direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bocholterweg-Bergsheisteeg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De provincie Limburg heeft, in samenwerking met ARK Natuurontwikkeling, een grootschalig project in de gemeente Weert geïnitieerd om te komen tot ontwikkeling van nieuwe natuur.

In het kader van dit project heeft een grondruil plaatsgevonden tussen ARK Natuurontwikkeling en een lokale agrariër die een perceel van ca. 12,5 ha landbouwgrond inlevert ten behoeve van natuurontwikkeling en ontvangt hiervoor in ruil de percelen kadastraal bekend gemeente Weert sectie AG nummers 36, 37 en 453.

Op een van deze percelen, te weten nummer 453, rust een bouwvlak met de fuctieaanduidingen 'glastuinbouw' en 'bedrijfswoning'. Deze bouwrechten dienen te worden geschrapt en omgezet te worden naar 2 bouwcontingenten aan de Bergsheisteeg, kadastraal bekend gemeente Weert sectie AG nummers 1 (gedeeltelijk) en 450. Beide percelen zullen voorzien worden van een bestemming 'Wonen' met een oppervlakte van 1000 m2 en voor het overige deel de bestemming 'Tuin'.

De gemeente Weert wil aan deze ruimtelijke ontwikkeling medewerking verlenen door de vaststelling van een nieuwe en passende planologisch-juridische regeling in de vorm van een regulier bestemmingsplan, onder de voorwaarde dat de nieuwe bouwtitels en de te schrappen agrarische bedijfsbestemming, in één en dezelfde bestemmingsplanprocedure geregeld dient te worden.

Het voorliggende bestemmingsplan 'Bocholterweg-Bergsheisteeg ' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project .

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Weert sectie AG nummers 1 (gedeeltelijk), 450 en 453.

Het agrarische perceel 453 beslaat een oppervlakte van circa 97,860 m2, perceel 450 beslaat 1889 m2 en perceel 1 (gedeeltelijk) beslaat 1000 m2. Op onderstaande luchtfoto en uitsnede uit de kadastrale omgevingskaart is de ligging van de ontwikkelingslocatie weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg-VA01_0002.jpg"

Afbeelding:Ligging plangebied

De kadastrale situatie is op onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg-VA01_0003.jpg"

Afbeelding: kadastrale situatie

1.3 Voorgaand bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

locatie   Bestemmingsplan   Bestemming   Vaststelling Raad  
453   buitengebied 2011   - enkelbestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf
- dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog
- bouwvlak
- functieaanduiding glastuinbouw en bedrijfswoning
- gebiedsaanduiding verwevingsgebied  
26 juni 2013  
450   buitengebied 2011   - enkelbestemming Agrarisch
- dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog
- gebiedsaanduiding verwevingsgebied
 
26 juni 2013  
1   Altweerterheide, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy   - enkelbestemming Agrarisch
- dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog
- gebiedsaanduiding wro-zone - wijzigingsgebied 2  
26 juni 2013  

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg-VA01_0004.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding

Binnen de bestemming Agarisch binnen het is het weliswaar mogelijk om via een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid de agrarische bestemming om te zetten in een woonbestemming, doch niet in combinatie met het tegelijkertijd schrappen van de agrarische bedrijfsbestemming op perceel 453 en het toekennen van de bouwtitel op perceel 450. Daarom is het noodzakelijk om voor de koppeling van de drie plandelen een reguliere bestemmingsplanprocedure te doorlopen.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een uitgebreide analyse van (de waarden van) het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Analyse van het plangebied

In dit hoofdstuk wordt de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Er wordt ingegaan op de aanwezige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de aanwezige gebiedswaarden (natuur en landschap, flora en fauna en cultuurhistorie) van het plangebied beschreven.

2.1 Beschrijving plangebied e.o.

Het plangebied is gelegen direct ten zuiden van de kern Altweerterheide.

Het dorp dankt zijn naam aan het bos-, moeras- en heidegebied in het zuidwesten van Weert: Oudeweertseheide. Altweerterheide is een ontginningsdorp op zandgrond; de ontginning van het gebied rond Altweerterheide is pas begonnen in het begin van de twintigste eeuw. Dit leidde tot de bouw van verschillende boerderijen in het gebied. In de nabijheid bestond een kapel uit 1723. Later ontstond er een echte woonkern met het houten kerkje uit 1925 als centraal punt.

Tot aan de Tweede Wereldoorlog woonden er slechts enkele tientallen gezinnen in de kleine woonkern rond de parochiekerk. Na de oorlog trokken veel jongeren uit het dorp weg om in de stad beter werk te zoeken. Dit zorgde voor een leegloop van het dorp. Na de oorlog werd er een grensovergang met België geopend en werd er een verharde weg aangelegd, de Bocholterweg (weg tussen Altweerterbeide en Bocholt, waaraan perceel 453 ligt). De laatste jaren is er weer nieuwbouw gekomen in het dorp zoals Heidebeemd en Eigen Erf. Belangrijke waterlopen zijn de Tungelroyse Beek, ten zuidwesten van het dorp; zuidelijker loopt de Raam, die het water verzamelt van een aantal beken in Belgisch Limburg (Lozerbeek, Lozerbroeksbeek, Veldhoverbeek en Lechter Rietbeek) en ten zuiden van Altweerterheide in de Tungelroyse Beek uitmondt. Natuurgebieden aan de zuidzijde van Altweerterheide zijn de Laurabossen, Kettingdijk, Wijffelterbroek, en Tungelerwallen.

Op onderstaande luchtfoto in vogelvlucht is het plangebied en de directe omgeving goed te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg-VA01_0005.jpg"

Figuur: plangebied huidige situatie

2.2 Ruimtelijke structuren

2.2.1 Ruimtelijke hoofdstructuur, stedenbouw en landschap

De stedenbouwkundige structuur van Altweerterheide wordt bepaald door het
dorpshart met kerk en school en door de zuidwest-noordoost lopende Bocholterweg. Van het noordwesten naar het zuidoosten loopt nog een lint, de Herenvennenweg en vanaf het hart naar het zuidoosten de Zoomweg.

