Plan: | Centrale Zandwinning Weert |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0988.BPCZW-VO01 |
Op 28 juli 2016 heeft de provincie een gewijzigde ontgrondingsvergunning verleend aan de Centrale Zandwinning Weert (CZW). Het betreft een gewijzigde ontgronding binnen het concessiegebied van de ontgrondingsvergunning van 2001. De wijziging betreft een diepere ontgronding, waar aanvankelijk vier ondiepe poelen voorzien waren. Het ca. 20 hectare grote plangebied bestaat in de huidige situatie grotendeels uit ontgrondingsgebied met één grote plas en diverse oevers. Het gehele ontgrondingsgebied wordt omgeven door bos, houtsingels, de huidige groeve Centrale Zandwinning Weert, het voormalige straalbedrijf Cuijpers, akkers en enkele woningen aan de Voorhoeveweg. Conform ontgrondingsbeleid van de provincie Limburg is er bij de gewijzigde ontgronding sprake van meervoudig ruimtegebruik en is voor de maatschappelijke meerwaarde aangesloten bij de wens van de gemeente om het gebied een meer recreatieve invulling te geven (zoals o.a. verwoord in de structuurvisie Weert 2025). Ca. 20 jaar na de opstelling van het oorspronkelijk eindplan bestaat bij de gemeente Weert de wens om het recreatieve element in het oorspronkelijke natuur- en recreatie-project te vergroten. Dit door onder andere een (diepe) duikplas en meer oeverrecreatie te realiseren. Door een aanpassing van dit deel van het eindplan kan worden voldaan aan de nieuwe inzichten van de gemeente.
Bij het verkrijgen van een ontgrondingsvergunning dient er, conform het provinciale beleid (POL 2014), een maatschappelijke meerwaarde geleverd te worden. Het eindplan behorende bij de ontgrondingsvergunning van 2001 is opgesteld in de context van die tijd. Eind jaren negentig werden ontgrondingslocaties voornamelijk als natuurgebied opgeleverd. De maatschappelijke wensen en visies voor het gebied zijn de laatste jaren echter bijgesteld. In zowel de Gebiedsvisie Kempen~Broek – IJzeren man, de Structuurvisie Weert 2025 als ook het coalitieprogramma 2014-2018 worden concrete ambities genoemd voor een meer recreatieve invulling van de Centrale Zandwinning. Het eindplan is daarop aangepast, waarmee de maatschappelijke meerwaarde voor de ontgronding wordt geleverd. De gemeente Weert en CZW hebben de afspraken die zij hebben gemaakt inzake de te leveren maatschappelijke meerwaarde, die samenhangt met het verkrijgen van de gewijzigde ontgrondingsvergunning (het plaatselijk dieper ontgronden binnen de concessie), schriftelijk vastgelegd in een realisatieovereenkomst (1 oktober 2015). Met de exploitatiemogelijkheden die hierdoor ontstaan worden nieuwe soorten van recreatie geboden voor de gemeente Weert en omstreken. Daarnaast brengt dit ook (een groeiende recreatieve) werkgelegenheid met zich mee.
Op 5 januari 2021 heeft de gemeente Weert ingestemd met de verlenging van de ontgrondingsvergunning van CZW. Doel van deze termijnverlenging is het zo duurzaam mogelijk omgaan met de in het gebied beschikbare primaire grondstoffen en het inrichten van het gebied volgens het beoogde inrichtingsplan. Als tegenprestatie voor de verlenging van de win- en herinrichtingstermijn zijn er in een addendum extra inrichtingsmaatregelen afgesproken. Het betreft parkeervoorzieningen binnen en buiten het plangebied alsmede 100 extra fietsparkeerplaatsen bij de entree van het dagstrand. Deze extra inrichtingsmaatregelen zijn al uitgevoerd en worden in dit bestemmingsplan meegenomen. Dit addendum maakt onderdeel uit van het besluit van de provincie Limburg om de win- en herinrichtingstermijn van de ontgrondingsvergunning te verlengen (besluit d.d. 4 augustus 2021).
Op basis van de ontgrondingsvergunning 2016 is een aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk:
Het bestemmingsplan moet aangepast worden om het gewenste eindgebruik mogelijk te maken. De bestemming 'Ontgronding' wordt gewijzigd, echter blijven de gebruiks- en bouwmogelijkheden voor wat betreft de ontgronding die binnen deze bestemming mogelijk zijn tot en met ten minste 31 december 2024 gehandhaafd. De herinrichting van het plangebied dient uiterlijk 1 januari 2025 te zijn gerealiseerd. Op dat moment dient er een bestemmingsplan te zijn dat het nieuwe eindgebruik mogelijk maakt. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het nieuwe eindgebruik planologisch-juridisch geborgd.
In de toelichting wordt ook vooruitgekeken naar de ontwikkelingen die middels een studie kenbaar zijn gemaakt, waarbij het uitgangspunt is het creëren van recreatie als belangrijke impuls voor de toeristisch / recreatieve functie van Weert. Door CZW is een voorstel gedaan voor een recreatieve inrichting, waarbij is aangesloten op de ideeën zoals genoemd in de Structuurvisie Weert 2025. In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011', dat op 26 juni 2013 is vastgesteld, is met betrekking tot de Centrale Zandwinning het volgende aangegeven:
“De dagrecreatieve voorzieningen zijn gekoppeld aan sport en water. Voorbeelden zijn zwemmen, duiken, outdoor(sport), groepskamperen en vissen. Vanwege de contouren in de milieuvergunningen van de omliggende bedrijven wordt voorgesteld aan de westzijde van de plas de concentratie van (gebouwde) recreatievoorzieningen te lokaliseren. Om het concept mogelijk te maken, moet op een aantal onderdelen de huidige ontzandingsovereenkomst worden gewijzigd: diepte tot 25 meter, horecavoorziening, oeverrecreatie en visplekken.
Aangezien de beoogde ontwikkeling nog niet is uitgewerkt, is de geldende bestemming opgenomen in dit bestemmingsplan. Te zijner tijd dient voor de ontwikkeling een afzonderlijk bestemmingsplan te worden opgesteld.”
![]() |
Inrichting terrein en ligging van de ontwikkelingen |
In het huidige bestemmingsplan wordt de aanpassing van het eindplan reeds aangekondigd. Bij de ontgrondingsvergunning 2016 is aangehaakt bij de wensen die voortkomen uit de Gebiedsvisie Kempen~broek – IJzeren Man en vanuit het participatieproces met belangenorganisaties. De gemeente kondigt in haar geldende bestemmingplan reeds aan dat ze het bestemmingsplan wil wijzigen om de ontwikkelingen mogelijk te maken. Zoals in bovenstaande figuur inzichtelijk wordt gemaakt bestaat het eindplan uit meerdere ontwikkelingen, bestaande uit het realiseren van een dagstrand, een duik-/natuurplas, een outdoorstrand met (horeca)paviljoen, een netwerk van fiets-, wandel- en ruiterpaden inclusief voorzieningen en informatiedragers, een visvijver, een groepsaccommodatie en bos- en natuurcompensatie. Waarbij alleen de groepsaccommodatie geen onderdeel uitmaakt van de oorspronkelijke realisatieovereenkomst. Deze behoort echter wel tot de beoogde ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt gaan worden en hierbij is aangesloten op het beleid zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' (groepsaccommodatie voor max. 30 personen bij de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf'). Op 13 november 2018 heeft de gemeente Weert ingestemd met het hiervoor opgestelde inrichtingsplan voor de Centrale Zandwinning Weert. Op 23 januari 2020 en middels een principeverzoek voor het horecapaviljoen en de groepsaccommodatie heeft de gemeente op 2 juli 2020 in principe ingestemd met de nadere gedetailleerde inrichting van het outdoorstrand, incl. het geplande paviljoen, de detail onderwaterinrichting van de duikplas en de detailinrichting van de omkleed- en opslagruimtes van de duikers. Daarnaast heeft het plan van de eindtoestand, naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State op 28 april 2021 (201907141/1/R3), een update gekregen zodat wel voldaan wordt aan het vereiste en er 23,6 ha binnen de vergunningsgrens van de ontgrondingsvergunning aan bos en natuurcompensatie wordt gerealiseerd.
Het voorliggende bestemmingsplan ziet derhalve op het planologisch-juridsich mogelijk maken van de ontwikkelingen zoals beschreven in het inrichtingsplan, welke hieronder kort worden opgesomd:
Bovenstaande ontwikkelingen zijn onderdeel van de realisatieovereenkomst waarin de verdere voorwaarden en uitwerkingen zijn opgenomen en waarin de maatschappelijke meerwaarde wordt geborgd.
Het bestemmingsplan moet aangepast worden om het gewenste eindgebruik mogelijk te maken. De bestemming 'Ontgronding' wordt gewijzigd, echter blijven de gebruiks- en bouwmogelijkheden die binnen deze bestemming mogelijk zijn tot ten minste 1 januari 2025 gehandhaafd. Op dat moment dient er een bestemmingsplan te zijn die het gebruik mogelijk maakt.
Het voorliggende bestemmingsplan bevat een zogenaamde 1 op 1 inpassing, als bedoeld in artikel 2.8 lid 2 Wet natuurbescherming, van de in juli 2016 verleende vergunning Natuurbeschermingswet 1998 (thans Wet Natuurbescherming), zoals verleend door Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg (zaaknummer 2015-0705, kenmerk besluit GS 2016/58505, datum besluit 28 juli 2016). Op grond van artikel 9.4 Wet natuurbescherming gelden vergunningen als bedoeld in artikel 19d, eerste lid van de Natuurbeschermingswet 1998 als vergunningen als bedoeld in artikel 2.7 tweede lid Wet natuurbescherming.
Tevens is hiervoor een ontgrondingsvergunning verleend. Met deze ontgrondingsvergunning en vergunning Natuurbescherming is ruimte geboden om dieper te ontgronden dan in de vorige vergunning was toegestaan en zijn de effecten van deze wijziging al eerder passend beoordeeld. Ten behoeve van de ontgrondingsvergunning is een (formele) m.e.r.-beoordeling opgesteld en uitgevoerd.
Het nieuwe eindgebruik ziet met name toe op ander gebruik van een deel van de oevers. Naast de hiervoor genoemde 1 op 1 inpassing van de ontgronding biedt dit bestemmingsplan alleen planologische ruimte voor kleinschalige ontwikkelingen. Deze activiteiten vallen niet onder de activiteiten die zijn aangewezen op de C- en D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. Uit de uitgevoerde voortoets ten behoeve van dit bestemmingsplan blijkt dat deze kleinschalige ontwikkelingen niet kunnen leiden tot significant negatieve effecten op Europees beschermde Natura 2000-gebieden Ook is er geen sprake van andere belangrijke gevolgen voor het milieu, zoals aangeduid in de criteria van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.
Aangezien het voorliggend bestemmingsplan de eerder verleende en beoordeelde ontgrondingsvergunning / vergunning Natuurbeschermingswet 1 op 1 inpast (en dus planologisch niet méér mogelijk maakt) en het bestemmingsplan alleen extra ruimte biedt voor kleinschalige ontwikkelingen die geen significant negatieve effecten hebben op Natura 2000-gebieden of andere belangrijke gevolgen voor het milieu, is het niet noodzakelijk om voor dit bestemmingsplan opnieuw een MER procedure te volgen.
Het plangebied is gelegen in de gemeente Weert ten zuidwesten van de stad Weert niet ver van de grens met België. Het plangebied volgt dezelfde contouren als het ontgrondingsgebied welke ook als zodanig is bestemd in het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'. Een uitzondering hierop vormt de woonboerderij gelegen aan de Heihuisweg 2, welke onderdeel uitmaakt van de ontwikkeling.
![]() |
Ligging plangebied in de gemeente Weert |
Het plangebied is gelegen op korte afstand van de provinciale autoweg N564 (Kempenweg) en het kanaal 'Zuid-Willemsvaart'. Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van Weert en wordt grotendeels omringd door natuurgebieden behorend tot het Natuur Netwerk Nederland. In het noordoosten bevinden zich twee gezoneerde bedrijventerreinen (Kanaalzone 3 en De Kempen).
![]() |
Ligging en begrenzing plangebied |
De locatie behoort tot de onderstaande percelen kadastraal bekend als gemeente Weert, sectie K, nummers: 4567, 1681, 4570, 1679, 3039, 4576 (gedeeltelijk), 2730, 1802, 1803, 1993, 1994, 4521, 3041, 3160, 3161, 1642, 1641, 3042, 3043, 3721, 3722, 3723, 3724, 3725.
Conform het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' dat op 26 juni 2013 is vastgesteld zijn ter plaatse de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden', 'Bedrijf - Ontgronding', 'Bos' en 'Verkeer' van kracht.
Ter plaatse zijn verder de dubbelbestemming 'Waarde - Beekdallandschap', 'Waarde - Ecologie' en 'Waterstaat - Waterlopen' van toepassing en verder zijn nog de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' van kracht. Deze dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen zijn één-op-één overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
![]() |
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'en het op 6 februari 2019 vastgestelde bestemmingsplan 'Natuurontwikkeling Lozerweg te Weert' |
Op basis van het geldende bestemmingsplan, is het niet mogelijk om de beoogde ontwikkelingen rechtstreeks toe te staan, omdat de ontwikkelingen zoals genoemd in paragraaf 1.1 niet zijn toegestaan binnen de bestemming 'Bedrijf - Ontgronding'. Hierdoor is er sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan en dient het planvoornemen planologisch mogelijk gemaakt te worden via een bestemmingsplanherziening (art. 3.1 Wet ruimtelijke ordening).
In dit inleidende hoofdstuk 1 wordt de aanleiding en het doel van dit bestemmingsplan beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een ruimtelijke beschrijving van het project, waarbij wordt ingegaan op de ligging, de ontwikkeling en de structuur van het plangebied. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het planologische beleidskader, waarbij de aandacht uitgaat naar relevante beleidsstukken van het Rijk, de provincie en de gemeente Weert. In hoofdstuk 4 worden de milieuaspecten beschreven, waaronder geluid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, externe veiligheid en milieuzonering. De overige sectorale aspecten als water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren komen in hoofdstuk 5 aan bod. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke haalbaarheid. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de te doorlopen procedure beschreven.
Het plangebied bestaat grotendeels uit gronden die de afgelopen jaren ontgrond zijn en wordt omringd door bosrijke gebieden en gronden met een momenteel agrarisch gebruik. Rondom het plangebied is een aantal agrarische percelen en bospercelen gelegen en enkele woonpercelen met bijbehorende bebouwing in de vorm van een woning met een schuur. Ten (zuid)oosten van het plangebied aan de Voorhoeveweg 7 is een bed en breakfast en centrum voor bewust leven gelegen (De Regenboogfabriek). Ten zuiden van het plangebied aan de Voorhoeveweg 11 is een dierenpension en atelier gelegen.
Ten noordoosten van het plangebied aan de Lozerweg 90 is een voormalige ijzergieterij gelegen (VDL Castings Weert) dat onderdelen maakte voor vrachtwagens, grondverzet- en wegenbouwmachines.
![]() |
Luchtfoto van het plangebied met links de zandwinning en rechtsachter in de hoek het dagstrand |
Met voorliggend plan worden de ontwikkelingen zoals benoemd in paragraaf 1.1 ter hoogte van het ontgrondinggebied mogelijk gemaakt door het huidige bestemmingsplan te wijzigen middels het opstellen van een bestemmingsplan.
Zoals in de inleiding al is benoemd heeft de provincie een ontgrondingsvergunning verleend aan de Centrale Zandwinning Weert (CZW). Dit betreft een gewijzigde ontgronding binnen het concessiegebied van de ontgrondingsvergunning van 2001. Deze wijziging betreft een diepere ontgronding, waar aanvankelijk vier ondiepe poelen voorzien waren zoals te zien is op onderstaande afbeelding.
![]() |
Oorspronkelijk inrichtingsplan en beoogd inrichtingsplan |
Tevens werd de gewenste ontgronding en ontwikkeling belemmerd door de bosstrook die opgenomen is in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'. Dit leverde ongeveer 2 jaar na de start van de gewijzigde ontgronding een probleem op in het voorgestelde werkplan van het ontgronden en de gewenste ontwikkeling met het daarbij behorende eindplan. Op onderstaande afbeelding is een deel van het eindplan te zien met daarbij de duikplas die gerealiseerd wordt na ontgronding. In de figuur op de volgende bladzijde is in het rood de ligging van de bosstrook ten aanzien van het eindplan weergegeven. De westelijke gelegen begrenzing van het besluitgebied volgt de concessiegrens zoals deze is opgenomen in het eindplan. Om het ontgronden bij de bosstrook mogelijk te maken en daarmee ook het eindplan mogelijk te maken, is voor deze bosstrook een uitgebreide omgevingsvergunning aangevraagd. Deze is op 25 oktober 2018 verleend, waardoor de bosstrook geen belemmering meer vormt voor de ontwikkeling van het eindplan.
![]() |
Uitsnede eindplan wat als plangebied fungeert (met uitzondering van het niet te vergraven gedeelte) en tevens de ligging van de bosstrook aangegeven (rood omlijnd) |
De uitgangspunten, zoals gegeven door de realisatieovereenkomst, het beeldkwaliteitsplan, de voorschriften van de ontgrondingsvergunning, de input van de klankbordgroep alsmede de zoektocht naar een rendabele exploitatie van de verschillende functies hebben geleid tot een definitief inrichtingsplan met bijbehorende kwaliteitsomschrijving waarin een nadere detaillering en technische omschrijving van de in te richten onderdelen is opgenomen.
Het inrichtingsplan is opgenomen als Bijlage 1. De bijbehorende kwaliteitsomschrijving is opgenomen als Bijlage 2. In de bijlage van de kwaliteitsomschrijving zijn de punten opgesomd die rechtstreeks van invloed zijn op het inrichtingsplan. Hierna wordt kort ingegaan op de beoogde activiteiten en ontwikkelingen, welke in het inrichtingsplan nader zijn gedetailleerd.
