Plan: | Hegstraat 36 - Oelemarkt 11 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0988.BPHegstr36Oelema11-VA01 |
In het pand van de voormalige discotheek Carte Blanche aan de Hegstraat 36 / Oelemarkt 11 te Weert is een initiatiefnemer voornemens om twee restaurants met bijbehorende terrassen (zijde Hegstraat en zijde Oelemarkt) te realiseren. Het is daarbij de bedoeling dat de nieuwe restaurants worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing. Het gebruik als restaurant is planologisch-juridisch mogelijk. Echter het creëren van een nieuwe 'voorkant' situatie aan de zijde van de Hegstraat is dit niet aangezien de bebouwing aan deze zijde wordt aangemerkt als een bijgebouw en niet als een hoofdgebouw. Om het creëren van deze 'voorkant' situatie mogelijk te maken moet de aanduiding 'bijgebouwen' gewijzigd worden in de aanduiding 'bouwvlak'. Binnen het bouwvlak is het namelijk mogelijk om een voorgevel van een hoofdgebouw te situeren in dan wel evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens.
De gemeente Weert heeft per brief d.d. 30 augustus 2018 aangegeven hieraan medewerking te willen verlenen onder de voorwaarde dat de mogelijkheid om ter plaatse een discotheek te exploiteren planologisch-juridisch wordt weg bestemd. Om dit planvoornemen planologisch-juridisch mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.
Het plangebied is gelegen in het noordoostelijk deel van het centrum van Weert. In het oosten grenst het aan de Oelemarkt en in het westen aan de Hegstraat.
Luchtfoto waarop de Oelemarkt en de Hegstraat duidelijk te zien zijn. Het plangebied is geel omlijnd.
Uitsnede van de percelenkaart met het plangebied geel omlijnd
Het plangebied staat bekend als gemeente Weert, sectie O, perceelnummers: 2021, 2163, 2164 en 2179.
Uitsnede van het geldende bestemmingsplan met het plangebied geel omlijnd.
Conform het bestemmingsplan 'Binnenstad 2017' dat op 26 september 2018 is vastgesteld door de gemeenteraad van Weert, zijn ter plaatse de volgende (dubbel)bestemmingen en aanduidingen van toepassing:
Daarnaast is er op het gedeelte van het plangebied dat grenst aan de Oelemarkt een bouwvlak gelegen met een maatvoeringsaanduiding voor de goot- en bouwhoogte.
Om het gewenste initiatief planologisch - juridisch mogelijk te kunnen maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk omdat er momenteel niet voor het gehele plangebied een bouwvlak is opgenomen. Enkel aan de zijde van de Oelemarkt is een bouwvlak opgenomen. Om de twee restaurants mogelijk te kunnen maken is ook een bouwvlak langs de Hegstraat noodzakelijk zodat ook hier een 'voorkant' situatie mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast dient de aanduiding 'discotheek' te worden weggestemd en dient het nieuwe bouwvlak te worden voorzien van maatvoeringsaanduidingen afgestemd op de bestaande bebouwing.
In dit inleidende hoofdstuk 1 wordt de aanleiding en het doel van dit bestemmingsplan beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een ruimtelijke beschrijving van het project, waarbij wordt ingegaan op de ligging, de ontwikkeling en de structuur van het plangebied. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het planologische beleidskader, waarbij de aandacht uitgaat naar relevante beleidsstukken van het Rijk, de provincie en de gemeente Weert. In hoofdstuk 4 worden de milieuaspecten beschreven, waaronder geluid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, externe veiligheid en milieuzonering. De overige sectorale aspecten als water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren komen in eveneens in hoofdstuk 4 aan bod. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke haalbaarheid. Tot slot worden in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de juridische opzet en de te doorlopen procedure beschreven.
Ligging van het plangebied (geel omlijnd) binnen het centrum van Weert
Het plangebied bevindt zich in het centrum van Weert en is momenteel volledig bebouwd. In het noorden en zuiden wordt het plangebied begrensd door omliggende bebouwing. De oostgrens wordt gevormd door de Oelemarkt welke een belangrijke uitgaansgelegenheid vormt in het centrum van Weert en de oostgrens wordt gevormd door de Hegstraat, een woonstraat in het centrum van Weert waarin zich tevens enkele voorzieningen bevinden zoals een bank, schoenenzaak, apotheek en sportzaak in de directe omgeving van het plangebied. Tot slot grenst het uiterste zuidelijk deel van het plangebied aan het Carisstraatje, dit betreft een verbindende steeg tussen de Oelemarkt en de Hegstraat.
Impressie van de Oelemarkt (links) en de Hegstraat (rechts)
De historische karakteristieke bebouwing langs de Oelemarkt bestaat voornamelijk uit 2 bouwlagen met een kap met een enkele uitzondering met 3 bouwlagen en een kap. Er is hier sprake van een sterke concentratie aan horecabedrijven. De bebouwing langs de Hegstraat heeft een totaal ander karakter. Hier is sprake van voornamelijk woningen (appartementen en eengezinswoningen) en enkele (winkel)voorzieningen. De bebouwing is moderner van opzet en uitstraling en de straat heeft in tegenstelling tot de Oelemarkt, een groener karakter door de aanwezigheid van volwassen bomen.
Impressie van de bebouwing welke aanwezig is binnen het plangebied. Links het pand Oelemarkt 11 waar voorheen Grandcafe 6001 was gevestigd. Rechts het pand aan de Hegstraat 36 waar voorheen discotheek Carte Blanche gevestigd was.
