Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bieskampweg 22
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0988.BPBieskampweg22-VA01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Bieskampweg 22' met identificatienummer NL.IMRO.0988.BPBieskampweg22-VA01 van de gemeente Weert.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage.
 
1.3 aan huis gebonden bedrijf:
een ambachtelijk bedrijf, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Het bedrijf wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning.
 
1.4 aan huis gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis gebonden beroep worden hier eveneens begrepen consument verzorgende activiteiten (bijvoorbeeld schoonheidsspecialist(e), nagelstudio, atelier). Het beroep wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning.
 
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.7 activiteit:
activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste of tweede lid Wabo.
 
1.8 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen verband houdende met het ambacht.
 
1.9 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie en studie van de in de bodem voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
 
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.11 bed & breakfast:
kleinschalige verblijfsrecreatie als kleinschalige toeristisch-recreatieve activiteit in de vorm van het ter beschikking stellen van maximaal 4 slaapplaatsen binnen de bestaande woning ten behoeve van overnachting voor één of enkele nachten, waarbij het ontbijt voor de volgende dag inbegrepen is. Onder bed and breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en / of arbeid.
 
1.12 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen niet daaronder begrepen.
 
1.13 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
 
1.14 besluit geluidhinder:
besluit van 20 oktober 2006 (staatsblad 532), betreffende de hogere grenswaarden bij geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones rond wegen, spoorwegen en industrieterreinen.
 
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.17 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo, dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
 
1.18 bijgebouw:
een al dan niet aangebouwd gebouw of uitbouw, dat in bouwkundig en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en bestaat uit één bouwlaag, waarbij alleen verblijfsfuncties op de begane grond zijn toegestaan en indien het bijgebouw wordt afgedekt met een kap, dan dient de bouwhoogte gelijk te zijn aan de nokhoogte. Een eventuele zolder mag niet plat worden afgedekt.
 
1.19 bijgebouwgrens:
de grens van de (bouw)aanduiding 'bijgebouwen'.
 
1.20 (bouw)aanduiding 'bijgebouw':
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.23 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
 
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.25 bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel.
 
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt op of in de grond.
 
1.28 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat ontstaan is door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.
 
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop en/of ten verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen en/of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.30 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advertentie-, advocaten-, makelaars-, werkbemiddelings-, advies- en ingenieursbureaus met een beperkte publieksgerichte functie, en administratie/showroom ten behoeve van de groothandel.
 
1.31 draaderfafscheiding:
een afscheiding bestaande uit draad met een maaswijdte of onderlinge afstand van minimaal 5 cm.
 
1.32 erf:
al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw en, voorzover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
 
1.33 erfgrens:
een grens van een erf.
 
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.35 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan weder-verkopers, instellingen, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.36 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.37 kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan, vouwwagen, camper, stacaravan of huifkar;
enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover de onder a en b genoemde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blij­vend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
 
1.38 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de ‘levende’ en ‘niet levende’ natuur c.q. beplanting.
 
1.39 maaiveld:
bovenkant van het afgewerkte terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.
 
1.40 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
 
1.41 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.
 
1.42 ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
 
1.43 peil:
voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
in andere gevallen de gemiddelde kruinhoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, bij voltooiing van de bouw.
 
1.44 plattelandsappartement:
een (deel van een) (voormalig) agrarisch gebouw of cultuurhistorisch pand, groter dan 50 m² (per plattelandsappartement) en niet groter dan 75 m², dat blijvend is bestemd voor tijdelijk recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden, waarin keuken en/of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met een dagverblijf.
 
1.45 plattelandskamer:
een (deel van een) (voormalig) agrarisch gebouw of cultuurhistorisch pand, kleiner dan 50 m2 (per plattelandskamer), dat blijvend is bestemd voor tijdelijk recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in onzelfstandige eenheden, waarnaast keuken en / of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met een dagverblijf.
 
1.46 prostitutie:
het bedrijfsmatig –of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt- gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of vaartuig, verrichten van seksuele handelingen met een ander, nader te onderscheiden in:
  1. raamprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening zichtbaar vanaf de (openbare) weg of openbaar vaarwater wordt aangeboden;
  2. bordeelprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening in een besloten daarvoor ingerichte of bedoelde ruimte wordt aangeboden.
1.47 sierhekwerk:
hekwerk dienende als erfafscheiding bestaand uit smeedwerk of spijlen.
 
