Plan: | Friezenstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0988.BPFriezenstraat-VA01 |
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Friezenstraat" van de gemeente Weert.
Op de locatie aan de Friezenstraat - percelen T1026 (gedeeltelijk), T2740 (gedeeltelijk), T2837, T2838 en T3006 (gedeeltelijk) - is thans de bebouwing van een voormalige supermarkt en enkele kleinere winkelpanden inclusief een ontsluiting ten behoeve van laden/lossen gesitueerd. In 2016 is op deze locatie het bestemmingsplan ''St. Jobstraat en Friezenstraat Weert'' vastgesteld (later opgenomen in het bestemmingsplan ''Woongebieden 2019''), waarbij juridisch-planologisch is geregeld dat de supermarkt en enkele kleinere winkelpanden worden verplaatst naar de Sint Jobstraat en dat ter plaatse van onderhavig plangebied woningbouw is toegestaan in de vorm van 14 grondgebonden woningen.
In strijd met het vigerende bestemmingsplan is de initiatiefnemer voornemens om ter plaatse 15 (in plaats van 14) grondgebonden, levensloopbestendige woningen te realiseren. Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan ''Woongebieden 2019'', omdat het aantal woningen niet past binnen de reeds aanwezige maatvoeringsaanduidingen en omdat het bouwplan buiten de aangegeven bouwvlakken valt. Daarnaast is het plan ingegeven vanuit de toevoeging van kwaliteit aan de woningen. De gemeente Weert heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een herziening van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de ruimtelijke onderbouwing en regels voor het realiseren van een extra woning ter plaatse van het plangebied.
Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Weert, sectie T, nummers 1026 (gedeeltelijk), 2740 (gedeeltelijk), 2837, 2838 en 3006 (gedeeltelijk). De oppervlakte van het plangebied bedraagt 4.438 m². De gronden zijn deels in particulier en deels in gemeentelijk eigendom.
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Woongebieden 2019", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 21 januari 2020. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN
Ter plaatse van het plangebied gelden de enkelbestemmingen 'Verkeer' en 'Wonen'. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor:
Verkeer | - | het behoud of de aanleg van voorzieningen voor het wegverkeer (wegen, bermen, verkeersgroen, voetpaden, fietspaden, trottoirs, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, perceelsontsluitingswegen e.d.), doeleinden van verblijf, solitaire speeltoestellen, het waterbeheer, de natuurlijke afvloeiing van water, groenvoorzieningen c.q. karakteristieke beplanting en voorzieningen voor algemeen nut. | |||
Water | - | wonen met de daarbij behorende tuinen en erven; | |||
- | met daaraan ondergeschikt: 1. parkeervoorzieningen; 2. groenvoorzieningen; 3. verhardingen; 4. waterhuishoudkundige voorzieningen; 5. andere voorzieningen zoals energievoorzieningen. |
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn meerdere bouwvlakken aanwezig, waarin de hoofdgebouwen moeten zijn gesitueerd. Ter plaatse van deze bouwvlakken gelden de maatvoeringsaanduidingen 'maximum aantal wooneenheden' en 'maximum bouwhoogte, maximum goothoogte'. Aan deze maatvoeringen dient voldaan te worden.
Conclusie
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van een extra grondgebonden, levensloopbestendige woning (totaal 15 woningen) binnen de bestemming 'Wonen'. Dit initiatief is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan, omdat het aantal woningen niet past binnen de reeds aanwezige maatvoeringsaanduidingen en omdat het bouwplan buiten de aangegeven bouwvlakken valt. Daarnaast wordt middels dit plan ingezet op een hogere kwaliteit van woningen, die niet gerealiseerd kunnen worden binnen het vigerende bestemmingsplan. Tot slot wordt de infrastructuur anders voorzien, zodat een meer logische oplossing ontstaat, met minder infrastructuur. Een herziening van het bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk.
Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied.
Het gebied rondom de stad Weert bestond tot in de vorige eeuw uit uitgestrekte aaneengesloten bouwlandcomplexen. In de loop der eeuwen ontstonden in dat uitgestrekte akkerbouwgebied boerderijzwermen (met het oog op minimalisering van de afstand naar de akkers), die aaneengroeiden tot gehuchten en nog later uitgroeiden tot kerkdorpen. De stedelijke ontwikkeling van Weert kwam tot bloei door de lakenindustrie. Het zwaartepunt van de bebouwing in het oosten van Weert lag aan de Leukerstraat (het kerkdorp Leuken).
Met het toenemen van de werkgelegenheid ontstond behoefte aan woningbouw. Binnen de historische kern waren de mogelijkheden beperkt, zodat erbuiten naar ruimte werd gezocht. Aanvankelijk werd deze gevonden langs de oude uitgaande wegen naar de kerkdorpen en langs het kanaal in de vorm van individuele woningen en kleine projecten. Later en vooral na de Tweede Wereldoorlog werd ook buiten deze historische dragers gebouwd in de vorm van grote projecten; delen van Biest, Fatima en Keent (ruim en monumentaal opgezet). Daarna volgen rationele, ruim opgezette uitbreidingsplannen in de vijftiger en zestiger jaren (restant Keent, Biest, Moesel, Leuken en Heiligenbuurt) en de meer gevarieerde plannen uit de 70-er jaren en 80-er jaren (zuidoostelijke afronding Moesel en noordwestelijk deel Fatima). Hiermee waren de ‘oude wijken’ rond het centrum voltooid en ontstonden vervolgens grotere uitbreidingswijken buiten het centrum met meer gevarieerde bebouwing: Vrakker, Groenewoud, Leuken en Molenakker. Thans begint in de oudere wijken weer een vernieuwingsproces.
Leuken is een wijk die gedurende meerdere decennia gegroeid is in het kampenlandschap ten oosten van Weert. De basis was een aantal oudere wegen ten zuiden van het gehucht Oud Leuken. Deze wegen maken nog altijd deel uit van de hoofdstructuur van de wijk en weerspiegelen zo het oude landschap.