Het plangebied zelf bestaat uit het historische pand Oelemarkt 11 waar voorheen Grandcafe 6001 gevestigd was. Dit pand met een karakteristieke topgevel bestaat uit 1 bouwlagen met een kap. Aan de Hegstraat 36 bevindt zich de veel modernere bebouwing van voormalig discotheek Carte Blanche bestaande uit 1 laag met een kap.
Het planvoornemen betreft enkel het planologisch - juridisch mogelijk maken van twee separate restaurants binnen het plangebied. Vanzelfsprekend betreft dit één restaurant aan de Oelemarkt 11 en één restaurant aan de Hegstraat 36. De restaurants zijn qua gebruik reeds planologisch-juridisch toegestaan. Echter binnen het huidige bestemmingsplan is de bebouwing langs de Hegstraat niet voorzien van een bouwvlak, zodat hierdoor oriëntatie van de bouwing als voorgevel niet mogelijk is. In de nieuwe situatie is dit wel het geval zodat er ook aan de Hegstraat een 'voorkant' situatie ontstaat. Het betreft dus enkel een planologisch - juridische wijziging ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. De bestaande bebouwing blijft geheel in tact.
Het creëren van een nieuwe 'voorkant' situatie past in de ruimtelijke structuur ter plaatse. Aan de Hegstraat zijn namelijk reeds de nodige voorkant situaties. Zowel aan de zuidkant in de vorm van een schoenenwinkel, een apotheek en een sportzaak als aan de noordzijde in de vorm van een bank. Door het mogelijke maken van een nieuwe 'voorkant' situatie aan de Hegstraat 36 wordt hiertussen een verbinding gelegd. Deze nieuwe 'voorkant' situatie completeert de voorgevelrooilijn aan de Hegstraat.
Dit resulteert in de nu volgende impressie van de verbeelding.
Uitsnede van de verbeelding. Het gehele plangebied is hier voorzien van een bouwvlak en de hoogtes van de bestaande bebouwing zijn opgenomen
Het betreft de herbestemming van een voormalige discotheek waarbij de bebouwing aan de zijde van de Hegstraat niet meer aangemerkt wordt als bijgebouw maar als hoofdgebouw. De ontsluiting via de Hegstraat en Oelemarkt (voetgangersgebied) blijft ongewijzigd. Ook in de situatie met betrekking tot het parkeren wijzigt er niks. Hiervoor is in de directe omgeving voldoende gelegenheid.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het relevante (inter)nationale, provinciale en regionale beleid voor het plangebied weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Weert zelf.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard. De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:
Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De 13 nationale belangen zijn:
Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland
Verbeteren bereikbaarheid: slim investeren, innoveren en instandhouden
Verborgen kwaliteit leefomgeving
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen betreft het planologisch - juridisch mogelijk maken van twee restaurants in bestaande bebouwing aan de Hegstraat 36 en de Oelemarkt 11 te Weert, waarbij de bebouwing aan de zijde van de Hegstraat aangemerkt wordt als hoofdgebouw. Hierdoor is aan deze zijde ook sprake van een 'voorkant' situatie. Het planvoornemen is dermate kleinschalig dat het de belangen van het rijksbeleid uit de SVIR niet raakt. Voor wat betreft de afweging inzake milieukwaliteit, geluidsoverlast, externe veiligheid en natuurlijke en cultuurhistorische waarden, wordt verwezen naar de onderzoeken/bureaustudies, zoals opgenomen in Hoofdstuk 4 omgevingsaspecten. Voor het plangebied geldt verder dat er geen nationale belangen in het geding zijn.
De SVIR zola beschreven in paragraaf 3.2.2 bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.
Betekenis voor het plangebied
Dit planvoornemen betreft weliswaar een ontwikkelingsplan, waarbij twee restaurants planologiscg - juridisch mogelijk worden gemaakt. De bebouwing aan de zijde van de Hegstraat wordt daarbij aangemerkt als hoofdgebouw. Hierdoor is aan deze zijde ook sprake van een 'voorkant' situatie. Er worden echter geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in strijd zijn met de SVIR. Tevens voorziet het Barro niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor dit planvoornemen geen beperkingen vanuit het Barro gelden.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’ buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip ‘actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte' en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd waarmee het mogelijk wordt een dubbele Laddertoets bij flexibele planvorming te voorkomen. Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk. De Ladder-onderbouwing zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Hieronder volgt een toetsing van dit planvoornemen aan de nieuwe Ladder.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Ladder-onderbouwing is verplicht voor ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’. Voordat getoetst wordt of een voorziene ontwikkeling ‘nieuw’ is, dient te worden getoetst of die ontwikkeling kan worden aangemerkt als een ‘stedelijke’ ontwikkeling. De definitie van 'stedelijke ontwikkeling' is: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro).
In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt.
Bestaand stedelijk gebied
Indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die buiten bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd, dient uitgebreid te worden gemotiveerd waarom deze ontwikkeling niet mogelijk is binnen bestaand stedelijk gebied. Het bestaand stedelijke gebied is in het Bro gedefinieerd als 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.’