1.48 stedenbouwkundig beeld:
ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing die wordt bepaald door de situering, de bouwmassa’s, de gevelindeling en de dakvormen, inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.
 
1.49 stedenbouwkundige waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied (tot uitdrukking komend in de bouwmassa, hoogtematen, dakvorm en gevelopbouw).
 
1.50 tiphoogte:
de hoogte van de windturbine wanneer één van de wieken verticaal boven de mast staat.
 
1.51 trekkershut:
een gebouw van eenvoudige constructie, dat bestemd is voor kortdurend recreatief (nacht)verblijf van passanten.
 
1.52 voorgevel:
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.
 
1.53 Wabo:
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
 
1.54 Wet geuidhinder:
wet van 16 februari 1979, Stb. 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze wet laatstelijk is gewijzigd bij de Wet van 5 juli 2006, Stb. 2006, 350.
 
1.55 wonen:
het wonen in een woning.
 
1.56 woning/wooneenheid:
een (gedeelte van een) gebouw dat uitsluitend dient voor de huisvesting van één zelfstandige huishouding.
 
1.57 zijerf:
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw gelegen is.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
 
2.2 het bebouwingspercentage:
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.5 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
 
2.7 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.
 
2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
loodrecht vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
 
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.11 uitzondering op de meetregels:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken, bestemmingsvlakken of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de bestemmingsgrens met niet meer dan 0,50 meter wordt overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouw- en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1,00 meter wordt overschreden.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
3.1.1 Algemeen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen met de daarbij behorende tuinen en erven;
met daaraan ondergeschikt:
  1. kleinschalige agrarische activiteiten;
  2. aan huis gebonden beroepen en bedrijven;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. verkeersvoorzieningen, waaronder perceelsontsluitingswegen;
  6. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
  7. waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 11 lid 2.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. gebouwen passende binnen deze bestemming;
  2. de daarbij behorende bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke qua aard en afmeting passen binnen deze bestemming, waaronder ook privé-zwembaden, tennisbanen of terrassen;
3.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'
Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:
  1. het hoofdgebouw moet en bijgebouwen mogen in het bouwvlak worden gebouwd;
  2. per bouwvlak zijn niet meer woningen toegestaan dan er bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
  3. het bouwvlak mag in zijn geheel worden bebouwd, met inachtneming van artikel 3 lid 2.2 sub f;
  4. de voorgevel dient uitsluitend in dan wel evenwijdig, tot maximaal 3,00 m achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, te worden opgericht. Ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, luifels en balkons met een oppervlakte van maximaal 5 m2 mogen de naar de weg gekeerde bouwgrens overschrijden met niet meer dan 1,20 m, mits daarmee de bestemmingsgrens of de perceelsgrens die het dichtst aan de zijde van de weg gelegen is, niet wordt overschreden;
  5. ten aanzien van de maatvoering van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. de goothoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 5,50 m bedragen,
    2. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 8,00 m bedragen;
  6. de inhoud van het hoofdgebouw mag maximaal 750 m³ bedragen.
3.2.3 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'
Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:
  1. bijgebouwen mogen worden gebouwd ten dienste van de bestemming, zoals bergingen, garages, dierenverblijven, woon-, werk-, en hobbyruimten, hobbykassen en serres.
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bij woningen mag maximaal 150 m2 per woning bedragen, mits ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' het vlak per bouwperceel door dat bouwen voor niet meer dan 50% wordt bebouwd, waarbij bijgebouwen en overkappingen, gelegen binnen het bouwvlak, niet meegerekend worden bij de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij woningen; tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlakte' een andere oppervlakte is aangegeven;
  4. ten aanzien van de maatvoering van bijgebouwen gelden de volgende regels:
    1. de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,20 m bedragen, danwel maximaal de bestaande goothoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is;
    2. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6,00 m bedragen, danwel maximaal de bestaande bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
  5. bijgebouwen in de vorm van een overkapping met minimaal 2 en maximaal 3 wanden mogen tot maximaal 1,50 m vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens worden geplaatst, mits het gedeelte van de overkapping voor de naar de weg gekeerde bouwgrens aan alle kanten open is en mits op zijerven die grenzen aan de weg of het openbaar groen of openbaar water ook de wand(en) die gelegen is/zijn achter het verlengde van de naar de weg gekeerde bouwgrens open blijft/blijven voor zover dat voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° ten opzichte van de naar de weg gekeerde bouwgrens nodig is. Overkappingen geplaatst op minder dan 0,50 m van een wand van een hoofd- of bijgebouw worden geacht te zijn omsloten door de desbetreffende wand van het hoofd- of bijgebouw.
3.2.4 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  1. bouwwerken geen gebouwen zijnde, dienen qua aard en afmetingen bij de bestemming te passen;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag maximaal 4,00 m bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2,00 m mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tevens begrepen erfafscheidingen, buiten het bouwvlak en niet ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag maximaal 1,00 m bedragen, uitgezonderd sierhekwerken waarvan de bouwhoogte maximaal 2,00 m mag bedragen en waarbij geen beperkingen ten aanzien van de situering gelden;
  4. overkappingen zonder wanden of met maximaal 1 dichte wand mogen niet hoger zijn dan 3,00 m gemeten vanaf het aansluitend terrein en mogen uitsluitend worden geplaatst op maximaal één zijerf en tot maximaal 1,50 m vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens met dien verstande dat het gedeelte vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens volledig open dient te zijn. Overkappingen geplaatst op minder dan 0,50 m van een wand van een hoofd- of bijgebouw worden geacht te zijn omsloten door de desbetreffende wand van het hoofd- of bijgebouw;
  5. op zijerven die grenzen aan de weg of het openbaar groen of openbaar water mogen draadafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 2,00 m op de perceelsgrens worden gebouwd mits de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw gewaarborgd blijft;
  6. op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde hoger dan 15,00 m mogen antenne-opstelpunten worden opgericht, mits deze antennemasten niet hoger zijn dan 5,00 m gemeten vanaf de bovenkant van het gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde.
3.3 Nadere eisen
 