Leuken is een wijk aan de oostzijde van Weert, grotendeels gebouwd in de jaren ‘70 en ‘80 van de vorige eeuw. Een groene wijk met veel eengezinswoningen, een supermarkt, bakker, een basisschool, een kerk, een scouting en sportvoorzieningen (voetbal, tennis, schutterij). Leuken grenst aan de westzijde aan de wijk Groenewoud en aan de oostzijde aan het landschappelijke buitengebied van Weert. Ook het centrum van Weert is binnen handbereik. Leuken is gemakkelijk te bereiken, al is de keerzijde dat de Ringbaan-Oost een barrière vormt met de rest van Weert (visueel en beleving).
Onderstaande afbeelding en de foto's geven de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.
DIRECTE OMGEVING
Het plangebied aan de Friezenstraat is gelegen tussen de Middelstestraat en Voorstestraat. Binnen dit gebied bevinden zich momenteel nog de bestaande opstallen, bestaande uit éénlaagse bebouwing waar zijn gevestigd Jumbo (745 m² wvo), fysiotherapiepraktijk, cafetaria, een bakkerij en een parkeerterrein. Deze bebouwing zal worden gesloopt. Dit terrein grenst in zuidelijke richting aan een openbare groenvoorziening met pleinfunctie.
Onderhavig plangebied wordt in de huidige situatie ontsloten middels twee inritten en parkeerplaatsen aan de Friezenstraat. De Friezenstraat heeft geen ontsluitende functie voor de kern van Weert.
Onderhavig plangebied heeft in de huidige situatie geen groenstructuren. In het plangebied en in de directe omgeving is ook geen oppervlaktewater aanwezig.
In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Op onderstaande afbeelding is de nieuwe inrichting van het perceel weergegeven.
INRICHTINGSSCHETS
Het initiatief bestaat uit een aanpassing van de stedenbouwkundige situatie waardoor de stedenbouwkundige opzet en de kwaliteit van de woningen verbeteren en er minder infrastructuur nodig is. Er wordt één extra grondgebonden, levensloopbestendige woning gerealiseerd ten opzichte van de vigerende bouwmogelijkheden (15 woningen in totaal) op de locatie aan de Friezenstraat te Weert. De woningen zijn verdeeld over 4 bouwblokken en bestaan uit maximaal één bouwlaag met kap. Onderstaande afbeeldingen laten 3D-weergaven van het bouwplan zien.
3D-WEERGAVEN
In het plan zijn 4 woningen gesitueerd aan de Voorstestraat; 4 woningen zijn gesitueerd aan de Middelstestraat en 7 woningen zijn geprojecteerd aan een nieuw aan te leggen centrale weg vanuit de Friezenstraat. Voordeel van het plan is dat de woningen rug aan rug worden gesitueerd, zodat de voor - achterkantsituaties vervallen. Verder wordt er minder infrastructuur aangelegd.
Het gedeelte van het plangebied ten zuiden van de woningen wordt ingericht als afronding van de naastgelegen groenvoorziening. Hiermee ontstaat een natuurlijke overgang van het openbaar gebied naar de woonbestemming. Een deel van de oorspronkelijke woonbestemming wordt hiervoor omgezet naar de bestemming 'Verkeer' (conform gemeentelijke werkwijze).
Een deel van de woningen (7) binnen het plangebied worden, zoals eerder is beschreven, gesitueerd aan een nieuwe weg ontsloten op de Friezenstraat. Tevens wordt deze weg gedeeltelijk ingericht om het parkeervraagstuk op te lossen. Dit wordt nader toegelicht in onderstaande paragraaf.
De nieuwe woningen worden ontsloten via de Friezenstraat, Middelstestraat en Voorstestraat. In het gebied wordt voorzien in 31 parkeerplaatsen. Langs de Friezenstraat is een volledige strook langsparkeren voorzien waar minimaal 8 parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden voor bezoekers. Aan de Voorstestraat en Middelstestraat zijn in totaal 4 openbare parkeerplaatsen aanwezig. Verder zijn op het eigen terrein bij de woningen in totaal 15 parkeerplaatsen aanwezig en is binnen de openbare ruimte van het plan ruimte voor 4 parkeerplaatsen. Dit betekent dat per woning 2 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Dit sluit aan bij de gemeentelijke uitgangspunten voor de gewenste parkeernorm in het gebied. De situering van de openbare parkeerplaatsen is zichtbaar op onderstaande afbeelding.
SITUERING OPENBARE PARKEERPLAATSEN
De realisatie van één extra grondgebonden, levensloopbestendige woning ten opzichte van de reeds bestemde 14 woningen heeft geen relevante invloed op de verkeersgeneratie.
Gezien de bestaande functies en toekomstige inrichting van het gebied worden er voor
de omgeving geen belemmeringen in de verkeersafwikkeling verwacht.
Binnen het initiatief worden, na de realisatie van de woningen, de tuinen individueel ingericht. Daarnaast worden in de openbare ruimte enkele plantvakken met solitaire bomen gerealiseerd die het plangebied een groene uitstraling geven. Het planvoornemen omvat geen aanleg van oppervlaktewater. Het water uit het plangebied wordt afgevoerd naar het park ten zuiden van het plangebied waar een nieuwe wadi aangelegd zal worden.
Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.
Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld. De gemeente Weert heeft in de 'Weerter Routekaart Energietransitie' beschreven hoe de gemeente omgaat met de gemeentelijke energietransitie binnen haar gemeente. Dit document dient als aanvulling op de landelijke regelgeving.
Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:
Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatadaptieve ontwikkeling.
Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.
De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.
De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft daarom ook geen toetsing aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening plaats te vinden.
Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van één extra grondgebonden, levensloopbestendige woning. De overige 14 woningen zijn reeds in 2016 in het bestemmingsplan vastgelegd. Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.
Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Het plan wordt aan deze nota's getoetst.
Op 15 december 2020 is door de Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. Conform de planning wordt de Omgevingsvisie in april 2021 door de Provinciale Staten vastgesteld. Tot die tijd dient de planvorming te worden getoetst aan de Omgevingsvisie POL2014.
Vooruitlopend op de vaststelling wordt onderhavig planvoornemen getoetst aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Limburg. In de Omgevingsvisie wordt onderscheidt gemaakt in drie hoofdopgaven. De hoofdopgaven zijn:
Aangaande het aspect 'Wonen en leefomgeving' wordt gesteld dat de provincie streeft naar een evenwicht in vraag en aanbod voor het woningaanbod / de planvoorraad (zowel kwalitatief als kwantitatief). Derhalve moeten er voldoende (betaalbare) woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek aanwezig zijn. Alle woningbouwontwikkelingen worden door de provincie beschouwd als van provinciaal belang. Daarnaast wordt verduurzaming en het levensloop bestendig maken van bestaande en nieuwe woningen gestimuleerd.
Analyse
Onderhavig plan betreft de realisatie van één extra grondgebonden, levensloopbestendige woning binnen het bestaande bebouwde gebied. Dit sluit aan bij de uitgangspunten ten aanzien van het aspect 'Wonen en leefomgeving' genoemd in de Omgevingsvisie Limburg.
Conclusie
Het plan is passend binnen de Omgevingsvisie Limburg.
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) vastgesteld. In de hierna vastgestelde wijzigingsverordeningen hebben geen invloed op voorliggend plan. In het POL2014 is onderscheid gemaakt in acht soorten gebieden, elk met eigen herkenbare kernkwaliteiten. Voor de verschillende zones liggen er heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Volgens de kaart ‘Zonering Limburg’ ligt het plangebied in de zone ‘Overig bebouwd gebied’. Deze zone omvat gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Het accent voor deze gebieden ligt op de volgende aspecten:
Er zijn binnen Limburg regionale verschillen. In het algemeen kan gesteld worden dat in Limburg voldoende woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkels voorhanden zijn, in toenemende mate zelfs te veel. Tegelijkertijd is de kwaliteit steeds minder toegesneden op de behoefte. Hier liggen grote kwalitatieve opgaven. De uitdaging is om een omslag te maken ‘van kwantiteit naar kwaliteit’ en meer schaarste te creëren. De visies richten zich op het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande voorraad, de mogelijke aanpak van overmatige leegstand en het schrappen van plannen die niet goed passen bij de beoogde kwaliteit. Er is onder voorwaarden ruimte voor het toevoegen van goede nieuwe voorraad, maar dan wel in combinatie met het schrappen van bestaande voorraad. Dit moet in de visies vorm en inhoud krijgen. In paragraaf 4.3.1 wordt nader ingegaan op de hiertoe uitgewerkte regionale structuurvisie.
UITSNEDE POL2014-KAART 'ZONERING LIMBURG'
In het POL2014 worden ten aanzien van duurzame verstedelijking de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Analyse
Onderhavig plan betreft de realisatie van één extra grondgebonden, levensloopbestendige woning binnen het bestaande bebouwde gebied. Dit sluit aan bij de uitgangspunten ten aanzien van duurzame verstedelijking genoemd in de POL2014.
Conclusie
Het plan is passend binnen de POL2014.
Naast het POL2014 is ook de Omgevingsverordening Limburg 2014 op 12 december 2014 vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven.
Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied niet ligt binnen beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap of (milieu) beschermingsgebieden. Het plangebied ligt wel binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk III.
UITSNEDE KAART 'MILIEUBESCHERMINGSGEBIEDEN OMGEVINGSVERORDENING LIMBURG 2014
Van de genoemde handelingen is in het plangebied geen sprake.
Conclusie
Het plan voldoet aan de regels van de provinciale Omgevingsverordening Limburg 2014.
De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) hebben de ''Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden- Limburg (2014)'' geactualiseerd.
Op basis van de Agenda Limburgse woningmarkt van de provincie Limburg (inclusief het rapport 'Beweging op de woningmarkt') wordt in de structuurvisie meer tijd genomen om de planvoorraad af te stemmen op de behoefte. In de geactualiseerde Structuurvisie Wonen 2018 is opgenomen dat gemeenten medewerking kunnen verlenen aan nieuwe plannen waaraan in kwalitatieve zin een tekort bestaat volgens het woningmarktonderzoek in relatie tot de planvoorraad, terwijl er kwantitatief te veel plannen zijn die niet omgebogen kunnen worden. Het is verstandig om hierbij primair in te zetten op locaties waarin een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit is gewenst: inbreiding, verdunning, hergebruik bestaand vastgoed en herontwikkeling rotte plekken.
In de nieuwe structuurvisie zijn concrete afspraken gemaakt voor de periode 2018 tot en met 2021 en er wordt een doorkijk gegeven op de verwachte behoefte tot 2030.
De gemeente Weert heeft in de periode 2018 tot en met 2021 een opgave om maximaal 1.360 woningen te realiseren om de huishoudensgroei te kunnen opvangen. Deze opgave is vergeleken met de planvoorraad per 1 januari 2018, zijnde 1.659 woningen. Daaruit is de overcapaciteit berekend, zijnde 299 woningen. Van deze overcapaciteit wordt komende 4 jaar 40% gereduceerd, te weten 120 woningen.
In de kern Weert, waar ook het voorliggende planvoornemen gesitueerd is, is sprake van een huidige planvoorraad van 1.415 woningen. Deze dient in de periode 2018 - 2021 met 249 woningen te worden gereduceerd. Hierdoor mogen in Weert-stad nog circa 1.166 woningen worden gebouwd. In kwalitatief opzicht is er in Weert met name behoefte aan appartementen met lift, vrijstaande woningen, grondgebonden seniorenwoningen en overige woningen/nichemarkten.
