rijk in de provincie Limburg enkele belangrijke gebieden aangewezen. Het Rijk kent de Greenport Venlo en Brainport Zuidoost Nederland een belangrijke waarde toe voor de concurrentiepositie van Nederland. Het verstedelijkte gebied rondom Sittard-Geleen en Maastricht is zodoende dan ook aangewezen als een voor de concurrentiepositie essentieel gebied. Met name de bereikbaarheid van deze gebieden verdient derhalve extra aandacht.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
3.1.3 Regeling algemene regels ruimteljike ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de SVIR en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Provinciale Staten van Limburg hebben op 12 december 2014 het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is de provincie opgedeeld in zoneringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPHeugterbroekdk47-VA01_0004.jpg"

Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met ligging plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de zone ‘Buitengebied’ (zie uitsnede hierboven). In het POL2014 is ten aanzien van deze zone het volgende opgenomen:

‘Alle andere gronden in het landelijk gebied, vaak met een agrarisch karakter. Met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De accenten in het buitengebied liggen op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties landbouw, het terugdringen milieubelasting vanuit landbouw en de kwaliteit en functioneren ondergrond.’

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen worden onderzocht.

3.2.3 Limburgs Kwaliteitsmenu

Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.

De gemeente Weert heeft het Limburgs Kwaliteitsmenu verankerd in een gemeentelijke structuurvisie, waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 3.4.2 

In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.

3.2.4 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018-2021

In de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018-2021, welke in 2019 is vastgesteld, is de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting ten aanzien van het beleidsveld 'Wonen' vastgelegd en zijn afspraken gemaakt over de maximale planvoorraad voor woningbouw. Van belang is dat de bestaande bedrijfswoning reeds onderdeel van de woningvoorraad en derhalve dient niet getoetst te worden aan de structuurvisie.

Er is geen sprake van een toename van het aantal woningen. Er wordt één woning gesloopt en één woning gebouwd.

Het planvoornemen past daarmee binnen de beleidsuitgangspunten van deze regionale structuurvisie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Vigerend(e) bestemmingsplan(nen)

Voor het onderhavige plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’, vastgesteld door de gemeenteraad van Weert op 26 juni 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPHeugterbroekdk47-VA01_0005.jpg"

Uitsnede bestemmingsplankaart met aanduiding plangebied

Op grond van dit vigerende bestemmingsplan is het niet mogelijk om een burgerwoning te bouwen op de voorziene locatie. Hiertoe dient de agrarische bestemming te worden gewijzigd in een woonbestemming. Het planvoornemen voorziet hier in. Tevens wordt een woonbestemming 'op maat' gemaakt waarbij door het extra slopen van bedrijfsbebouwing er conform beleid een woning met een maximale inhoud van 950 m³ en een oppervlakte van maximaal 287,5 m² aan bijgebouwen is toegestaan in de nieuwe situatie. Dit is verwerkt in de regels van onderhavig bestemmingsplan. De reden aan behoefte voor meer bijgebouwen is gelegen in het feit dat er sprake is van een groot perceel (ca. 1 ha) dat onderhouden moet worden. Hierdoor is er opslag- en stallingsruimte noodzakelijk voor kleinschalig agrarisch materieel. Daarnaast wensen initiatiefnemers de nieuwe woning in boerderijstijl te realiseren. Hierbij behoren passende bijgebouwen aan-/ of direct nabij de nieuwe woning. Ook is het planvoornemen om een carport voor de auto's te bouwen. Daarnaast is het planvoornemen om een ruimte overkapping op het terras te bouwen. Naast de bijgebouwen zorgen de carport en overkapping ervoor dat er een grote oppervlakte aan bijgebouwen gewenst is die meer dan 150m2 bedraagt.

Naast de woonbestemming is aan de zuidzijde een gedeelte als 'Agrarisch' bestemd in de nieuwe situatie.

3.4.2 Structuurvisie(s)

Op 11 december 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Weert 2025 vastgesteld. Ook het gedeelte waar onderhavig plangebied is gelegen maakt deel uit van de structuurvisie.

In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Weert doet dat voor de periode tot 2025 en voor het hele grondgebied van de gemeente Weert. De visie is opgebouwd rond de thema’s:

1. Prettige woongemeente voor jong en oud

2. Groenste stad met een grote toeristisch-recreatieve aantrekkingskracht

3. Uitnodigend, bruisend centrum

4. Hoogwaardige bedrijvigheid, dienstverlening en innovatie

In de structuurvisie staat ter plaatse van het plangebied en de direct omgeving vermeld dat het een gebied is van en ten behoeve van vitale landbouw. Onderhavig planvoornemen zorgt niet voor belemmeringen. Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat onderhavig planvoornemen past binnen de kaders van de structuurvisie van de gemeente Weert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPHeugterbroekdk47-VA01_0006.jpg"

Visiekaart structuurvisie

Gemeentelijk kwaliteitsmenu

Onderdeel van de Structuurvisie Weert 2025 is het gemeentelijk kwaliteitsmenu. Dit kwaliteitsmenu is onder andere van toepassing op de gronden die zijn opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Weert. Onderhavig plangebied is gelegen ter plaatse van deze gronden. Derhalve is het gemeentelijk kwaliteitsmenu van toepassing. Omdat er sprake is van een functiewijziging van bestaande bedrijfswoning met bijgebouwen en bedrijfsbebouwing naar een woonlocatie, is er sprake van afname van bedrijfsactiviteiten, hetgeen passend is binnen het gemeentelijk beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPHeugterbroekdk47-VA01_0007.jpg"

3.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 4 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