3.3.1 Onderwerpen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van:
  1. de aard, hoogte en situering van bouwwerken indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing, ter voorkoming van onevenredige aantasting en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en ter verbetering van de gebiedskwaliteit.
  2. (ver)nieuwbouwplannen in de directe omgeving van bouwwerken, die aangeduid als karakteristiek met dien verstande, dat kan worden geëist, dat hoogtemaat, dieptemaat, breedtemaat, gevelindeling en kapvorm van de (ver)nieuwbouwplannen afgestemd zijn op het historische karakter van deze monumentale bebouwing.
3.3.2 Toepassingscriteria
De onder artikel 3 lid 3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:
  1. het stedenbouwkundig beeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. een goede parkeerbalans;
  4. de milieusituatie;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en van omliggende waarden.
  7. de bescherming van het cultuurhistorische karakter van de bestaande bebouwing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
 
3.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van woningen met een grotere inhoud
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 sub f ten behoeve van het uitbreiden van het bouwvlak en daarmee toestaan van de inhoud van het hoofdgebouw van meer dan 750 m³ doch niet meer dan 1.000 m3, met dien verstande dat:
  1. bestaande bebouwing, niet zijnde bebouwing aanwezig op grond van een tijdelijke omgevingsvergunning, op het perceel of elders wordt gesloopt, waarbij waarbij per m³ uitbreiding 4 m² bebouwing wordt gesloopt, dan wel;
  2. op grond van het bepaalde in artikel 46 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd, waarbij per m³ uitbreiding een kwaliteitsverbetering plaatsvindt ter waarde van de kosten van de sloop van 4 m² bebouwing.
3.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bijgebouwen met een grotere oppervlakte
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 ten behoeve van het toestaan van meer dan 150 m² doch niet meer dan 300 m2 aan bijgebouwen, met dien verstande dat:
  1. het perceel een minimale omvang heeft van 2.500 m²;
  2. bestaande bebouwing op het perceel of elders wordt gesloopt, waarbij maximaal 25% van de oppervlakte van de te slopen bebouwing mag worden teruggebouwd tot een maximum van 150 m²;
  3. op grond van het bepaalde in artikel 46 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd.
3.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van paardenbakken en/of stapmolens
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 voor de aanleg van paardenbakken en/of niet overdekte stapmolens, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de belangen van natuur en landschap, met dien verstande dat:
  1. de paardenbak en/of niet-overdekte stapmolen niet in de dubbelbestemming Waarde - Beekdallandschap mag worden aangelegd;
  2. de oppervlakte van de paardenbak en/of niet-overdekte stapmolen tesamen maximaal 1.000 m² mag bedragen;
  3. de hoogte van omheiningen maximaal 2,00 m mag bedragen;
  4. eventuele lichtmasten maximaal 4,00 m hoog mogen zijn en op minimaal 50 m van woningen van derden zijn gelegen;
  5. de paardenbak en/of niet-overdekte stapmolen minimaal 50 m van woningen van derden moet zijn gelegen;
  6. er sprake moet zijn van een landschappelijke inpassing van de paardenbak en/of niet-overdekte stapmolen;
  7. op grond van het bepaalde in artikel 12 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd.
3.4.4 Afwijken voor het bouwen niet ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.3 sub b voor het bouwen niet ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' in hoeksituaties, teneinde het bouwen op een kortere afstand ten opzichte van de naar de weg gekeerde bouwgrens toe te staan tot maximaal 1,00 meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn, mits de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° gewaarborgd blijft en de stedenbouwkundige waarden hierdoor niet onevenredig worden aangetast.
 