Analyse
In deze situatie betreft het herontwikkeling waarbij kwaliteitsarme bebouwing (voormalig winkelcentrum) wordt gesloopt. De ontwikkeling heeft een positieve uitstraling op de omgeving. In de planvoorraad zijn reeds 14 woningen opgenomen. Aangezien het hier om de herontwikkeling van commercieel vastgoed gaat, past het beleidsmatig om één extra woning toe te voegen.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen past binnen de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021'.
Op 11 december 2013 is de Structuurvisie Weert 2025 vastgesteld. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Weert doet dat voor de periode tot 2025 en voor het hele grondgebied van de gemeente Weert. De visie is opgebouwd rond de thema's:
Om Weert aantrekkelijk te houden, moet duurzaam worden geïnvesteerd in de toekomst. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei.
Wonen
Een belangrijk beleidsuitgangspunt in deze structuurvisie is het afstemmen van de planvoorraad woningen op de behoefte. Dit betekent dat de planvoorraad voor woningen in de gehele gemeente teruggebracht dient te worden van ongeveer 2.000 woningen naar ongeveer 1.200 woningen. Dit aantal is gebaseerd op de inzichten zoals die golden ten tijde van het opstellen van de gemeentelijke structuurvisie. Om dit te bewerkstelligen is in de structuurvisie een ‘kernvoorraad’ woningen vastgelegd, die de gemeente in de periode 2014 tot 2018 wil realiseren. Het gaat om projecten met netto ongeveer 500 woningen. Voorts is er een ‘overige planvoorraad’ gedefinieerd van ongeveer 1.100 woningen. Volgens de huidige inzichten zullen hiervan ongeveer 700 woningen worden gerealiseerd. Daarmee dienen de plannen die behoren tot de ‘overige planvoorraad’ met ongeveer 400 woningen te worden teruggebracht. Dit gebeurt in 2018. Tot slot zijn ‘te vervallen’ plannen gedefinieerd in de omvang van ongeveer 400 woningen.
Het gaat hier om:
Hiertoe worden de bestemmingsplannen herzien.
Streefbeeld Prettige woongemeente
In Weert blijft het ook in de toekomst prettig wonen voor iedereen. Er zijn voldoende ontmoetingsplekken met optimaal op elkaar afgestemde sport-, onderwijs-, zorg- en welzijnsvoorzieningen, de woningvoorraad is op peil zowel kwantitatief als kwalitatief en de mensen pakken gemakkelijk de fiets of gaan te voet naar hun bestemming. Behoud of versterking van het ‘hart’ in de wijken en kernen is hierbij een belangrijk uitgangspunt. Op een viertal plekken is versterking van het hart noodzakelijk als gevolg van verouderde voorzieningen, leegstaande gebouwen, gebrek aan structurerend groen en/of ontmoetingsplein. Dit betreft onder andere:
Hiertoe is in het recente woningbouwprogramma rekening gehouden met de realisatie van één extra grondgebonden, levensloopbestendige woning ten opzichte van de 14 reeds bestemde woningen.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen past binnen de 'Structuurvisie Weert 2025'.
De Kadernota Groen is opgesteld, omdat de gemeente Weert behoefte heeft aan een instrument om de visie en ambities voor groen, natuur en landschap eenduidig vast te leggen, om daarmee grip te houden op toekomstige ontwikkelingen van het groen en aan te haken op kansen en ontwikkelingen, zowel van derden, als ook om zelf kansen te creëren en kwaliteiten te versterken. Deze nota is vastgesteld op 18 maart 2009. Weert is een levendige stad, omringd door natuur, rust en ruimte. Dit zijn sleutelwaarden waarmee Weert een aantrekkelijke woon- en werkomgeving kan bieden voor de eigen inwoners en zich ook regionaal kan onderscheiden. De Kadernota Groen geeft de gemeentelijke visie op het groen-, natuur en landschapsbeleid. Het is daarmee een groene leidraad bij de gemeentelijke besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen, inrichting en beheer. In de Kadernota Groen worden de belangrijkste structuren in het groen en landschap vastgelegd. De Kadernota Groen kan worden gezien als een hulpmiddel om sturing te geven aan de ontwikkeling van groen, natuur en landschap, zowel binnen de gemeente, als in regionaal verband. De ruimtelijke beleving en geleding van de wijken wordt bepaald door de stedenbouwkundige opzet en de invulling met groen. De groenstructuur in de wijken en buurten is daarmee van groot belang voor de beleving van het leefklimaat door bewoners.
De typering van de groenstructuren is in negen deelgebieden onderverdeeld. De ruimtelijke beleving en geleding van de deelgebieden wordt bepaald door de stedenbouwkundige opzet en de invulling met groen. De groenstructuur is daarmee van groot belang voor de beleving van het leefklimaat door bewoners, zowel in de wijken als in het buitengebied. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in deelgebied 2, Weert-Midden. Als kwaliteiten worden onder andere genoemd het ecologisch groen langs de Ringbaan-Oost en de herkenbare boomstructuur van de wijkontsluitingsweg in Leuken (Tromplaan). Als bedreiging wordt onder andere gezien de bebouwing van het sportpark Leuken. Als kans wordt gezien het behoud van een groene ruimte met wijkfunctie bij bebouwing van het voormalig sportpark.
Analyse
Omdat met onderhavig initiatief alleen in de noordelijke zone gebouwd wordt, daar waar nu ook reeds bebouwing aanwezig is, vormt het plan geen belemmering voor de benoemde kansen en ontwikkelingen voor het betreffende deelgebied.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen past binnen de 'Kadernota Groen'.