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen betreft een kleinschalige ontwikkeling waarbij twee restaurants planologisch - juridisch mogelijk gemaakt worden binnen bestaande leegstaande bebouwing waar eerder ook horeca (discotheek) gerelateerde activiteiten hebben plaatsgevonden. Er vindt geen uitbreiding van de bebouwing plaats. De bebouwing aan de zijde van de Hegstraat wordt uitsluitend aangemerkt als hoofdgebouw, zodat hierdoor aan deze zijde ook sprake is van een 'voorkant' situatie. In dit geval is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling omdat de ontwikkeling kleinschalig is en er reeds horeca mogelijk was in de betreffende bebouwing. Het betreft het uitsluitend mogelijk maken van een 'voorkant'situatie aan de zijde van de Hegstraat voor één van beide restaurants. Daarmee is niet gezegd dat in het geheel voorbij kan worden gegaan aan de afweging waarom 'de ladder' vraagt. In het kader van de uitvoerbaarheid speelt deze afweging namelijk ook een rol. Zoals blijkt uit navolgende paragrafen blijkt is er een zorgvuldige afweging gemaakt en wordt er met dit planvoornemen leegstand tegen gegaan. Er is dus sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Bovendien is sprake van bestaand stedelijk gebied.
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer). In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij de aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Plangebied
In het POL 2014 is het plangebied gelegen binnen het bebouwd gebied. Het (bestaand) bebouwd gebied wordt onderverdeeld in 3 zones: stedelijk centrum, bedrijventerrein en overig bebouwd gebied. Het plangebied valt binnen het stedelijk centrum. Hieronder wordt verstaan de grotere binnensteden, gekenmerkt door een mix aan functies die deze gebieden een vitaal, stedelijk karakter geeft. De gebieden zijn cruciaal voor de aantrekkingskracht en uitstraling van Limburg.
De accenten liggen op de ontwikkeling van het centrum-stedelijk woonmilieu, bovenregionaal verzorgend centrum voorzieningen en detailhandel, multimodaal bereikbaar en cultuurhistorie. Beleidsmatig wordt groot belang toegekend aan de kwaliteit en vitaliteit van deze stedelijke centra. De provincie geeft bij nieuwe ontwikkelingen de voorkeur aan herbestemming van leegstaande beeldbepalende panden en monumenten.
Uitsnede POL kaart en plangebied (blauwe aanduiding)
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen betreft een kleinschalige ontwikkeling waarbij twee restaurants planologisch - juridisch mogelijk gemaakt worden binnen bestaande leegstaande bebouwing. Het planvoornemen komt daarmee ten goede aan het voorkomen van leegstand en draagt bij aan de kwaliteit en de vitaliteit van het centrum van Weert. Naast het feit dat de panden beiden leegstaan betreft het pand aan de Oelemarkt 11 tevens een beeldbepalend pand waar in dit geval een nieuwe invulling voor mogelijk wordt gemaakt.
Daarnaast beperken de planologisch-juridische aspecten zich tot het aanmerken van de bebouwing aan de zijde van de Hegstraat als hoofdgebouw, zodat hierdoor aan deze zijde ook sprake van een 'voorkant' situatie. Gezien de ondergeschikte aard van de wijziging is het provinciale beleid hierop verder niet van toepassing.
Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk 'Ruimte', waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden. De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk 'Ruimte' aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk 'Ruimte' is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Op basis van de omgevingsverordening maakt de locatie deel uit van onderstaande onderwerpen:
Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 - Bebouwd
gebied
Duurzame verstedelijking zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. Het gaat daarbij om bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening , bedrijvigheid, detailhandel of horeca en de daarbij behorende openbare en of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”.
Milieubescherming - Boringsvrije zone Roerdalslenk III
Voor het planvoornemen is de Boringsvrije zone Roerdalslenk III van toepassing. Het voornemen tot het maken van een boorput, het aanleggen van een bodemenergiesysteem of het roeren van grond in de Roerdalslenk dieper dan 20 meter beneden het maaiveld in zone I, 30 meter in zone II of 80 meter in zone III tot aan de Bovenste Brunssumklei en ieder voornemen in zone IV, wordt zo nodig vier weken tevoren schriftelijk gemeld aan gedeputeerde staten.
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen past binnen de kaders van de verordening omdat de het een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied betreft die een bijdrage levert aan de kwaliteit en vitaliteit binnen het centrum van Weert. Daarbij is er ook sprake van duurzame verstedelijking omdat het planvoornemen ziet op een nieuwe invulling voor een leegstaand pand. Geconcludeerd wordt dat de Omgevingsverordening Limburg 2014 geen beperkingen oplegt aan de realisatie c.q. uitvoering van het planvoornemen.
De Structuurvisie Weert 2025 is door de gemeenteraad Weert vastgesteld op 11 december 2013. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Weert doet dat voor de periode tot 2025 en voor het hele grondgebied van de gemeente Weert. De visie is opgebouwd rond de thema’s:
Om Weert aantrekkelijk te houden, moet duurzaam worden geïnvesteerd in de toekomst. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei. De Structuurvisie doet uitspraken over bijvoorbeeld de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven en de verbetering van de winkelstructuur in het oosten van Weert. De versterking van toerisme en recreatie in de stad, de verruiming van de bestemming op enkele bedrijventerreinen en de versterking van de groenstructuur komen eveneens aan bod. Verder maakt beleid voor ontwikkelingen in het buitengebied in de vorm van het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert hiervan deel uit. De Structuurvisie heeft geen directe rechtsgevolgen, bestemmingsplannen hebben dat wel. Een uitvoeringsprogramma maakt deel uit van de structuurvisie. Tot slot maakt de Visie op het Stadshart deel uit van de structuurvisie. Speerpunten zijn het vergroten van de belevingswaarde en de ontmoetingsfunctie van het stadshart. Ontwikkelingen zoals de toenemende leegstand worden in de visie meegenomen.
In de Structuurvisie Weert 2025 maakt het plangebied onderdeel uit van de typologie 'Versterking Stadshart'.