Het karakter van de Bocholterweg wordt bepaald door lintbebouwingen, brede bermen en door de begeleidende zware bomenrijen. Karakteristiek is de overgang in het zuiden naar het open geaccidenteerde landschap. De Herenvennenweg-Zoomweg vormt de grens tussen het open landschap in het zuiden en het halfopen kleinschaligere landschap in het noorden. De Bocholterweg heeft een dichtere structuur dan de Zoomweg-Herenvennenweg. Er is sprake van strakke gevelrooilijnen en vrijstaande bebouwing met een relatief uniform karakter. Markant is de dorpsentree aan de zuidzijde, waar het dichte lint vrij abrupt overgaat in het open, geaccidenteerde landschap. De Herenvennenweg kent eveneens een strakke voorgevelrooilijn en wordt gekenmerkt door een vrij uniforme bouw. De zware bomenrij en brede diepe voortuinen geven het profiel een groen karakter. De Zoomweg vertoont een gevarieerdere opbouw. Aan de noordzijde is sprake van een strakke rooilijn met bebouwing uit dezelfde tijdsperiode. Aan de zuidzijde zijn enkele agrarische bedrijven gelegen en door de brede erven en achterliggend bijgebouwen ontstaat een afwisselend en groen beeld. De kern gaat hier geleidelijk over in het landschap. De kruising tussen beide linten kan als centrum gezien worden. De rooilijnen van de lintbebouwing verspringt naar achter en door de aanwezigheid van kerk en school wordt de plek gemarkeerd. De planmatige uitbreidingen zijn gesitueerd achter de structuurdragers.

De ruimtelijke karakteristiek in Altweerterheide wordt bepaald door:

  • de groene entree bij de Bocholterweg;
  • geen duidelijk verspringende rooilijn zoals in de andere kerkdorpen wel voorkomt;
  • de overwegend vrijstaande bebouwing in de oude kern, hoofdzakelijk als
    lintbebouwing;
  • de bebouwing in de buurt "Lindenhof-Pastoor Schippersstraat" in gevarieerde
    schakelingen, maar nooit meer dan vier woningen aaneen zonder duidelijke
    rooilijnsprong of andere onderbreking. Een wat bochtig verloop van
    wegen benadrukt het dorpskarakter;
  • een aantal voor het beeld bijzonder karakteristieke gebouwen waaronder
    voormalige boerderijen, school en kerk;
  • de overgang naar het agrarisch gebied welke gestalte krijgt door de oude
    landwegen, die de relatie vasthouden tussen dorp en agrarisch ommeland.

2.2.2 Verkeer

De Bergsheisteeg is een smalle (3.5 meter) doodlopende straat welke wordt ontsloten op de Bocholterweg in de richting van de kern Altweerterheide/centrum Weert en Bocholt. De Bocholterweg is voorzien van een vrijliggend fietspad.

Op wegen zoals de Bocholterweg (buiten de bebouwde kom) geldt een 60 km/u regime. Verder zijn er in de kernen overwegend wegen met een buurtontsluitingsfunctie alsook een groot aantal overige wegen met een erf- of verblijfsfunctie, namelijk de woonstraten. Hier (zo ook aan de Bergsheisteeg) geldt een 30 km/u regime.

Het CROW geeft aan dat een vrijstaande woning in een matig stedelijk gebied in de rest bebouwde kom 8 motorvoertuigbewegingen (7,8) per etmaal genereert. De twee woningen zorgen voor circa 16 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De erftoegangswegen kunnen deze extra verkeersbewegingen goed verwerken.

Om er voor te zorgen dat de parkeerbalans behouden blijft, is het in ieder geval bij nieuwbouwprojecten noodzakelijk om in voldoende parkeerplaatsen te voorzien. Een adequate parkeernorm wordt hiervoor gebruikt. Het uitgangspunt hierbij is dat parkeren zoveel mogelijk dient te geschieden op eigen terrein. De parkeervraag wordt bekeken op basis van ervaringscijfers dan wel parkeernormen. De gemeente Weert heeft in dat kader een parkeerbeleidsnota opgesteld en vastgesteld. De Parkeerbeleidsnota 2006 Weert is vastgesteld op 28 juni 2006. De parkeernormen worden bepaald door de geldende CROW-normen op het moment van uitvoering van de plannen. In 2006 zijn de parkeernormen voor woningen als volgt:

  • grondgebonden woningen: 2,0 parkeerplaatsen per woning;
  • appartement algemeen: 2,0 parkeerplaatsen per woning;
  • appartementen senioren: 1,3 parkeerplaatsen per woning.

Gelet op de omvang van de nieuwe bouwpercelen zijn beide parkeermogelijkheden ruimschoots op eigen terrein te realiseren.

2.2.3 Groen en water

Altweerterheide is een ontginningsdorp uit de jaren ‘20 dat ontstaan is te midden van de bossen en moerassen westelijk van Weert. De grensovergang naar België en de verharde Bocholterweg hebben na de oorlog tot een sterkere groei van de aanvankelijk zeer bescheiden verzameling huizen geleid.
Altweerterheide heeft een zorgvuldig ontworpen dorpskern die rijk is aan bomen. De belangrijke wegen zijn grotendeels van een passende boombeplanting voorzien. De woonstraten zijn afhankelijk van de ouderdom onbeplant of hebben een passende boombeplanting in groenstroken.

2.3 Waarden van het plangebied e.o.

2.3.1 Natuur en landschap

Het te ontwikkelen deel van het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en is op dit moment braakliggend. Water is binnen het plangebied niet aanwezig.