4.1 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

In onderhavig geval kan worden gesteld dat ter plaatse van de bestemming ‘agrarisch bedrijf’ in de nieuwe situatie hier sprake is van een woonbestemming en agrarische bestemming. Om die reden, en vanwege de sloop die voorzien is, is door Aelmans ECO B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. De conclusie van dit onderzoek is samengevat als volgt:

'Resumé:

- Voor wat betreft de sterk met asbest en zink verontreinigde deelterreinen dient een BUS-melding ingediend te worden bij het bevoegd gezag. Na het goedkeuren van deze melding dienen voornoemde stroken onder milieukundige begeleiding verwijderd te worden;

- Bij de geplande sloopwerkzaamheden dient men secuur te werk te gaan teneinde te voorkomen dat de visuele en analytische schone bodemlagen worden verontreinigd met bouwpuinresten e.d.;

- De afvoer van de overtollige grond veelal gepaard gaat met verhoogde afzetkosten ten opzicht van schone grond;

- Indien u voornemens bent om de locatie aan te kopen en er geen wijzigingen c.q. veranderingen, sloop-of graafwerkzaamheden gaan plaatsvinden zijn er geen directe belemmeringen verbonden.'

Uit het bodemonderzoek blijkt dat er, los van een sanering die verricht moet worden, er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect bodem voor onderhavig planvoornemen.

4.2 Geluid

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Vanwege de grote afstand tot omliggende bedrijven en spoorwegen zijn spoorweglawaai en industrielawaai voor onderhavig planvoornemen niet van toepassing.

Ten aanzien van alle wegen, behalve 30 km/u wegen en wegen behorende bij een woonerf, geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buitenstedelijk zijn gelegen en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas).

Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.

Voor onderhavig planvoornemen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai, zie bijlage 2. De conclusies van dit onderzoek zijn dat er sprake is van een gevelbelasting van 53dB (hiervoor dient een hogere waarde te worden verleend). Als gevolg van cumulatie kan middels een standaard geluidwering een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woning worden gegarandeerd.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling als een hogere waarde wordt vastgesteld.

4.3 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

Onderhavig planvoornemen voorziet met de realisatie van een nieuwe woning waarbij geluids-, stof-, geur- en/of gevaarproductie niet aan de orde is.

Onder paragraaf 4.2 is reeds ingegaan wat de effecten van geluid van elders zijn op het plangebied. Er kan ten aanzien van geur worden gesteld dat er in de directe omgeving (binnen 100 meter) van het plangebied geen veehouderijen zijn gelegen. De ten noorden en (noord)oosten gelegen agrarische bedrijven (veehouderijen) zijn gelegen op een afstand van ca. 200m of meer (afstand dichtstbij gelegen stal ten opzichte van nieuwe woning). Gezien de overige in de omgeving gelegen burgerwoningen, de aard van de bedrijven (dichtstbij gelegen bedrijf Sint Sebastiaankapelstraat 2 betreft een intensieve veehouderij waarbij het bouwvlak aan de zijde van onderhavig plangebied volledige is benut met de aanwezigheid van de bedrijfswoning) kan worden gesteld dat gezien de forse afstand er geen belemmeringen zijn voor dit agrarisch bedrijf alsmede de overige agrarische bedrijven die reeds worden beperkte door overige aanwezige geurgevoelige objecten (zoals de IV-locatie Rakerstraat 36) in de omgeving. Ook is een geurberekening gemaakt om de achtergrondbelasting voor het aspect geur in beeld te krijgen. Hieruit volgt een waarde van 8-10 OU (zie bijlage 3). Kortom, ruim binnen de grens van 14 OU. Derhalve kan een acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd worden. Ten aanzien van het aanwezige niet-agrarische bedrijf dat ten oosten van het plangebied is gelegen (afstand ca. 75 meter) kan worden gesteld dat dit een opslaglocatie betreft van kermisexploitanten. Tussen deze bedrijfslocatie en het plangebied ligt een burgerwoning van een derde. Gezien de aard van de bedrijvigheid (lichte bedrijvigheid met beperkte milieu-uitstraling) en de ligging wordt dit bedrijf niet belemmerd door onderhavig planvoornemen en kan ook een acceptabel woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

Ten aanzien van gevaar wordt hier nader op ingegaan in de paragraaf externe veiligheid. Voor stof geldt dat hier in de paragraaf luchtkwaliteit nader op wordt ingegaan. De conclusie is dat beide aspecten ook geen belemmering voor het planvoornemen vormen.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
4.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

In onderhavig geval wordt een agrarische bedrijfslocatie (met stofuitstoot) gesaneerd en wordt de bedrijfswoning gesloopt en teruggebouwd als burgerwoning. Daarmee is sprake van een afname van stof.

NIBM-tool InfoMil

Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.504 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.

Dit besluit is niet van toepassing.

4.4.4 Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

4.5 Externe veiligheid

In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object (vervanging van bestaande agrarische bedrijfswoning). Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

4.5.1 Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

4.5.2 Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van tien of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

4.5.3 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen, waarbij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn woningen, ziekenhuizen, scholen, hotels en restaurants.

Risicovolle bronnen

In de nabije omgeving van het plangebied (binnen 500 meter) zijn geen inrichtingen gelegen. Gezien de grote afstanden, vormt het plaatsgebonden risico derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling. De op grotere afstand gelegen inrichting vormt vanwege de grote afstand en gezien de aard van de planontwikkeling geen risico. Verder zijn er nog andere gevoelige objecten op kortere afstand gelegen.

4.5.4 Transportassen

Transport over waterwegen

Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water zijn uitsluitend waterwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan.