De gemeenteraad van Weert heeft op 27 september 2012 een Bomenbeleidsplan vastgesteld. De doelstelling is het ontwikkelen van een geactualiseerde visie op het bomenbeleid, waarin bomenstructuren worden gekoesterd en versterkt. Tevens is een strategie bepaald en uitgewerkt over de omgang met klachten over hinder en overlast, over de omgang met bomen bij ruimtelijke ordening en het digitaal ontsluiten van data over bomen. Het bepalen van de financieringsstrategie met betrekking tot ontwikkeling en instandhouding van een duurzame bomenstructuur en het definiëren van een vervangingstermijn voor stadsbomen is ook een doelstelling. Tot slot is de kapverordening geëvalueerd en herijkt.
Voor het voormalig sportpark Leuken wordt een specifieke opgave onderkend. Verder is het opgenomen als groengebied/park. Dit zijn gebieden met een groen karakter en een op de functie afgestemde bomenstructuur. Parken, grote plantsoenen, begraafplaatsen, sportvelden, multifunctionele bosgebiedjes en recreatieve groengebieden vallen hieronder. Het geheel van de groengebieden en parken vormt een structuur van groene elementen die het stedelijk gebied dooraderd en geleed. Verder wordt in de wijk Leuken, naast een toevoeging van een enkele solitaire boom, voorzien in vervanging en versterking van de bestaande laanbeplanting van de noordzuidgerichte straten. Op dit moment komen in de wijk veel verschillende boomsoorten voor en de meeste bomen hebben een solitair karakter.
Analyse
Onderhavige ontwikkeling vormt, aangezien grotendeels ter plaatse van bestaande bebouwing wordt gebouwd, geen belemmering voor de uitvoer van het Bomenbeleidsplan.
De groenstructuur wordt vanuit het park verder naar het noorden doorgetrokken naar de Friezenstraat en zorgt voor een voortzetting en goede aansluiting op het park.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen past binnen het 'Bomenbeleidsplan'.
In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van één extra grondgebonden, levensloopbestendige woning. De overige 14 woningen zijn reeds in 2016 in het bestemmingsplan vastgelegd. Dit betekent dat de reeds bestaande woonbestemming niet veranderd. In het kader van dit bestemmingsplan is enkel een extra onderzoek naar PFAS uitgevoerd.
Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Geonius uit Geleen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek Friezenstraat te Weert" (19 november 2020, MA200712.R01.V1.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 1.
Geonius concludeert dat:
Op basis van de resultaten van onderhavig verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen milieuhygiënische belemmeringen bestaan voor het huidige en geplande gebruik van de locatie.
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.
Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.
bedrijf | SBI-code | categorie | richtafstand | werkelijke afstand | ||||||||
Middelstestraat 77-79: basisschool | 852 | 2 | 30 m | 90 m |
Er liggen geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.
Hoewel het plan geen nieuwe kwetsbare objecten bevat en het aantal personen dat binnen het plangebied verblijft niet toeneemt, is het noodzakelijk nader in te gaan op het aspect externe veiligheid.
Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.
Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.
Bron | Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico |
Inrichtingen (Bevi) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. |
Buisleidingen (Bevb) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Transportroutes (Bevt) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.
UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND
Inrichtingen
Er liggen geen Bevi-inrichtingen op korte afstand van het plangebied.
Buisleidingen
Er liggen geen buisleiding die onder het Bevb vallen op korte afstand van het plangebied.
Transportroutes
N280: N280/A2 afrit 40 Kelpen-Weert Ringbaan Oost / Ringbaan Oost: N275
(Ringbaan Noord/Ringbaan Oost) - N280 (Ringbaan Oost/Roermondseweg)
Het plangebied ligt circa 450 meter ten oosten en ten noorden van de N280, die opgenomen is in de Regeling basisnet en daarmee onder het Besluit externe veiligheid transportroutes valt. Conform de Regeling bedraagt de PR-contour (10-6/jr) maximaal 0 meter. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 880 meter. Het plangebied ligt daarmee binnen het GR-invloedsgebied, maar buiten de meest relevante zone (200 meter) en ook buiten de PR-contour.
Verder vindt er in de directe omgeving van het projectgebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen plaats, dat een belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Het initiatief omvat geen "bijzonder kwetsbare objecten", bestemd voor verminderd zelfredzame personen, binnen het invloedsgebied van de transportroute(s). Het plangebied ligt voorts geheel buiten de invloedsgebieden (1%-letaliteitsgebieden) vanwege een calamiteit met brandbare gassen, gemeten 17 meter vanaf de N280. Er is daarmee sprake van een 'standaard situatie', waarvoor een eenvoudige verantwoording volstaat:
Spoorlijn Eindhoven - Maastricht
Ten westen van het plangebied ligt op enige afstand de spoorlijn Eindhoven - Maastricht die opgenomen is in de Regeling basisnet en daarmee onder het Besluit externe veiligheid transportroutes valt. Conform de Regeling bedraagt de PR-contour (10-6/jr) maximaal 0 meter. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 4000 meter. De werkelijke afstand van het plangebied tot de transportroute bedraagt circa 620 meter. Het plangebied ligt daarmee binnen het GR-invloedsgebied, maar buiten de meest relevante zone (200 meter) en ook buiten de PR-contour.
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Het project omvat geen "bijzonder kwetsbare objecten", bestemd voor verminderd zelfredzame personen, binnen het invloedsgebied van de transportroute(s). Het plangebied ligt voorts geheel buiten de invloedsgebieden (1%-letaliteitsgebieden) vanwege een calamiteit met brandbare gassen, gemeten 119 meter vanaf de spoorlijn. Er is daarmee sprake van een 'standaard situatie', waarvoor een eenvoudige verantwoording volstaat:
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
De nieuwe woning betreft een geurgevoelig object. In de nabijheid van het plangebied liggen geen (intensieve) veehouderijen. De dichtstbijzijnde intensieve veehouderij is gelegen aan de Hoefbemdenweg 6 op een afstand van circa 650 meter tot het plangebied. Door deze grote afstand worden enerzijds als gevolg van het plan geen veehouderijen in hun bedrijfsvoering belemmerd en anderzijds is sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning.