Uitsnede Visiekaart Structuurvisie Weert 2025 en plangebied (geel omcirkeld)
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen voorziet in het planologisch - juridisch mogelijk maken van twee restaurants in de binnenstad van Weert in een leegstaand pand binnen een gebied waar reeds veel horeca is gevestigd. De bebouwing aan de zijde van de Hegstraat wordt daarbij aangemerkt als hoofdgebouw. Hierdoor is aan deze zijde ook sprake van een 'voorkant' situatie. Het betreft dus een versterking van dit gebied doordat leegstand wordt tegengegaan door het creëren van een extra 'voorkant' situatie. Er wordt hierdoor een bijdrage geleverd aan een uitnodigend en bruisend stadshart. Dit komt ten goede aan de belevingswaarde en de ontmoetingsfunctie van het stadshart. Ook het tegengaan van leegstand is een belangrijk speerpunt binnen de visie. Derhalve past het planvoornemen binnen de uitgangspunten van de visie.
De eerste partiële herziening Structuurvisie Weert 2025 (Visie op het Stadshart) is op 12 juli 2017 vastgesteld. De visie krijgt vorm in vijf ontwikkellijnen, waarbinnen meerdere opgaven gedefinieerd worden:
1. Historie als leitmotiv;
2. Verfraaiing binnenstad;
3. Klimaatbestendige en gezonde stad;
4. Functietransformatie en compact kernwinkelgebied;
5. Samenwerking bevorderen.
In de binnenstad ontstaat ruimte voor nieuwe concepten op het gebied van horeca, winkels en leisure. Actieve sturing is wenselijk om winkels te concentreren in het zogeheten ‘achtje van Weert’ (compact kernwinkelgebied). In de straten daarbuiten (de aanloopstraten) stimuleert de gemeente herbestemming van winkels naar een veelheid aan functies. Een van de weinige groeimarkten is de woningmarkt. In de woningbouwprogrammering is rekening gehouden met het toevoegen van woningen op verdiepingen en in voormalige winkel- of kantoorpanden. Nieuwbouw is voorzien in de omgeving van het kanaal.
Versterking formele en informele structuur
De formele en informele structuur van straatjes en steegjes dient gekoesterd te worden. In de formele structuur ligt de opgave met name in het verbeteren van de gevelkwaliteit, de herinvulling van bestaande leegstaande panden/ leegstandsmaskering en het verfraaien van de openbare ruimte (met groen, kunst, spel- en beweegaanleidingen). Ten aanzien van de informele structuur zijn ingrepen met name wenselijk in het Kromstraatje, de Hegstraat en de Walburgpassage. Kansen liggen hier om nieuwe, kleinschalige bebouwing toe te voegen, waarbij een win-win situatie kan ontstaat met minder meters detailhandel, versterking van de woonfunctie en een aantrekkelijke en veilige openbare ruimte.
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen past binnen de eerste partiële herziening van de Structuurvisie Weert 2025. Met het planvoornemen wordt namelijk een bijdrage geleverd aan de herbestemming van een leegstaand pand en daarmee de mogelijkheid voor de realisatie van nieuwe horeca concepten door het creëren van een extra 'voorkant' situatie. De vormgeving van de gevel en de directe omgeving (indien er terrasomgeving ingericht wordt) moet daarbij bijdragen aan de verfraaiing en vergroening van de binnenstad.
Het welstandsbeleid is in 2004 geformuleerd vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het publieke belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. De overheid grijpt met welstandstoezicht in op de individuele vrijheid van burgers en ondernemers omdat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van het individu alleen. Een bouwwerk maakt deel uit van de publieke ruimte, de voorbijganger wordt ermee geconfronteerd of hij wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving is van belang voor het welbevinden van de gebruikers. Het verhoogt ook de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat. Na jaren ervaring met dit welstandsbeleid is het beleid in de loop der jaren geëvalueerd. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde welstandsnota 2017.
In de welstandsnota is het welstandsbeleid geformuleerd vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het publieke belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. Er is onder meer gekeken naar authenticiteit, zeldzaamheid, beeldbepalendheid en de samenhang tussen architectuur en stedenbouw. Dit heeft geleid tot 7 herkenbare gebiedstypen. De verschillen van typering geven aanleiding tot een verschil in de wijze van welstandsbeoordeling.
Het plangebied ligt volgens de Welstandsnota in gebiedstype 'Weert centrum, de Singels met aangrenzende straten'. Met Weert centrum is bedoeld de kern met historische waarde inclusief de singels met enkele beeldondersteunende aanpalende straten. Kenmerkend voor dit gebied is het vanuit de Markt uitwaaierend stratenpatroon met de tussengelegen verbindingen, waarin de stedelijke structuur zichtbaar is in gesloten gevelwanden. Plaatselijk zijn, al dan niet met succes nieuwe doorbraken en grootschalige projecten gerealiseerd. De oorspronkelijke omwalling met grachten heeft plaats gemaakt voor de brede singels met plaatselijk statige bebouwing. Het gebied is van bovenlokaal belang, waardoor elk beleid gericht is op het verbeteren en versterken van de bestaande kwaliteiten van de binnenstad.
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen voorziet in het planologisch - juridisch mogelijk maken van twee restaurants in de binnenstad van Weert in een leegstaand pand binnen een gebied waar reeds veel horeca is gevestigd. Een van deze panden is het rijksmonumentale beeldbepalende pand aan de Oelemarkt 11 dat hiermee een mogelijke nieuwe invulling krijgt. Ook het pand aan de Hegstraat 36 zal in de nieuwe situatie bijdrage aan de uitstraling van de Hegstraat. door het creëren van een nieuwe 'voorkant' situatie. Dit pand heeft momenteel namelijk een gesloten karakter en zal in de toekomstige situatie een open karakter krijgen met een terras. Hierdoor vindt een kwaliteitsverbetering plaats en vormt de nieuwe 'voorkant' situatie van Hegstraat 36 de verbinding tussen Hegstraat 30 en Kasteelpassage 2.