Uit het Basisnet water blijkt dat er in de omgeving van het plangebied binnen 1km geen waterwegen zijn gelegen.

Transport over spoor

Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor zijn uitsluitend spoorwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan.

Uit het Basisnet spoor blijkt dat er in de omgeving van het plangebied binnen 1km geen spoorwegen zijn gelegen.

Transport over wegen

De planlocatie is gelegen op een afstand van ca. 330 meter van de autosnelweg A2. Gezien deze afstand en het feit dat er geen woning wordt toegevoegd (bedrijfswoning wordt gesloopt en herbouwd als burgerwoning op dezelfde locatie) kan worden gesteld dat er geen sprake is van het toevoegen van personen binnen het plangebied waardoor het groepsrisico geen belemmering vormt. Het plaatsgevonden risico vormt vanwege een afstand van 0 meter ook geen belemmering. Daar komt bij dat de woning goed ontsloten is vanuit meerdere richtingen en ook de zelfredzaamheid goed is.

4.5.5 Transport-/buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object (woonhuis) bij een buisleiding wordt toegelaten:

  • wordt een waarde in acht genomen van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten ofwel binnen de PR-contour is de bouw van een woning/kwetsbaar object niet toegestaan;
  • wordt tevens het groepsrisico in het invloedgebied van de buisleiding verantwoord (invloedsgebied: het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico van de buisleiding tot de grens waarbinnen de letaliteit van die personen 1% is).

Situatie plangebied inzake transportleidingen

De afstand van het nieuwe bouwvlak voor de nieuw te bouwen burgerwoning tot het hart van de aanwezige buisleiding (aardgastransportleiding van de Gasunie met nummer Z-532-01) bedraagt ca. 55 meter. De afstand tot de grens van het perceel bedraagt ca. 4,5m. De plaatsgebonden risicocontour van deze gasleiding bedraagt 0 meter. Er is geen risicocontour van het groepsrisico aanwezig. Ten aanzien van de hogedruk-aardgastransportleiding is de verantwoording van het groepsrisico aan de orde. Omdat de ontwikkeling slechts één woning betreft die een vervanging van een bestaande woning op dezelfde locatie betreft en het groepsrisico laag is, worden veiligheidsmaatregelen niet reëel geacht. Als gevolg van de ontwikkeling is er geen sprake van een toename van het aantal personen (de woning is aanwezig terwijl de bedrijfsactiviteiten afnemen (en daarmee ook het aantal personen dat aanwezig is op de locatie). Hiermee kan worden gesteld dat er eerder sprake is van een afname van personen en daarmee het groepsrisico. Verder kan nog worden aangegeven dat de zelfredzaamheid goed is. De vluchtwegen zijn aanwezig en zijn gericht van de risicobron af. Tevens is de bereikbaarheid van het plangebied goed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPHeugterbroekdk47-VA01_0008.jpg"

Uitsnede Risicokaart Limburg met aanduiding plangebied

4.5.6 Resultaten en conclusies externe veiligheid

Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 4, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

5.1 Archeologie en cultuurhistorie

5.1.1 Archeologische monumentenzorg (Erfgoedwet)

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen

5.1.2 Archeologische verwachtingswaarden

Voor onderhavig plangebied is ten aanzien van het aspect archeologie de gemeentelijke beleidskaart geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPHeugterbroekdk47-VA01_0009.jpg"

Uitsnede gemeentelijke beleidskaart met aanduiding plangebied

Op grond van de bovenstaande kaart is voor onderhavig plangebied sprake van hoge archeologische verwachtingswaarde.

5.1.3 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie

De hoge archeologische verwachtingswaarde van het gebied heeft geleid tot het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie hoog' in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'. Op basis van deze dubbelbestemming is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk, indien de bodemverstorende activiteiten bij een diepte groter dan 40 cm en als de oppervlakte meer bedragen dan 250 m². Omdat het bouwplan nog niet bekend is blijft deze dubbelbestemming gehandhaafd en zal ten tijden van het bouwplan beoordeeld worden of de vrijstellingsgrens wordt overschreden of niet. Zo ja, dan zal op dat moment middels een archeologisch onderzoek aangetoond moeten worden dat er geen archeologische waarden verstoord worden. Het nieuwe bouwplan is grotendeels gepositioneerd buiten de bestaande bebouwing. Ter plaatse van de bestaande bebouwing is er vanzelfsprekend sprake van een verstoorde bodem vanwege de aanwezigheid van kelders onder de bebouwing. Bij het saneren/slopen van deze bebouwing is er geen sprake van een extra verstoring en zal er sprake zijn van aanvulling van grond nadat de bebouwing is verwijderd.

Op basis van de Erfgoedwet geldt echter de verplichting dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden aangetroffen, deze per direct gemeld dienen te worden bij de gemeente Weert.

5.1.4 Cultuurhistorie

Op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Weert zijn ook monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten opgenomen. Ter plaatse van het plangebied en in de nabijheid van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig.

Derhalve bestaan er vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen voor de onderhavige ontwikkelingen.

5.2 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

Hoogspanningslijnen

Ten noorden van het plangebied lopen twee hoogspanningslijnen, in beheer bij TenneT TSO B.V.:

150 kV hoogspanningsverbinding Nederweert - Maarheeze;

150 kV hoogspanningsverbinding Nederweert – Weertheide;

De hoogspanningsverbindingen (HS-lijn) zijn belast met een zakelijk recht. Deze 'belaste strook' wordt voor beide lijnen begrensd door zijden op 20 m ter weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsverbinding (totale breedte 40 m).