![]() |
Informatiebord 'Het Blauwe Meertje' |
Het dagstrand is dusdanig gemodelleerd dat deze een natuurlijk karakter krijgt. Om deze reden is er richting de Voorhoeveweg een baaivorm aangelegd. De breedte van het strand is hier vele malen groter dan aan de lange zijde en faciliteert ook de grote weidse ligweide. Aan de lange zijde vindt het parkeren ‘achter’ de bomen plaats. In de parkeerstrook wordt een aantal bomen geplant zodat er geen strakke scheiding ontstaat tussen enerzijds de bestaande bosstrook en anderzijds de nieuw aan te leggen parkeervoorziening en het dagstrand, waarbij er visueel sprake is van een zachte geleidelijke overgang. Tevens blijft de bosstrook aan de Herenvennenweg op deze manier behouden en wordt deze opgewaardeerd, waardoor de oorspronkelijke gedachte van het “recreëren in het groen” in stand gehouden wordt. Het e.e.a. is ook in het Natuurbeheerplan, behorende bij het Inrichtingsplan, aangegeven. Het natuurbeheerplan is opgenomen als Bijlage 3.
Het parkeren op de parkeerplaats van het dagstrand wordt betaald parkeren, waarbij het betalen achteraf plaatsvindt, om geen opstoppingen te laten ontstaan op de Herenvennenweg. Bij de entree van het dagstrand komt een entreegebouw waar de entreegelden tot het dagstrand worden geheven en waar naderhand betaald kan worden voor het parkeren. Tevens zijn in dit gebouw toiletvoorzieningen voorzien. Naast het entreegebouw komt de fietsenstalling te liggen.
Verspreid over het dagstrand en de ligweide worden wandelpaden, picknicksets, prullenbakken en speeltoestellen gerealiseerd. Het zwemwatergebied wordt aangegeven middels een ballenlijn in het water. Binnen dit gebied is het ook mogelijk om speeltoestellen in het water te plaatsen. Tevens is een vlotsteiger gerealiseerd in het water aangrenzend aan het dagstrand voor waterfietsen. Op de grote recreatieplas aangrenzend vindt niet gemotoriseerde waterrecreatie plaats.
Op de scheidslijn van het bos en het dagstrand is, vlak nabij de entree, een (mobiel) horecapunt geplaatst. Het horecapunt dient zo op rustige dagen als entree, en kan via het bospad aan de buitenzijde worden bereikt. Het horecapunt voor de bezoekers van het dagstrand heeft 2 toiletten en daarnaast vindt er uitgifte van drank en spijs plaats via een loket. Aan de strandzijde is een terras aan de binnenzijde van het hekwerk, bedoeld voor de bezoekers van het dagstrand. Het terras is uitgevoerd met steigerhouten lounge banken.
Naast het horecapunt is een poort opgenomen in het hekwerk. Bij rustige dagen kunnen de bezoekers via het horecapunt het dagstrand bereiken. Met het oog op de inzet van personeel kan de exploitant op deze manier op de rustige dagen entree/horeca werk combineren.
![]() |
Foto dagstrand genomen op 14 juli 2020 |
Een duikplas is gebaat bij een zo helder mogelijk water. Het voordeel van een separate plas hiervoor is dat deze enkel door het grondwater (lage PH) gevoed wordt en het water minder wordt geroerd door recreatief medegebruik. De oevers van de duik/natuur plas krijgen volop de ruimte voor natuurontwikkeling. De oevers worden natuurrijk ingericht, incl. plas dras zone, zodat deze niet uitnodigt voor recreatief gebruik. In het Natuurbeheerplan wordt hier uitvoerig bij stilgestaan.
De duikplas wordt met een talud van 1:3 aangelegd tot een diepte van 30 meter. Vervolgens wordt na een breed plateau bij 20 meter diepte de plas verder verdiept tot 30 meter diepte inclusief onderwatercircuit van bezienswaardigheden en behendigheidsoefeningen. Vanwege de unieke diepte (30 meter) is de duik/natuur plas uitermate geschikt voor cursussen die elders niet gegeven kunnen worden. De gezamenlijke duikverenigingen zijn reeds bezig om enkele ‘onderwater eyecatchers’ in te zamelen voor het aan te leggen onderwatercircuit. Toegang tot de duikplas wordt vanuit het horecapaviljoen behorende bij de outdooractiviteiten geregeld zodat er toegezien wordt op de vereiste brevetten en een duikrooster voor in- en uitgaande duikers. Voorzieningen voor het gebruik van de duikplas worden in het horecapaviljoen gerealiseerd, Het totaal aan inrichtingswensen van de gezamenlijke duikverenigingen is nader uitgekristalliseerd en uitgewerkt binnen de kaders van de realisatieovereenkomst. Op 17 december 2019 zijn de gedetailleerde tekeningen van de outdoorlocatie (Bijlage 4) en de onderwaterinrichting van de duikplas (Bijlage 5) ingediend. Op 23 januari 2020 en middels een principeverzoek voor het horecapaviljoen en de groepsaccommodatie heeft de gemeente op 2 juli 2020 in principe ingestemd met de het outdoorstrand, incl. het geplande paviljoen, de detail onderwaterinrichting van de duikplas en de detailinrichting van de omkleed- en opslagruimtes van de duikers.
Daarnaast wordt een duiksteiger aangelegd. De duiksteiger wordt 9 meter lang, waarbij het uiteinde op een waterdiepte van 3 meter komt te liggen. De steiger wordt minimaal 1,5 meter breed. In samenspraak met de gezamenlijke duikverenigingen wordt de steiger ontworpen. De duiksteiger wordt voor onbevoegden afgeschermd middels een hekwerk met poort. Het hekwerk loopt deels door op de steiger.
De plas en de oevers bieden grote potentie voor de ontwikkeling van een voor Weert unieke vorm van (water)recreatie. De voorzieningen zijn geclusterd rond het thema water en sport. Er is bewust gekozen om deze meer intensieve vorm van het gebruik van de oever los te koppelen van de dagstrandfunctie, zodat beide gebruiksvormen geen hinder van elkaar ondervinden. Aan de zijde van de Heihuisweg wordt een strandoever aangelegd voor deze outdooractiviteiten (Bijlage 4). De oever kent een afmeting van circa 80 meter x 40 meter. De afmeting van het strand leent zich goed voor verschillende groepsactiviteiten. De exploitant zal invulling gaan geven aan de ‘software’ van de groepsactiviteiten. Afhankelijk van de dan in de markt gewenste invulling wordt een concept bedacht dat gekoppeld is aan sport en spel in combinatie met waterrecreatie. Uiteraard dient deze wel te passen binnen het beleid en het bestemmingsplan.
Bij het outdoorstrand is tevens een horecapaviljoen beoogd. Het is de bedoeling dat zowel de outdooractiviteiten als ook de duik- en natuurplas vanuit dit punt geëxploiteerd gaan worden. De exploitant zal naar eigen inzicht/concept een horecapunt/paviljoen realiseren welke binnen de kaders van het beeldkwaliteitsplan past binnen het gebied. Het exploiteren van het dagstrand is een seizoensgebonden activiteit. Ook de outdooractiviteiten zijn, zeker in combinatie met het water, (hoofdzakelijk) afhankelijk van goed weer. Willen beide activiteiten duurzaam aangeboden kunnen worden (en blijven) dan dienen deze onder een brede paraplu geëxploiteerd te worden. Een horecapunt waarmee een “jaar-rond” exploitatie mee mogelijk gemaakt wordt is derhalve noodzakelijk.
Weert heeft een aantrekkelijk landschap en trekt daarmee veel recreanten die in de omgeving verblijven om te fietsen en te wandelen. Met name in het grensoverschrijdend grenspark Kempen~Broek liggen goede mogelijkheden voor de uitbouw van het (extensieve) recreatieve netwerk. Het Blauwe Meertje vormt hier een prima verbinding in, waarbij als het ware een groene loper ontstaat van de stad naar het IJzeren-Man gebied en via het blauwe meertje vloeiend richting het grenspark Kempen~Broek trekt. Daarnaast kan Weert gezien worden als een paardenregio. In het plan rondom het Blauwe Meertje worden daarom ook ruiterpaden opgenomen. Qua materialisatie wordt aangehaakt op het gebruik van materiaal waarmee paden zijn aangelegd in het grenspark Kempen~Broek gebied: mengranulaat voor de rijbanen, stol/grind voor de wandelpaden, gras en grind voor de parkeerplaatsen, en grasrijke struinpaden.
Aan de noordzijde van het plan wordt door de natte natuurzone een separaat geaccidenteerd en uitdagend MTB pad aangelegd. Deze route wordt gecreëerd aan de noordzijde van het plan, gescheiden van de “reguliere” fiets- en wandelroutes die door het plangebied lopen. Het pad wordt onverhard en (deels) als single track aangelegd.
In het gebied worden twee vogelkijkschermen geplaatst. De vogelkijkschermen worden uitgevoerd in hardhout. Hoogte is max 2,2 meter. Verder worden er op verschillende plekken langs de wandel- en fietspaden in het plangebied speciaal ontworpen natuurbanken en afvalbakken geplaatst. Bij elke bank wordt een afvalbak geplaatst. Op een drietal plekken in het gebied worden infoborden geplaatst met daarop informatie en plattegrond van het gebied.
De visvereniging heeft te kennen gegeven dat voor het vissen een hogere PH gewenst is dan wat er nu in de plas voorkomt (PH 5). In de bouwvakperiode 2016 hebben de duikers en vissers van de klankbordgroep een proefduik gedaan naar vis in de huidige zwem/natuur plas. Vanwege de lage PH waarde van de plas is, zoals verwacht, geen vis aangetroffen. De zwem/natuur plas zodanig inrichten en bewerken dat vissen mogelijk wordt is vanwege het grote oppervlak een onbegonnen zaak. Het aanleggen van een separate visvijver is de meest voor de hand liggende oplossing. Een voeding vanuit de Weteringbeek met kanaalwater (PH 7) is ideaal hiervoor. De visvijver wordt daarom op termijn in het noordoosten aangelegd. Bijkomend voordeel van deze locatie is dat de visvijver als natte stepstone gebruikt kan worden in de natte natuurzone in het noorden van het plangebied. Het parkeren voor het vissen wordt binnen het plan voorzien. Daarnaast kan de jeugd, waar de visvereniging met deze visvijver zijn pijlen op richt, het vissen combineren met een bezoek aan het dagstrand.
Reeds in het beeldkwaliteitsplan als ook op het schetsplan en het compromisplan is te kennen gegeven dat de bestaande locatie aan de Heihuisweg zich uitermate goed leent voor een groepsaccommodatie. CZW heeft in samenwerking met Hotel Management School Maastricht Zuyd en een specialist op het gebied van groepsaccommodaties in de loop van 2017 onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van een groepsaccommodatie bij de boerderij aan de Heihuisweg 2. Onderzoek toont aan dat er behoefte is aan een groepsaccommodatie op deze locatie. Het combineren van een dergelijke accommodatie met een horecaexploitatie blijkt echter minder geschikt. Met het oog op de exploitatie heeft CZW de voorkeur om de recreatieve elementen uit de kwaliteitsverbetering (duikplas, outdooractiviteiten, dagstrand, horeca) onder te brengen bij één exploitant. Uit gesprekken met meerdere potentiele exploitanten in 2017 blijkt eveneens dat de recreatie exploitanten de voorkeur hebben om vooral bij hun core-business te blijven en beide zaken niet te willen combineren. Daarbij werd tevens door alle potentiele exploitanten de terugkoppeling gegeven om een horecapaviljoen aan het strand/water te willen hebben voor een optimale ‘beach’ beleving. Om deze redenen wordt de horeca losgekoppeld van de groepsaccommodatie.
Op 17 december 2019 zijn de gedetailleerde tekeningen voor de outdoorlocatie en de onderwaterinrichting van de duikplas ingediend. Op 23 januari 2020 en middels een principeverzoek voor het horecapaviljoen en de groepsaccommodatie heeft de gemeente op 2 juli 2020 in principe ingestemd met de nadere gedetailleerde inrichtingstekening van het outdoorstrand, incl. het geplande paviljoen, de detail onderwaterinrichting van de duikplas en de detailinrichting van de omkleed- en opslagruimtes van de duikers.
Vertrekpunt voor de bos- en natuurcompensatie van de Centrale Zandwinning is de 34 ha bos en natuur (bestaande uit spontane, aangeplante en bestaande vegetatie) zoals destijds opgenomen in het gedetailleerde plan van de eindtoestand (2004) die gekoppeld is aan de ontgrondingsvergunning van 2001. Bij de realisatie van bos- en natuurontwikkeling in het plangebied blijven de reeds heringerichte gebieden gehandhaafd, evenals een groot (bewust) gehandhaafd bos. In totaal wordt er 23,6 ha bos- en natuurcompensatie gerealiseerd binnen de concessiegrens/ontgrondingsgrens. In het Natuurbeheerplan horende bij het gedetailleerde plan van de eindtoestand wordt nader uitgelegd welke natuurdoeltypen waar gerealiseerd worden en hoe het beheer eruit komt te zien. Het plan is zo opgezet dat het recreatief gebruik opgaat in de omringende (deels te creëren) natuur.
In het Natuurbeheerplan worden de kansen voor natuurontwikkeling vertaald naar beheertypen conform de Index Natuur en Landschap vanuit het Portaal Natuur en Landschap voor provincies. De keuze voor de beheertypen is gebaseerd op de reeds ingezette vegetatieontwikkeling, abiotische natuurcondities (waterhuishouding en voedselrijkdom), de in de omgeving aanwezige beheertypen (Kruispeel en IJzeren man) en de voorgenomen inrichting.
Binnen het plan van de eindtoestand is voorzien in een natte natuurzone ter plaatse van het noordelijke deel van de Centrale Zandwinning. De gehele noordelijke strook wordt ingericht als natte natuur. De bosstrook met daarin gelegen poelen alsmede de oevers is een ecologische verbinding tussen de natte natuurgebieden de Kruispeel en de IJzeren Man (met Geurtsven, Eendenven en IJzeren Man). De Waterbuffer met zijn slootstelsel en waterbassin fungeert in dit kader niet alleen als mitigerende maatregel maar wordt in dit tracé eveneens gebruikt als een natte ecologische verbinding. Het waterbassin, de vennetjes/poelen en de visvijver kunnen als natte stepping stones gebruikt tussen de Kruispeel en de IJzeren Man. Daarbij heeft de visvijver een functie in de vernatting van de sterk verdroogde bosstrook /poelenstrook. Het nieuw aan te spuiten plas/dras gebied aan de noordzijde van het plangebied wordt als moeras aangelegd en draagt eveneens bij aan deze natte ecologische verbinding.
Conform ontgrondingsvergunning is een dam aangelegd tussen de grote plas en de duikplas. Deze zone zal fungeren als droge noord-zuid verbinding, waarbij de mogelijkheid wordt geboden om een aansluiting te maken op een mogelijk toekomstige droge oversteek (ecoduct) van het kanaal. De verbinding maakt gebruik van de reeds aanwezige aanzet van een droge ecologische verbinding ter plaatse van de Heihuisweg. De onvergraven zone binnen de concessiegrens aan de zuidwestzijde van het plangebied fungeert als stepping stone tussen enerzijds de Weerter en Budelerbergen in het noorden en de Laurabossen in het westen. Deze droge oost-west verbinding gaat achter het Beauchamps gebied langs, bij het hoger gelegen gedeelte van de Kruispeel. De zuidzijde van de duikplas wordt dusdanig ingericht dat deze droge verbinding geoptimaliseerd wordt.
![]() |
Bos- en natuurcompensatie binnen vergunningsgrens Ontgrondingsvergunning (zie Bijlage 6) |
De onvergravenzone valt weliswaar binnen de vergunningsgrens van de ontgrondingsvergunning maar is recentelijk reeds meegenomen in de ontwikkeling van een natuurgebied op en rond het voormalige bedrijfsterrein van het Straalbedrijf Cuijpers. Het voormalige bedrijfsterrein hier is inmiddels omgevormd naar natuur waarbij een belevingsheuvel is ontwikkeld. Deze ontwikkeling is reeds planologisch geborgd in het vastgestelde bestemmingsplan Natuurontwikkeling Lozerweg te Weert (vastgesteld 06-02-2019) en wordt derhalve niet meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan inzake de Centrale Zandwinning Weert.
Met Ark zijn afspraken gemaakt voor de bos- en natuurcompensatie in Weert buiten het plangebied. Deze hectares (respectievelijk 13,5 ha en 17,1 ha) zijn als voorschrift opgenomen in de realisatieovereenkomst met de gemeente Weert en in de ontgrondingsvergunning en zijn inmiddels aangeplant en opgeleverd bij de provincie. Daarmee wordt de aanvankelijke verplichting van 34 ha bos- en natuurcompensatie ruimschoots overschreden. De 13,5 ha bos- en natuurontwikkeling zijn gerealiseerd aan de Vetpeel en de Heltenbosdijk (resp. Omgevingsvergunning Natuurontwikkeling Vetpeelweg – vastgesteld 12-01-2017 / Omgevingsvergunning Natuurontwikkeling Heltenbosdijk – vastgesteld 23-05-2017). De aanvullende 17,1 ha bos- en natuurontwikkeling zijn op 5 locaties in Weert gerealiseerd (Omgevingsvergunning 'Natuurcompensatie CZW' – vastgesteld 06-09-2018).