Milieubeleid wordt steeds meer ingebed in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. Deze milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen.
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de aanvraag voor een omgevingsvergunning, een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem. Bij nieuwe (bouw)ontwikkelingen/initiatieven, die mogelijk worden gemaakt door middel van een planherziening, dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden om aan te tonen dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
Betekenis voor het plangebied
In dit geval is wel sprake van een wijziging van de bestemming c.q. het huidige gebruik. Deze is echter ondergeschikt aan het huidige gebruik. Er vindt slechts een wijziging van het type horeca plaats binnen bestaande bebouwing, waarbij de gebruiksmogelijkheden geen gevoelige functies betreffen. De restaurants worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing. Hiervoor wordt voor de bebouwing aan de zijde van de Hegstraat aangemerkt wordt als hoofdgebouw waardoor aan de zijde van de Hegstraat ook sprake is van een 'voorkant' situatie. Met de beoogde herontwikkeling vinden geen bodemverstoringen plaats. Een onderzoek naar de bodemkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van wegverkeerslawaai. Tevens dient daarbij onderzoek te worden gedaan naar de doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat eventueel optredende geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de wettelijke waarden te boven gaat. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten immers de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).
Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) een akoestisch onderzoek noodzakelijk is indien de geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen binnen de zone van een weg, industrieterrein of het spoor. Aangetoond dient dan te worden dat de geluidsbelasting voldoet aan de wettelijke geluidgrenswaarde. De ontwikkelingen binnen het plangebied voegen geen geluidgevoelige objecten toe, derhalve is akoestisch onderzoek vanwege de ligging in de onderzoekszone van de Kempenweg (N564) niet noodzakelijk. Het spoor is op voldoende afstand gelegen, zodat dit geen invloed heeft op het planvoornemen.
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen voorziet niet in de mogelijkheid voor de vestiging van geluidsgevoelige objecten, zoals woningen. Voor de Oelemarkt geldt dat hier geen gemotoriseerd verkeer is toegestaan. Voor de Hegstraat geldt een maximum snelheid van 30 km per uur en heeft dus geen onderzoekszone. Daarnaast geldt voor de nabijgelegen Kasteelsingel/Emmasingel een maximumsnelheid van 50 km per uur en is sprake van een onderzoekszone. Aangezien er geen sprake is van de vestiging van geluidgevoelige objecten is geen akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai niet noodzakelijk. Tevens is het plangebied niet gelegen binnen een geluidzone van een industrieterrein, spoor of vliegveld. In het kader van de Wet geluidhinder is dan ook geen onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk.
Het aspect geluid (wegverkeerslawaai) in het kader van de Wet geluidhinder vormt dan geen belemmering voor het creëren van een 'voorkant' situatie aan de Hegstraat.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijnstof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het Nationale samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Betekenis voor het plangebied
Met de beoogde gebruikswijziging van de locatie worden twee restaurants gerealiseerd. Deze restaurants zijn in hun vloeroppervlakte beperkt tot de vloeroppervlakte van de bestaande bebouwing. De planologisch-juridische aanpassingen betreffen het mogelijk maken van een 'voorkant' situatie. Dit leidt niet tot extra verkeersbewegingen. Ook de vestiging van de restaurants brengt ten opzichte van de voormalige discotheek geen extra verkeersbewegingen met zich mee. Deze ontwikkeling (nieuwe 'voorkant' situatie) betreft een dusdanig kleinschalige ontwikkeling met een beperkt vloeroppervlak dat dit aan te merken is als een project dat niet in betekenende mate bijdraagt. De ontwikkeling zal geen negatieve effecten hebben op de luchtkwaliteit in de directe omgeving en vormt derhalve geen bezwaar.
Algemeen
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd.
Beleid waterschap Limburg
Het Waterbeheerplan 2016-2021 is op 14 oktober 2015 vastgesteld door de Algemeen besturen van waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei. Het plan heeft een looptijd van 2016 tot en met 2021. Dit plan is, vooruitlopend op de fusie in 2017 tot Waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide waterschappen.
Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe invulling wordt geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In dit plan is vastgelegd hoe het watersysteem en waterkeringen op orde worden gebracht en gehouden. Beschreven is voor welke thema’s het waterschap aan de lat staat, de strategie hiervoor, welke maatregelen worden uitgevoerd, wie de partners daarin zijn en hoe dit wordt gemonitord om waar nodig bij te sturen. Ook staat hierin welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.
In het beleid van het waterschap staat centraal dat een duurzaam waterhuishoudkundig systeem dient te worden gerealiseerd. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
Betekenis voor het plangebied
De beoogde ontwikkeling voorziet niet in de toevoeging van extra verhard oppervlakte. Voor het hemelwater dat van het dak van de panden afkomstig is bestaat gezien de kleinschaligheid van de ingreep conform het waterschapsbeleid geen bergingseis. Het hemelwater zal afstromen naar het riool, zoals dit nu ook het geval is. De restaurants maken daarnaast gebruik van de bestaande afvoeren van het afvalwater. Het creëren van een nieuwe 'voorkant' situatie leidt niet tot wijzing in de waterhuishouding. De waterhuishoudkundige situatie blijft zodoende ongewijzigd.
Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige objecten (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. Deze lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
In dat kader is een inventarisatie uitgevoerd naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied die mogelijk belemmeringen kunnen opleveren voor dit planvoornemen.