3.4.5 Afwijken voor het bouwen van overkappingen verder voor de naar de weg gekeerde bouwgrens
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.3 sub e en artikel 3 lid 2.4 sub e, voor het bouwen van overkappingen verder vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat de stedenbouwkundige waarden hierdoor niet onevenredig worden aangetast en mits het gedeelte van de overkapping voor de naar de weg gekeerde bouwgrens aan alle kanten open is en de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichtshoek van 45° gewaarborgd blijft.
 
3.4.6 Afwijken voor het herbouwen van een woning elders op het perceel
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 sub a voor het herbouwen van een woning geheel of gedeeltelijk buiten het bouwvlak, met dien verstande:
  1. de bestaande woning wordt gesloopt;
  2. de stedenbouwkundige waarden hierdoor niet onevenredig worden aangetast;
  3. voldaan wordt aan de krachtens de Wet geurhinder en veehouderij dan wel het Activiteitenbesluit geldende geurcontour.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
3.5.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik en/of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. standplaats van onderkomens en als standplaats van kampeermiddelen;
  2. het gebruik van bebouwing als bed and breakfast, plattelandsappartementen, plattelandskamers en/of trekkershutten;
  3. zelfstandige bewoning, indien het een vrijstaand bijgebouw betreft;
  4. opslagdoeleinden, anders dan overeenkomstig het normale gebruik bij de bestemming en dat gebruik als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten als verboden gebruik wordt aangemerkt;
  5. woningsplitsing;
  6. de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf, met uitzondering van de in de bestemmingsomschrijving omschreven vormen van bedrijfsmatig gebruik en met uitzondering van het gebruik van hoofd- en bijgebouwen voor een aan huisgebonden beroep en/of bedrijf tot een oppervlakte van maximaal 50 m2;
  7. prostitutiedoeleinden;
  8. gebruik van gronden als paardenbak;
  9. digitale verkoop;
  10. het ophogen van de bodem met meer dan 2,00 m;
3.5.2 Geurcontour
Onder gebruik strijdig met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het in gebruiknemen en/of in gebruik laten nemen van opstallen als geurgevoelig object ter plaatse van een reeds krachtens de Wet geurhinder en veehouderij dan wel het Activiteitenbesluit geldende geurcontour.
 
3.5.3 Parkeren
Onder gebruik strijdig met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het parkeren van motorvoertuigen op de gronden gelegen buiten het bouwvlak en niet ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', uitgezonderd ter plaatse van de gronden gelegen voor de garage, berging of een daarmee vergelijkbaar (bij)gebouw, of gelegen op 2,00 meter aansluitend aan deze gronden voor de voorgevel van het hoofdgebouw.
 
3.5.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging
Strijdig met de bestemming ‘Wonen’ is het gebruik voor ‘Wonen’ zonder de realisatie en instandhouding van een waterberging van ten minste 100 liter per vierkante meter bebouwing en verharding, die het opgevangen van hemelwater ten minste 24 uur vasthoudt en binnen 24 uur na de bui weer volledig beschikbaar is.
 