Op onderstaande afbeeldingen is de ligging van het plangebied, aangeduid met een rode pijl, te zien ten opzichte van het groen gemarkeerde NNN (voorheen EHS) en Natura 2000-gebied Weerter- en Budelerbergen & Ringselven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg-VA01_0006.jpg"

Figuur: EHS en Natura 2000 ten opzichte van plangebied

Gezien de ligging van het plangebied op meer dan 600 m vanaf de EHS en meer dan 2,4 km vanaf de Weerter- en Budelerbergen & Ringselven, de aard en relatief beperkte omvang van het project zonder significante externe gevolgen zijn negatieve effecten op het NNN uitgesloten. Temeer nu de agrarische bedrijfsbestemming ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf met bedrijfswoning aan de Bocholterweg (kavel 453) zal verdwijnen met alle hieraan te relateren activiteiten (verkeersaantrekkende werking van bewoners van de bedrijfswoning en bezoekers van het bedrijf, uitstoot als gevolg van de verwarming van het kassencomplex etc); per saldo zal er voor natuur en landschap sprake zijn van een duidelijke verbetering ten opzichte van de mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan geeft.

2.3.2 Flora en fauna

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.

In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.

Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het te ontwikkelen deel van het plangebied is op dit moment onbebouwd. Op dit moment vinden er op perceel 450 werkzaamheden plaats om het perceel bouwrijp te maken; het perceel wordt opgehoogd en geëgeliseerd. Perceel 1 ligt nog omaangeroerd, in die zin dat de enige 'roering' is gelegen in het maaien van het perceel.

Op basis van de flora- en faunagegevens uit het 'Vogelarchief Limburg'. Over een heel kalenderjaar (juni 2016 - juni 2017) is voor het gebied 'Weert - Altweerterheide e.o.' nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied (meer specifiek op korte afstand van het plangebied) waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen.

Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna door onderhavig project (mede in relatie tot het huidige gebruik) niet te verwachten, waardoor er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een uitgebreidere toets.

Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wn is opgenomen.

Door eventuele (graaf)werkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.

2.3.3 Cultuurhistorie en archeologie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.

Essentieel voor een goede beleidsuitvoering is een gedegen en actueel inzicht in de archeologische waarden op het gemeentelijke grondgebied. In 2009 is door de gemeenten Weert en Nederweert opdracht gegeven aan archeologisch onderzoeksbureau RAAP om een archeologische waardenkaart op te stellen. Bij de kaartenset behoort een toelichting die naast een landschappelijk, archeologisch en historisch overzicht, een onderbouwing bevat van de keuzes en indeling op de uiteindelijke beleidskaart. Beleidskaart en beleidsnota vormen samen de noodzakelijke basis voor het archeologiebeleid van de gemeenten.

De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is door beide gemeenten vastgesteld. De kaart omvat de locaties en gebieden die in aanmerking komen voor planologische maatregelen gericht op behoud, inpassing en eventueel toekomstig onderzoek in het kader van verdere planontwikkeling. Conform de indeling op de archeologische beleidskaart worden voor de categorieën hoog en middelhoog waarden in het bestemmingsplan opgenomen.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de archeologische beleidskaart weergegeven waarbij de beide te ontwikkelen delen van het plangebied zijn omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg-VA01_0007.jpg"

Figuur: uitsnede archeologische beleidskaart

Binnen het plangebied is sprake van gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Een archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij ontwikkelingen waarbij de verstoringsdiepte meer bedraagt dan 40 cm onder het maaiveld en waarbij het verstoringsoppervlak groter is dan 2500 m2. In casu hebben beide delen van het plangebied een oppervlakte van 1000 m2, voorzover het de bestemming 'Wonen' betreft waarbij verstoringen aan de orde zijn. Op het deel van het plangebied dat de bestemming 'Groen' zal krijgen, is het oprichten van bebouwing met een oppervlakte van meer dan 20 m2 zonder meer niet toegestaan.

Gelet hierop is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Er wordt dan ook op gewezen dat, indien er tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

2.4 Conclusie

Uit het bovenstaande hoofdstuk kan worden geconcludeerd dat de bestaande ruimtelijke structuur als gevolg van onderhavig plan niet wordt aangetast; het plan maakt gebruik van de bestaande structuren. Evenmin worden de landschappelijke, natuurlijke en archeologische waarden aangetast, zodat deze aspecten de uitvoering van het plan net belemmeren.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke ontwikkeling

3.1 Projectbeschrijving

De provincie Limburg heeft, in samenwerking met ARK Natuurontwikkeling, een grootschalig project in de gemeente Weert geïnitieerd om te komen tot ontwikkeling van nieuwe natuur.

In het kader van dit project heeft een grondruil plaatsgevonden tussen ARK Natuurontwikkeling en een lokale agrariër die een perceel van ca. 12,5 ha landbouwgrond inlevert ten behoeve van natuurontwikkeling en ontvangt hiervoor in ruil de percelen kadastraal bekend gemeente Weert sectie AG nummers 36, 37 en 453.

Op een van deze percelen, te weten nummer 453, rust een bouwvlak met de fuctieaanduidingen 'glastuinbouw' en 'bedrijfswoning'. Deze bouwrechten dienen te worden geschrapt, vigerende vergunningen dienen te worden ingetrokken en omgezet te worden naar 2 bouwcontingenten aan de Bergsheisteeg, kadastraal bekend gemeente Weert sectie AG nummers 1 (gedeeltelijk) en 450. Beide percelen zullen voorzien worden van een bestemming 'Wonen' met een oppervlakte van 1000 m2 en voor het overige deel de bestemming 'Tuin'.

Beide te realiseren woningen zullen maximaal een volume mogen hebben van 750 m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg-VA01_0008.jpg"

Figuur: ligging plangebied nieuwe woonkavels

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg-VA01_0009.jpg"

Figuur: ligging plangebied bestemming Agrarisch zonder bebouwingsmogelijkheden

Qua bouwregels is inhoudelijk ook zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan buitengebied 2011.

Hoe de nieuw te realiseren woningen zullen worden vormgegeven, is op dit moment nog niet bekend.

3.2 Ontsluiting en parkeren

Ontsluiting:

Het te ontwikkelen deel van het plangebied wordt via de Bergsheisteeg ontsloten op de Bocholterweg rechtstreeks richting het centrum van Altweerterheide en weert enerzijds en anderzijds in de richting van Bocholt (B). Het bewonersverkeer wordt vanuit het plangebied direct opgenomen in de reguliere verkeersstroom over de Bocholterweg en leidt niet tot een sgnificante toename van de verkeersintensiteit of afname van de verkeersveiligheid. Ter plaatse van de T-splitsing Bergsheisteeg-Bocholterweg is sprake van een bebouwde kom-situatie waar een 30 km/h-zone geldt.