Betekenis voor het plangebied
Een restaurant betreft geen milieuhindergevoelige functie. Omdat hier op bepaalde tijdstippen wel een groot aantal personen verblijven, wordt de afstand van de planlocatie tot omliggende bedrijven nader bekeken.
In de omgeving van de planlocatie zijn vanwege de ligging in het centrum van Weert een redelijk groot aantal bedrijven gelegen. Het betreffen voornamelijk horecagelegenheden, maar ook dienstverlenende bedrijven en detailhandel komt hier voor. De aangrenzende bedrijven vallen op grond van de lijst Bedrijven en milieuzonering allemaal in milieucategorie 1 met een grootste aan te houden afstand van 10 meter. Deze mag door de ligging in gemengd gebied worden verkleind naar 0 meter. Het hergebruik van de bestaande bebouwing en creëren van een nieuwe 'voorkant'situatie levert in dit kader derhalve geen belemmeringen op.
Uitgaande van VNG-brochure: 'Bedrijven en milieuzonering' kunnen de te realiseren restaurants worden gecategoriseerd onder SBI-2008: 561 (Restaurant, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.). Voor de aspecten geur en geluid gelden richtafstanden. Deze afstanden bedragen voor zowel geur als voor geluid 10 meter tot nabijgelegen woningen. Gezien de locatie is gelegen binnen een gemengd gebied, vanwege de verscheidende functies en geen sprake is van een rustige woonwijk kunnen de richtafstanden met één afstandsstap naar 0 meter worden verkleind. Aan deze richtafstand wordt automatisch voldaan. Deze restaurants vormen dan in principe ook geen belemmering voor eventueel nabij gelegen gevoelige functies.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter alsnog middels een akoestisch onderzoek (Tritium, documentkenmerk 1809/149/MVD-01, 11 april 2019) aangetoond dat voor de omliggende bestaande geluidgevoelige objecten een akoestisch goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Daarbij is aangesluiting gezocht bij het stappenplan en de bijbehorende eisen uit voornoemde VNG-brochure. De totale geluiduitstraling is bepaald ten gevolge van alle mogelijke geluidrelevante activiteiten op beide inrichtingen. Tevens is indirecte hinder vanwege het verkeer van en naar de inrichting beschouwd. Er is bepaald of er in de toekomstige situatie sprake is van een akoestisch verantwoord woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende geluidgevoelige bestemmingen (woningen) en dus van een goede ruimtelijke ordening.
Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
In onderliggend rapport zijn de geluidniveaus tijdens de representatieve bedrijfssituatie berekend, inzichtelijk gemaakt en tevens getoetst aan de gestelde geluideisen. Op basis van de resultaten kan worden gesteld dat ter plaatse van de omliggende woningen na realisatie van de ontwikkeling een akoestisch goed woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft en er derhalve akoestisch gezien sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voor wat betreft het aspect horecalawaai zijn er derhalve geen bezwaren de bestemmingsplanwijziging door te voeren. Het planvoornemen vormt dan ook in het kader van bedrijven en milieuzonering geen bezwaar voor zijn directe omgeving.
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoor-wegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet', dat op 1 april 2015 in werking is getreden. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.
In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers; respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).
Risicokaart
Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) is gebleken dat in of in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen (bedrijven) liggen waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde risicobron betreft het lpg-tankstation aan de Graafschap Hornestraat 134. Deze inrichting ligt echter op circa 1200 meter ten oosten van het plangebied. Het plangebied ligt dan ook niet binnen de risicocontour van deze inrichting.
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen aardgastransportleidingen van de Gasunie of zijn geen andere transportroutes over weg (N275 op circa 900 meter), spoor (op circa 800 meter) of water van gevaarlijke stoffen aanwezig.
Betekenis voor het plangebied
Er is altijd een zeker risico aanwezig. Dit betekent dat er eisen zijn aan de zelfredzaamheid van aanwezigen en bestrijdbaarheid van de gevolgen bij een eventuele calamiteit. Het planvoornemen is niet bedoeld voor bijvoorbeeld het huisvesten van mensen met een beperkte zelfredzaamheid. Daarnaast neemt het aantal personen dat binnen de restaruants zal verblijven niet toe in vergelijking tot de voormalige discotheek. Het creëren van een nieuwe 'voorkant'situatie draagt hieraan niet bij. Ook zijn door de aanwezigheid van meerdere routes goede mogelijkheden voor een passende noodroutering en inrichting gericht op bestrijdbaarheid.
Gezien het feit dat het plangebied niet is gelegen binnen invloedsgebieden of risicocontouren hoeft het aspect externe veiligheid dan ook niet verder onderzocht te worden.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per 1 januari 2017 is deze bescherming geregeld in de Wet Natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
De dichtstbijzijnde kwetsbare gebieden zijn de IJzeren Man, de Roeventerpeel, de Altweerterheide en de Tungelerwallen. Deze bosgebieden zijn respectievelijk gelegen op ongeveer 2.7, 2.9, 3.5 en 4.5 kilometer van het plangebied. Het meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied is het gebied Weerter- en Budelerbergen en Ringselven op circa 3,5 kilometer van de planlocatie. Ook hier geldt dat voor de realisatie van de restaurants met het creëren van een nieuwe 'voorkant' situatie, het planvoornemen gezien de ligging in het centrum van Weert voor deze gebieden geen nadelige gevolgen heeft. Een vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming is daarom niet vereist.
Soortenbescherming
De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.