![]() |
Bos- en natuurcompensatie CZW binnen en buiten vergunningsgrens Ontgrondingsvergunning |
Het plan van de eindtoestand heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State op 28 april 2001 (201907141/1/R3) een update gekregen zodat wel voldaan wordt aan de vereiste dat er 23,6 ha bos- en natuurcompensatie binnen de vergunningsgrens van de ontgrondingsvergunning wordt gerealiseerd. Hierbij is naast de droge natuur de natte natuur meegenomen die (bij tijden) onder invloed staat van het fluctueren van het grondwater en plaspeil. De poelen en de visvijver (voedselrijke plas) aan de noordzijde van het plangebied hebben een bodempeil van ca 30.00+ NAP. Aan de oevers van de twee grote plassen wordt de plas/dras situatie vanaf 31.75+ NAP meegerekend bij de bos- en natuurcompensatie. Hierbij wordt uitgegaan van een gemiddeld plaspeil van ca. 32.00+ NAP. Het plas/dras gebied valt circa 6 maanden per jaar droog bij het gemiddeld zomerpeil (circa 31.75+ NAP) en er is sprake van een natte situatie bij een gemiddeld winterpeil (32.25+ NAP).
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van het beoogd planvoornemen op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Ten behoeve van de beoogde ontwikkelingen wordt ingegaan op de bestaande infrastructuur en de beoogde ontsluiting van het plangebied evenals de parkeerbehoefte. Hierbij wordt, indien mogelijk, gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren - Van parkeerkencijfers naar parkeernormen'.
Het is gebruikelijk om de theoretische parkeervraag op basis van oppervlaktes van de toekomstige functies en parkeerkencijfers te bepalen. Het overgrote deel van de gebruikers van de parkeervoorzieningen zijn echter de dagrecreanten en passanten van het dagstrand en de wandel- en/of fietspaden, de duikers die gebruik maken van de duikplas, bezoekers van het horecapaviljoen en bezoekers van het outdoorstrand (mogelijk gecombineerd) en gasten van de groepsaccomodatie. Voor deze specifieke doelgroepen zijn geen parkeerkencijfers beschikbaar. Voor een reële inschatting van de parkeervraag wordt dan ook gebruik gemaakt van de metingen naar het aantal bezoekers dat middels het akoestisch onderzoek naar indirecte hinder (zie paragraaf 4.3) in 2018 inzichtelijk is gemaakt.
Het dagstrand, beter bekend als het ‘Blauwe Meertje’, zal veelal gebruikt worden door dagrecreanten en passanten. Het dagstrand is bereikbaar via de Lozerweg en de Herenvennenweg, welke aansluiten op de Kazernelaan welke direct aansluit op de Kempenweg (N564). Het dagstrand trekt extra verkeer aan. De auto’s rijden via de noordelijk inrit (t.h.v. de kruising Lozerweg/Herenvennenweg) de parkeerplaats op en via de zuidelijke uitrit de parkeerplaats af. Fietsers, bromfietsers en scooters komen en gaan voornamelijk via de zuidelijke in- en uitrit. Bij calamiteiten (hulpdiensten) kunnen beide in- en uitritten worden gebruikt.
Volgens het akoestisch onderzoek is het aantal geparkeerde voertuigen bij het dagstrand sterk afhankelijk van de dag van de week. In navolgende tabel zijn het maximum aantal geparkeerde voertuigen per dag van de week, uitgesplitst in doordeweekse dagen en weekend/vakantiedagen weergegeven. Alle meetmomenten vonden plaats in het drukke zomerseizoen van 2018. Er dient wel opgemerkt te worden dat er in dit zomerseizoen sprake was van een uitzonderlijk mooie zomer, met bovengemiddeld veel mooi-weer dagen. Daarnaast waren er geen kosten verbonden aan het ter plaatse parkeren van de auto.
Situatie | Aantal bezoekers | Aantal auto's | |
1 | Mooi-weerdag in de zomer (geen vakantie of weekend) | 450 | 100 |
2 | Mooi-weerdag (tijdens vakantieperiode of weekend) | 1500 | 300 |
3 | Mooi-weerdag (topdag slechts een paar keer per jaar) | 2000 | 400 |
Uit het onderzoek blijkt dat de vraag naar parkeerplaatsen gedurende de week en afhankelijk van het seizoen sterk fluctueert. Op doordeweekse dagen is de parkeervraag maximaal 100 parkeerplaatsen, terwijl in het weekend en in de vakantieperiode de parkeervraag gemiddeld 300 is. Op topdagen loopt de parkeervraag op naar 400, maar die komen slechts enkele dagen per jaar voor. Het dagstrand en het horecapunt zijn niet het gehele jaar geopend, maar alleen seizoensgebonden van 1 maart t/m 30 november en bij temperaturen vanaf 23 graden Celcius. Zodoende kan het dagstrand en horecapunt, afhankelijk van het aantal lekker-weer dagen, 9 maanden per jaar geopend zijn, waarvan het zomerseizoen grofweg van eind mei tot begin september loopt. In samenspraak met de exploitant is er bewust gekozen voor betaald parkeren om op deze manier mensen te stimuleren om met de fiets te komen.
Ter plaatse van het dagstrand is voorzien in een parkeerplaats voor personenwagens en een stalling voor brommers, scooters en fietsen. In totaal worden er, zoals benoemd in de vastgestelde kwaliteitsbeschrijving van het inrichtingsplan, 215 parkeerplaatsen voor auto’s en 200 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd. De parkeerplaats is gedimensioneerd op de 10e drukste dag van het seizoen, waarbij piekdagen buiten beschouwing zijn gelaten omdat deze niet te faciliteren zijn. Het dagstrand en de zonneweide zijn samen circa 6.000 m² groot. Er wordt rekening gehouden dat één bezoeker circa 5 m² ruimte benodigd heeft, waarmee de maximale capaciteit van het dagstrand en de zonneweide uitkomt op 1.200 bezoekers. De 10e drukste dag van het seizoen geeft een bezettingsgraad van 75% en dat betekent dat er circa 900 bezoekers aanwezig zullen zijn. Het aantal bezoekers per auto zal (gemiddeld) 3 zijn. Aangezien niet iedereen met de auto zal komen, wordt voor de verhouding tussen auto/fiets een verdeling van 70/30% aangehouden. Hiermee zal de parkeerbehoefte voor het dagstrand uitkomen op 210 parkeerplaatsen. Specifiek voor het horecapunt worden geen grote hoeveelheden extra verkeer verwacht, omdat de bezoeker komt voor het dagstrand waarbij het horecapunt onderdeel uitmaakt van het dagstrand.
Afhankelijk van de vraag naar parkeerplaatsen worden de beschikbare parkeervoorzieningen gebruikt. Piekbelastingen op zonnige dagen, zoals in de meting naar voren is gekomen zijn hierbij niet uit te sluiten. Hier is in de huidige situatie ook al sprake van. Bij hele drukke dagen (piekdagen) parkeren de bezoekers de auto’s ook in de berm tussen het parkeerterrein en de Herenvennenweg. Echter omdat er een parkeerverbod geldt voor het parkeren in de berm, zal de worstcase situatie (aantal bezoekers bij maximale capaciteit dagstrand) op eigen terrein gefaciliteerd worden. Om het groene karakter van het gebied rondom het dagstrand te behouden worden er daarom een tweetal overloopgebieden gecreëerd. Deze gebieden worden in gebruik genomen bij extreme drukte. De maximale bezoekerscapaciteit van het dagstrand is 2250 bezoekers.
![]() |
Indien zelfs deze worstcase situatie aangehouden wordt als zijnde het uitgangspunt waarop de parkeercapaciteit gefaciliteerd moet worden dan wordt dit als volgt opgevangen:
![]() |
Parkeerplaats A: Betreft de parkeerplaats direct aan het dagstrand. Hier zijn reeds 215 autoparkeerplaatsen en 200 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee kan het parkeren in het zwemseizoen voor 90-95% van de tijd op eigen terrein opgevangen worden. Om het gebruik van de fiets te stimuleren worden 100 extra fietsparkeerplaatsen, aansluitend bij de huidige fietsparkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt het totale aantal parkeerplaatsen flink opgeschroefd: 210 autoparkeerplaatsen en 300 fietsparkeerplaatsen.
Parkeerplaats B: Betreft de parkeerplaats bij het outdoorstrand. De parkeerplaats is dusdanig overgedimensioneerd dat hier voldoende parkeerplaatsen zijn voor dagstrand bezoekers.
Parkeerplaats C1: Betreft een overloop-parkeerterrein voor 58 plaatsen achter het outdoorstrand. Dit gebied kan ingezet worden op de circa 2 dagen in het jaar dat er meer dan 2000 bezoekers (topdag/worstcase) komen.
Het dagstrand is vanaf parkeerplaats B en C1 eenvoudig te bereiken via het wandelpad, wat naar de entree van het dagstrand leidt, wat reeds aangelegd is door de bosstrook van de Voorhoeveweg. Dit zal circa 5 dagen per jaar noodzakelijk zijn.
Parkeerplaats C2: Betreft een overloopparkeerterrein op het huidige werkterrein van CZW. Na voltooiing van de herinrichting kan in een zone geparkeerd (max 53 parkeerplaatsen) worden in het groen. Dit kan in combinatie met parkeerplaats C1 ingezet worden op de circa 3 dagen in het jaar dat er meer dan 2000 bezoekers (topdag/worstcase) komen.
Het parkeren ten behoeve van het dagstrand zal op basis van bovenstaande geen belemmering vormen.
Het outdoorstrand met paviljoen en de groepsaccomodatie en de duikplas zijn bereikbaar via de Heihuisweg en de Voorhoeveweg welke aansluiten op de Herenvennenweg ter hoogte van het dagstrand. Voor deze functies zijn geen parkeernormen opgenomen in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren - Van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Gelet op de grootte van het terrein waarop het outdoorstrand en de duikplas gesitueerd zijn (ca. 140.000 m²) kan het beste aangesloten worden bij een dierenpark of attractie- en pretpark. Voor beide functies geldt een parkeernorm van minimaal 4,0 parkeerplaatsen per ha. netto terrein. Dit resulteert in een parkeerbehoefte van minimaal (14 x 4,0) 56 parkeerplaatsen. Hoewel er wel het beste kan worden aangesloten bij een dierenpark of attractie- en pretpark qua grootte van het terrein, is een outdoorstrand en duikplas qua functie en aantrekkingskracht uiteraard niet te vergelijken. Desondanks worden bij het outdoorstrand met horecapaviljoen en de duikplas 90 parkeerplekken voor auto’s en 50 parkeerplekken voor fietsen en brommers gerealiseerd. Bij drukke dagen zullen deze parkeerplekken geheel gevuld zijn en kan eventueel ook geparkeerd worden bij de groepsaccommodatie.
Deze groepsaccommodatie zal geschikt zijn voor circa 30 personen en zal beschikken over een eigen keuken. Voor de groepsaccommodatie worden aan de zuidzijde van deze accommodatie parkeerplaatsen gerealiseerd voor circa 56 auto’s. Deze parkeerbehoefte is gebaseerd op een groepsaccommodatie van 64 personen. Dit is naar aanleiding van de principemedewerking van de gemeente naar beneden bijgesteld naar 30 personen. Echter de 56 parkeerplaatsen zijn gehandhaafd als onderdeel van het goedgekeurde inrichtingsplan en als worstcase situatie voor de onderzoeken. Als uitgangspunt geldt dat deze dan ook allemaal gebruikt zouden kunnen worden als de accommodatie verhuurd is. De groepsaccommodatie wordt in de CROW-publicatie 381 publicatie niet expliciet benoemd. Ten aanzien van de groepsaccomodatie kan het beste worden aangesloten bij een camping (kampeerterrein). Vanwege de ligging in het buitengebied geldt voor deze categorie een minimale eis van 1,1 en een maximale eis van 1,3 parkeerplaats per standplaats. Op een standplaats verblijven gemiddeld 4 personen, waarmee de groepsaccomodatie, die geschikt is voor 30 personen, te vergelijken is met 7,5 standplaatsen. Op basis hiervan geldt een maximale parkeerbehoefte van (7,5 x 1,3) 9,75 afgerond 10 parkeerplaatsen. Met de aanleg van 56 parkeerplaatsen wordt dus ruimschoots voorzien in de benodigde parkeerbehoefte. Er worden hiermee meer parkeerplaatsen aangelegd dan feitelijk volgens de CROW normering, zijnde 10 parkeerplaatsen, noodzakelijk is, waardoor sprake is van overdimensionering voor wat betreft het parkeren voor de groepsaccommodatie.
Het parkeren ten behoeve van de groepsaccomodatie, het outdoorstrand met paviljoen en de duikplas vormt derhalve geen belemmering.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het relevante (inter)nationale, provinciale en regionale beleid voor het plangebied weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Weert zelf.
De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting per 1 januari 2023 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht.
Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Ook het tot een verwaarloosbaar niveau terugbrengen van omgevingsrisico's als gevolg van industriële activiteiten en transport (omgevingsveiligheid) is onderdeel van de opgave.
De rol van het Rijk ten aanzien van delfstoffenwining is, beperkt tot, het scheppen van de voorwaarden waaronder de winning van delfstoffen, betrouwbaar, betaalbaar, ecologisch haalbaar en veilig kan plaatsvinden. Het gaat om die delfstoffen, die passen binnen de circulaire economie.
Betekenis voor het plangebied
Voorliggend planvoornemen betreft het ontgronden van gronden en het in gebruik nemen van de gronden ten behoeve van dagrecreatie in combinatie met bos- en natuurcompensatie. De totale ontgronding is reeds getoetst en vergund. Dit houdt in dat voor voorliggend planvoornemen geen beperkingen vanuit de NOVI gelden. Daarnaast kan gesteld worden dat het hier gaat om delfstoffen die passen binnen de circulaire economie.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen. De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nationaal Natuurnetwerk, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
De meeste onderwerpen waarvoor in het Barro regels zijn gesteld, zijn alleen van toepassing voor een ruimtelijk plan dat na inwerkingtreding van het Barro van kracht wordt. Een dergelijk ruimtelijk plan zal dan wel voor het eerst een nieuwe ontwikkeling of nieuwe bebouwing mogelijk moeten maken (zogenoemde nieuw-bepalingen).
De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.
Betekenis voor het plangebied
Voorliggend planvoornemen betreft weliswaar een ontwikkelingsplan, maar er worden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in strijd zijn met nationale belangen. Tevens voorziet het Barro niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor voorliggend planvoornemen geen beperkingen vanuit het Barro gelden.
De nieuwe Omgevingswet treedt op 1 januari 2023 in werking. De provincie moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie heeft in dat kader het POL2014 vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna: POVl). Deze is vastgesteld op 1 oktober 2021. De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI is onderhavig plangebied ter plaatse van de ontgronding aangeduid als 'groenblauwe mantel'. De randen (buiten het plangebied) zijn onderdeel van de aanduiding 'natuurnetwerk.' De locatie van de groepsaccommodatie is aangeduid als 'buitengebied'.
![]() |
Uitsnede POVI (Limburgse Principes) |
Groenblauwe mantel
De Groenblauwe mantel betrof voorheen Zilvergroene natuurzone en Bronsgroene landschapszone op basis van het POL2014. Deze gebieden liggen als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg. Het zijn gebieden waar goede combinatiemogelijkheden zijn voor duurzame vormen van (kringloop) land- en tuinbouw en andere economische functies, vooral door hergebruik van reeds aanwezige monumentale en beeldbepalende gebouwen. In de Groenblauwe mantel blijft de grondgebonden landbouw de belangrijkste functie en is de agrarische sector tevens de belangrijkste beheerder. Er zijn mogelijkheden voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer die bijdragen aan de instandhouding en versterking van de landschappelijke kernkwaliteiten. De focus ligt hier op het versterken van het klimaatadaptieve karakter met meer ruimte voor de beken en Maas, de biodiversiteit en kernkwaliteiten van het landschap.
In de groenblauwe mantel zijn alleen initiatieven voor vrijetijdseconomie mogelijk die daar functioneel aan gebonden zijn, zoals een kampeerterrein, een dagstrand, agrotoerisme of een visvijver voor de sportvisserij. Voor de groenblauwe mantel is het beleid ook gericht op het faciliteren en ondersteunen van de verbindings- en bufferfunctie voor aangrenzende gebieden van het Natuurnetwerk Limburg.
Gemeenten hebben de motiveringsplicht om in de toelichting op ontwikkelingen in de groenblauwe mantel aan te geven hoe met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten in de betreffende gebieden wordt omgegaan. Bij nieuwe ontwikkelingen zal rekening gehouden moeten worden met de aanwezige omgevingskwaliteiten, maar ook met regionale afspraken ten aanzien van de ontwikkeling van onder meer wonen, bedrijventerreinen, detailhandel en vrijetijdseconomie.
Natuurnetwerk Limburg
Het Natuurnetwerk Limburg was voorheen Goudgroene natuurzone. Binnen het Natuurnetwerk Limburg wordt ingezet op een goede kwaliteit en bescherming van de natuur met een bijzonder accent op bedreigde Limburgse dier- en plantensoorten. Daarnaast is het bieden van mogelijkheden voor natuurbeleving belangrijk. De Natura 2000-gebieden (circa 17.000 hectaren) vormen een selectie binnen het Natuurnetwerk Limburg. Hier ligt de absolute nadruk op de natuurwaarden: het zo spoedig mogelijk en verantwoord bereiken van een gunstige staat van instandhouding van de soorten en habitatten, waarop de aanwijzing als Natura2000-gebied is gebaseerd. De Natuurbeheerplannen van de 23 Natura 2000-gebieden in Limburg beschrijven wat daarvoor nodig is. Vanuit Europa geldt een strenge wet- en regelgeving die gericht is op beheer en bescherming van de natuurwaarden. Er wordt onder andere via het Aanvalsplan Stikstof gewerkt aan het verbeteren van de omgevingskwaliteit van de Natura 2000-gebieden.