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningslijnen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Vanwege de (mogelijke) gezondheidseffecten heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu voorzorgsbeleid ontwikkeld.

Uit wetenschappelijk onderzoek komen aanwijzingen dat kinderen die in de buurt van bovengrondse hoogspanningslijnen wonen, mogelijk meer kans hebben om leukemie te krijgen. Een causaal verband is echter niet aangetoond.

Het toenmalige ministerie van VROM heeft in 2005 gelet op de maatschappelijke discussie uit voorzorg beleid ontwikkeld, dat is vastgelegd in een beleidsadvies aan gemeenten en netbeheerders. De Rijksoverheid adviseert om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Het RIVM adviseert om geen gevoelige functies zoals wonen toe te staan binnen de magneetveldzone. Dit betreft echter een advies en geen harde voorwaarde.

De hoogspanningsleiding kent een 'magneetveldzone'. Op basis van eerder uitgevoerde onderzoeken bij 150Kv-lijnen blijkt dat de magneetveldzone ca. 45m bedraagt vanaf het hart van de lijn. Het hoekpunt van de nieuwe woning is gelegen op ca. 55m afstand van het hart van de lijn. Hiermee is het de verwachting dat de woning is gelegen buiten de magneetveldzone van de dichtstbij gelegen hoogspanningslijn. Daar komt bij dat de woning qua ligging/richting grotendeels op grotere afstand is gelegen van de hoogspanningslijn. Daarmee kan de verwachting verder worden uitgesproken dat de woning niet is gelegen binnen de magneetveldzone van de hoogspanningslijn.

Overige aspecten

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

5.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

5.3.1 Verkeersstructuur

Het planvoornemen leidt tot een afname van verkeer aangezien er in de nieuwe situatie alleen wordt gewoond en er geen sprake meer is van bedrijfsactiviteiten. Er zal een nieuwe inrit aan de Stuttenveldweg worden aangelegd. Hierover zal met de gemeentelijke wegbeheerder bij de aanvraag omgevingsvergunning afstemming worden gezocht over de exacte ligging. Bomen hoeven hiervoor niet te worden gekapt aangezien ter plaatse van de voorziene inrit de bomen ca. 6m uit elkaar staan. De inrit aan de Heugterbroekdijk zal komen te vervallen.

Kortom, het planvoornemen vormt geen belemmering voor de verkeersstructuur, maar zorgt juist voor een positieve bijdrage vanwege de afname van bedrijfsverkeer.

5.3.2 Parkeren

Als gevolg van onderhavig planvoornemen zal er sprake zijn van een afname van verkeersaantrekkende werking ten opzichte van de bestaande planologische situatie (bedrijfsverkeer zal komen te vervallen).

Gezien de oppervlakte van het perceel (woondoeleinden) is er ruim voldoende ruimte voor minimaal 2 parkeerplaatsen (norm voor vrijstaande woningen) op eigen terrein voor de woning. Hierdoor behoeft er geen parkeeroverlast te worden verwacht op de openbare weg.

Het aspect parkeren vormt daarom geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

5.4 Waterhuishouding

5.4.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).

5.4.2 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

5.4.3 Watertoets Waterschap Limburg

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.

Niet alle ruimtelijke plannen behoeven de watertoets te doorlopen. Daartoe heeft het waterschap Limburg een stroomschema, met daarbij behorende notitie ondergrens, opgesteld waaruit het toepassingsbereik van de watertoets blijkt. Ook zijn per gemeente waterkaarten opgesteld waaruit de verschillende waterbelangen op een bepaalde locatie zijn af te lezen. Aan de hand van het ‘meldformulier watertoets’ kunnen (ruimtelijke) plannen vervolgens voor advies worden voorgelegd aan het betreffende waterschap.

Onderhavige planontwikkeling is gelegen binnen het werkgebied van het Waterschap Limburg.

Op de kaarten van de gemeente Weert van het Waterschap Limburg blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen een aandachtsgebied.

5.4.4 Afvalwater en hemelwater

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.

Afvalwater

Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Weert. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.

Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein

Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.

Hemelwater (dak)verhardingen

Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar een te realiseren hemelwatervoorziening (wadi).

Capaciteit hemelwatervoorziening

Bij nieuwbouw dient minimaal 100% van het verharde oppervlak afgekoppeld te worden. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient de hoeveelheid af te voeren hemelwater te worden berekend bij extreme buien van t=100 (= 100mm).

In onderhavig geval is het de verwachting dat er ca. 500m2 dakoppervlak afgekoppeld moet worden en ca. 250m2 erfverharding. Dit betekent dat in totaal ca. 750m2 aan verhard oppervlak afgevoerd moet worden naar de wadi. Uitgaande van een bui van 100mm betekent dit dat de wadi minimaal 75m3 groot moet zijn. Zoals uit onderstaande afbeelding blijkt is er in het plan een vijver/wadi voorzien die ca. 100m2 groot is. Het waterpeil van de vijver/wadi zal ca. 1m beneden het afgewerkte maaiveld liggen waardoor er ca. 100m3 capaciteit beschikbaar is voor het opvangen, bergen en infiltreren van hemelwater. afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPHeugterbroekdk47-VA01_0010.jpg"

Opvang schoon hemelwater

In de hemelwatervoorziening wordt alleen schoon hemelwater opgevangen, waaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.

Voorkomen van wateroverlast

Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat geen water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn gezien de ligging op grote afstand.