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.
Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.
Verkeerslawaai
Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszones van wegen. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.
Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig plan voorziet in de realisatie van één extra grondgebonden, levensloopbestendige woning. De overige 14 woningen zijn reeds in 2016 in het bestemmingsplan vastgelegd en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.
Goed woon- en leefklimaat
Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.
In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.
De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Ringbaan-Oost, Weert; 52128'.
categorie | grenswaarde | 2019 | 2020 | 2030 | ||
jaargemiddelde concentratie NO2 | 40 µg/m³ | 20,9 | 19,0 | 12,5 | ||
jaargemiddelde concentratie PM10 | 40 µg/m³ | 19,3 | 19,7 | 16,5 | ||
jaargemiddelde concentratie PM2.5 | 25 µg/m³ | 11,1 | 11,9 | 9,2 | ||
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10 | 35 | 7,0 | 7,3 | 6,0 |
Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.
Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.
Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.
Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.
Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 1.000 meter rondom het plangebied is één (intensieve) veehouderij actief. Gezien de ligging van het plangebied, binnen de kern van Weert, waarin meerdere woningen gelegen zijn tussen de intensieve veehouderij en het plangebied is er voldoende afschermende werking. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van endotoxinen.
Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.
Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van geitenhouderijen.
Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.
Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van één extra woning waar personen gedurende langere tijd verblijven. Binnen 50 meter rondom het plangebied zijn geen kwekerijen aanwezig of kunnen kwekerijen worden ontwikkeld. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.
De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van één extra woning waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 1.700 meter, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.
Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Het maakt daarvoor niet uit of een activiteit onder of boven de D-drempel waarde zit.
Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst dient dus wel een vormvrije m.e.r.- beoordeling te worden verricht. Hiertoe dient een MER-aanmeldnotitie te worden opgesteld op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen.
Deze MER-aanmeldnotitie is opgenomen als bijlage 2 bij de toelichting.
Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden.
Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.
Onderhavig plangebied bevat geen dubbelbestemming archeologie. Hierdoor kan worden aangenomen dat de vondst van archeologische objecten laag is. Een nader onderzoek is hierin niet noodzakelijk.
Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.
Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Limburg.
Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen. Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar.
Om de effecten van onderhavig plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport (27 november 2020, 2017-08CRE) is als bijlage 3 bijgevoegd. Uit het onderzoek volgt dat zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase wordt voldaan aan de genoemde grenswaarde. Er is dan ook geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.
Soortenbescherming
Onderhavig planvoornemen waarbij één extra woning wordt gerealiseerd leidt niet tot een grotere verstoring dan bij de 14 reeds toegestane woningen.
Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.
Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.
Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Limburg.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Limburg, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën.
Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Ter plaatse is sprake van een zandbodem. De waterdoorlatendheid is redelijk goed.
Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.
De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied bedraagt 1,65 - 2,15 m -mv (bron: bodemkaart).
Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.
Het plan voorziet in de sloop van een gebouw en verharding met een oppervlakte van circa 2.500 m². De nieuwe situatie bestaat uit bebouwing met circa 1.500 m² dakvlak, 400 m² wegverharding en 400 m² verharding in opritten en tuinen. De oppervlakte bebouwing/verharding neemt zodoende af.
Het hemelwater, afkomstig van de nieuwe bebouwing en verhard oppervlak, wordt niet afgevoerd naar het riool, maar afgekoppeld. Dit betekent dat het wordt opgevangen, geborgen en geïnfiltreerd in de bodem. Indien infiltratie niet of slechts gedeeltelijk mogelijk is wordt het water vertraagd afgevoerd op de riolering.
Er worden voorzieningen getroffen om 50 mm hemelwater per m² verhard oppervlak (115 m³) binnen, of in de directe nabijheid van, het plangebied te verwerken. Dit is conform gemeentelijk beleid. De voorzieningen worden in een later stadium nader uitgewerkt.
Voor de verwerking van het huishoudelijk afvalwater (DWA) wordt een DWA-riolering aangelegd. Dit vuilwaterriool wordt aangesloten op het bestaande rioleringssysteem zoals aanwezig in de directe nabijheid van het plangebied.
Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. In de bebouwing worden geen uitlogende materialen toegepast.
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een planschadeverhaalovereenkomst en (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.
Het plan doorloopt de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. De resultaten hiervan komen in hoofdstuk 9 Procedure nader aan de orde.
Het bestemmingsplan is vervat in een verbeelding, planregels en toelichting. De volgende randvoorwaarden bepalen de opzet en inrichting van het bestemmingsplan:
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding ervan de primaire informatie geeft over waar gebouwd mag worden (bouwvlak voor bouwen tot een bepaalde goothoogte en bouwhoogte). Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden.
Vervolgens kan men in de regels teruglezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. De ordening van regels is daartoe zodanig opgezet dat bij iedere bestemming een nagenoeg compleet beeld van de regels voor die bestemming is gegeven. Desondanks blijven aanvullend inleidende bepalingen en algemene bepalingen nodig.
Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In verband hiermee wordt gesproken over regels en afwijkingen.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. Een bepaalde kleur geeft aan welke bestemming het betreft. Het bouwvlak geeft de begrenzing aan waarbinnen gebouwen opgericht mogen worden. Binnen het bouwvlak moet het hoofdgebouw gesitueerd worden. De overige aanduidingen geven een specifieke situatie weer, waarvoor in de regels een aparte regeling is opgenomen.
De regels zijn als volgt opgebouwd:
Allereerst zijn de inleidende regels opgenomen: de begripsbepalingen en de regels omtrent de wijze van meten. Vervolgens zijn artikelen van de afzonderlijke bestemmingen opgenomen. Deze bevatten de specifieke regels voor de desbetreffende bestemming. Daarna volgen de algemene regels. Dit is een aantal planregels van een algemeen en administratief karakter, dat onontbeerlijk is voor een bestemmingsplan. Het betreft hier de anti-dubbeltelregel, algemene regels met betrekking tot bouwen, gebruik, afwijken, wijziging, procedure en overige regels. Tot slot zijn de regels met betrekking tot overgangsrecht en de titel opgenomen.