Buitengebied
Het buitengebied betreft de landelijke gebieden op de Zuid-Limburgse plateaus en op de hogere zandgronden in Noord- en Midden-Limburg, samen zo’n 85.000 hectaren groot. Vergeleken met Noord- en Midden-Limburg zijn er in Zuid-Limburg minder mogelijkheden voor intensieve vormen van grondgebruik op de plateaus. Dit komt door de aard van de ondergrond en de aanwezige omgevingskwaliteiten. Op de hogere zandgronden van Noord- en Midden-Limburg is, rekening houdend met de natuurlijke omstandigheden en de ruimteclaims vanuit verschillende transitieopgaven, een breed scala aan grondgebruiksvormen mogelijk.
Betekenis voor het plangebied
Met het beoogde planvoornemen wordt ingespeeld op het behoud van natuurwaarden in de omgeving en het faciliteren van een recreatief medegebruik. In het inrichtingsplan wordt deels een recreatiegebied (vrijetijds economie) en deels natuurgebied met landschappelijk groen en water aangelegd. Er worden daarbij een grote plas met hoofdzakelijk een natuurfunctie gerealiseerd, waarbij in het noorden een deel als zwemgedeelte is ingericht en in het zuidwesten een dieper deel dat als duik- en natuurplas zal fungeren. Het gebied wordt na en tijdens de ontgronding gefaseerd omgevormd van akkerbouw naar natuur/recreatie. Hiermee zal het areaal natuur worden uitgebreid en zal het nabijgelegen Natura2000-gebied Weerter- en Budelerbergen & Ringselven (waarvan het nabijgelegen natuurgebied Kruispeel onderdeel is) worden versterkt. Daarnaast wordt het recreatief medegebruik van het gebied uitgebreid en geoptimaliseerd.
In het bestemmingsplan, dat de gehele ontwikkeling mogelijk moet gaan maken, wordt een deel van het plangebied, in aansluiting op het Natuurnetwerk Limburg, als natuur bestemd, waarmee per saldo geen kwaliteitsverlies plaatsvindt van bedoelde waarden. Om deze reden kan daarom redelijkerwijs gesteld worden dat met de beoogde ontwikkeling (uiteindelijk) weinig tot geen inbreuk gemaakt wordt op het Natuurnetwerk Limburg.
Gezien de aanwezige bestaande recreatieve functies in combinatie met de natuurlijke uitstraling van het gebied worden nieuwe stedelijke ontwikkelingen niet toegestaan. Het versterken van de aanwezige functies zoals recreatie (vrijetijds economie) is meer voor de hand liggend. Het transformeren van een (aangrenzend) voormalig agrarisch bedrijf naar een groepsaccommodatie sluit hierop aan. Het gebruiken van de gronden ter plaatse van het blauwe meertje en het voormalige agrarische bedrijf ten behoeve van een recreatieve invulling is daarmee niet in strijd met het provinciaal beleid.
Bij de POVI hoort thans nog de Omgevingsverordening Limburg (een nieuwe omgevingsverordening in het kader van de Omgevingswet is door Provinciale Staten op 17 december 2021 vastgesteld maar treedt niet eerder in werking dan de Omgevingswet op 1 januari 2023). De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk 'Ruimte', waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. In 2014 is de Omgevingsverordening gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk 'Ruimte' aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk 'Ruimte' is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Op hoofdlijnen betekent dit dat bij een ruimtelijk plan (ontwikkeling) dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Zilvergroene natuurzone ingegaan moet worden op welke wijze rekening wordt gehouden met de aanwezige (natuur)waarden op gebiedsniveau, zodat per saldo geen kwaliteitsverlies plaatsvindt van bedoelde waarden. Tevens dient aangegeven te worden hoe de eventuele negatieve effecten worden gecompenseerd.
Betekenis voor het plangebied
Ten behoeve van het behoud van (natuur)waarden en het compenseren van negatieve effecten is er sprake van bos- en natuurcompensatie. De te leveren bos- en natuurcompensatie maakt onderdeel uit van de realisatieovereenkomst die op 1 oktober 2015 tussen de gemeente Weert en de CZW is gesloten met als doel het realiseren van de ontgronding en herinrichting van het plangebied behorende bij de wijzigingsvergunning c.q. uitbreiding van de ontgronding.
Bij de realisatie van bos- en natuurontwikkeling in het kader van de herinrichting conform het vastgestelde inrichtingsplan van het totale plangebied blijven de reeds heringerichte gebieden gehandhaafd, evenals een groot (bewust) gehandhaafd bos. In totaal wordt er 23,6 ha bos- en natuurcompensatie binnen de vergunningsgrens van de ontgrondingsvergunning gerealiseerd inclusief de bosstrook aan de noordzijde van het plan, als ook opgenomen in het inrichtingsplan. In de realisatieovereenkomst wordt aangegeven dat 13,5 ha. bos- en natuurcompensatie elders gerealiseerd dient te worden. Daarnaast heeft de CZW met Stichting Ark afspraken gemaakt over de bos- en natuurcompensatie buiten het plangebied en de bos- en natuurcompensatie die komt te vervallen met de wijzigingsvergunning. Deze hectares (13,5 ha. en 17,1 ha.) zijn als voorschrift opgenomen in de ontgrondingsvergunning. In de realisatieovereenkomst is reeds rekening gehouden met de extra compensatie als gevolg van het alsnog kappen van een bosstrook binnen de concessiegrens van de ontgrondingsvergunning. De boscompensatie die met de wijzigingsvergunning komt te vervallen (circa 10,5 ha.) wordt met de afspraak met Stichting Ark om 13,5 ha. boscompensatie elders te realiseren ruimschoots gecompenseerd, waarbij de weggevallen bosstrook met factor 1,66 wordt gecompenseerd. Op 14 december 2016 heeft de oplevering boscompensatíe plaatsgevonden en is deze kwalitatief en kwantitatief door de provincie Limburg goedgekeurd. Op 16 januari 2017 heeft Stichting Ark de compensatie officieel aangeboden aan CZW, waarbij aangegeven is dat CZW gerechtigd is deze compensatie te gebruiken ten behoeve van de overeengekomen verplichting bij de vergunningverlening door de gemeente Weert en de provincie Limburg. De 13,5 ha bos- en natuurontwikkeling zijn gerealiseerd aan de Vetpeel en de Heltenbosdijk (resp. Omgevingsvergunning Natuurontwikkeling Vetpeelweg – vastgesteld 12-01-2017 / Omgevingsvergunning Natuurontwikkeling Heltenbosdijk – vastgesteld 23-05-2017). De aanvullende 17,1 ha bos- en natuurontwikkeling zijn op 5 locaties in Weert gerealiseerd (Omgevingsvergunning 'Natuurcompensatie CZW' – vastgesteld 06-09-2018).
Met alle hiervoor genoemde afspraken en bos- en natuurcompensatie wordt de aanvankelijke verplichting van 34 ha, ruimschoots overschreden.
Zoals hiervoor en in paragraaf 3.2.1 aangehaald ligt het plangebied grotendeels in de groenblauwe mantel en zijn er vanuit de POVI en de Omgevingsverordening Limburg geen belemmeringen voor het planvoornemen.
De Structuurvisie Weert 2025 is door de gemeenteraad Weert vastgesteld op 11 december 2013. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Weert doet dat voor de periode tot 2025 en voor het hele grondgebied van de gemeente Weert. De visie is opgebouwd rond de thema’s:
Om Weert aantrekkelijk te houden, moet duurzaam worden geïnvesteerd in de toekomst. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei. De Structuurvisie doet uitspraken over bijvoorbeeld de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven en de verbetering van de winkelstructuur in het oosten van Weert. De versterking van toerisme en recreatie in de stad, de verruiming van de bestemming op enkele bedrijventerreinen en de versterking van de groenstructuur komen eveneens aan bod. Verder maakt beleid voor ontwikkelingen in het buitengebied in de vorm van het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert hiervan deel uit. De Structuurvisie heeft geen directe rechtsgevolgen, bestemmingsplannen hebben dat wel. Een uitvoeringsprogramma maakt deel uit van de structuurvisie.
Tot slot maakt de Visie op het Stadshart deel uit van de structuurvisie. Speerpunten zijn het vergroten van de belevingswaarde en de ontmoetingsfunctie van het stadshart. Ontwikkelingen zoals de toenemende leegstand worden in de visie meegenomen.
Betekenis voor het plangebied
Weert wenst zich te blijven profileren als groenste stad en zij wil haar toeristisch-recreatieve potenties verzilveren. In relatie tot voorliggend planvoornemen is hiervoor nodig dat een samenhangend recreatief aanbod gerealiseerd wordt met sterke relaties met de natuurgebieden, het centrum en de cultuurhistorische kwaliteiten. Voor de omgeving van het plangebied (het Kempen~Broek – IJzeren Man-gebied) geldt dat deze zich (in 2025) heeft verstevigd en er nieuwe voorzieningen zijn toegevoegd, extensief ingepast richting de EHS-gebieden, meer intensief richting de stad. De reeds verleende ontgrondingsvergunning is pas afgegeven nadat was aangetoond dat het plan een breed maatschappelijke meerwaarde vertegenwoordigde. Daarmee wordt bedoeld dat in ruil voor het verder mogen ontgronden, er een kwaliteitsverbetering binnen en buiten het concessiegebied moet worden gerealiseerd.
Dit biedt kansen om het gebied in te richten volgens de gebiedsvisie ''Kempen~broek-IJzeren Man" en de Structuurvisie 2025. Tussen de gemeente en de Centrale Zandwinning Weert heeft veelvuldig overleg plaatsgevonden over de te realiseren kwaliteitsverbetering. De kwaliteitsverbetering bestaat onder andere uit de aanleg van een diepe duikplas, een dagstrand, bos- en natuurontwikkeling, wandel- fiets en ruiterpaden en de inrichting van ruimte ten behoeve van het uitvoeren van outdooractiviteiten. Deze kwaliteitsverbetering is vastgelegd middels afspraken in een realisatieovereenkomst waarmee een brede maatschappelijke meerwaarde van het plan wordt gewaarborgd.
De Natuur- en landschapsvisie is het ambitiedocument waarin uitwerking gegeven wordt aan de doelen, opgaven en kansen voor natuur en landschap. De visie wil aanzetten tot participatie met en tussen burgers, belangengroeperingen en verenigingen. De Natuur- en landschapsvisie is een koersdocument naar de toekomst toe en heeft de volgende doelen: Nieuwsgierigheid, Verwondering en Schat bewaren. Dit wordt beoogd middels:
Tevens bevat de Natuur- en landschapsvisie de volgende ambities:
In de visie wordt het gehele grondgebied van Weert onderverdeeld in verschillende landschapstypen. Ieder landschaptype heeft eigen streefbeelden. Bij de streefbeelden worden de landschaptypen beschreven volgens het Landschapskader Noord- en Midden-Limburg aangevuld met typen specifiek voor Weert en wordt het gewenste toekomstbeeld geschetst. Dit wordt vervolgens gekoppeld aan het uitvoeringsprogramma.
![]() |
Uitsnede Kaart Landschapstypen met het planbied globaal aangegeven (rood omlijnd) |
Het plangebied ligt in verschillende landschapstypen, te weten:
Betekenis voor het plangebied
Het plangebied is onderdeel van de totale ontgronding van het (project)gebied. In het kader van de ontgronding is het plangebied grotendeels verstoord en ontdaan van bos en de bijbehorende bomen en andere soorten begroeiing. Enkel aan de randen van het plangebied is nog sprake van een bosstrook parallel aan de Lozerweg, Herenvennenweg en de Voorhoeveweg. Onderdeel van het totale inrichtingsplan is het behoud van (natuur)waarden en het compenseren van negatieve effecten middels bos- en natuurcompensatie. Zoals in paragraaf 3.2.2 is aangegeven maakt de te leveren bos- en natuurcompensatie onderdeel uit van de realisatieovereenkomst die op 1 oktober 2015 tussen de gemeente Weert en de CZW is gesloten. Onderdeel hiervan is de aanplant van een aantal bomen naast de bestaande bosstrook tussen het dagstrand en de Herenvennenweg in, waardoor er sprake is van een zachte geleidelijke overgang. De parkeerstrook met ontsluiting wordt aangelegd met natuurlijke producten, zodat de gehele hoek aan de Herenvennenweg en Voorhoeveweg zijn natuurlijke karakter blijft behouden. Tevens vindt het parkeren hoofdzakelijk plaats aan de zijde van het drukkere dagstrand waardoor de verstoring van het gebied beperkt blijft. De rijbaan wordt uitgevoerd met menggranulaat en de parkeervakken voor de auto's worden uitgevoerd met grind. Hierdoor wordt zo min mogelijk nieuwe verharde infrastructuur aangelegd. Naar verloop van tijd zal er gras door het grind gaan groeien. Daarnaast heeft in de lente van 2017 ter hoogte van de zonneweide van het dagstrand extra aanplant plaatsgevonden zodat een robuuste strook van circa 50 meter breed ontstaat. Er is bij deze aanplant bewust gekozen om inheems bosplantsoen in wild verband te planten als tweejarig twee keer gesneden plantsoen. Het planvoornemen is daarmee niet in strijd met de natuur- landschapsvisie Weert 2016.
In de volgende paragrafen worden de omgevingsaspecten en het milieubeleid behandeld die binnen de ruimtelijke ordening, en daarmee dus ook voor deze ruimtelijke onderbouwing, van belang zijn. Het milieubeleid stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen en is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. Milieubeleid wordt steeds meer verweven in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen.
Voor plannen en besluiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben, kan een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden opgesteld. In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald voor welke ontwikkelingen een m.e.r. verplicht is.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van ‘woonwijken’ de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.
Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
Ook kan er sprake zijn van een m.e.r.-plicht als zou blijken dat er een zogenaamde Passende beoordeling moet worden opgesteld. Dat is een nader onderzoek dat wordt voorgeschreven in Europese richtlijnen en de Wet natuurbescherming, als uit eerste toets (voortoets) blijkt dat het benutten van de planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, kan leiden tot significant negatieve effecten op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen Passende Beoordeling te worden opgesteld als uit een voortoets blijkt dat er geen sprake is van significante effecten of als die effecten al eerder zijn beoordeeld / vergund (Wet natuurbescherming) en een nieuwe passende beoordeling geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van het bestemmingsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan bevat een zogenaamde 1 op 1 inpassing van de in juli 2016 verleende vergunning Natuurbeschermingswet (thans Wet Natuurbescherming), zoals verleend door Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg (zaaknummer 2015-0705, kenmerk besluit GS 2016/58505, datum besluit 28 juli 2016). Tevens is hiervoor een ontgrondingsvergunning verleend. Met deze ontgrondingsvergunning en vergunning Natuurbescherming is ruimte geboden om dieper te ontgronden dan in de vorige vergunning was toegestaan en zijn de effecten van deze wijziging al eerder passend beoordeeld. Ten behoeve van de ontgrondingsvergunning is een (formele) m.e.r.-beoordeling opgesteld en uitgevoerd.
Het nieuwe eindgebruik ziet met name toe op ander gebruik van een deel van de oevers. Naast de hiervoor genoemde 1 op 1 inpassing van de ontgronding biedt dit bestemmingsplan alleen planologische ruimte voor kleinschalige ontwikkelingen. Deze activiteiten vallen niet onder de activiteiten die zijn aangewezen op de hiervoor genoemde C- en D-lijst. Uit de uitgevoerde voortoets en de opgestelde aanmeldnotitie (Bijlage 7) ten behoeve van dit bestemmingsplan blijkt dat deze kleinschalige ontwikkeling niet kunnen leiden tot significant negatieve effecten op Europees beschermde Natura 2000-gebieden Ook is er geen sprake van andere belangrijke gevolgen voor het milieu, zoals aangeduid in de criteria van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.
Conclusie
Aangezien het voorliggend bestemmingsplan de eerder verleende en beoordeelde ontgrondingsvergunning / vergunning Natuurbeschermingswet 1 op 1 inpast (en dus planologisch niet meer mogelijk maakt) en het bestemmingsplan alleen extra ruimte biedt voor kleinschalige ontwikkelingen die geen significant negatieve effecten hebben op Natura2000-gebieden of andere belangrijke gevolgen voor het milieu, is het niet noodzakelijk om voor dit bestemmingsplan opnieuw een MER procedure te volgen.
Op basis van de uitgevoerde voortoets en de opgestelde aanmeldnotitie heeft het bevoegd gezag (de gemeente) besloten dat het niet noodzakelijk is om een m.e.r. procedure te doorlopen.
Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden.
ln de door CZW opgestelde aanmeldnotitie voor de m.e.r. procedure is een omschrijving gegeven van de bodem. Hieruit volgt dat het plangebied is gelegen in de geologische eenheid De Roerdalslenk. Deze slenk wordt in het zuidwesten begrensd door de Feldbiss en in het noordoosten door de Peelrandbreuk. Met de gewijzigde ontgrondingsvergunning is er dieper wordt gewonnen dan in het oorspronkelijke eindplan bedoeld, echter werd hiermee de diepere ondergrond niet verstoord. Voor de te realiseren ontwikkelingen die onderdeel zijn van het eindplan geldt dat deze uitsluitend (behalve het horecapaviljoen aan de Heihuisweg en het horecapunt + entreegebouwtje met toiltetvoorziening bij het dagstrand) bestaan uit bouwwerken, geen gebouw zijnde, in de vorm van speeltoestellen lichtmasten, hekwerk/poorten en meubilair ten behoeve van de openbare ruimte. De bestaande woonboerderij aan de Heihuisweg 2 wordt ingezet als groepsaccomodatie en krijgt de bestemming 'Recreatie'.