5.4.5 Conclusie

Gelet op vorenstaande en de resultaten van de watertoets vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

5.5 Natuur en landschap

5.5.1 Kernkwaliteiten

Blijkens de kaart 'Natuur' van het POL2014 is onderhavig projectgebied niet gelegen in de 'Goudgroene natuurzone', 'Zilvergroene natuurzone' en/of 'Bronsgroene landschapszone'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPHeugterbroekdk47-VA01_0011.jpg" Uitsnede kaart 'Natuur' POL2014 met aanduiding plangebied

Verder is het plangebied gelegen ter plaatse van een bestaande agrarische bouwkavel in het buitengebied van Weert. Er is geen sprake van de aanwezigheid van natuurwaarden.

5.5.2 Natura2000

Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'.

Het meest nabijgelegen Natura2000-gebied is het op meer dan 1 kilometer afstand gelegen (Weerter- en Budelerbergen en Ringselven’). Gezien de aard van de ontwikkeling (sanering agrarische bedrijfslocatie met de mogelijkheid tot het houden van vee) en hiervoor in de plaats een nieuwe moderne woning terugbouwen, kan worden gesteld dat er sprake is van een afname van stikstof. Gezien de grote afstand tot natuurgebieden vormt ook de bouwfase geen probleem.

5.6 Flora en fauna

5.6.1 Algemeen

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn.

Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.

Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Ten aanzien van beschermde flora en fauna kan worden gesteld dat deze niet verondersteld worden aanwezig te zijn. Er is sprake van agrarische bedrijfsbebouwing (wordt volledig gesaneerd) en landbouwgrond. De nieuwe bebouwing komt voornamelijk ter plaatse van de huidige landbouwgrond. Op basis hiervan kan worden gesteld dat er ter plaatse van het plangebied geen beschermde flora en fauna is te verwachten.

5.6.2 Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is ‘Weerter- en Budelerbergen en Ringselven’. Dit gebied is gesitueerd op een afstand van circa twee kilometer van het plangebied. Gezien de voorgestane ontwikkelingen en de aard van het planvoornemen is de afstand tot dit gebied zodanig dat het planvoornemen geen gevolgen heeft voor de flora en fauna in dit Natura 2000-gebied.

Het dichtstbijzijnde beschermde natuurmonument is ‘Sarsven en De Banen’, dat is gelegen op circa zes kilometer afstand van het plangebied.

Gezien deze afstand en de aard van het planvoornemen heeft onderhavig planvoornemen geen gevolgen voor de flora en fauna in dit beschermd natuurmonument.

5.6.3 Conclusie flora en fauna

Gelet op de beschikbare gegevens en het ingesloten karakter van het plangebied is het onwaarschijnlijk dat er binnen het plangebied beschermde soorten voorkomen. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.7 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).

Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen (waar mogelijk worden stenen en hout van de boerderij hergebruikt) worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.

In onderhavig plan zijn met name de bouwkundige aspecten van belang. Deze zullen verder worden uitgewerkt in de aanvraag van de omgevingsvergunning/bouwvergunning.

Hoofdstuk 6 Juridische opzet

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

6.1 Algemeen

Een vijftal randvoorwaarden en gegevens bepalen de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels en de verbeelding van de gemeente Weert:

- de digitale raadpleegbaarheid;

- de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);

- de standaardregels van de gemeente Weert, welke zijn omgezet naar de eisen/verplichtingen van de SVBP 2012;

- de Woningwet (versie in werking 1-1-2015);

- luchtfoto’s t.b.v. de handhaving.

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar gebouwd mag worden (bouwvlak en bouwaanduiding ‘bijgebouwen’ voor bouwen tot een bepaalde goot- en bouwhoogte). Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden.

Vervolgens kan men in de regels teruglezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. De ordening van regels is daartoe zodanig opgezet dat bij iedere bestemming een nagenoeg compleet beeld van de regels voor die bestemming is gegeven. Desondanks blijven aanvullend inleidende bepalingen en algemene bepalingen nodig.

6.2 De verbeelding

Op de verbeelding zijn aangegeven:

- de grens van het plangebied;

- de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden;

- dubbelbestemmingen;

- bouwvlakken en bouwaanduiding ‘bijgebouwen’;

- overige aanduidingen waarnaar in de regels wordt verwezen.

De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan.

De kleur op de verbeelding geeft aan om welke bestemming het gaat. Logisch dus dat de kleur meteen duidelijk maakt welk artikel uit de regels geraadpleegd moet worden.

Dubbelbestemmingen betreffen met name een beheersregeling, danwel aanvullend beleid op de onderliggende bestemming. In de regel gaat het hier om van toepassing zijnde zoneringen of sectoraal beleid.

Het bouwvlak en de aanduiding ‘bijgebouwen’ geven de begrenzing weer waarbinnen gebouwen opgericht mogen worden. In het bouwvlak moet het hoofdgebouw gesitueerd worden. In de aanduiding ‘bijgebouwen’ mogen ondergeschikte gebouwen en bijgebouwen opgericht worden.

De overige aanduidingen geven een specifieke situatie weer, waarvoor in de regels een aparte regeling is opgenomen.

6.3 De regels

6.3.1 Algemeen

De regels zijn als volgt opgebouwd:

- inleidende regels;

- bestemmingsregels;

- algemene regels;

- overgangs- en slotregels.

Allereerst zijn de inleidende regels opgenomen: de begripsbepalingen en de regels omtrent de wijze van meten.

Vervolgens zijn artikelen van de afzonderlijke bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen. Deze bevatten de specifieke regels voor de betreffende bestemming. Daarna volgen de algemene regels. Dit is een aantal planregels van een algemeen en administratief karakter, dat onontbeerlijk is voor een bestemmingsplan. Het betreft hier de anti-dubbeltelregel, algemene regels met betrekking tot bouwen, gebruik, afwijking, wijziging, procedure en overige regels.