Parkeren bij de nieuwe woningen:

De Parkeerbeleidsnota 2006 Weert is vastgesteld op 28 juni 2006. De parkeernormen worden bepaald door de geldende CROW-normen op het moment van uitvoering van de plannen. In 2006 zijn de parkeernormen voor woningen als volgt:

  • grondgebonden woningen: 2,0 parkeerplaatsen per woning;
  • appartement algemeen: 2,0 parkeerplaatsen per woning;
  • appartementen senioren: 1,3 parkeerplaatsen per woning.

Gelet op de omvang van de nieuwe bouwpercelen zijn beide parkeermogelijkheden ruimschoots op eigen terrein te realiseren.

3.3 Groen- en watervoorzieningen

De beide nieuwe bouwlocaties zullen als regulier, ruim woonperceel worden ingericht, met bijbehorende tuin.

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater voorzien, anders dan mogelijk een open hemelwaterinfiltratievoorziening, afhankelijk van de wensen van de bouwers. Er zal rekening worden gehouden met een bergingsvoorziening van 50 mm per m² bebouwing en verharding.

3.4 Brandveiligheid

In het Bouwbesluit 2012 zijn regels gesteld ten aanzien van brandveiligheid van onder andere woongebouwen. Aan deze regels zal worden getoetst op het moment dat de omgevingsvergunningen voor de woningen worden aangevraagd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Deze aspecten worden (zijn) in hoofdstuk 6 en de paragrafen 5.6 respectievelijk 2.4.3 behandeld.

4.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat: 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

In casu is er slechts sprake van een toevoeging van 2 woningen. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Het instrument van het Limburgs Kwaliteitsmenu is overgedragen aan gemeenten.
  • 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leefen vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd kan worden als 'buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg-VA01_0010.jpg"

Het betreft een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing.

Bij planvorming voor uitbreiding van de woningvoorraad wordt de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaand vastgoed consequent gehanteerd. Toevoegingen aan de Limburgse woningmarkt moeten niet alleen van de juiste soort zijn (voldoen aan de specifieke lokale woningbehoefte) en op de juiste locatie zijn, maar moeten in veel gevallen ook gepaard gaan met sloop, zodat de kwantitatieve verhouding in balans blijft.

In beginsel past het initiatief, doordat aan de Bocholterweg een agrarisch bouwvlak ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf met bedrijfswoning wordt geschrapt, binnen het provinciale beleid en de provinciale ambities.

4.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden maar is in 2014 gewijzigd vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin was bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening zou worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document.

Het hoofdstuk Ruimte heeft twee kenmerkende verschillen met de andere onderdelen van de verordening.

In de eerste plaats bevat het hoofdstuk geen gedragsvoorschriften die gelden voor iedereen, maar uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Elders in de Omgevingsverordening wordt zeer incidenteel gebruik gemaakt van deze methodiek, maar het hoofdstuk Ruimte kent geen andere bepalingen dan opdrachten aan gemeentebesturen, die door de besturen in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en bepaalde omgevingsvergunningen.

Het tweede verschil met de overige onderdelen van de Omgevingsverordening is dat de Wet ruimtelijke ordening slechts zeer beperkte mogelijkheden biedt om ontheffing te verlenen van een bepaling uit het hoofdstuk Ruimte.

Artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Limburg heeft betrekking op 'wonen' en kent de volgende bepalingen:

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
  • 2. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.
  • 3. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen.
  • 4. Het derde lid is niet van toepassing indien:
    • a. er sprake is van een door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg; en
    • b. het ruimtelijk plan voldoet aan het bepaalde in de vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
  • 5. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het vierde lid.
  • 6. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat tevens een verantwoording van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen.

In dit kader zijn de leden 2, 5 en 6 van toepassing. Zoals in paragraaf 4.4 ( Structuurvisie Wonen Midden-Limburg) van onderhavige plantoelichting is vermeld, is er in casu sprake van bouwen naar reële behoefte (kavels zijn reeds verkocht) en worden twee woningen toegevoegd die echt kwaliteit toevoegen en welke het gevolg zijn van een wenselijke sanering van een glastuinbouwbedrijf en passen binnen de contingenten die beschikbaar zijn gesteld bij deze sanering.

Voor het plangebied aan de zuidzijde van de Bergsheisteeg (kavel 450) is er in de Verordening een beperking opgenomen ten aanzien van het verrichten van handelingen in 'stiltegebieden' en verder zijn beide te ontwikkelen gebieden gelegen in de Roerdalslenk. Echter, deze beperkingen hebben geen betrekking op de realisatie van woningen op onderhavige locatie.

Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg 2014.

4.3.3 Provinciale Woonvisie

Gedeputeerde Staten hebben op 1 februari 2011 de provinciale woonvisie vastgesteld. Het doel van de provinciale woonvisie is samen met alle woonregio's in Limburg te bereiken dat de juiste woningen op de juiste plaats en op het juiste moment beschikbaar komen. Het is een uitwerking van het provinciale coalitieprogramma “Investeren in Steden en Dorpen”. De provinciale woonvisie behandelt met nadruk de bovenlokale en bovenregionale sturing van de woningmarktontwikkeling tegen de achtergrond van de veranderende demografische context en op kwalitatieve aandachtspunten.

Op basis van de provinciale en regionale woonvisies en met gebruikmaking van de regionale woonvisies, actuele onderzoeken en monitoring wil de provincie Limburg bestuurlijke afspraken gaan maken over de woningbouwprogramma's.

4.4 Regionaal beleid

Op 18 december 2014 heeft de gemeente Weert de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg vastgesteld.