Bij de bouw van het horecapunt en het entreegebouwtje met toiltetvoorziening bij het dagstrand vinden ingrepen in de bodem plaats. Deze ontwikkelingen vinden echter binnen de ontgronding plaats waarbinnen de grond is afgegraven en naderhand weer opgespoten met schone gecertificeerde grond uit de plas. Aangezien dit deel van het plangebied reeds is "geroerd" (ontgraven) op basis van de ontgrondingsvergunning, is de bodem derhalve op een dusdanige manier verstoord dat er vanuit milieukundig oogpunt geen belemmeringen zijn.
Ten behoeve van het horecapaviljoen bij het outdoorstrand en de groepsaccomodatie aan de Heihuisweg zullen eveneens bodemverstorende ingrepen plaatsvinden. Omdat tevens de bestemming zal wijzigen van Agrarisch naar Recreatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om de bodemgesteldheid ter plaatse in kaart te brengen. Dit onderzoek (Milieuadviesbureau Heel, projectnummer: 1089CZW/18/R1, d.d. 5 februari 2019) is bijgevoegd als Bijlage 8.
Het onderzoek dat is uitgevoerd bestaat uit de volgende onderdelen:
Het doel van het bodemonderzoek is aan te tonen dat de bodem redelijkerwijs gesproken geen verontreinigingen bevat die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid en/of milieu in het algemeen en zodoende enige beperking of belemmering kunnen vormen ten aanzien van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. Daarnaast wordt de kwaliteit van het asfalt bepaald.
Tijdens de werkzaamheden zijn in de opgeboorde / opgegraven grond (plaatselijk) diverse bodemvreemde bijmengingen waargenomen. In de opgeboorde / opgegraven grond zijn visueel ook asbestverdachte materialen waargenomen. Op onderstaande luchtfoto zijn de locaties van de boorpunten en proefgaten weergegeven.
![]() |
Luchtfoto met boorpunten / proefgaten |
Asfaltonderzoek
Uit de analyseresultaten blijkt dat in geen van de kernen het PAK gehalte de norm voor teerhoudend asfalt overschrijdt.
Erf
Ter plaatse van boring A14 en A15 (MM 6) zijn in de sintelhoudende laag van 0,0-0,2 mmv licht verhoogde gehalten aan cadmium, kobalt en nikkel aangetoond, een matig verhoogd gehalte aan lood en sterk verhoogde gehalten aan koper en zink. In de overige mengmonsters van de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond en plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan PCB¡¦s. In de ondergrond van MM 8 zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan barium en zink aangetoond.
Vml. werktuigenstalling
In de bovengrond zijn in MM 1 licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. Ter plaatse van de boring A17 (MM 2) zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK aangetoond en een matig verhoogd gehalte aan zink.
Agrarisch perceel
In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan cadmium en zink aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
In het grondwater afkomstig uit PB3 zijn licht verhoogde gehalten aan koper en naftaleen aangetoond, matig verhoogde gehalten aan barium en cadmium en een sterk verhoogd gehalte aan zink. In de overige peilbuizen (PB13 en PB20) zijn licht verhoogde gehalten met zware metalen aangetoond. De aangetoonde concentraties zijn te relateren aan diffuse bodemverontreiniging (geven hetzelfde beeld als peilbuizen in de directe omgeving).
Verkennend asbestonderzoek
De totaal concentratie aan asbest overschrijdt ter plaatse van de proefgaten PVA4 en PVA5 de interventiewaarde van 100 mg/kg d.s. in zowel de toplaag als de onderliggende bodemlaag. Ter plaatse van de proefgaten PVA3, PVA6 en PVA11 wordt de grens voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s.) overschreden.
Op basis van de resultaten zoals beschreven kan worden vastgesteld dat ter plaatse van het erf (akkers niet) sprake is van sterk verhoogde gehalten aan zware metalen als gevolg van de aanwezigheid van sintels. De sterk verontreiniging is niet ingekaderd, mogelijk is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Op basis van beschikbare informatie uit het vooronderzoek wordt ervan uitgegaan dat sprake is van een historisch geval van bodemverontreiniging (ontstaan voor 1987). Nader onderzoek is noodzakelijk om de omvang van de verontreiniging met zware metalen verder in kaart te brengen.
Verder is ter plaatse van het erf (akkers niet) sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest. Nader onderzoek is noodzakelijk om de omvang van de verontreiniging met asbest verder in kaart te brengen.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van de akkers waar het horecapaviljoen beoogd is er geen verontreinigingen zijn aangetroffen en derhalve hiervoor geen nader onderzoek uitgevoerd noodzakelijk is. Ter plaatse van de groepsaccommodatie is wel een verontreiniging aangetroffen. Derhalve dient er aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden t.b.v. de verontreiniging alsmede de geschiktheid van de bodem ter plaatse van de groepsaccommodatie om de uitvoerbaarheid van de beoogde functieverandering aan te kunnen tonen. In de planregels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin het uitvoeren van nader onderzoek, zoals gesteld in de conclusie van het rapport van Milieuadviesbureau Heel, projectnummer: 1089CZW/18/R1, d.d. 5 februari 2019, verplicht wordt gesteld.
De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van wegverkeerslawaai. Tevens dient daarbij onderzoek te worden gedaan naar de doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat eventueel optredende geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de wettelijke waarden te boven gaat. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten immers de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).
Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) een akoestisch onderzoek noodzakelijk is indien de geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen binnen de zone van een weg, industrieterrein of het spoor. Aangetoond dient dan te worden dat de geluidsbelasting voldoet aan de wettelijke geluidgrenswaarde. De ontwikkelingen binnen het plangebied voegen geen geluidgevoelige objecten toe, derhalve is akoestisch onderzoek vanwege de ligging in de onderzoekszone van de Kempenweg (N564) en de ligging in de geluidzone van het nabijgelegen industrieterrein niet noodzakelijk. Het spoor is op voldoende afstand gelegen, zodat dit geen invloed heeft op het planvoornemen.
Ontgronding
ln kader van de ontgronding is de geluiduitstraling van de ontgrondingsactiviteiten reeds in de m.e.r. procedure ten behoeve van de ontgrondingsvergunning beschouwd. Voor een belangrijk deel worden de bestaande rechten overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Ten behoeve van het voorgaande heeft Anteagroup een geluidonderzoek opgesteld waarin de geluidemissie van de geplande activiteiten is onderzocht en is getoetst aan de geldende geluidvoorschriften. Dit onderzoek is genaamd "Geluidonderzoek, akoestisch onderzoek Centrale Zandwinning Weert, Zand- en grindbedrijf Kuypers Kessel 8.V., nieuwe ontgrondingsvergunning gewijzigd plan en onderbouwing t.b.v. voortoets Natuurbeschermingswet". Het rapport is gedateerd 26 mei 2015 en heeft het projectnummer 270035. De conclusie van het onderzoek luidt dat de nieuw geplande uitvoering in alle situaties wordt voldaan aan de vergunde geluidniveaus voor langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau. Het nemen van maatregelen is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect (geluid)hinder geeft op basis van de geldende vergunning geen relevante afwijkingen.
Ook is geconcludeerd dat de geluidsuitstraling van de CZW (ontgronding) niet leidt tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor habitattypen en soorten binnen de Natura 2000 gebieden Kruispeel, Laurabossen en Ringselven (of andere Natura2000-gebieden).
Overige ontwikkelingen: toets woon- en leefmilieu
Het dagstrand met horecapunt, de visvijver, het outdoorstrand met horecapunt, de groepsaccommodatie en de duikplas zijn allen geen geluidgevoelige objecten zoals aangeduid in de Wet Geluidhinder. De (kleinschalige) ontwikkelingen binnen het plangebied leiden dus niet tot het toevoegen van nieuwe geluidgevoelige objecten. Daarom is akoestisch onderzoek vanwege de ligging in de onderzoekszone van de Kempenweg (N564) en de ligging in de geluidzone van het nabijgelegen industrieterrein of de verder weg gelegen spoorlijn niet noodzakelijk.
Gezien de grote afstand van de recreatieve voorzieningen tot deze geluidsbronnen is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu. In de Atlas leefomgeving is de woon- en leefmilieu t.g.v. geluidsbelasting van het wegverkeer geclassificeerd als goed en redelijk goed (bron: Geluid van wegverkeer in Lden, Atlas Leefomgeving, RIVM, Rijkswaterstaat, ministerie van Infrastructuur en Waterstaat)
De dichtstbijzijnde (enkelspoor) spoorweg ligt op een afstand van 1,3 km. Voorheen reed hier lijn 18 Hasselt-Weert over, echter is deze lijn niet meer in gebruik voor personenvervoer, over goederenvervoer is niks bekend. Daarnaast bevindt de (dubbelspoor) spoorweg Maastricht-Eindhoven op een afstand van ruim 2,5 km. Beide spoorlijnen vormen vanwege de ligging op ruime afstand geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.
In de buurt van de beoogde groepsaccommodatie is een dierenpension en atelier (Voorhoeveweg 11) gelegen die vanuit het aspect 'geluid' een impact kan hebben op het woon- en leefklimaat ter plaatse. Op basis van de VNG-brochure geldt voor een dierenpension en atelier een richtafstand van respectievelijk 100 meter en 10 meter voor het aspect 'geluid'. Aangezien de afstand tot de groepsaccommodatie ruim 200 meter is, kan met zekerheid gesteld worden dat het dierenpension en atelier geen beperkingen opleveren. Verder komen in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen voor die dermate geluid produceren dat dit van invloed kan zijn op beoogde ontwikkeling.
Overige ontwikkelingen: Invloed planvoornemen op omgeving
In het gebied worden de volgende functies gerealiseerd:
De visvijver, de duikplas en de groepsaccomodatie zijn geen geluidgevoelige objecten en tevens geen relevante geluidsbronnen. Een aanvullend akoestisch onderzoek hiervoor wordt daarmee niet noodzakelijk geacht. Voor wat betreft het dagstrand en het outdoorstrand met horecapaviljoen is het aspect geluid wel van belang en is een akoestisch onderzoek noodzakelijk.
Voor de groepsaccommodatie en de bijbehorende outdooractiviteiten is geen exacte categorisering benoemd in de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009). Echter kan deze ontwikkeling wel geclassificeerd worden als kampeerterreinen en veldsportcomplex (met verlichting). Deze activiteiten vallen in milieucategorie 3.1 van de bedrijfsactiviteitenlijst en kennen een richtafstand van 50 meter voor geluid. Aangezien de afstand tot de meest dichtbijzijnde bebouwing (woning) ruim 150 meter is, kan gesteld worden dat de groepsaccommodatie met het outdoorstrand niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor op de omliggende woningen: een goed woon- en leefklimaat van deze woningen is in voldoende mate geborgd. Zodoende is de groepsaccommodatie met zijn outdooractiviteiten inpasbaar.
Indirecte hinder
Indirecte hinder is geluidhinder die niet wordt veroorzaakt door activiteiten of installaties binnen een inrichting, maar die wel aan de inrichting is toe te rekenen. Verkeer van personen en goederen van en naar de inrichting kan ook indirecte hinder met zich meebrengen. Het nieuwe eindplan maakt de ontwikkeling van een dagstrand met horecapunt, een outdoorstrand met horecapunt, een groepsaccommodatie, een visvijver en een duikplas mogelijk. Deze ontwikkelingen zullen (vooral in de zomermaanden) een effect hebben op de geluidsituatie in en rond het plangebied. Door de komst van de beoogde recreatieve functies wordt een verkeerstoename verwacht op de toegangswegen. De indirecte hinder vanwege de toekomstige recreatie dient derhalve te worden berekend en te worden getoetst aan de hierbij van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Voor de uitvoering daarvan zijn te verwachten verkeersgegevens (aantal lichte, middelzware en zware voertuigen over de dag-, avond- en nachtperiode) nodig.
In dit kader is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Geluidsonderzoek dagstrand, outdoorstrand en groepsaccomodatie, LPB|SIGHT, d.d. 21-09-2018) welke is bijgevoegd als Bijlage 9.
LBP|SIGHT heeft in opdracht van CZW de geluideffecten op basis van metingen op de locatie zelf, bij vergelijkbare locaties en aanvullende berekeningen in beeld gebracht. Per relevant onderdeel is de mogelijk optredende geluidbelasting inclusief het daarbij behoorde verkeer berekend en door middel van geluidcontouren in beeld gebracht. Van de verschillende ontwikkelingen zijn de geluidbelastingen op de omliggende woningen en natuur bepaald. Om in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goede afweging te maken zijn de gecumuleerde geluidbelastingen van al deze activiteiten bepaald.
Conclusie
Uit onderzoek blijkt dat het woon- en leefklimaat bij de woningen met deze activiteiten als goed en redelijk is te bestempelen. Hierbij wordt opgemerkt dat de berekende geluidbelastingen veelal alleen voorkomen op de zogenaamde mooi-weerdagen. Op de overige dagen in het jaar zullen de geluidbelastingen veelal lager zijn en zal het woon- en leefklimaat bij de woningen nagenoeg niet worden aangetast. Een goed woon- en leefklimaat van deze woningen is in voldoende mate geborgd.
Op de naastgelegen Natura 2000-gebied Weerter- en Budelerbergen & Ringselven worden geen hoge geluidniveaus berekend. De 40 dB(A) L24 geluidcontour (gemiddelde geluidsniveau over 24 uur) raakt het Natura 2000 gebied niet. De activiteiten zullen geen hinder opleveren in het gebied.
Sinds 15 november 2007 vormt het aspect luchtkwaliteit uit de Wet milieubeheer de basis voor de besluitvorming in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In de Wet luchtkwaliteit worden de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Op basis van de Wet luchtkwaliteit gelden milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze kwaliteitseisen zijn middels grenswaarden vastgelegd voor de luchtverontreinigingscomponenten stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM10 of fijn stof), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO). De grenswaarden gelden overal in de buitenlucht. De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen projecten die ‘Niet in betekenende mate’ (NIBM) en ‘In betekenende mate’ (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen.
In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
ln opdracht van CZW is door Anteagroup een luchtkwaliteitsonderzoek opgesteld. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "luchtkwaliteitondezoek, Centrale Zandwinning Weert", d.d. 10 september 2014. In dit onderzoek is uitgegaan van de maximale bijdrage van de activiteiten van het project aan de concentraties luchtverontreiniging in de buitenlucht. Op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitsondezoek kan worden geconcludeerd dat op alle beoordelingspunten wordt voldaan aan de op dat beoordelingspunt te toetsen grenswaarden.
Het college van de provincie heeft daarbij de kanttekening gemaakt dat hierbij geen rekening is gehouden met de grenswaarde voor fìjnstof PM2,5, welke sinds 1 januari 2015 geldt. Daarbij wordt opgemerkt dat (voor wegverkeer) een groot deel van de jaargemiddelde concentratie bestaat uit de fractie met diameter 2,5 tot l0 micrometer.
ln de praktijk blijkt dan ook dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook de grenswaarde van PM2,5 wordt nageleefd. Hiermee is het meer dan aannemelijk dat de grenswaarde voor PM2,5 niet zal worden overschreden.
Uit het akoestisch onderzoek naar indirecte hinder is op te maken dat het aantal bezoekers van het dagstrand nogal verschilt (doordeweek/weekend/vakantie). Daarnaast zal een deel van de bezoekers op de fiets komen.
Voor het dagstrand zal, op basis van de verrichte tellingen uit het akoestisch onderzoek, de ambitie van de exploitant en initiatiefnemer, voor de bepaling van de hinderaspecten naar de omgeving uitgegaan kunnen worden van de volgende aantallen bezoekers en aantallen personenwagens.
Situatie | Aantal bezoekers | Aantal auto's | |
1 | Mooi-weerdag in de zomer (geen vakantie of weekend) | 450 | 100 |
2 | Mooi-weerdag (tijdens vakantieperiode of weekend) | 1500 | 300 |
3 | Mooi-weerdag (topdag slechts een paar keer per jaar) | 2000 | 400 |
Situatie 3 met circa 2000 bezoekers, komt zeer incidenteel voor (slechts 1x in 2018). Deze situatie is vanwege het incidentele karakter dan ook niet verder beschouwd in het onderzoek. Situatie 2 lijkt voor de bepaling van de geluidemissie van het dagstrand in gedurende de zomermaanden dan ook een realistische uitgangspunt. Op basis hiervan kan ontstaan er door het dagstrand (2 * 300) 600 extra verkeersbewegingen per dag. Om de verkeersgeneratie van het horecapaviljoen en de groepsaccomodatie inzichtelijk te krijgen is gekeken naar het aantal te realiseren parkeerplaatsen. Ten behoeve van het horecapaviljoen worden er 90 parkeerplaatsen gerealiseerd en ten behoeve groepsaccomodatie 56 parkeerplaatsen. Ten aanzien van het horecapaviljoen, dat ondersteunend is aan de duikplas en het outdoorstrand, kan niet zomaar worden aangenomen dat deze parkeerplaatsen 1 keer per dag in gebruik worden genomen. Er zullen immers op meerdere momenten van de dag bezoekers van het horecapaviljoen aankomen en vertrekken. Voor de groepsaccomodatie geldt dat in mindere mate. Echter om de totale verkeersgeneratie in een worst-case scenario te bepalen, wordt gerekend dat zowel de parkeerplaatsen van het horecapaviljoen als van de groepsaccomodatie (in totaal 146 parkeerplaatsen) 2 keer per dag gebruikt worden. Op basis hiervan komen er dan (2 * 146) 292 auto's waarmee 584 voertuigbewegingen gegenereerd worden.
Samen met de 600 voertuigbewegingen van het dagstrand resulteert dit in een totaal van 1384, afgerond 1400 extra voertuigbewegingen per dag (weekdaggemiddelde). Het aandeel vrachtverkeer hierin is minimaal aangezien het hier om gebruikers van de activiteiten gaat die normaliter met de personenauto komen. Enkel het horecapaviljoen en de groepsaccomodatie zullen wellicht bevoorraad worden middels vrachtverkeer. Derhalve is uitgegaan van een aandeel van 1%.