3.5.5 Voorwaardelijke verplichting sloop
Strijdig met de bestemming ‘Wonen’ is het gebruik voor ‘Wonen’ zonder de sloop van het bouwwerk op perceel X295, zoals aangegeven op bijlage 1 bij deze regels. Sloop dient binnen 9 maanden na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan ‘Bieskampweg 22’ te zijn afgerond.
 
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van het toestaan van verblijfsrecreatieve voorzieningen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5.1 sub b ten behoeve het gebruik als bed and breakfast, plattelandsappartementen en/of plattelandskamers en/of trekkershutten gelegen binnen de bestaande bebouwing(smogelijkheden) met een totale oppervlakte van niet meer dan 300 m². In totaal zijn per woning niet meer dan 10 slaapplaatsen in de vorm van plattelandsappartementen en/of plattelandskamers en/of trekkershutten toegestaan en maximaal 4 slaapplaatsen in de vorm van bed and breakfast, met dien verstande dat er binnen dit bestemmingsplan maximaal 90 slaapplaatsen ten behoeve van dit gebruik zijn toegestaan.
 
3.6.2 Afwijken voor een grotere oppervlakte dan 50 m², of als bedrijfsruimte voor een aan huis gebonden bedrijf of een ambachtelijk bedrijf
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5.1 sub f, voor een grotere oppervlakte dan 50 m2, of als bedrijfsruimte voor een aan huis gebonden bedrijf of een ambachtelijk bedrijf in een deel van een woning of de daarbij behorende bijgebouwen, mits:
  1. de daar gepleegde activiteiten ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
  2. het gebruik naar de aard met de woonfunctie in overeenstemming is;
  3. de woonfunctie op het betrokken perceel niet in betekenende mate wordt aangetast;
  4. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen als zodanig wordt gebruikt;
  5. geen gebruik plaatsvindt, dat meldings- of vergunningsplichtig is in het kader van de Wet milieubeheer, tenzij ten aanzien van meldingsplichtige activiteiten door de aanvrager middels onderzoek kan worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat door desbetreffende activiteit niet onevenredig worden aangetast;
  6. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met het beroep of bedrijf;
  7. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn en die niet binnen het perceelsgedeelte, dat binnen het bestemmingvlak gelegen is, gerealiseerd kunnen worden.
3.6.3 Afwijken voor handel in de vorm van digitale verkoop via internet
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5.1 sub i, voor handel in de vorm van digitale verkoop via internet, mits:
  1. de producten door de klant niet ter plaatse besteld worden;
  2. de bestelde producten door de ondernemer zelf of via de post c.q. een pakketdienst bij de klant thuis bezorgd worden;
  3. er geen verkoop aan huis plaatsvindt;
  4. maximaal 30 m² van het vloeroppervlak van de woning gebruikt wordt voor de digitale verkoop per internet, in de vorm van administratie en opslag goederen.
Artikel 4 Waarde - Archeologie middelhoog
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
4.1.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
 
4.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 11 lid 2.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Onderzoeksplicht
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen, die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
 
4.2.2 Toepassingscriteria
Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar haar oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 4 lid 2.1 genoegzaam blijkt dat:
  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
4.2.3 Voorschriften aan de vergunning
In de situatie als bedoeld in artikel 4 lid 2.2 sub b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.4 Uitzonderingen
 artikel 4 lid 2.1artikel 4 lid 2.2 en artikel 4 lid 2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerk met een verstoringsoppervlakte kleiner dan 2.500 m², ongeacht de diepte;
  3. een bouwwerk met een verstoringsoppervlakte groter dan 2.500 m² dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
  4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van 3,00 m.
4.2.5 Regeling bij vondsten
Indien het bepaalde in artikel 4 lid 2.3 sub c van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
 
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
  1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, tot een diepte van meer dan 40 cm beneden maaiveld en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 40 cm beneden maaiveld;
  2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  7. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  8. het tot stand brengen en of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  9. het aanleggen of verbreden/verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met grondverstoringen dieper dan 40 cm beneden maaiveld.
4.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 4 lid 3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
  1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 4 lid 2 van toepassing is;
  2. een verstoringsoppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m² ongeacht de diepte;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden of een ontgrondingvergunning, of;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  6. worden uitgevoerd voor militaire oefeningen zoals handmatige vergravingen.
4.3.3 Onderzoeksplicht
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
 
4.3.4 Toepassingscriteria
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden indien naar haar oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 4 lid 3.3 genoegzaam blijkt dat:
  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden verbonden voorschriften.
4.3.5 Voorschriften aan de vergunning
In de situatie als bedoeld in artikel 4 lid 3.4 sub b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.3.6 Regeling bij vondsten
Indien het bepaalde in artikel 4 lid 3.5 sub c van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
 
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
 
6.1
 
Geen bouwwerk mag worden opgericht, indien daardoor een ander bouwwerk met het daarbij behorende bouwperceel hetzij niet langer zou blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.
 