Bij de aanwijzing van de afzonderlijke bestemmingen is steeds dezelfde structuur aangehouden conform de SVBP, en wel de volgende:
Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde beleid en de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming. Het beleid dient ertoe om de toegankelijkheid en de begrijpbaarheid van de regels te vergroten. Op basis hiervan is het mogelijk om te bepalen of een bouwplan of ontwikkeling in de geest van het bestemmingsplan past. Het vastgestelde beleid vormt in geval van een gewenste afwijking de basis voor een gemotiveerde weigeringsgrond.
Het beleid
Sommige zaken spreken qua beleid voor zich. Het zijn functionele onderdelen van het plangebied, zoals verkeers- en verblijfsruimte, spoorlijn, kanaal, water en nutsvoorzieningen:
Het beleid
De bestemming 'Wonen' is de meest voorkomende bestemming binnen het plangebied. Het beleid voor deze bestemming is gericht op:
Voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte inpandig of in een aangebouwd bijgebouw gelden de voorwaarden dat er maximaal één afhankelijke woonruimte per woning mag worden gerealiseerd en dat de oppervlakte maximaal 75 m² bedraagt. Een afhankelijke woonruimte wordt in dit bestemmingsplan gedefinieerd als een extra woonruimte in een bijgebouw bij een woning, waarin een huishouding gevestigd is, dat mantelzorg ontvangt van de bewoner(s) in de zelfstandige woonruimte. Onder mantelzorg wordt verstaan langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Een medische indicatie hiervoor is niet vereist.
Per 1 november 2014 is het op grond van het Besluit omgevingsrecht mogelijk om vergunningsvrij een afhankelijke woonruimte te realiseren. In dit geval geldt dat er sprake moet zijn van intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond. De afhankelijke woonruimte mag in dat geval ook in een vrijstaand bijgebouw worden gerealiseerd. De voorzieningen (waaronder sanitair, keuken) dienen te worden verwijderd wanneer de betrokkenen de woonruimte hebben verlaten.
Het bouwvlak
De geconstateerde behoefte aan uitbreiding is veelal te realiseren binnen een bouwblokdiepte van 12 - 14 m. Bij een grotere diepte kan het uitgangspunt van voldoende licht- en luchttoetreding in de knel komen. Deze bouwblokdiepte is per bouwperceel ingetekend, tenzij de diepte van de betreffende percelen ontoereikend is of op basis van het vigerende bestemmingsplan een grotere diepte was toegestaan. Een afstand van circa 8 meter tussen de (potentiële) achtergevel van de woning (bouwvlak) en het volgende perceel is daarbij steeds gehandhaafd als garantie voor een redelijke achtertuin. De afstand van het bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrens is bepaald op 3 m. of zoveel minder als de woning reeds op kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens staat. Indien de zijdelingse perceelsgrens schuin wegloopt ten opzichte van de voorgevel is er voor gekozen om de bouwgrens haaks op de voorgevelrooilijn in te tekenen. De minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens blijft hierbij 3 m. Hiermee wordt voorkomen dat er bouwvlakken ontstaan met schuine hoeken die niet rendabel zijn om te bebouwen ten behoeve van het hoofdgebouw. Tevens worden hierdoor ongewenste stedenbouwkundige situaties voorkomen. In hoeksituaties, grenzend aan de openbare ruimte (verkeer, groen en water), is deze afstand 5 m.
Daar waar bouwpercelen c.q. kavels een grote frontbreedte hebben is afgeweken van de gegeven maat van 3 m uit de zijdelingse perceelsgrens. Indien er reeds een bijgebouw aan de woning is aangebouwd is deze maatgevend voor de zijgrens van het bouwvlak. Is dit niet het geval dan wordt aan één zijde van de woning een uitbreidingsruimte gegeven in zijwaartse richting van 5 à 6 m.
De genoemde maten zijn concreet vertaald in bouwvlakken op de verbeelding. Het voordeel hiervan is dat men direct kan zien waar de woning opgericht kan worden. Het bouwvlak is daarbij op maat afgestemd op het bouwperceel en mag in zijn geheel worden bebouwd tot een goot- en nok/bouwhoogte van in de standaardsituatie respectievelijk 3,5 en 8,1 m, tenzij anders in aangegeven op de verbeelding.
Ondergeschikte bouwdelen in de vorm van erkers (aangebouwd bijgebouw), luifels en balkons zijn toegestaan voor de voorgevel, mits ze niet meer dan 1,20 m voor de voorgevel uitsteken en maximaal 5 m² aan oppervlakte beslaan.
De bouwaanduiding 'bijgebouwen'
De bouwaanduiding 'bijgebouwen' is ingetekend op 1 m achter de voorgevel. Oorspronkelijk stond deze afstand op 5 meter, om zo een parkeerplaats op eigen erf mogelijk te maken en een bebouwingshierarchie in stand te houden. Door de herziening van de Woningwet (d.d. 1 januari 2003) is de afstand van 5 m planologisch niet meer te handhaven. Volgens de geldende Woningwet is het namelijk toegestaan om vergunningsvrij een bijgebouw op te richten tot 1 meter uit de voorgevel. Deze afstand van 1 m wordt nu ook in het bestemmingsplan aangehouden.
In (hoek)situaties, grenzend aan de openbare ruimte, wordt hiervan afgeweken. Hier is de afstand 4 m achter de voorgevel en 1 m uit de zijdelingse perceelsgrens. Dit om het uitzicht en de verkeersveiligheid te waarborgen.