![]() |
Worst-case berekening middels NIBM-Tool |
Op basis van de worst case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het planvoornemen (NIBM-tool versie 27 maart 2020) kan geconcludeerd worden dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is en er geen nader onderzoek nodig is.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt hiermee geen belemmering voor het project.
In het kader van de Watertoets moet elk ruimtelijk plan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in dat ruimtelijk plan wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatiespecifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.
Het stroomgebiedbeheersplan Maas is op 27 november 2009 vastgesteld en heeft een looptijd tot eind 2015. Een belangrijk onderdeel van het SGBP is een maatregelenprogramma. Het maatregelenprogramma bestaat enerzijds uit maatregelen die worden genomen in het kader van reeds bestaande nationale en/of Europese wetgeving (bijv. Europese Nitraatrichtlijn) en anderzijds een groot aantal regionale en locatiegebonden maatregelen.
Waterwet
De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.
Specifiek voor wat betreft de omgang met hemelwater is de perceeleigenaar primair verantwoordelijk gesteld voor de verwerking van het op zijn perceel gevallen hemelwater. Alleen in uitzonderingsgevallen kan rechtstreeks geloosd worden.
Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.
In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.
Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkomen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.
Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:
Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021
Het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021 is een structuurvisie van de provincie Limburg waarin het nationale waterbeleid verder doorvertaald wordt. Het plan bevat enkele specifieke doelen om het watersysteem met het oog op de toekomst te verbeteren, te weten het herstel van de sponswerking, het herstel van natte natuur, schoon water, duurzame watervoorziening en een veilige Maas.
Met deze doelen wordt ingezet op nieuw waterbeheer waarbij functies gebonden aan waterkwaliteit in balans moeten zijn met variaties in de beschikbaarheid en kwaliteit van water. Hierbij wordt ingezet op een grensoverschrijdende stroomgebied benadering middels een integrale brongerichte aanpak. Daarnaast moet er meer ruimte gecreëerd worden voor natuurlijke processen in het watersysteem, moet het solidariteitsprincipe in acht genomen worden en dient water vooraf betrokken te worden bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.
Waterbeheersplan Waterschap 2016-2021
Het Waterbeheersplan 2016-2021 is het centrale beleids- en uitvoeringsplan van het waterschap. In dit document wordt de koers voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg uitgezet. Het waterschap beschrijft hierin:
Gemeentelijke rioleringsplan 2017-2021
Goede riolering is nodig voor de bescherming van de volksgezondheid, het milieu en het tegengaan van wateroverlast. Dit is de reden dat de gemeente Weert vanuit de Wet milieubeheer en Waterwet zorgplichten toebedeeld hebben gekregen voor stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwatermaatregelen. Het GRP 2017-2021 geeft aan hoe met deze drie zorgplichten wordt omgegaan.
Het GRP laat zien welke beleidskeuzes er worden gemaakt, hoe die met elkaar samenhangen en welke omstandigheden bij het keuzeproces zijn meegenomen. Er is onder meer gekeken naar klimaatverandering, toenemende verharding, veranderende wet- en regelgeving en de toenemende betrokkenheid van burgers en bedrijven. Hieruit volgen werkzaamheden, deze staan ook beschreven in het GRP. Een groot deel van deze werkzaamheden is enkel op riolering gericht, maar er is ook een deel dat verband heeft met ruimtelijke ordening, groen en wegen. Uitgangspunten voor het samen uitvoeren van werkzaamheden worden benoemd in het GRP.
Gebiedsomschrijving
Het plangebied is in de huidige situatie geheel onbebouwd en onverhard. Het hemelwater kan hierdoor rechtstreeks in de bodem infiltreren. De omgeving van het plangebied betreft voornamelijk agrarisch gebied en bosgebied. Binnen het plangebied is reeds oppervlaktewater aanwezig. Ook zijn er in de nabije omgeving oppervlaktewateren aanwezig. Aan de noordwestzijde van het plangebied een primaire watergang van het Waterschap Limburg, op een afstand van ca. 500 meter.
Bodemopbouw
Het onderzoeksgebied ligt in de geologische eenheid de Roerdalslenk. Deze slenk wordt in het zuidwesten begrensd door de Feldbiss en in het noordoosten door de Peelrandbreuk. Op basis hiervan kan de geohydrologische opbouw als volgt werden beschreven:
Doorlatendheid
Door het waterschap Limburg is de doorlatendheid van de bodem in kaart gebracht. Het plangebied valt binnen de aanduidingen van de k-waarde metingen (m/dag). In het plangebied is de bodemdoorlatendheid 0,75-1,50 meter per dag. Deze waarde is gebaseerd op de regionale bodemopbouw en kan plaatselijk afwijken.
Afval en hemelwater
Het hemelwater dat terechtkomt op de nieuw op te richten bebouwing wordt niet afgevoerd via het riool, maar afgekoppeld. Via daken en dakgoten wordt het hemelwater van het horecapunt en het entreegebouw met toiletvoorziening naar deze infiltratievoorziening op eigen terrein geleid en geïnfiltreerd in de bodem.
Op het terrein wordt het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak geborgen en geïnfiltreerd in zogenaamde wadi's welke hoofdzakelijk aansluitend aan het verhard oppervlak worden aangelegd. Binnen het besluitgebied is infiltratie in de bodem ter plaatse toepasbaar. Indien noodzakelijk kan een overstort worden gerealiseerd op het omliggende oppervlaktewater (zwemplas).
Het hemelwater is bij nieuwbouw eenvoudig gescheiden te houden. Bij de nieuwbouw kan aan de milieuhygiënische voorwaarden worden voldaan waardoor de infiltratie van het hemelwater de kwaliteit van het ontvangende water of de lokale bodem niet zal verslechteren.
Bij de definitieve uitwerking in het kader van de aan te vragen omgevingsvergunningen voor het bouwen, dient een voorziening uitgewerkt te worden in verhouding met het uiteindelijk verharde oppervlak en conform de geldende normen, in overleg met het bevoegd gezag. Conform de richtlijnen van de nieuwe Keur van Waterschap Limburg en wensen vanuit het gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2021 (GRP) wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de toekomstige hemelwatervoorzieningen dienen te worden gedimensioneerd op een bui van 100 mm (klimaatscenario 2050). Het hemelwater afkomstig van het totale verhard oppervlak dient in zijn geheel op eigen terrein te worden geborgen en geïnfiltreerd. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.
De manier waarop het hemelwater wordt geïnfiltreerd is in dit stadium nog niet voldoende uitgewerkt om dit uitgebreid te kunnen beschrijven. De richtlijnen, zoals hierboven beschreven, dienen in elk geval in acht te worden genomen, zodat de infiltratievoorzieningen voldoende capaciteit hebben om de maatgevende buien op te vangen en te infiltreren in de bodem. De exacte wijze waarop het hemelwater zal worden geïnfiltreerd, zal nader worden uitgewerkt in het kader van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Onderzoek hydrologisch gevolgen
In opdracht van CZW heeft Antea Group onderzoek gedaan naar de hydrologische gevolgen van voorgenomen activiteiten als onderdeel van het totale eindplan van CZW. ln dit onderzoek van 23 april 2015, projectnummer 203115, genaamd "Hydrologische effectenstudie wijziging zandwinning Weert" is nagegaan wat de invloed is van de wijzigingsplannen voor de landbouw en de natuur in de omgeving. Het onderzoek is onderdeel (bijlage 3) van de 'Passende beoordeling Centrale Zandwinning Weert. De passende beoordeling is opgenomen bij dit bestemmingsplan als Bijlage 10. Aanvullend op de Hydrologische effectenstudie is een memo opgesteld waarbij ingegaan wordt op een wijziging van de plangrens zodanig dat de zandwinplas minimaal 200 m van het Natura2000 gebied Kruispeel komt te liggen. Deze memo is bijgevoegd als Bijlage 11.
ln het hydrologische onderzoek zijn de hydrologische effecten van het project berekend door een vergelijking te maken met de grondwaterstanden die zouden zijn ontstaan bij de autonome ontwikkeling, namelijk zonder zandwinning in het verleden.
Om de nadelige hydrologische effecten van de plas (niet alleen van voorliggende planwijziging maar van het totale plangebied) geheel te mitigeren ten opzichte van de situatie dat er geen zandwinning zou zijn geweest in het gebied (de autonome situatie) wordt een waterbuffer gerealiseerd die de grondwaterstanden in de bosstrook langs het kanaal en in het landbouwgebíed beter beheersbaar maakt. Met deze waterbuffer wordt bovendien water in de bodem van het gehele plangebied geïnfiltreerd, waarmee nadelige hydrologische effecten op de naastgelegen Natura2000 gebieden worden voorkomen.
De hydrologische effecten van het opschuiven van de grens van de duikplas tot een afstand van 200 m van het Natura2000 gebied Kruispeel zijn het grootst in de tijdelijke situatie van de realisatie van het plan. Volgens het plan van 28 april 2015 vindt in deze situatie een wateraanvoer van 1600 m³/dag plaats om de nadelige hydrologische effecten van het plan voor de Natura2000 gebieden geheel te mitigeren, ten opzichte van de situatie dat er in het geheel geen zandwinning zou zijn geweest. Door het opschuiven van de grens van de duikplas is minder wateraanvoer nodig. Voor de tijdelijke situatie van de realisatie van het plan hebben we nu een benodigde wateraanvoer van 1300 m³/dag berekend om de hydrologische effecten van het aangepaste plan voor de natuur te mitigeren.
Vergelijkbaar met figuur 4.1 van het rapport van 28 april 2015 zijn in de navolgende figuur de hydrologische effecten bij deze (kleinere) wateraanvoer aangegeven.
![]() |
Hydrologische effecten bij wateraanvoer |
Uit de figuur hiervoor blijkt dus dat na de aanpassing van het plan een maximale infiltratie van 1300 m³/dag in de tijdelijke situatie van de realisatie van het plan voldoet. Dat is (1300/1600=) ca. 0.81 of 81% van de oorspronkelijke maximale benodigde wateraanvoer in de tijdelijke situatie.
In de eindsituatie na de realisatie van het plan is qua verhouding een soortgelijke reductie op de wateraanvoer en infiltratie via de waterbuffer van toepassing. Bij afronding naar boven betekent dit dat de berekende wateraanvoer en infiltratie van 600 m²/dag is gereduceerd tot 500 m³/dag. Hiermee worden de hydrologische effecten van het eindplan voor de Natura2000 gebieden, ten opzichte van de situatie dat er geen zandwinning in het verleden zou zijn geweest, gemitigeerd. Zowel voor de tijdelijke als voor de eindsituatie geldt dat met de aangegeven wateraanvoer ongewenste grondwaterstandverlagingen in de bosstrook langs het kanaal en in het landbouwgebied in voldoende mate kunnen worden voorkomen. Daarnaast treden er geen verlagingen in het Natura2000 gebied op.
Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige objecten (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. Deze lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
In dat kader is een inventarisatie uitgevoerd naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied die mogelijk belemmeringen kunnen opleveren voor voorliggend planvoornemen.
Voor de beoordeling van de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar is in eerste instantie de VNG-publicatie Bedrijven en milieu-zonering (2009) in ogenschouw genomen. De visvijver en de duikplas worden niet gezien als relevante bronnen van hinder. Het dagstrand met horecapunt en de outdooractiviteiten met horecapaviljoen en de groepsaccommodatie zijn in deze publicatie niet expliciet benoemd. Ten aanzien van hinder zou op basis van de VNG-publicatie bij verschillende categorieën aangesloten kunnen worden. In tabel onderstaande tabel zijn deze verder gespecificeerd waarbij steeds de bepalende richtafstand (grootste afstand) is benoemd.
Activiteit | Omschrijving VNG | SBI 2008 | Richtafstand |
Dagstrand met horecapunt | Zwembad openlucht | 931 / 2 | 200 (geluid) |
Outdoorstrand met horecapaviljoen | Veldsportcomplex met verlichting | 931 G | 50 (geluid) |
Groepsaccomodatie | Kampeerterrein / Vakantiecentra | 553 / 552 | 50 (geluid) |
Voor wat betreft het dagstrand met horecapunt en het outdoorstrand met horecapaviljoen en de groepsaccomodatie is een akoestisch onderzoek naar indirecte hinder uitgevoerd waarbij geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen ontstaan voor het aspect geluid. In paragraaf 4.3 is dit reeds onderbouwd. Voor het aspect Geur wordt verwezen naar paragraaf 4.8.
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor het planvoornemen.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
Voor de eerste doelstelling is het begrip plaatsgebonden risico (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.
Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip groepsrisico (GR) centraal. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen.
Op grond van artikel 13 BEVI dient het bevoegd gezag bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen op basis van respectievelijk het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).
In het kader van de bestemmingsplanherziening ten behoeve van de ontwikkeling van het totale eindplan is het aspect Externe veiligheid middels een quickscan onderzocht. Deze Quickscan Externe veiligheid (Tritium Advies, 1708/054/RV-01, d.d. 28 november 2018) is bijgevoegd als Bijlage 12.
Bij de inventarisatie van risicobronnen rondom het plangebied is gebruik gemaakt van de "Risicokaart Nederland" - www.risicokaartnederland.nl (samenwerking van het Rijk, de provincies en de gemeenten). Met behulp van de risicokaart is een inventarisatie gemaakt van de in de omgeving van het plangebied aanwezige bronnen. In onderstaand figuur is een uitsnede weergegeven van de ricicokaart. Hierbij zijn de volgende zeven relevante risicobronnen aangetroffen:
De overige in onderstaande figuur afgebeelde risicobronnen zijn allen op ruime afstand van het plangebied gelegen.
![]() |
Uitsnede Risicokaart (plangebied aangeduid met zwarte veelhoek) |
Risicovolle inrichtingen
In de directe omgeving, binnen een staal van 200 meter, van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) gelegen. Wel zijn er enkele bedrijven in de omgeving gelegen met een plaatsgebonden risicocontour, te weten:
Bij deze inrichting vindt opslag van giftige en licht ontvlambare stoffen plaats. Het betreft een BRZO inrichting. Op basis van de gegevens van de risicokaart dient een veiligheidsafstand van circa 75 meter te worden aangehouden ten opzichte van deze opslag. De afstand tot het plangebied bedraagt echter meer dan 300 meter waardoor de nieuwe ontwikkelingen op ruim voldoende afstand zijn gelegen.
De aanwezige propaantanks horende bij de inrichting Depron B.V. hebben volgens de risicokaart een PR 10-6 contour van respectievelijk 25 en 45 meter. De afstand van de propaantanks tot het plangebied bedraagt meer dan 400 meter waardoor de nieuwe ontwikkelingen op ruim voldoende afstand zijn gelegen.
De aanwezige CPR-opslag horende bij de inrichting Van Gansewinkel CFS B.V. heeft volgens de risicokaart een PR 10-6 contour van 150 meter. De afstand tot het plangebied bedraagt meer dan 650 meter waardoor de nieuwe ontwikkelingen op ruim voldoende afstand zijn gelegen.
De aanwezige CPR-opslag horende bij de inrichting Bredox B.V. heeft volgens de risicokaart een PR 10-6 contour van 180 meter. De afstand tot het plangebied bedraagt meer dan 750 meter waardoor de nieuwe ontwikkelingen op ruim voldoende afstand zijn gelegen.
Transport van gevaarlijke stoffen
In de nabijheid van het plangebied vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats over de Autoweg N564 en de spoorlijn Weert-Budel.
Op een afstand van circa 1,3 kilometer van het plangebied is de spoorlijn Weert - Budel aanwezig. Op basis van het basisnet Spoor kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een plaatsgebonden 10-8 contour (kans 1 op 100 miljoen). Deze contour ligt op 127 meter vanaf het spoor. Het plangebied ligt buiten deze contour. Derhalve is er geen sprake van een plaatsgebonden risico.
Het invloedsgebied van het groepsrisico ligt op transportroutes met gevaarlijke stoffen op 200 meter. Buiten deze grens heeft het toevoegen van bevolking geen significante invloed op de hoogte van het groepsrisico. Omdat het plangebied ook buiten de maximale effectafstanden van het spoor (995 meter) is gelegen, is een berekening en een verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde.
Op een afstand van circa 90 meter van het plangebied is de N564 (Kempenweg) aanwezig. De grootste risicoafstand (PR 10-8) bedraagt 82 meter. Het plangebied ligt buiten deze risicocontour. Op deze weg vindt vervoer van de stofcategorieën LF1 en LT1 plaats. De maximale effectafstanden van deze stofcategorieen bedragen respectievelijk 45 en 730 meter.
Op basis hiervan kan worden afgeleid dat het plangebied binnen de maximale effectafstand (730 meter) als gevolg van toxische vloeistoffen (LT1) is gelegen. Om aan te geven wat de gevolgen zijn van deze ontwikkeling zijn de vuistregels zoals vermeld in HART (Handleiding risicoberekeningen transport) gehanteerd. Conform deze vuistregels heeft de provinciale weg (weg buiten de bebouwde kom) geen plaatsgebonden risicocontour 10-6. De PR 10-6 contour is op de weg gelegen.
Het aantal transporten van gevaarlijke stoffen is beperkt. De risicobepalende stofcategorie betreft in dit geval LT1 met 195 transporten. Conform voornoemde vuistregels is in voorliggend geval een berekening van het groepsrisico niet aan de orde.
(Buis)leidingen
Er bevinden zich geen hogedruk aardgastransportleidingen in de directe omgeving van het plangebied. Wel bevindt zich op circa 400 meter afstand een aardgasleiding van Gasunie.