De ambities zijn weergegeven in de vorm van 10 (veelal zorggerichte) speerpunten, waarvan in casu met name het tweede en negende speerpunt van belang zijn, te weten:

2. Reduceren van de plancapaciteit, markt behoefte goed inschatten

De regio heeft in totaliteit veel plannen in ontwikkeling genomen. Een groot deel van de plannen is planologisch nog niet hard, maar er zijn vaak wel contractuele afspraken gemaakt. Van de totale plancapaciteit van ca. 10.800 woningen op 1 januari 2014 dienen er ca. 4.000 - 5.000 woningen te vervallen. De ambitie is de komende planperiode hiermee voortvarend aan de slag te gaan. Meerdere opties dienen zich aan: contracten open breken, verdunnen, afboeken, aanhouden, meer onttrekken, bestemming er af halen, etc.

Ervaring wijst uit dat de gehanteerde Progneff-prognoses (E,til) per jaar sterk kunnen verschillen. De regio wil daarom de komende 4 jaar van de kwantitatieve kaders uit hoofdstuk 2 uitgaan en niet elk jaar verrast worden door afwijkende prognoses. Reden om het accent te leggen op monitoring: nauwgezet de vinger aan de pols houden op het vlak van woningproductie, sloop, verdunning, omzetting huur/koop, leegstand en migratie.

8. Sturen op kwaliteit

Nog pakweg tien jaar heeft de regio om door middel van nieuwbouw te sturen op de totale kwaliteit van de woningvoorraad. Het is dus wijs om duurzaamheid toe te voegen. Per gemeente ligt die kwaliteit anders en is ook afhankelijk van hetgeen gaat gebeuren in de bestaande woningvoorraad. In grote lijnen is er overal behoefte aan geschikte huisvesting voor ouderen met een accent op de huursector. In het stedelijk gebied lijkt ook nog ruimte te zijn voor gezinswoningen in de koopsector.

Er zijn diverse kwetsbare segmenten, denk aan portieketagewoningen zonder lift in het stedelijk gebied en eengezinshuurwoningen in het landelijk gebied, maar ook gezinswoningen in de koopsector lijken in ontspannen kernen kwetsbaar te worden. Het betreft met name het dure segment.

In de bestaande voorraad staat het vizier op het verhogen van de geschiktheid ervan om langer thuis te blijven wonen. Dit geldt voor zowel de huur- als koopsector. Daarnaast ligt de ambitie er om de woningvoorraad uit energetisch oogpunt (lees: woonlasten en comfort) te verduurzamen en te verbeteren.

Verder is er in de structuurvisie aandacht voor de Ruimte voor Ruimte -woningen. Momenteel vinden in Noord- en Midden-Limburg nog woningbouwontwikkelingen plaats in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling. Gezien het karakter van deze plannen (gelegen buiten de contour en betreffende vrijstaande koopwoningen) sluiten deze plannen in mindere mate aan bij de geconstateerde ontwikkeling van de woningbehoefte. Tevens is er sprake van het sterk achterblijven van de realisatie, hetgeen er op duidt dat deze woningen in mindere mate inspelen op de actuele en in de praktijk optredende woningbehoefte. Dit geldt overigens ook voor andere vergelijkbare plannen (niet zijnde Ruimte voor Ruimte woningen). De realisatie van Ruimte voor Ruimte woningen blijft met de Structuurvisie mogelijk omdat het plannen betreft die onderdeel uitmaken van de bestaande planvoorraad en ook in het buitengebied kleinere nieuwe plannen mogelijk worden geacht. De regio dient specifieke afspraken te maken met de Provincie Limburg met betrekking tot de realisatie van de resterende taakstelling Ruimte voor Ruimte woningen.

De gemeente Weert wil aan deze ruimtelijke ontwikkeling medewerking verlenen door de vaststelling van een nieuwe en passende planologisch-juridische regeling in de vorm van een regulier bestemmingsplan, onder de voorwaarde dat de nieuwe bouwtitels en de te schrappen agrarische bedijfsbestemming inclusief agrarische bedrijfswoning, in één en dezelfde bestemmingsplanprocedure geregeld dient te worden. In casu is er sprake van bouwen naar reële behoefte (kavels zijn reeds verkocht); er worden twee woningen gerealiseerd die echt kwaliteit toevoegen en welke het gevolg zijn van een wenselijke sanering van een in de directe omgeving gelegen glastuinbouwlocatie en passen binnen de contingenten die beschikbaar zijn gesteld bij deze sanering. De sanering van het agrarische bedrijf in ruil voor twee reguliere woningen geeft verder een positieve impuls aan de leefbaarheid van het dorp.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Structuurvisie Weert 2025

De Structuurvisie Weert 2025 is op 11 december 2013 vastgesteld. In deze structuurvisie
worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn vastgelegd. Weert doet dat voor de periode tot 2025 en voor het hele grondgebied van de gemeente. De visie is opgebouwd rond de thema’s:

  • prettige woongemeente voor jong en oud;
  • groenste stad met een grote toeristisch-recreatieve aantrekkingskracht;
  • uitnodigend, bruisend centrum;
  • hoogwaardige bedrijvigheid, dienstverlening en innovatie.


De structuurvisie doet uitspraken over de plekken in Weert waar de gemeente woningbouw de komende jaren wenselijk vindt en de wijze waarop het aantal woningbouwplannen wordt afgestemd op de behoefte. Dit betekent dat beleidsmatig is vastgelegd hoe de planvoorraad voor woningen wordt afgebouwd. De gemeente zal de komende jaren daarom bestemmingsplannen herzien, waarbij indirecte onbenutte bouwmogelijkheden, zoals binnenplanse afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden, komen te vervallen. Principe-toezeggingen voor het bouwen van een of meerdere woningen komen per direct te vervallen. Niet uit te sluiten is dat binnen de planperiode van de structuurvisie ook directe bouwmogelijkheden moeten komen te vervallen. Bij de jaarlijkse herijking van het woonbeleid wordt dit gemonitord en wordt bekeken wanneer dat nodig is. Voor nieuwe initiatieven geldt in principe het één erbij - één eraf-principe (voor elke nieuwe woning dient een woning te worden gesloopt/onttrokken), waarbij tevens getoetst wordt aan de structuurvisie.

Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert is ook verdisconteerd in de structuurvisie. Hierin is voor de locatie Bergsheisteeg perceel 1 gesteld dat deze binnen de contour van Altweerterheide ligt en daarmee niet onder het kwaliteitsmenu valt. Voor perceel 450 is dit echter wel het geval.

De gemeente neemt de module voor solitaire woningbouw in het buitengebied, zoals door de provincie opgenomen in het Limburgs Kwaliteitsmenu, niet generiek over. Reden is dat er overeenkomstig de woningbouwplanning voldoende locaties met woningen in voorbereiding zijn om in de woningbehoefte te voorzien. Bovendien staan er nog voldoende ruimte-voor-ruimte-kavels te koop.

Er zijn veel uitlopers van stedelijke linten, waar stedenbouwkundig gezien nog mogelijkheden zijn voor de bouw van woningen. Indien hier op grond van deze structuurvisie woningbouw wordt toegestaan, zullen de komende jaren naar verwachting nog locaties voor vele tientallen woningen beschikbaar komen. In de gemeentelijke woningbouwplanning wordt echter al rekening gehouden met het verminderen van de planvoorraad. Extra woningen zijn niet meer voorzien. De gemeente heeft al ruim voldoende woningen in voorbereiding om in de woningbehoefte te voorzien tot de huishoudentop. De gemeente is nu in de fase van heroriëntatie op potentiële woningbouwlocaties, een verdere fasering en mogelijke afbouw van de plancapaciteit. Hierin past niet om in het buitengebied extra woningen toe te staan.


Het toch mogelijk maken van één nieuwe woning buiten de contour past binnen de richtlijnen van de structuurvisie vanwege het feit dat de kwaliteitsverbetering is gelegen in het feit dat de agrarische bedrijfsbestemming ten behoeve van glastuinbouw geheel zal worden gesaneerd zodat hier geen bedrijfsmatige agrarische activiteiten meer kunnen plaatsvinden en evenmin een bedrijfswoning mag worden gerealiseerd.

4.5.2 Bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

locatie   Bestemmingsplan   Bestemming   Vaststelling Raad  
453   buitengebied 2011   - enkelbestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf
- dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog
- bouwvlak
- functieaanduiding glastuinbouw en bedrijfswoning
- gebiedsaanduiding verwevingsgebied  
26 juni 2013  
450   buitengebied 2011   - enkelbestemming Agrarisch
- dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog
- gebiedsaanduiding verwevingsgebied
 
26 juni 2013  
1   Altweerterheide, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy   - enkelbestemming Agrarisch
- dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog
- gebiedsaanduiding wro-zone - wijzigingsgebied 2  
26 juni 2013  

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg-VA01_0011.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding

Binnen de bestemming Agarisch binnen het is het weliswaar mogelijk om via een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid de agrarische bestemming om te zetten in een woonbestemming, doch niet in combinatie met het tegelijkertijd schrappen van de agrgarische bedrijfsbestemming op perceel 453 en het toekennen van de bouwtitel op perceel 450. Daarom is het noodzakelijk om voor de koppeling van de drie plandelen een reguliere bestemmingsplanprocedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Milieu-planologische aspecten

5.1 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

De Bergsheisteeg is een doodlopende straat welke wordt ontsloten op de Bocholterweg. De Bocholterweg is voorzien van een vrijliggend fietspad.

Op gebiedsontsluitingswegen zoals de Bocholterweg (buiten de bebouwde kom) geldt een 60 km/u regime. Verder zijn er in de kernen overwegend wegen met een buurtontsluitingsfunctie alsook een groot aantal overige wegen met een erf- of verblijfsfunctie, namelijk de woonstraten. Hier (zo ook aan de Bergsheisteeg) geldt een 30 km/u regime.

In het kader van het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is door K+ Adviesgroep b.v. een akoestisch onderzoek (als bijlage aan de planstukken toegevoegd) naar de optredende gevelbelastingen vanwege wegverkeerslawaai ingesteld, in verband met de verantwoording van een goed woon- en leefklimaat. Hierin is het volgende geconcludeerd:

"Doel van het akoestisch onderzoek is om aan te tonen dat de kavels van de 2 woningen buiten de 48 dB voorkeursgrenswaarde contour zullen liggen en vanwege wegverkeerslawaai er geen beperkingen zullen worden opgelegd.

De 48 dB vrije veldcontour ligt op een afstand van ten hoogste 43 m. Met behulp van een open topgrafische ondergrond is de afstand bepaald tussen de wegas van de Bocholterweg en de perceelsgrens. Deze afstand bedraagt minimaal 68 m en daarmee liggen de 2 nieuwe woningen buiten de 48 dB geluidcontour. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat."

Het akoestisch rapport is integraal aan de planstukken toegevoegd.


Spoorweglawaai

In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd. Het dichtstbij gelegen spoordeel bevindt zich op circa 3,7 km ten noorden van het plangebied, door het centrum van Weert.

5.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan worden binnen het plangebied nieuwe bodemgevoelige functies toegelaten in de vorm van vier woningen.

Voordat door middel van een omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.

Op 30 juni 2017 is voor beide te bebouwen locaties een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy BV (beide onderzoeken zijn als bijlagen aan de planstukken toegevoegd). Op basis van het vooronderzoek is het volgende geconcludeerd:

Perceel AG 1:

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bodem bestaat voornamelijk uit matig siltig, matig fijn tot uiterst grof zand. De bodem is verder plaatselijk zwak humeus, zwak tot sterk grindig en bestaat in de ondergrond uit matig grof, matig zandig grind. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. De bovengrond is licht verontreinigd met cadmium. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd.