Zorgplicht
Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
Betekenis voor het plangebied
In de huidige situatie is de bebouwing reeds geruime tijd in gebruik geweest als discotheek. De bebouwing zal met name intern verbouwd worden. Het overige gedeelte van het perceel is verhard. Gesteld kan worden dat geen sprake zal zijn van de aanwezigheid van beschermde soorten dan wel andere natuurwaarden. Een onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten op het gebied van Flora en Fauna binnen de planlocatie wordt daarom dan ook niet noodzakelijk geacht. Bij uitvoering van werkzaamheden dient wel gewerkt te worden volgens de gedragscode voor flora en fauna.
Archeologie
Het plangebied is volgens de archeologische beleidskaart voor de gemeenten Nederweert en Weert gelegen in ‘gebieden van (zeer hoge) archeologische waarde’ categorie 2. Dit houdt in dat bij bodemingrepen binnen het gebied met een (zeer hoge) archeologische waarde met een oppervlak van meer dan 50 m2 en dieper dan 40 cm eventueel een archeologisch bureauonderzoek met verkennend booronderzoek noodzakelijk is.
Uitsnede Archeologische beleidskaart en plangebied (geel omcirkeld)
Betekenis voor het plangebied
Met het planvoornemen wordt het gebruik binnen bestaande bebouwing gewijzigd en vinden geen bodemingrepen plaats voor het creëren van een nieuwe 'voorkant' situatie. Gezien geen verstoring van de bodem plaatsvindt is een archeologisch onderzoek in dit geval niet noodzakelijk. Indien blijkt dat er ondergrondse verstoringen noodzakelijk zijn, voor (aanleg van) ondergrondse infrastructuur, kabels/leidingen, sanering of andere ondergrondse voorzieningen, dan dient dit gepaard te gaan met een archeologische begeleiding. In dat geval dient het traject zoals omschreven in het archeologiebeleid van de gemeente Weert gevolgd te worden.
De aanwezigheid van archeologische resten kan nooit geheel worden uitgesloten. Mochten in dit gebied tijdens toekomstige grondwerkzaamheden toch archeologische vondsten en/ of structuren worden aangetroffen, dan dient men dit op basis van de Erfgoedwet 2016 (artikel 5.10 en 5.11). zo spoedig mogelijk bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en de gemeente Weert te melden.
Ten aanzien van het voorgaande stuk betreffende archeologie is gebruik gemaakt van:
Cultuurhistorie
De gemeente Weert heeft in juni 2008 de nota stads- en dorpsgezichten vastgesteld, waarin het aanwijzen van een aantal voor Weert karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle gebieden centraal staat. Het doel daarvan is om deze gebieden te behouden, zowel voor de huidige als voor de toekomstige generaties. Weert heeft een door het Rijk aangewezen en beschermd gezicht, dat van nationaal belang worden geacht. Het betreft Budel Dorplein waarvan slechts een beperkt deel op het grondgebied van de gemeente Weert is gelegen, namelijk het water van de haven.
De bescherming van stads- en dorpsgezichten betekent niet dat er niets mag veranderen of dat er geen ontwikkelingen meer mogelijk zijn. Met instandhouding van hun historische karakter kunnen beschermde stads- en dorpsgezichten zich zeker verder ontwikkelen. Om de ontwikkelingen in een beschermd stads- of dorpsgezicht op een juiste wijze te kunnen begeleiden, worden passende regels in het bestemmingsplan opgenomen. De procedure hiervoor staat omschreven in artikel 13 van de Monumentenverordening 2008.
Binnen in Weert aangewezen gemeentelijke stads- en dorpsgezichten zijn opdrachtgevers Tot 1 januari 2012 gebonden aan de vergunningplicht volgens artikel 14 van de Monumentenverordening 2008. Voorheen was daarbij een monumentenvergunning nodig voor ingrepen die het waardevolle aanzien kunnen aantasten (de specifieke cultuurhistorische aspecten) en daarnaast een reguliere bouwvergunning, welke vooral technische zaken op grond van het Bouwbesluit regelde. Sinds de invoering van Wabo (1 oktober 2010) zijn beide vergunningen vervangen door de omgevingsvergunning, waarbij in dit geval de uitgebreide procedure dient te worden gevolgd. Dit komt met ingang van 1 januari 2012 te vervallen. Dan geldt voor monumenten en de stads- en dorpsgezichten alleen nog het hoogste toetsingsniveau van welstand. Wel blijft het op grond van het bestemmingsplan mogelijk om nadere eisen te stellen.
In totaal zijn 12 gebieden aangewezen als beschermd gezicht. Aanwijzing van gebieden tot gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Met het aanwijzen van deze gebieden is geen limitatieve of definitieve lijst vastgesteld. Inzichten kunnen wijzigen en waardering voor andere gebieden kan ontstaan. De ruimtelijke kwaliteit is altijd dynamisch en dient met enige regelmaat opnieuw te worden geagendeerd.
De aangewezen dorpsgezichten zijn:
Het plangebied maakt onderdeel uit van het aangewezen dorpsgezicht 'Binnenstad, met uitlopers'. Daarnaast is het pand Oelemarkt 11 aangewezen als rijksmonument.
Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart en plangebied (geel omcirkeld)
De planlocatie is gelegen binnen de historische kern van Weert. De Oelemarkt is aangemerkt als weg ouder dan 1890. De bebouwing in en nabij het plangebied is veelal aangemerkt als bouwhistorsche elementen (gebouwen en gemeentelijke monumenten).