Tot slot zijn de regels met betrekking tot overgangsrecht en de titel opgenomen.

6.3.2 Opbouw bestemmingsbepaling

Bij de aanwijzing van de afzonderlijke bestemmingen en dubbelbestemmingen is steeds dezelfde structuur gekozen, en wel de volgende:

- bestemmingsomschrijving, om het toegelaten gebruik te verduidelijken;

- regels voor het bouwen, onderscheiden naar bouwvlak, aanduiding ‘bijgebouwen’ en overige zaken;

- nadere eisen, de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen ten behoeve van het algemene belang;

- afwijken van de bouwregels, de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor bebouwing in het bestemmingsplan;

- specifieke gebruiksregels, onderscheiden naar gebruik van de grond en gebruik van de opstallen;

- afwijken van de gebruiksregels, de mogelijkheid met een omgevingsvergunning af te wijken van bepalingen in het bestemmingsplan;

- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden waarvoor een vergunning vereist is;

- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;

- wijzigingsbevoegdheden, de mogelijkheid het bestemmingsplan te wijzigen qua gebruik of bouwmogelijkheden.

Bestemming Agrarisch

Het beleid

Binnen de bestemming zijn gronden gelegen die gebruikt mogen worden voor het reguliere agrarisch bedrijfsmatige gebruik. Het beleid voor dit gebied is primaire gericht op:

1. Het behoud van cultuurgronden als basis voor de agrarische bedrijfsvoering.

2. Met het oog op het eventuele extensief recreatief medegebruik mogen, rekening houdend met de hiervoor genoemde agrarische doeleinden, kleinschalige voorzieningen

worden gebouwd.

3. Met afwijking van de regels is het mogelijk om gronden en bestaande bebouwing te

gebruiken voor natuureducatie en natuur- en landschapsbeheer.

4. Binnen de bestemming mag niet worden gebouwd, met uitzondering van omheiningen

van hout (niet dicht), draad of gaas. Met een omgevingsvergunning kan afgeweken

worden voor de bouw of aanleg van schuilgelegenheden, paardenbakken, stapmolens,

containervelden, hagelnetten en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.

5. Uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven is toegestaan via een wijzigingsbevoegdheid mits dit gepaard gaat met verbetering van de gebiedskwaliteit. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Verder is wijziging naar de bestemming ‘Water’, ‘WaterstaatWaterlopen’, ‘Bos’ of ‘Natuur’ mogelijk.

6. Hobbymatig agrarisch gebruik is eveneens toegestaan.

7. Voor het uitvoeren van bepaalde werken is een omgevingsvergunning nodig. Dit is afhankelijk van de gebiedskwaliteiten en aanduidingen.

Bestemming Wonen

Het beleid

Het algemene beleid voor deze bestemming is gericht op:

1. Bestaande en nieuwe woningen worden voorzien van een redelijke uitbreiding ter realisering van de, naar de eisen van de tijd, bedoelde vergroting van het woongenot. Het daarvoor benodigde ruimtebeslag wordt tot uitdrukking gebracht in de omvang van het bouwvlak en/of de aanduiding ‘bijgebouwen’. Daarbij wordt behoud van de herkenbaarheid als vrijstaande, blok van twee of geschakelde woning nagestreefd. Nieuwe, ter vervanging van bestaande, woningen zullen ook binnen dit regime moeten passen. Zonder dat het aantal woningen zoals aanwezig toeneemt.

2. Onder de bestemming ‘Wonen’ valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis gebonden beroep. De omvang ervan is aan een maximum gebonden, het handhaven van een complete woning in het gebouw blijft vereist. De maat van het beroepsgedeelte is rechtstreeks toegestaan voor hoofd- en bijgebouw tot ten hoogste 50 m². Aan huis gebonden beroepen zijn dus vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en voor zover de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is. Met afwijking op de gebruiksregels kan onder voorwaarden een grotere oppervlakte worden toegestaan. Aan huis gebonden en ambachtelijke bedrijfjes zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar uitsluitend via afwijking van de gebruiksregels.

3. Het realiseren van een nieuwe woning door middel van inpandig wonen (woningsplitsing) is niet toegestaan. Het aantal woningen zoals aanwezig, zoals planologisch geregeld maar nog niet gerealiseerd en waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend op het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan is bepalend. Deze woningen zijn in dit bestemmingsplan opgenomen.

4. Het beleid is gericht op het realiseren van een integraal toegankelijke en sociaal veilige woonomgeving. Voor de woningen betekent dit:

menging van tuin en straatgericht wonen;

vermijding van blinde eindgevels bij woningen.

5. Het beleid is gericht op het bouwen volgens de principes van aanpasbaar en levensloopbestendig, duurzaam en energiebewust bouwen.

6. Het beleid is gericht op het beperken van de aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden en beeldkwaliteit.

7. Het beleid is gericht op intensief ruimtegebruik en ondergronds bouwen, waarmee niet wordt bedoeld de bouw van garages, die via een landschappelijke ingreep c.q. ingraving ontsloten worden.

8. Het realiseren van mantelzorgvoorzieningen binnen de bestemming wonen is zonder meer mogelijk, wanneer dit aaneengesloten bebouwing betreft (woning met aangebouwd bijgebouw). Noch het bestemmingsplan, noch het volkshuisvestingsbeleid stelt regels ten aanzien van gezinssamenstelling (bijvoorbeeld een 3 generatie gezin). De Woningwet verzet zich niet tegen de realisering van meerdere voorzieningen in één woning, zoals badkamers en kookgelegenheden.