De aardgasleiding van Gasunie (Z-532-04) heeft een uitwendige diameter van 219 mm (8,62 inch) en een maximale werkdruk van 4000 kPa en valt hiermee onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De gasleiding is op een afstand van circa 400 meter van het plangebied gelegen. Conform het Bevb dient een belemmeringenstrook vrijgehouden te worden van 5 meter aan weerszijden van de buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding. Hieraan wordt voldaan. Het plangebied is tevens ruimschoots buiten de 100% letaliteitszone (50 meter) en de 1% letaliteitsgrens (95 meter) gelegen.
Op basis van de Netkaart hoogspanningslijnen van het RIVM is geconstateerd dat de dichtstbijzijnde hoogspanningslijn (150 kV) op meer dan 1.000 meter van het plangebied is gelegen. Deze leveren derhalve geen belemmering voor de realisatie van het plan. Daarnaast liggen in of nabij het plangebied verder geen andere kabels en leidingen die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen.
Uit de uitgevoerde quickscan is gebleken dat het plangebied niet is gelegen binnen een invloedsgebied van transportroutes van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en buisleidingen. Ook is het plangebied niet gelegen binnen een invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Een verantwoording van het groepsrisico is voor deze risicobronnen derhalve niet noodzakelijk.
Het plangebied is wel binnen de maximale effectafstand (730 meter) als gevolg van vervoer van toxische vloeistoffen (LT1) op de N564 (Kempenweg) gelegen. Conform de vuistregels uit HART blijft het groepsrisico onder 10% van de oriëntatiewaarde. Derhalve is verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk. Wel dient in verband met de ligging binnen het invloedsgebied van voornoemde weg een advies aangevraagd te worden aan het bestuur van de Veiligheidsregio Limburg-Noord (VRLN).
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg door de gemeente nog voor advies voorgelegd aan de veiligheidsregio. Dit advies wordt te zijner tijd verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Gezien het vorenstaande kan worden gesteld dat het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan het beoogde planvoornemen.
Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en de door de gemeenteraad vastgestelde geurverordening dient het aspect geurhinder, afkomstig van omliggende veehouderijen, te worden afgewogen ter toetsing van planontwikkelingen.
Voor wat betreft geur zijn de visvijver, de duikplas, het dagstrand, het outdoorstrand met outdooractiviteiten en de groepsaccommodatie geen relevante geur-bronnen. De groepsaccommodatie en het horecapaviljoen zijn dat mogelijk wel. In de directe omgeving van het plangebied liggen echter geen veehouderijen en is er daarom geen sprake van een relevante geurbelasting uit stallen van veehouderijen die van invloed is op het woon- en leefmilieu ter plaatse. Ook is er geen sprake van een mogelijke aantasting van rechten van nabijgelegen veehouderijen.
Geur uit industriële bronnen
Wel bevindt zich nabij het plangebied (ten noordoosten van het dagstrand) aan de Lozerweg 90 een industrieel bedrijf (IJzergieterij VDL/Componenta). Conform het geldende bestemmingsplan is hier een bedrijf tot en met categorie 5.2 toegestaan. Echter is op deze locatie al sinds jaar en dag een bedrijf van categorie 5.1 gevestigd (SBI-2008 2451, 2452). Voor deze categorie geldt op basis van de VNG een richtafstand van 200 meter voor geur.
De op te richten gebouwen (entreegebouw met toiletvoorziening en horecapunt) worden op een afstand van circa 330 meter gerealiseerd en vallen daarmee ruim buiten de richtafstand van 200 meter voor het aspect geur. Ter hoogte van de duikplas en het outdoorstrand met outdooracitiviteiten worden geen gebouwen opgericht en bovendien liggen deze op nog grotere afstand (circa 700 meter). Echter zijn voor de voormalige metaalgieterij Componenta/VDL in de milieuvergunning geurcontouren vastgelegd. Uit de milieuvergunning blijkt dat binnen de 3 ge/m³ geen geurgevoelige objecten mogelijk zijn. Tevens is er een streefwaarde van 1 ge/m³ die geldt voor een groter gebied. Binnen 1 ge/m³ moet er naar worden gestreefd om geen geurgevoelige activiteiten toe te staan. Een terrein krijgt in de Wgv eveneens geen bescherming. Het horecapunt op het dagstrand ligt echter binnen de 1 ge/m³-contour, maar buiten de 3 ge/m³-contour. Aangezien het horecapunt alleen seizoensgebonden (1 maart t/m/ 30 november) geopend is, moet deze horecavoorziening als niet geurgevoelig worden beschouwd. Aangezien deze horecavoorziening niet geurgevoelig is, kan deze seizoensgebonden horecavoorziening worden gerealiseerd binnen de 1 ge/m³-contour.
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen agrarische dan wel industriële bedrijven die een belemmering vormen voor het planvoornemen. Voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, geldt dat er geen sprake is van mogelijke geurhinder door die activiteiten die het leef- en verblijfsklimaat van omliggende woningen of andere gevoelige functies beïnvloeden of een beperkende werking zouden kunnen hebben.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming 2017 die op 1 januari 2017 in werking is getreden.
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Er is geen sprake van een ontwikkeling binnen het NNN. Daarom is hier niet verder op ingegaan. Voor eventuele externe effecten op het nabijgelegen Natura2000-gebied, tevens onderdeel van het NNN, wordt verwezen naar de onderzoeken naar mogelijke effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen van dit Natura2000-gebied (hierna opgenomen).
Natura 2000
Natura 2000 is een Europees netwerk van natuurgebieden met als doel het ontwikkelen en in stand houden van soorten en ecosystemen die belangrijk zijn voor Europa. De gebiedsbescherming van deze gebieden is vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Op grond van deze gebiedsbescherming vallen beschermde natuurmonumenten en de gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) onder het regime van de Wet natuurbescherming. Het plangebied zelf is niet aangewezen als Natura 2000-gebied. Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Weerter- en Budelerbergen en Ringselven' en ligt op een afstand van ongeveer 200 meter van het plangebied af.
![]() |
Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied Weerter- en Budelerbergen en Ringselven |
Het planvoornemen is onderdeel van het natuur- en recreatieplan van de Centrale Zandwinning Weert. Het plan voor de delfstoffenwinning Centrale Zandwinning Weert en de natuurlijke afronding na afloop ervan, is in de jaren negentig van de vorige eeuw opgesteld. Ca. 20 jaar na de opstelling van het oorspronkelijke landschapsplan ontstond bij de gemeente Weert de wens om het recreatieve element in het oorspronkelijke natuur- en recreatieplan te vergroten. Dit door onder andere een (diepe) duikplas en meer oeverrecreatie te realiseren. Dit gewijzigd plan bestaat uit het realiseren van een ondiepe plas met hoofdzakelijk een natuurfunctie en diep gedeelte bedoeld als duikplas.
Ontgronding
Het voorliggende bestemmingsplan bevat een zogenaamde 1 op 1 inpassing van de in juli 2016 verleende vergunning Natuurbeschermingswet voor de gewijzigde ontgronding. De vergunning Natuurbeschermingswet (thans Wet Natuurbescherming) is verleend door Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg (zaaknummer 2015-0705, kenmerk besluit GS 2016/58505, datum besluit 28 juli 2016). Tevens is een ontgrondingsvergunning verleend. Met deze ontgrondingsvergunning en vergunning Natuurbescherming is ruimte geboden om dieper te ontgronden dan in de vorige vergunning was toegestaan en zijn de effecten van deze wijziging al eerder passend beoordeeld.
In het kader van de in 2016 verleende vergunning Natuurbeschermingswet is een passende beoordeling opgesteld (Passende beoordeling Centrale Zandwinning Weert, AnteaGroup, d.d. 23 april 2015), welke is bijgevoegd als Bijlage 10. Hierin zijn twee onderzoeken opgenomen, te weten een Stikstofdepositieonderzoek en een Hydrologisch onderzoek. De stikstofemissie en de bijbehorende stikstofdepositie die samenhangt met de in 2015 aangevraagde situatie (in 2016 vergund) is lager gebleken dan de emissie en depositie volgens het referentiejaar in 2004. Geconcludeerd is dat daarmee uitgesloten is dat het voornemen significante gevolgen heeft. De hydrologische effecten van de in 2015 aangevraagde – en in 2016 vergunde ontgronding reiken niet tot het Natura 2000- gebied 'Weerter- en Budelerbergen & Ringselven'. Significant negatieve effecten zijn daarom uitgesloten. |
Recreatieve functies
Het nieuwe eindgebruik ziet met name toe op ander gebruik van een deel van de oevers. Naast de hiervoor genoemde 1 op 1 inpassing van de ontgronding biedt dit bestemmingsplan alleen planologische ruimte voor kleinschalige ontwikkelingen. In een zogenaamde voortoets is beoordeeld of deze kleinschalige ontwikkeling kunnen leiden tot significant negatieve effecten op Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Deze voortoets is als Bijlage 13 opgenomen (Voortoets Wet natuurbescherming aangepast project Centrale Zandwinning Weert, Groen & Co, d.d. 10 september 2020).
Uit de onderzoeken die zijn uitgevoerd en de opgestelde voortoets blijkt dat bij de sloop van de gebouwen aan de Heihuisweg 2 en de realisatie en het gebruik van de recreatieve gebouwen en functies, zoals die mogelijk worden gemaakt in dit bestemmingsplan, niet leiden tot significant negatieve effecten zoals geluid, vermesting & verzuring of verdroging. Gelet op bovenstaande is het nemen van aanvullende maatregelen of vervolgstappen (het opstellen van een aanvullende Passende Beoordeling of het aanvragen van een Wnb-vergunning) niet aan de orde. Significant negatieve effecten op het nabijgelegen Natura2000-gebied of verder weg gelegen Natura2000-gebieden kunnen immers met zekerheid worden uitgesloten.
Uit de toetsing van de stikstofbronnen als gevolg van de activiteiten binnen het nieuwe ontgrondings- en inrichtingsplan is gebleken dat de huidige stikstofemissie lager is dan de bestaande rechten op stikstofemissie in het referentiejaar 2004. De stikstofemissie en de bijbehorende stikstofdepositie die samenhangt met de aangevraagde situatie (2015) is na berekeningen lager gebleken dan de emissie en depositie volgens het referentiejaar in 2004.
Conform artikel 19kd van Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet 1998) betreft onderhavig planvoornemen een activiteit die na de referentiedatum in betekenende mate is gewijzigd en waarbij met de in het kader van de in 2016 verleende vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 uitgevoerde 'Passende Beoordeling Centrale Zandwinning Weert' (AnteaGroup, d.d. 23 april 2015, Bijlage 10) is verzekerd dat de stikstofdepositie op de voor stikstof gevoelige habitats in het Natura 2000-gebied, per saldo niet is toegenomen of zal toenemen.
Conclusie is dat het voornemen voorziet in een wijziging van het ontgrondings- en herinrichtingsplan en niet leidt tot een verhoging van de depositie ten opzichte van de toegestane situatie op de relevante peildatum - in dit geval 2000 (gelijk aan het jaar 2004). Daarmee is uitgesloten dat het voornemen significante gevolgen heeft. Een dergelijk conclusie kan op basis van de afweging als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, en artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 worden vastgesteld.
Deze passende beoordeling toont aan dat aan de voorwaarden van artikel 19kd Nb-wet 1998 is voldaan en er geen andere elementen zijn die nadelige effecten kunnen hebben (zie puntverdroging). In een dergelijke situatie worden cfr. artikel 19kd Nb-wet 1998 de gevolgen van de stikstofdepositie niet betrokken bij de vergunningverlening en moet voor een project een vergunning worden verleend.
De passende beoordeling ziet weliswaar ook op de ontwikkelingen die met het beoogde eindgebruik gerealiseerd worden, echter vallen de groepsaccomodatie en het horecapaviljoen daar niet onder. Deze ontwikkelingen dienen echter wel beoordeeld te worden op het aspect stikstofdepositie. Derhalve is een stikstofnotitie (incl. AERIUS-berekeningen) opgesteld (LBP Sight, d.d. 14 december 2020) welke is bijgevoegd als Bijlage 14.
In deze notitie is voor de volledigheid niet alleen de stikstofdepositie bepaald voor sloop- en bouwwerkzaamheden maar ook voor de exploitatie van de groepsaccommodatie en het outdoorstrand met (horeca)paviljoen. In het onderzoek is uitgegaan van een over dimensionering van de groepsaccommodatie.
Aan de hand van de uitgevoerde AERIUS-berekeningen op basis van de gehanteerde uitgangspunten, zoals opgenomen in de notitie, kan het volgende worden geconcludeerd:
Op basis van de gehanteerde uitgangspunten zijn er geen nadelige effecten te verwachten door stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden door de voorgenomen activiteiten. Negatieve gevolgen ten gevolge van het gebruik op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 gebieden kunnen daarom met zekerheid worden uitgesloten.
De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.
Quickscan flora en fauna (deel centrale zandwinning)
In opdracht van Centrale Zandwinning Weert BV heeft Ecoplanning een quickscan flora en fauna (Ecoplanning, d.d. 7 maart 2022) uitgevoerd ter plaatse van een deel van de Centrale Zandwinning nabij Weert, welke is bijgevoegd als Bijlage 15. In dit gedeelte van het concessiegebied wordt nog zand gewonnen, de rest van de groeve Centrale Zandwinning Weert is al heringericht of vinden geen werkzaamheden meer plaats. Dat betekent dat hier geen flora en fauna zal worden verstoord en dus geen overtredingen met de Wet natuurbescherming zullen gaan ontstaan. Uitzonderingen hierop zijn:
De quickscan flora en fauna betreft een verkenning van de feitelijke en potentiële aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten en de functies van het gebied voor deze soorten. In voorliggende quickscans is sprake van een analyse van de aard van de ingreep, het nagaan van de effecten van de voorgenomen ingreep op de feitelijke en potentiële aanwezige beschermde soorten en op de functies van het gebied voor deze soorten. Een quickscan toetst aan de Wet natuurbescherming (Wnb) op basis van de beschikbare gegevens en vormt een conclusie ten aanzien van de noodzaak en aard van nader onderzoek naar beschermde soorten danwel tot de aanvraag van een ontheffing. Dit wordt bepaald aan de hand van een bronnenonderzoek en een habitatsgeschiktheidsbeoordeling via oriënterend veldbezoek. Daarbij wordt op basis van 'expert judgement' bepaald welke beschermde flora en fauna het plangebied benutten als functioneel leefgebied. Onder een functioneel leefgebied wordt het volgende verstaan:
De aanwezigheid van functioneel leefgebied hoeft niet te betekenen dat er sprake is van een overtreding met de Wet natuurbescherming (Wnb). Dit is afhankelijk van de aard van de werkzaamheden en het beschermingsregime van de soort.
In de quickscan is het plangebied onderverdeeld in twee deelgebieden:
![]() |
Deelgebieden quickscan flora en fauna |
In de quickscan is naast veldbezoek ook een overzicht van uit de archiefgegevens (met name de Nationale Databank Flora en Fauna - NDFF) bekende beschermde soorten in het plangebied en omgeving opgenomen. Aanwezigheid van deze soorten kan niet op voorhand worden uitgesloten, zoals die waarvan in het plangebied geschikt habitat aanwezig is en het plangebied binnen de regionale verspreiding van de betreffende soort valt.
Van de vogels zijn alleen de nest indicerende waarnemingen verzameld (zang, alarmerend, voer, nest, pas uitgevlogen jongen e.d.) van soorten met een jaarrond beschermd nest opgenomen uit de categorieën 1 t/m 3 en de soorten waarvoor getoetst moet worden of voldoende functioneel leefgebied voorhanden blijft. Van de nationaal beschermde plant- en diersoorten (bijlage A van de Wet natuurbescherming) zijn alleen de soorten weergegeven die niet zijn vrijgesteld door de Provincie Limburg.
Bevindingen
De werkzaamheden in het plangebied vinden reeds jarenlang plaats. Dat betekent dat grondgebonden zoogdieren, vogels en amfibieën gewend zijn aan de werkzaamheden en zich hierop hebben ingesteld. Zoogdiersoorten als ree, wild zwijn, steenmarter, haas, konijn en desrgelijke maken gebruik van de groeve tijdens de momenten dat er geen werkzaamheden plaats vinden zoals s'nachts, tijdens vakantieperioden en in de weekenden. De werkzaamheden in de groeve creëren ook een habitat voor vogelsoorten die afhankelijk zijn van pionierssituaties zoals kleine plevier en oeverzwaluw.
In deelgebied 1 is er potentieel functioneel leefgebied aanwezig van kleine plevier en oeverzwaluw. De geplande werkzaamheden hebben effect op het (potentieel) functioneel leefgebied van deze soorten tijdens het broedseizoen (maart – augustus). Tijdens het broedseizoen kan daarom sprake zijn van een risico op het overtreden van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (Wnb) artikel 3.1. Bij verstoring van potentiële nestlocaties tijdens het broedseizoen is de uitvoer van een eenmalige check naar nesten van deze soorten daarom nodig.
In deelgebied 2 is er potentieel functioneel leefgebied aanwezig van: alpenwatersalamander, heikikker, gevlekte glanslibel, gevlekte witsnuitlibel, levendbarende hagedis, teunisbloempijlstaart, vogelsoorten waarvan het nest is beschermd tijdens het broedseizoen (maart – augustus). De geplande werkzaamheden kunnen effect hebben op het (potentieel) functioneel leefgebied van de genoemde soorten. Er kan sprake kan zijn van een risico op het overtreden van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (Wnb) artikelen 3.1, 3.5 en/of 3.10. Nader onderzoek naar deze soorten is daarom noodzakelijk. Met betrekking tot vogelsoorten waarvan het nest is beschermd tijdens het broedseizoen, is een éénmalige check nodig, indien potentiële nestlocaties worden verstoord tijdens het broedseizoen.