Ook de bouwaanduiding 'bijgebouwen' is op basis van de genoemde maten op de verbeelding ingetekend om onduidelijkheden te voorkomen. Het toegestane oppervlak aan bijgebouwen binnen de bouwaanduiding 'bijbouwen' bedraagt 150 m², mits het bijbouwvlak voor 50% onbebouwd blijft. Bijgebouwen die gelegen zijn binnen het bouwvlak tellen niet mee bij de bepaling van de 150 m² aan bijgebouwen.
De goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,20 meter bedragen. Het bijgebouw bestaat uit maximaal 1 (volwaardige) bouwlaag. Het bijgebouw mag plat afgedekt worden of met een kap worden uitgevoerd. De kap mag niet plat afgedekt worden. Een verblijfsruimte mag alleen op de begane grond worden gesitueerd. Op de eventuele verdieping van een bijgebouw, onder de kap, mogen geen verblijfsruimten worden gerealiseerd.
Voor erfafscheidingen gelden ander hoogten. Buiten het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mag de hoogte maximaal 1 m bedragen, uitgezonderd sierhekwerken waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen en waarbij geen beperkingen ten aanzien van de situering gelden. Binnen het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mag een erfafscheiding maximaal 2 m bedragen. In hoeksituaties geldt een aparte regeling. Het is hier mogelijk om geheel transparante erfafscheidingen (draadafscheidingen) op te richten tot een hoogte van 2 m. De voorwaarde is dat de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° wordt gewaarborgd. Deze transparante erfafscheidingen mogen op de perceelsgrens worden opgericht.
De handhavingsnota 'Handhaven in Weert' van 14 juli 2010 bevat het beleidsmatig kader voor de handhaving van regels met betrekking tot gedrag van mensen in relatie tot fysieke objecten en de fysieke omgeving. Het vormt dus ook het beleid met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingsplannen en bouwvoorschriften. De nota biedt een eenduidig kader voor de sturing van de uitvoering. Voor burgers en bedrijven is duidelijk hoe de gemeente haar handhavingstaak invult.
Ter uitwerking van het beleid in deze handhavingsnota wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld. In dit programma wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Zo ook met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingsplannen. Uitgangspunt is immers dat binnen de beschikbare formatie en middelen keuzes worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk dat de gemeente continue en overal op de naleving van alle regels toeziet. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldin gen en incidenten.
Weert zet vooral in op het verbeteren van het naleefgedrag en heeft een sterke voorkeur voor preventief optreden boven repressief optreden. De gemeente benadrukt dat burgers en bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid dragen. De reactie van de gemeente zal stringenter zijn wanneer een overtreder weinig of geen eigen verantwoordelijkheid neemt. De basis voor het gemeentelijk optreden is echter beschreven in het gestandaardiseerd handhavingsprotocol.
Om toezicht en handhaving van bestemmingsplannen tot een succes te maken zijn de volgende voorwaarden van belang:
Het toezicht op en de handhaving van bestemmingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Weert. Om de samenwerking op de verschillende beleidsterreinen te bevorderen en meer toe te werken naar een integraal handhavingsbeleid zijn per 1 januari 2012 de toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, APV en bijzondere wetten ondergebracht in één afdeling, namelijk de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving (VTH). Daarnaast vindt er ook nog samenwerking plaats met niet-gemeentelijke instanties, zoals onder andere de politie, brandweer, Provincie Limburg, AID en Waterschappen. Deze samenwerking komt tot uiting in het 'veld', en in het periodieke teamoverleg Toezicht & Handhaving en in het periodiek aansturingsoverleg van de politie.
Voor de uitvoering van toezicht en handhaving van bestemmingsplannen is binnen de afdeling VTH capaciteit beschikbaar. Jaarlijks zal in het handhavingsuitvoeringsprogramma aangegeven worden hoeveel beschikbare formatie en middelen specifiek ingezet zullen worden voor de uitvoering van toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot bestemmingsplannen.
Het toezicht op en de handhaving van het plangebied bestaan uit periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden bebouwing, gebruik van de bouwwerken en gronden en aanlegvergunningsplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd. Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten. In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo een integraal mogelijke benadering, hierbij kan gedacht worden aan het gelijktijdig uitvoeren van controles ten aanzien van diverse wetten of het vervullen van de oog- en oorfunctie.
Voor het overgangsrecht is op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning en/of in strijd met het voorheen geldende plan. In de overgangsbepalingen is verder vastgelegd dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.
Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. Verder worden de bewoners en gebruikers in de omgeving van het plangebied de gelegenheid gegeven te reageren op het ontwerpplan.
Wanneer strijdigheden met het bestemmingsplan worden geconstateerd wordt overeenkomstig het vastgestelde handhavingsbeleid handhavend opgetreden, conform het gestandaardiseerde handhavingsprotocol zoals omschreven in de nota 'Handhaven in Weert'.
Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:
Overeenkomstig artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening is op 6 januari 2020 in het Gemeenteblad kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Friezenstraat'. Hierbij is de volgende toelichting opgenomen: Het bestemmingsplan heeft betrekking op een herverkaveling van het planvoornemen voor de herontwikkeling van het voormalige winkelcentrum. Het geldende bestemmingsplan laat reeds 14 woningen toe met bijbehorende infrastructuur. Het voornemen wordt aangepast, zodat er minder infrastructuur gerealiseerd wordt, een aantal bomen op het centrale plein behouden kunnen worden, de woningen logischer verkaveld worden (rug aan rug) waardoor er geen voor-achterkantsituaties ontstaan en er één woning extra wordt gerealiseerd.
Op grond van artikel 3.8 Wro wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegd.
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast, in het raadsbesluit wordt een reactie gegeven op de eventuele ingekomen zienswijzen. Het raadsbesluit wordt aan het vastgestelde plan toegevoegd.
Het bestemmingsplan is op 13 juli 2021 ongewijzigd vastgesteld.