6.2

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de aangegeven bouwgrens c.q. bijgebouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.
 
6.3

Ondergrondse gebouwen (zoals kelders) zijn in het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan onder bestaande gebouwen en nieuw op te richten gebouwen tot een maximale diepte van 3,50 meter.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  2. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  3. straatprostitutie.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
 
8.1 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'

Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' is omschakeling naar en nieuwvestiging van intensieve veehouderijen niet toegestaan.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
9.1 Algemeen
 
9.1.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor:
  1. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van dakhellingen, inhoudsregels, goothoogten, bouwhoogten, bouwperceelsgrensafstanden, bebouwde oppervlakten en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met ten hoogste 10%, hiervan uitgezonderd is de maximale inhoud van woningen, hiervoor is een afwijkingsregel binnen de bestemmingen opgenomen;
  2. het in geringe mate, doch niet meer dan 1,00 m, afwijken (ten behoeve van bebouwing, gebruik, werken geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden) van een bestemmingsgrens, alsmede van de vorm van bouwvlakken, dan wel de ligging van rooilijnen voor zover dit noodzakelijk is om het plan (en de daaraan ten grondslag liggende intenties) in te passen in de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  3. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken van openbaar nut en van geringe afmetingen, mits de gebouwen geen grotere oppervlakte dan 25 m² en geen grotere goothoogte dan 3,00 m hebben en mits de andere bouwwerken geen grotere bouwhoogte hebben dan 5,00 m, met uitzondering van antennes, lichtmasten, ontluchtingspijpen en gasdrukregel- en meetstations;
  4. voor het oprichten van antennes ten behoeve van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen voor privé-gebruik, mits deze antennes niet hoger zijn dan 15,00 m;
  5. voor het oprichten van vrijstaande antenne-opstelpunten, mits:
    1. deze masten niet hoger zijn dan 40 m;
    2. gemeenschappelijk gebruik van antennes (sitesharing) niet mogelijk is;
    3. geen gebouw of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, aanwezig of beschikbaar is om een niet vrijstaande antenne-opstelpunt te kunnen bouwen;
    4. bij de locatiekeuze en uitvoering op evenredige wijze rekening is gehouden met de aanwezige stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de woonfunctie niet onevenredig wordt geschaad;
    5. zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de aanwezige hoge elementen;
    6. op de desbetreffende percelen geen woonfunctie rust;
    7. aanvrager door middel van een onafhankelijk rapport heeft aangetoond dat een antenne-opstelpunt onmisbaar is voor de realisering van een adequaat, dekkend netwerk.
9.1.2 Toetsing
De in het vorige lid genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
 
9.2 Kleine windturbines, zonnevolgsystemen, zonnepanelen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor het toestaan van kleine windturbines, zonnevolgsystemen en zonnepanelen bij woningen op bouwwerken geen gebouwen zijnde en agrarische bedrijven, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de kleine windturbine, het zonnevolgsysteem of de zonnepanelen op bouwwerken geen gebouwen zijnde moeten binnen het bouwvlak of de aanduiding 'bijgebouwen' worden gerealiseerd, op of direct bij de woning dan wel op of direct bij een agrarisch bedrijfsgebouw;
  2. de tiphoogte van de kleine windturbine mag niet meer dan 1/3 hoger zijn dan de woning of het agrarisch bedrijfsgebouw waarop of waarbij de windturbine wordt gebouwd;
  3. de bouwhoogte van zonnevolgsystemen of zonnepanelen op bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 10 m bedragen;
  4. per woning mogen maximaal 3 kleine windturbines, zonnevolgsystemen of zonnepanelen op bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd;
  5. aan het aantal windturbines bij of op een agrarisch bedrijfsgebouw wordt geen maximum gesteld
  6. de kleine windturbine mag geen hinder opleveren voor omwonenden en geen landschappelijke verrommeling te weegbrengen;
  7. de aanvrager dient te onderbouwen dat geen landschappelijke verrommeling optreedt.
9.3 Tijdelijk kamperen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor het toestaan van tijdelijk kamperen, mits aan de volgende voorwaarde wordt voldaan:
  1. het kamperen dient meerdaags te zijn en van enige importantie.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
 
10.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.
 