Betekenis voor het plangebied
Nader onderzoek voor bovengenoemde soorten in deelgebied 2 is noodzakelijk. Als uit de onderzoeksresultaten blijkt dat Alpenwatersalamander, heikikker, gevlekte glanslibel, gevlekte witsnuitlibel en teunisbloempijlstaart een rustplaats hebben en/of zich voortplanten in het deelgebied, is de aanvraag van een ontheffing Wnb artikelen 3.5 en/of 3.10 nodig. Deze dient te worden verricht bij bevoegd gezag Wnb; de Provincie Limburg. De aanvraag dient te worden vergezeld met een activiteitenplan en een ingevulde aanvraagformulier.
Het aanvullend ecologisch onderzoek is in uitvoering.
p.m.
Toets Wet Natuurbescherming hoeve Kusters Heihuisweg 2 Weert
Ecoplanning (d.d. 5 november 2019) onderzocht in opdracht van Centrale Zandwinning Weert BV het voorkomen van beschermde flora en fauna in het plangebied ter plaatse van hoeve Kusters aan de Heihuisweg 2 in de gemeente Weert. Deze toets is als Bijlage 16 bijgevoegd Tijdens dit onderzoek zijn soorten die beschermd zijn zoals is omschreven in paragraaf 2.1 onderzocht. In voorliggend rapport is het project getoetst aan de Wet Natuurbescherming (Wnb).
Naast literatuuronderzoek heeft er orienterend veldbezoek plaatgevonden. In het plangebied zijn de verwachte vleermuissoorten geïnventariseerd (schema 2.1) conform het vleermuizenprotocol 2017 dat is opgesteld door het Netwerk Groene Bureaus. De huismus, kerkuil en steenuil zijn geïnventariseerd conform de beschikbare kennisdocumenten van BIJ12. Van de boerenzwaluw en torenvalk zijn geen kennisdocument van BIJ12 beschikbaar. Deze soorten zijn overdag geïnventariseerd tijdens hun broedseizoen in de periode april - augustus.
Bevindingen
Hoeve Kusters wordt door twee gewone dwergvleermuizen benut als zomerverblijfplaats en als paarverblijfplaats. Ook is de hoeve een nestlocatie voor een paar steenuil. Tevens is het een rustlocatie voor de kerkuil, mogelijk betreft het eveneens een nestlocatie. Bij een verbouwing van de gebouwen zullen deze rust- en voortplantingslocaties worden verstoord. Boerenzwaluw, huismus en torenvalk zijn in z'n geheel niet waargenomen. Uit de resultaten van het flora- en faunaonderzoek wordt duidelijk dat de bomen langs de Heihuisweg worden gebruikt als vliegroute door:
Betekenis voor het plangebied
Om aanpassingen aan hoeve Kusters uit te kunnen uitvoeren is een ontheffing Wnb inzake artikelen 3.1 en 3.5 nodig voor de gewone dwergvleermuis, kerkuil en steenuil. Daartoe zijn aanvullende mitigerende- en/of compenserende maatregelen nodig, waarbij de maatregelen worden vast gelegd in een activiteitenplan Wnb. Indien ooit wordt besloten om de bomen aan de Heihuisweg te kappen, is een ontheffing Wnb inzake artikel 3.5 nodig. Mede vanwege het gegeven dat deze bomen als vliegroute worden gebruikt door vele soorten vleermuizen is in het ontwerp van het plan van de eindtoestand er voor gekozen om de bomen te handhaven.
Archeologie
Om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Binnen het kader van de Erfgoedwet (juli 2016), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, is men verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren. Voor het door CZW voorziene eindplan is een wijziging van de geldende ontgrondingsvergunning doorgevoerd. Nu het plangebied in het geldende bestemmingsplan voor het grootste gedeelte geen dubbelbestemming archeologie heeft en dus geen archeologisch aandachtgebied betreft, dient het gemeentelijk beleid als leidraad. Hieruit volgt dat het plangebied overlapt met verschillende beleidscategorieën, namelijk 5, 6 en 7. Voor het deel dat overlapt met beleidscategorie 6 of 7 is er geen onderzoekplicht, voor het deel dat overlapt met beleidscategorie 5 geldt een onderzoekplicht zodra de ingreep dieper reikt dan 40 cm en groter is dan 2500 m2.
In het kader van de ontgrondingswerkzaamheden heeft tussen 2016 en 2018 archeologisch onderzoek plaatsgevonden voor de gronden in het plangebied die destijds nog niet vergraven waren. Op basis van het veldonderzoek is vastgesteld dat in het plangebied sprake is van een lage archeologische verwachting. Hoewel uit de geomorfologische kaart blijkt dat het plangebied op een dekzandrug ligt en hiermee dus een archeologische verwachting heeft, kan uit het booronderzoek worden geconcludeerd dat deze verwachting laag tot nihil is. Dit blijkt uit de aftopping van de hogere delen van de dekzandrug tot in de C-horizont en uit het ontbreken van - eenduidige - archeologische indicatoren. De vondsten die zijn gedaan, hangen waarschijnlijk samen met akkerbemesting. In lagere delen zijn nog kleine en geïsoleerde stukjes intact dekzand vertegenwoordigd. Het betreft de iets lagere delen die laag genoeg liggen om niet te zijn verploegd of geëgaliseerd. Het gaat echter om dermate kleine en geïsoleerde delen, dat hier nauwelijks archeologisch belang aan kan worden gehecht. De resultaten van het booronderzoek corresponderen met het maaiveldreliëf op basis van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2) en de resultaten van het archeologisch proefsleuvenonderzoek dat in mei 2017 door Transect in het plangebied nabij de Heihuisweg is uitgevoerd. Tijdens dit karterend booronderzoek archeologische indicatoren aangetroffen, maar die werden niet door het proefsleuvenonderzoek bevestigd in de vorm van een vondst- en/of sporencomplex.
Op basis van de definitieve rapportages zijn de betreffende onderzoekslocaties voor het aspect archeologie door de provincie Limburg vrijgegeven. De provincie Limburg heeft dit per brief d.d. 15 november 2018 kenbaar gemaakt. De brief is opgenomen als Bijlage 17.
![]() |
Vrijgegeven gebieden archeologie |
Ter hoogte van de bestemming 'Recreatie' aan de Heihuisweg geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog'. Binnen deze dubbelbestemming geldt vrijstelling van onderzoeksplicht wanneer sprake is van:
Binnen dit gebied zijn graafwerkzaamheden beoogd ten behoeve van de realisatie van het horecapunt. Echter zullen deze graafwerkzaamheden niet boven de 2500 m² uitkomen. Omdat de overige beoogde ontwikkelingen in dit deel van het plangebied geen graafwerkzaamheden met zich meebrengen vormt het aspect archeologie geen belemmering.
Cultuurhistorie/landschap
Het nieuwe (gewijzigde) eindplan voor de CZW bevindt zich grotendeels binnen de contouren van de huidige vergunning. Voor wat betreft het aspect cultuurhistorie heeft het plan binnen de kaders/randen van de vergunning dan ook geen invloed. Het deel gelegen buiten de vergunning aan de Heihuisweg 2 is momenteel als agrarische grond in gebruik. De bebouwing is verder niet aangemerkt als cultuurhistorische bebouwing. Wel wordt er ten zuidwesten een grotere (duik)plas gerealiseerd en is er aan de noordzijde een dagstrand voorzien. Met het totale eindplan wordt een landschap gecreëerd dat beter past bij de huidige behoeften van de omgeving. Dit zijn geringe wijzigingen die nauwelijks effect hebben op het landschap ter plaatse van het gebied.
Samenvattend kan worden gesteld dat de ontgronding, die reeds is toegestaan met de verleende ontgrondingsvergunning, een beperkte invloed heeft op het landschap. Agrarisch gebied wordt deels omgezet in natuur, water en recreatie. De openheid van het landschap verandert hierdoor niet, echter neemt wel de dynamiek/variatie toe. Het voorliggend plan dient met name om het nieuwe gebruik (natuur, water, dagrecreatie) na afronding van de ontgronding planologisch-juridisch te regelen.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie/landschap vormen dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het voorliggende bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en gebaseerd op de regels uit het geldende aangrenzende bestemmingsplan. De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen.
Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen. Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.
Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen enkel- en dubbelbestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemmingen. Binnen de enkelbestemmingen 'Natuur', 'Recreatie' en 'Water' zijn tevens bepalingen opgenomen ten aanzien van de ontgronding ten behoeve van zandwinning en beperking van stikstofemissie. Deze worden hieronder in aparte paragrafen (5.4.5) toegelicht.
Het beleid is gericht op behoud, herstel, ontwikkeling en versterking van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden in het betreffende natuurgebied. Het gemeentelijk beleid is daarbij afgestemd op de ter beschikking staande instrumentarium in het kader van de ecologische hoofdstructuur van Rijk en provincie.
Tevens is het beleid gericht op duurzaam bodem- en waterbeheer, zoals zuinig gebruik van grondstoffen en het voorkomen van een te snelle afvoer van oppervlaktewater. Bouwwerken en werkzaamheden die ten dienste staan van een duurzaam bodem- en waterbeheer zijn binnen de bestemming toegestaan. Dit betreft ondermeer:
In de omgeving van de Centrale Zandwinning Weert komen diverse dagrecreatieve voorzieningen voor. Er is sprake van realisatie van dagrecreatieve voorzieningen, zoals een dagstrand met horecapunt en speelweide, een outdoorstrand met horecapaviljoen en een groepsaccommodatie. Deze voorzieningen zijn toegestaan binnen de functieaanduiding 'dagrecreatie'. Tevens is het zwemgedeelte van de grote natuurplas binnen deze bestemming gelegen en voorzien van een functieaanduiding ‘specifieke vorm van water – zwemwater’.
Sommige zaken spreken qua beleid voor zich. Het zijn functionele onderdelen van het plangebied, zoals water. Water is specifiek bestemd in het kader van de waterhuishouding c.q. de primaire functie van de waterplassen. Tevens is voor de duikplas de functieaanduiding ‘specifieke vorm van water – duikplas’ opgenomen zodat op en in de duikplas activiteiten gerelateerd aan het duiken zijn toegestaan. Voor de visvijver waar de functieaanduiding 'specifieke vorm van water – visvijver' is opgenomen, geldt dat deze enkel bedoeld is voor de sportvisserij.
Voorliggend bestemmingsplan maakt het gewenste eindgebruik van het plangebied na beëindiging van de zandwinning mogelijk. De bestemming 'Bedrijf - Ontgronding' uit het voorgaand bestemmingsplan wordt daarvoor gewijzigd. De gebruiks- en bouwmogelijkheden ten behoeve van de ontgronding die binnen deze bestemming mogelijk zijn, blijven echter nog tot en met 31 december 2024 gehandhaafd. Om dit juridisch te borgen is op het gehele plangebied een gebiedsaanduiding 'overige zone - ontgronding' opgenomen. In de bestemmingsomschrijving van de enkelbestemmingen 'Natuur', 'Recreatie' en 'Water' is vervolgens geregeld dat ter plaatse van deze aanduiding ontgronding is toegestaan, met dien verstande dat de betreffende ontgronding uiterlijk voor 1 januari 2025 beëindigd is.
Het is van belang dat na realisatie van het planvoornemen geen toename van de stikstofemissie meer plaatsvindt ten opzichte van de feitelijk aanwezige en planologisch toegelaten situatie ten tijde van de vaststelling van dit plan, tenzij daarvoor een vergunning is verkregen op grond van de Wet natuurbescherming dan wel een eerder wettelijk kader, mits in dat kader ook een passende beoordeling heeft plaatsgevonden. Dit is geborgd door middel van een specifieke gebruiksregel die is opgenomen voor de enkelbestemmingen 'Natuur' (artikel 3.4.2), 'Recreatie' (artikel 4.5.2) en 'Water' (artikel 5.5.2). Met deze gebruiksregel wordt het gebruik van gronden en bouwwerken, waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken, als strijdig gebruik aanmerkt. In de begripsbepalingen is gedefinieerd wat onder een toename van stikstof wordt verstaan (artikel 1.49).
Binnen het plangebied komt volgens de archeologische waardenkaart van de gemeente een gebied voor met een verwachtingswaarde middelhoog. Voor dit gebied wordt een dubbelbestemming opgenomen.
In de regels is ter bescherming van de archeologische waarden aan de aanvrager van een omgevingsvergunning een onderzoeksverplichting opgelegd met betrekking tot de archeologische waarde van de te bebouwen gronden. Deze onderzoeksverplichting is afhankelijk van de verstoringsoppervlakte en verstoringsdiepte.
Verder is voor een aantal mogelijk bodemverstorende activiteiten een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen met een onderzoeksverplichting ten aanzien van de archeologische waarde van het terrein waarop de werken en werkzaamheden plaatsvinden. Dit is ook afhankelijk van de verstoringsoppervlakte en verstoringsdiepte.
Binnen de dubbelbestemming ‘Waarde-Ecologie’ wordt gestreefd naar realisering van een aaneengesloten netwerk van abiotische en biotische elementen ten behoeve van flora en fauna. Enerzijds worden daartoe de bestaande natuur- en bosgebieden behouden en zonodig versterkt. Anderzijds worden, ter versterking van de samenhang, ontbrekende tussenliggende schakels ontwikkeld. Het ruimtebeslag van dit netwerk beslaat een beperkt deel van het gehele ruimtebeslag van de dubbelbestemming. In deze wordt uitvoering gegeven aan het beleid met betrekking tot de ecologische structuur van Limburg.
Uitvoering van het betreffende beleid vindt plaats in overleg met belanghebbenden op basis van vrijwilligheid. Het beleid wordt mede getoetst aan de agrarische mogelijkheden voor de resterende gronden.
Binnen de dubbelbestemming ‘Waarde – Ecologie’ heeft het te voeren beleid, afhankelijk van de onderliggende bestemmingen, mede betrekking op:
Binnen de bestemming ‘Waarde - Beekdallandschap’ is het beleid gericht op behoud en versterking van het onbebouwde karakter, de kleinschaligheid, de hoge dichtheid aan kleine landschapselementen, een dicht stelsel aan kleine wateren (sloten, poelen) met geleidelijke oevers en geleidelijke overgangen tussen kleine landschapselementen en agrarisch grondgebruik. Voor het uitvoeren van bepaalde (bouw)werkzaamheden dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene bouwregels. Deze zijn dus niet opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen.
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene gebruiksregels. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen.
In de algemene gebruiksregels van dit bestemmingsplan is een algemeen gebruiksverbod opgenomen om de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de toegekende bestemming. Daaronder wordt in ieder geval verstaan:
Vanwege eventuele geluidhinder van industrieterrein De Kempen/Kanaalzone III is op een deel van het plangebied de aanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding mogen in beginsel geen geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd. Het bevoegd gezag kan van dit verbod afwijken met een omgevingsvergunning indien de geluidsbelasting vanwege industrielawaai aan de gevels van de te realiseren geluidsgevoelige objecten niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of hogere grenswaarden zijn vastgesteld welke als maximaal toelaatbaar gelden.
Ter plaatse van deze aanduiding is ontgronding toegestaan tot 1-1-2025. Voor een toelichting van deze regeling, zie paragraaf 5.4.4.
Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' is omschakeling naar, uitbreiding van en nieuwvestiging van intensieve veehouderijen niet toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' is omschakeling naar en nieuwvestiging van intensieve veehouderijen niet toegestaan.
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Onder de overige regels is bepaald dat indien in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen het de regelingen betreft zoals die gelden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.
De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
In dit geval heeft de initiatiefnemer een realisatieovereenkomst (optie 1) met de gemeente afgesloten. In deze overeenkomst worden de principes op basis waarvan de ontwikkelingen gerealiseerd worden en de afwenteling van eventuele planschadeclaims geregeld. Door het afsluiten van een realisatieovereenkomst was het kostenverhaal al voor een groot deel afgedekt.
Niettemin is met Centrale Zandwinning nog een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten met betrekking tot deze bestemmingsplanherziening omdat daarin ook de mogelijkheid van een groepsaccommodatie en een horecapaviljoen zijn opgenomen. Deze overeenkomst vervangt de eerder hierover met CZW in artikel 11 van de realiseringsovereenkomst van 18 mei 2015 gemaakte afspraken over het betalen van planschade..
Ten behoeve van het planvoornemen is tussen de Centrale Zandwinning Weert en de gemeente Weert een planschadeovereenkomst afgesloten. Hiermee is het kostenverhaal afgedekt. Voor zover er kosten voor de gemeente Weert zijn, zijn deze gereserveerd binnen de gemeentelijke begroting.
Aangenomen mag worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan. Met het planvoornemen wordt de verdere ontwikkeling van het ontgrondingengebied met recreatieve functies mogelijk gemaakt.
Met voorliggend bestemmingsplan is aangetoond dat er met deze ontwikkelingen geen problemen te verwachten zijn, er geen negatieve gevolgen zijn voor de waarden in en nabij het plangebied en het nieuwe gebruik gepaard gaat met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
Voorliggend bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Tevens is het inrichtingsplan c.q. plan van de eindtoestand voorgelegd aan de provincie Limburg (en goedgekeurd).
Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
1e ter inzage legging/inspraak (voorontwerpbestemmingsplan)
2e ter inzage legging (ontwerpbestemmingsplan)
3e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage ligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan en kan het onherroepelijk worden.
Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 27 december 2018 kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Centrale Zandwinning Weert'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan de realisatie van de recreatieve ontwikkelingen, zoals opgenomen in het goedgekeurde inrichtingsplan en de kwaliteitsbeschrijving, mogelijk maakt ter plaatste van het huidige ontgrondingsgebied.
Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie en waterschappen en met diensten van het rijk (indien aan de orde). Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1. Bro.
In het kader van het vooroverleg zijn er XX reacties ontvangen van hiervoor genoemde instanties. Deze reacties hebben (niet) geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
P.M.