Het bouwvlak

De geconstateerde behoefte aan uitbreiding is veelal te realiseren binnen een hoofdgebouw met een inhoud van 750 m3 (en in sommige gevallen met afwijking 1.000 m³) en een woning met een bouwblokdiepte van 12 meter. Bij een grotere diepte komt het uitgangspunt van voldoende licht- en luchttoetreding in de knel.

Onderhavig bouwvlak is ingetekend conform de gewenste situatie. De maximale inhoud van de nieuwe woning bedraagt 950m3 en rekening houdend met het voorziene ontwerp van een landelijke woning is een bouwvlak van 250m2 opgenomen. In de woning komen alle functies op de begane grond (levensloopbestendige woning), hierdoor is een oppervlakte van ca. 250m2 noodzakelijk.

Het hoofdgebouw is bepalend voor de bouwvlakken op de verbeelding. Het voordeel hiervan is dat men direct kan zien waar de woning opgericht kan worden. Het bouwvlak is daarbij op maat afgestemd op het bouwperceel en mag in zijn geheel worden bebouwd tot een goot- en bouwhoogte van in de meeste gevallen respectievelijk 5,5 en 8 meter. Ondergeschikte bouwdelen in de vorm van erkers (aangebouwd bijgebouw), luifels en balkons zijn toegestaan voor de voorgevel, mits ze niet meer dan 1,20 meter voor de voorgevel uitsteken en maximaal 5 m² aan oppervlakte beslaan.

De aanduiding ‘bijgebouwen’

De aanduiding ‘bijgebouwen’ is ingetekend op 1 meter achter de voorgevel. Volgens de Wabo is het toegestaan om vergunningvrij een bijgebouw op te richten tot 1 meter uit de voorgevel. Deze afstand van 1 meter wordt nu ook in het bestemmingsplan aangehouden. Er is voor gekozen de oppervlakte van het bouwvlak en de aanduiding ‘bijgebouwen’ maximaal 287,5 m2 te laten bedragen in verband met de ruimtelijke kwaliteit.

Ook de aanduiding ‘bijgebouwen’ (oppervlakte 1.500m2) is op de verbeelding ingetekend om onduidelijkheden te voorkomen.

Het toegestane oppervlak aan bijgebouwen binnen de aanduiding ‘bijgebouwen’ bedraagt 287,5m², mits het vlak voor 50% onbebouwd blijft. Bijgebouwen die gelegen zijn binnen het bouwvlak tellen niet mee bij de bepaling van de 287,5 m² aan bijgebouwen. Naast het bestemmingsplan is het ook mogelijk om vergunningvrij nog vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen op te richten op basis van de Wabo. Hierbij zijn oppervlakte en hoogte beperkt. De goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,20 meter bedragen. Het bijgebouw bestaat uit maximaal 1 (volwaardige) bouwlaag.

Het bijgebouw mag plat afgedekt worden of met een kap worden uitgevoerd. In een bijgebouw mag onder de kap geen verblijfsruimte worden opgericht.

Voor erfafscheidingen gelden ander hoogten. Buiten het bouwvlak en de aanduiding ‘bijgebouwen’ mag de hoogte van erfafscheidingen maximaal 1 meter bedragen, uitgezonderd sierhekwerken waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen en waarbij geen beperkingen ten aanzien van de situering gelden. Binnen het bouwvlak en de aanduiding ‘bijgebouwen’ mag de hoogte van een erfafscheiding maximaal 2 meter bedragen. In hoeksituaties geldt een aparte regeling. Het is hier mogelijk om geheel transparante erfafscheidingen (draadafscheidingen) op te richten tot een hoogte van 2 meter. De voorwaarde is dat de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° wordt gewaarborgd.

Deze transparante erfafscheidingen mogen op de perceelsgrens worden opgericht.

Dubbelbestemming Waarde – Archeologie hoog

Binnen het plangebied komen volgens de archeologische waardenkaart van de gemeente gebieden voor met een hoge archeologische waarde. Voor gebieden met een verwachtingswaarde hoog wordt een dubbelbestemming opgenomen. In de regels is ter bescherming van de archeologische waarden aan de aanvrager van een omgevingsvergunning een onderzoeksverplichting opgelegd met betrekking tot de archeologische waarde van de te bebouwen gronden. Deze onderzoeksverplichting is afhankelijk van de verstoringsoppervlakte en verstoringsdiepte. Verder is voor een aantal mogelijk bodemverstorende activiteiten een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen met een onderzoeksverplichting ten aanzien van de archeologische waarde van het terrein waarop de werken en werkzaamheden plaatsvinden. Dit is ook afhankelijk van de verstoringsoppervlakte en verstoringsdiepte.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Inleiding

De handhavingsnota ‘Handhaven in Weert’ van 14 juli 2010 bevat het beleidsmatig kader voor de handhaving van regels met betrekking tot gedrag van mensen in relatie tot fysieke objecten en de fysieke omgeving. Het vormt dus ook het beleid met betrekking tot toezicht en handhaving van

bestemmingsplannen en bouwvoorschriften. De nota biedt een eenduidig kader voor de sturing van de uitvoering. Voor burgers en bedrijven is duidelijk hoe de gemeente haar handhavingstaak invult.

Ter uitwerking van het beleid in deze handhavingsnota wordt jaarlijks een handhavingsuitvoerings-programma opgesteld. In dit programma wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Zo ook met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingplannen. Uitgangspunt is immers dat binnen de beschikbare informatie en middelen keuzes worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk dat de gemeente continue en overal op de naleving van alle regels toeziet. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldingen en incidenten.