Betekenis voor het plangebied
Voor het object Oelemarkt 11 geldt dat dit is aangewezen als rijksmonument. Daarnaast is het plangebied gelegen in het beschermd stadsgezicht 'Binnenstad met uitlopers'. De ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden worden door het planvoornemen niet aangetast. De gevel en het aangezicht aan de zijde van de Oelemarkt blijft ongewijzigd. De aanwezige cultuurhistorische waarden van de gevel blijven daarmee gewaarborgd. Aan de zijde van de Hegstraat wordt een nieuwe 'voorkant' situatie gecreerd. Deze gevel heeft geen cultuurhistorische waarden. Daarnaast is er sprake van een versterking van de cultuurhistorische waarden, aangezien het planvoornemen zich richt op de bestaande bebouwing, een inpandige verbouwing, en daarmee het voorkomen van leegstand van onder andere het cultuurhistorische deel aan de zijde van de Oelemarkt.
Naar aanleiding van de uitspraak van het Europees Hof betreffende de toepassing van drempelwaarden (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08) en de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 is een nieuw Besluit milieueffectrapportage in werking getreden op 1 april 2011. Ingevolge het Besluit m.e.r. wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van Uitwerking Doorsteek Centrum 39 dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarde liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit de toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(beoordelings)plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije-m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen is van dusdanige van omvang (creëren nieuwe 'voorkant' situatie) dat niet gesproken kan worden van een stedelijke ontwikkeling. Een m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en gebaseerd op de regels uit het vigerende aangrenzende bestemmingsplan. De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen.
Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen. Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.
Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming.
Het beleid binnen deze bestemming is op het volgende gericht:
Het bouwvlak
Binnen het plangebied komt volgens de archeologische waardenkaart van de gemeente een verwachtingswaarde zeer hoog voor. Voor dit gebied wordt een dubbelbestemming opgenomen.
In de regels is ter bescherming van de archeologische waarden aan de aanvrager van een omgevingsvergunning een onderzoeksverplichting opgelegd met betrekking tot de archeologische waarde van de te bebouwen gronden. Deze onderzoeksverplichting is afhankelijk van de verstoringsoppervlakte en verstoringsdiepte.
Verder is voor een aantal mogelijk bodemverstorende activiteiten een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen met een onderzoeksverplichting ten aanzien van de archeologische waarde van het terrein waarop de werken en werkzaamheden plaatsvinden. Dit is ook afhankelijk van de verstoringsoppervlakte en verstoringsdiepte.
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene bouwregels. Deze zijn dus niet opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen.
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene gebruiksregels. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen.
In de algemene gebruiksregels van dit bestemmingsplan is een algemeen gebruiksverbod opgenomen om de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de toegekende bestemming. Daaronder wordt in ieder geval verstaan:
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Onder de overige regels is bepaald dat indien in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen het de regelingen betreft zoals die gelden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.
De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Met het planvoornemen is geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Dit betekent dat de gemeenteraad niet verplicht is om een exploitatieplan op te stellen of dat het kostenverhaal anderszins verzekerd dient te zijn.
De kosten voor de ontwikkeling zijn geheel voor rekening van de initiatiefnemers. Ook voor het overige zijn er geen gemeentelijke financiën met het project gemoeid. Als gevolg van een planologische wijziging bestaat voor belanghebbenden op basis van artikel 6.1 Wro de mogelijkheid om een verzoek tot planschade in te dienen indien zij van mening zijn door het initiatief schade te lijden die redelijkerwijs niet voor eigen rekening dient te blijven.
Ten behoeve van de noodzakelijke procedure wordt tussen de gemeente Weert en initiatiefnemers een anterieure overeenkomst gesloten.
Aangenomen mag worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan. Met het planvoornemen vindt het planologisch-juridisch mogelijk maken van een nieuwe 'voorkant' situatie aan de zijde van de Hegstraat plaats.
Met dit bestemmingsplan is aangetoond dat er met deze ontwikkelingen geen problemen te verwachten zijn en er geen negatieve gevolgen zijn voor de waarden in en nabij het plangebied.
Dit bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen. De reacties en resultaten worden te zijner tijd in de toelichting van het bestemmingsplan vermeld.
Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
1e ter inzage legging/inspraak (voorontwerpbestemmingsplan)
2e ter inzage legging (ontwerpbestemmingsplan)
3e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage ligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan en kan het onherroepelijk worden.
Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is d.d. 10 april 2019 kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Hegstraat 36 - Oelemarkt 11 te Weert'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan het creëren van een nieuwe 'voorkant' situatie aan de Hegstraat mogelijk maakt en dat ter plaatste de mogelijkheid voor de vestiging van een discotheek verdwijnt.
Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie en waterschappen en met diensten van het rijk (indien aan de orde). Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1. Bro.
Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Hegstraat 36-Oelemarkt 11' wordt overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betrokken overheidsdiensten en instanties.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 30 mei 2019 tot en met 10 juli 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn 3 zienswijzen ingediend. Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan nogmaals ter inzage gelegd met ingang van 18 juli 2019 tot en met 28 augustus 2019 in verband met het ontbreken van de plaatsing op www.ruimtelijke plannen.nl.
Aangezien het ontwerpbestemmingsplan verder niet is gewijzigd, is de indieners van een zienswijze medegedeeld dat zij in het kader van deze hernieuwde terinzagelegging geen nieuwe zienswijze hoeven in te dienen. De reeds ingediende zienswijze zijn verder in behandeling genomen.
Verder heeft de provincie Limburg per mail d.d. 10 juli 2019 een reactie gegeven, waarin aangegeven wordt dat er geen aanleiding is om een zienswijze in te dienen.
De ingekomen zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijk standpunt. Uit dit standpunt blijkt dat de zienswijzen geen aanleiding geven tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is dan ook ongewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 13 november 2019.