Het grondwater is licht verontreinigd met barium, cadmium, koper, nikkel en zink. Deze metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging van en nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

Perceel AG 450:

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

Op het maaiveld zijn diverse partijen grond aangetroffen (hoogte circa 1,5 m). Deze teelaarde is afkomstig van een perceel aan de Vetpeelweg (kadastraal bekend gemeente Weert, sectie AH, nummer 15). Deze grond is tijdelijk op onderhavige onderzoekslocatie in depot gezet, om in het najaar, wanneer de maïs op perceel AG 453 is geoogst, op dit betreffende perceel toe te passen ter opvulling van verzakkingen en op onderhavige onderzoekslocatie het terrein te egaliseren en bouwrijp te maken. In de depots zijn stukken van het drainagessysteem van de kavel van herkomst zichtbaar. Vooralsnog wordt de grond als onverdacht beschouwd.

De bodem bestaat voornamelijk uit matig siltig, matig fijn tot zeer grof zand. De bodem is verder plaatselijk zwak humeus, matig tot sterk grindig en de diepere ondergrond bestaat uit matig grof, matig zandig grind. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. De bovengrond is licht verontreinigd met cadmium. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd.

Het grondwater is licht verontreinigd met barium, cadmium, kobalt, nikkel en zink. Deze metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging van en nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

5.3 Luchtkwaliteit

De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

De Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' bevat regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Het onderhavige project valt met 2 nieuw te realiseren woningen zonder meer onder de Regeling NIBM.

Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Risicovolle inrichtingen (Bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel-of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologisch besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

De woningen zijn te kwalificeren als een kwetsbaar object . Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg liggen in de directe omgeving van het plangebied (binnen een straal van bijna 2 km) geen risicovolle inrichtingen.

5.4.2 Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de N292 (Ringbaan Zuid). De PR-contour 10-6/jr bedraagt hier 0 meter; het plangebied ligt op een afstand van circa 2800 meter.

5.5 Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.

5.5.1 Bedrijven en Milieuzonering; Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

5.5.2 Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied ligt direct ten zuiden van de bebouwde kom van Altweerterheide.

In de directe nabijheid (binnen 300 meter) van het plangebied bevinden zich, behoudens kleinschalige, aan huis verbonden bedrijvigheid welke passend is binnen een woonomgeving, enkele bedrijven, te weten een bedrijf in de categorie 1 en 2 (aan de Bergsheisteeg) op een afstand van circa 150 m van perceel 1 en 50 m van perceel 2. De richtafstand voor deze bedrijfscategorie bedraagt maximaal 30 meter ingeval van een rustige woonomgeving of een rustig buitengebied; deze afstand wordt overal gehaald.

Aan de Bocholterweg 136 is café/zaal De Paol gelegen, zijnde een horecagelegenheid. Een café of restaurant is een inrichting in de categorie 1 van de brochure waarbij een richtafstand van 10 m tot een rustige woonwijk hoort. Nu de feitelijke afstand meer dan 75 m bedraagt, worden de horeca- en de woonfuncties over en weer vanuit planologisch oogpunt niet belemmerd.

Op het perceel Bocholterweg 134 is een melkveehouderij gelegen. Bij deze veehouderij worden alleen zogenaamde vaste afstand dieren gehouden. De aan te houden afstand tot geurgevoelige objecten in de bebouwde kom moet 100 meter bedragen en tot geurgevoelige objecten in het buitengebied 50 meter. Hieraan wordt ruimschoots voldaan.

Het derde bedrijf betreft de intensieve veehouderij (varkens) aan de Zoomweg 32a. De richtafstand behorende bij varkenshouderijen bedraagt 200 m. Perceel 1 bevindt zich op een afstand van 280 m en perceel 450 op een afstand van negenoeg precies 200 m. Op basis van de brochure is de onderlinge afstand dus in beginsel voldoende. Het aspect geur dient echter nader te worden beschouwd.

Op 19 januari 2018 is door Windmill het aspect 'geurhinder' onderzocht en neergelegd in de rapportage 'Beoordeling agrarisch geur Woningbouwplannen aan de Bergheisteeg te Altweerterheide (gemeente Weert)' rapportnummer: WND514-0001-AG-v1. In dit onderzoek wordt het woon- en leefklimaat ter plaatse van twee planlocaties beoordeeld. Hierbij is gekeken naar zowel de voorgrond geurbelasting als gevolg van de veehouderij aan de Zoomweg 32A als de achtergrond geurbelasting als gevolg van de cumulatieve geurhinder van alle omliggende veehouderijen. Daarnaast is onderzocht of planologische geurrechten van de veehouderij aan de Zoomweg 32A niet aangetast worden, dit betreft de zogenaamde ‘omgekeerde werking’.

De voorgrondbelasting bedraagt ter plaatse van de plangebieden 1,5 tot 1,8 ouE/m3. Hiermee is het woon- en leefklimaat als gevolg van de voorgrondbelasting te kwalificeren als ‘goed’ tot ‘zeer goed’.

De achtergrondconcentratie op de locatie betreft minder <3 ouE/m3. Het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondbelasting ter plaatse van de bouwplannen is derhalve te kwalificeren als ‘zeer goed’.

De vergunde geurbelasting van het bedrijf aan de Zoomweg 32A op de plangebieden bedraagt 1,5 tot 1,8 ouE/m3. Hiermee wordt voldaan aan de geurnorm van 8 OUE/m3 conform de geurverordening van de gemeente Weert. Geconcludeerd wordt dat de bouwplannen de vergunde rechten van de betreffende veehouderij niet aantast.

De planologische geurbelasting van het bedrijf aan de Zoomweg 32A op de plangebieden bedraagt 2,8 tot 3,1 ouE/m3. Hiermee wordt voldaan aan de geurnorm van 8 OUE/m3 conform de geurverordening van de gemeente Weert. Daarmee wordt aangetoond dat de planologische rechten van de veehouderij aan de Zoomweg 32A niet worden aangetast door de bouwplannen.

De realisatie van de twee woningen belemmert derhalve geen omliggende bedrijven/bedrijfsfuncties, en evenmin wordt het project belemmerd door overige functies en is er dus sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Het geuronderzoek is integraal aan de planstukken toegevoegd.