Weert zet vooral in op het verbeteren van het naleefgedrag en heeft een sterke voorkeur voor preventief optreden boven repressief optreden. De gemeente benadrukt dat burgers en bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid dragen. De reactie van de gemeente zal stringenter zijn wanneer een overtreder weinig of geen eigen verantwoordelijkheid neemt. De basis voor het gemeentelijk optreden is echter beschreven in het gestandaardiseerd handhavingsprotocol.

Om toezicht en handhaving van bestemmingplannen tot een succes te maken zijn de volgende voorwaarden van belang:

- een duidelijk geformuleerd handhavingsbeleid als toetsingskader en voldoende middelen (menskracht) om het beleid uit te voeren;

- een duidelijke handhavingsparagraaf in het bestemmingsplan;

- het vastleggen van de legale bestaande situatie in het bestemmingsplan;

- duidelijke overgangsbepalingen met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken.

7.2 Uitvoering handhavingstoezicht

Het toezicht op en de handhaving van bestemmingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Weert. Om de samenwerking op de verschillende beleidsterreinen te bevorderen en meer toe te werken naar een integraal handhavingsbeleid zijn per 1 januari 2012 de toezichts- en

handhavingstaken met betrekking tot ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, APV en bijzondere wetten ondergebracht in één afdeling, namelijk de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving (VTH). Daarnaast vindt er ook nog samenwerking plaats met niet-gemeentelijke instanties, zoals onder andere de politie, brandweer, Provincie Limburg, AID en Waterschappen.

Deze samenwerking komt tot uiting in het ‘veld’ en in het periodieke teamoverleg Toezicht & Handhaving en in het periodiek aansturingsoverleg van de politie.

Voor de uitvoering van toezicht en handhaving van bestemmingplannen is binnen de afdeling VTH capaciteit beschikbaar. Jaarlijks zal in het handhavingsuitvoeringsprogramma aangegeven worden hoeveel beschikbare formatie en middelen specifiek ingezet zullen worden voor de uitvoering van

toezichts- en handhavingtaken met betrekking tot bestemmingsplannen.

Het toezicht op en de handhaving van het plangebied bestaan uit periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden bebouwing, gebruik van de bouwwerken en gronden en aanlegvergunningsplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd. Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten.

In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo een integraal mogelijke benadering, hierbij kan gedacht worden aan het gelijktijdig uitvoeren van controles ten aanzien van diverse wetten of het vervullen van de oog- en oorfunctie.

7.3 Overgangsrecht

Voor het overgangsrecht is op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning en/of in strijd met het voorheen geldende plan. In de overgangsbepalingen is verder vastgelegd dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.

7.4 Voorlichting

Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. Verder worden de bewoners en gebruikers in de omgeving van het plangebied de gelegenheid gegeven te reageren op het ontwerpplan.

7.5 Sanctionering

Wanneer strijdigheden met het bestemmingsplan worden geconstateerd wordt overeenkomstig het vastgestelde handhavingbeleid handhavend opgetreden, conform het gestandaardiseerde handhavingsprotocol zoals omschreven in de nota ‘Handhaven in Weert’.

Hoofdstuk 8 Haalbaarheid

8.1 Financiële haalbaarheid

Het voorliggende plan heeft betrekking op een particulier initiatief, waarbij de financiële consequenties uitsluitend door die initiatiefnemer zullen worden gedragen.

Daar de kosten voor de planontwikkeling geheel voor rekening zijn van de initiatiefnemer, heeft onderhavig plan géén gevolgen voor de gemeentelijke begroting en/of gemeentelijke financiën. De Grex-wet is daarom niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.

Er is geen planschaderisicoanalyse gemaakt omdat eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade er niet voor zullen zorgen dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen in het geding komt.

Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Weert is een overeenkomst afgesloten, zodat eventuele aanvragen en vergoedingen inzake de tegemoetkoming in de planschade voor rekening van de initiatiefnemer zullen komen.

Het onderhavige bestemmingsplan is dus financieel haalbaar.

8.2 Maatschappelijke haalbaarheid

Onderhavig bestemmingsplan doorloopt de reguliere bestemmingsplanprocedure waarbij een ieder een zienswijze kan indienen op het ontwerp-bestemmingsplan. De resultaten hiervan komen in het hoofdstuk 'procedure' nader aan de orde.

Hoofdstuk 9 Procedure

9.1 De te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

a. Voorbereiding

Vooroverleg met instanties.

b. Ontwerp

1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan).

c. Vaststelling

Vaststelling door de Raad.

2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan).

d. Beroep

(Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan.

Reactieve aanwijzing.

Beroep bij Raad van State.

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingediend. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan melding gemaakt. Bij beroep besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als laatste over het plan.

Tijdens de termijn van 6 weken dat het ontwerp-bestemmingsplan ter visie heeft gelegen (16 juli 2020 tot en met 26 augustus 2020) zijn geen zienswijzen ingediend.

9.2 Kennisgeving voorbereiding

In overeenstemming met artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 13 mei 2020 kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan Heugterbroekdijk 47 te Weert’. Hierbij is een korte beschrijving van het planvoornemen gevoegd.

9.3 Het overleg met instanties

Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende instanties. Instanties die gezien hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Dit zijn het Waterschap Limburg en de provincie Limburg. Gezien de aard van het planvoornemen wordt er voor onderhavig planvoornemen geen vooroverleg gevoerd aangezien het planvoornemen geen waterschapsbelangen of provinciale belangen raakt.