10.2 Wijziging ten behoeve van een bijzondere begraafplaats

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de aanleg van een bijzondere (particuliere) begraafplaats op eigen terrein. De voorwaarden voor de aanleg van een bijzondere begraafplaats zijn:
  1. de aanvrager moet duidelijk maken dat hij gedurende tenminste 10 jaar binding houdt met de grond en dat het beheer gedurende tenminste 10 jaar is geregeld.
  2. het perceelsgedeelte mag maximaal 35 m² zijn, bebouwing maximaal 10 m² met een bouwhoogte van maximaal 2 m.
  3. het perceelsgedeelte moet bij de woning van de aanvrager horen.
  4. de afstand tot de woning van aanvrager en woningen van derden bedraagt minimaal 20 m en de afstand tot de perceelsgrens en de openbare weg minimaal 10 m.
  5. er mogen geen kabels en leidingen aanwezig zijn op het perceelsgedeelte dat dient te worden gewijzigd.
  6. de begraafplaats dient vanaf de openbare weg visueel afgeschermd te worden met een afscherming van tenminste 1,80 m hoog.
  7. de Wet op de Lijkbezorging en het Besluit op de Lijkbezorging zijn van toepassing.
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
 
11.1.1 Verkeerslawaai
Bij het nieuw oprichten van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het Besluit geluidhinder dient voldaan te worden aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, tenzij de raad gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan hogere grenswaarden heeft vastgesteld welke als maximaal toelaatbaar gelden.
 
11.1.2 Industrielawaai
Bij het nieuw oprichten van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het Besluit geluidhinder dient voldaan te worden aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, tenzij de raad gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan hogere grenswaarden heeft vastgesteld welke als maximaal toelaatbaar gelden.
 
11.1.3 Railverkeerslawaai
Bij het nieuw oprichten van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het Besluit geluidhinder dient voldaan te worden aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, tenzij de raad gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan hogere grenswaarden heeft vastgesteld welke als maximaal toelaatbaar gelden.
 
11.2 Voorrangsregels
 
11.2.1 Voorrang dubbelbestemming
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, gaat het belang van de dubbelbestemming voor.
Artikel 12 Kwaliteitsregels
 
12.1 Algemeen

Het bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk. Om verzekerd te zijn van de beoogde kwaliteitsverbetering worden instrumenten ingezet die erop gericht zijn om de ontwikkelingen te combineren met die benodigde kwaliteitsverbetering. Deze kwaliteitsverbetering vindt plaats door middel van vergroting van de ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage.
 
12.2 Ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage
 
12.2.1 Algemeen
Het bevoegd gezag is bevoegd medewerking te verlenen aan de in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen afwijkings- en wijzigingsregels, onder de voorwaarde, dat naast de reeds genoemde voorwaarden, tevens wordt voldaan aan de bepalingen omtrent het leveren van een kwaliteitsbijdrage, waarbij het gaat om de volgende doelstellingen en bijdragen.
 
12.2.2 Bestemming Wonen
Binnen de bestemming 'Wonen' is de kwaliteitsdoelstelling gericht op het versterken van de aanwezige landschappelijke en stedenbouwkundige structuur/identiteit. Deze doelstelling kan worden bereikt door het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:
  1. er dient sprake te zijn van een inpassing van de nieuwe bebouwing/verharding op basis van een inpassingsplan, waarbij een en ander is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijke inpassing en ruimtelijke inpassing);
  2. versterking omliggende openbare ruimte;
  3. realiseren of versterken van landschappelijke waarden zoals beschreven in bestaande provinciale beleidskaders;
  4. behoud en herstel cultuurhistorisch waardevolle panden;
  5. vervangende nieuwbouw met hogere kwaliteit;
  6. sloop van overtollige bebouwing en/of glasbebouwing, verwijderen van verharding;
  7. inpassende beplanting;
  8. agrarisch natuurbeheer;
  9. realiseren of versterken landschappelijke waarden zoals beschreven in bestaande provinciale beleidskaders.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
 
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a. met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan ‘Bieskampweg 22’.