5.6 Kabels, leidingen en straalpaden

5.6.1 Inleiding

Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de plankaart en in de planvoorschriften geregeld. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport-/rioolpersleidingen zijn in beginsel niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname is aangetoond. Een vereiste voor opname in het bestemmingsplan is dat de opgave van de ligging van de leidingen op digitale wijze dient te geschieden. Dit in verband met het bepalen van de exacte ligging.

5.6.2 Gas-, olie-, brandstof- of watertransportleidingen en hoogspanningskabels

Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. Als de leiding gaat lekken, kunnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen en ontstaat er een kans op explosie, vergiftiging van mensen of dieren of verontreiniging van het milieu.

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen leiding- of hoogspanningkabeltracés welke belemmerd zijn voor het project.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Waterbeleid

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Weert (Gemeentelijk Rioleringsplan Weert 2017-2021) als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit de gemeente Weert en het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • 1. Stedelijk afvalwater bij nieuwbouw gescheiden aanleveren bij perceelgrens.
  • 2. Hemelwater mag niet worden aangeboden op de openbare riolering, omdat deze ter plaatse bestaat uit een drukrioleringssysteem.
  • 3. Hemelwater dient op eigen terrein te worden geïnfiltreerd. Bij alle nieuwbouw is hemelwaterberging nodig van verhard oppervlak (daken en terreinverharding).
  • 4. Als ervoor wordt gekozen geen geohydrologisch onderzoek uit te voeren, moet de nuttige inhoud van de infiltratievoorziening minimaal 50 millimeter maal het aangesloten verharde en/of overkapte oppervlak zijn (= 50 liter per vierkante meter verhard oppervlak).
  • 5. Bij een verhard oppervlak groter dan 2000 vierkante meter moeten de regels van het waterschap worden gevolgd. Als er voor wordt gekozen geen geohydrologisch onderzoek uit te voeren, moet de nuttige inhoud van de infiltratievoorziening bij grote projecten minimaal 84 millimeter maal het aangesloten verharde en/of overkapte oppervlak zijn (= 84 liter per vierkante meter verhard oppervlak).
  • 6. Een infiltratievoorziening dient een maximale leeglooptijd te hebben van 24 uur uitgaande van een "k-waarde" van 0,45 meter per dag. Met een geohydrologisch onderzoek kan de "k-waarde" van de grond worden vastgesteld waarmee de benodigde nuttige berging in de infiltratievoorziening kan worden berekend. Verder dient de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) bekend te zijn. Alle bergingsconstructies moeten berekend zijn tussen het pakket 0,20 m-mv en 0,20 m+GHG.
  • 7. Als de infiltratievoorziening aan het bovenstaande voldoet kan deze worden voorzien van een calamiteitenoverlaat van maximaal 1 liter per seconde per hectare verhard oppervlak. De calamiteitenoverlaat dient zo geconstrueerd te worden dat het overlaatwater via de oppervlakte op de openbare ruimte wordt aangeboden. Bij hevige regenval kan de druk in het gemeentelijke riool zo hoog oplopen dat rioolwater in de infiltratievoorziening wordt geperst, waardoor bij een directe aansluiting op de riolering de voorziening wordt vervuild. Met een calamiteitenoverlaat via de oppervlakte is dit niet mogelijk.
  • 8. Op een situatietekening dient duidelijk en gedetailleerd te worden aangeven hoe het afvalwater en/of regenwater wordt verwerkt (rioolplan).
  • 9. De te bouwen infiltratievoorziening dient op tekening te worden uitgewerkt, inclusief dimensionering.

6.2 Waterhuishoudkundige situatie plangebied

Binnen het plangebied moet een duurzaam waterhuishoudkundig systeem aanwezig zijn om de hoeveelheid regenwater te verwerken dat gelet op het ter plaatse aan de orde zijnd (nieuw) afvoerend verhard oppervlak van globaal 300 m² per nieuwe woning (bebouwing inclusief erfverhardingen) binnen het plangebied valt.

De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Weert van het waterschap 0,45 - 0,75 m/dag. De onderhavige gronden zijn derhalve gemiddeld geschikt voor hemelwaterinfiltratie. Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een nuttige inhoud van minimaal 50 millimeter maal het aangesloten verharde en/of overkapte oppervlak. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,05 m.

Benodigde buffercapaciteit bedraagt:

Neerslag T=10 50mm neerslag/m2  
Te infiltreren 300 m2 x 0,05 m = 15 m3  

Per nieuw woonkavel zal derhalve moeten worden voorzien in een buffer van 15 m3. Deze open dan wel gesloten infiltratievoorzieningen zullen geïntegreerd worden in de tuinen en kunnen gerealiseerd worden in de vorm van een vijver, verlaging in het erf (wadi) of bijvoorbeeld een grindkoffer of krat.

Afvoer van huishoudelijk afvalwater dient plaats te vinden via het aanwezige rioleringssysteem.

Bouwmaterialen

De gemeente Weert streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve, voorzover relevant, geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.

6.3 Overleg Waterschap

Vooroverleg met en advies van het waterschap Limburg maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Limburg heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt niet tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van meer dan 2000 m2.

Specifiek wateradvies door het waterschap is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Juridische vormgeving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

Bestemmingen 

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • 9. Wijzigingsbevoegdheid.

Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven.

In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvra-gen voor een omgevingsvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.

Verder is aansluiting gezocht bij de systematieken van het bestemmingsplan buitengebied 2011 van de gemeente Weert.

7.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.

7.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.

In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.

In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.

In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Omdat onderhavig bestemmingsplan slechts een partiële herziening inhoudt, zijn in de regels ook slechts de gewijzigde bepalingen opgenomen.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid, kostenverhaal en planschade

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden.

Door middel van het sluiten van een planschadeverhaalsovereenkomst tussen de gemeente Weert en de initiatiefnemer wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Weert komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1. Bro

De aanvraag om het bestemmingsplan 'Bocholterweg-Bergsheisteeg' op te stellen, is op 3 mei 2017 in huis-aan-huis blad 1Weert gepubliceerd.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk overleg heeft overleg plaatsgevonden met Waterschap Limburg.

9.3 Procedure ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft van 29 maart 2018 tot en met 9 mei 2018 voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.