Naar bijlagen bij de
toelichting
Artikel 4. Waarde-Archeologie
4.1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde-Archeologie’
aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van
oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.
4.2. Bouwregels
1.
De
aanvrager van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste
lid, van de Woningwet die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor
‘Waarde-Archeologie’, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van
het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is
vastgesteld.
2.
Burgemeester
en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport
als bedoeld in het eerste lid genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden
zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
b. schade door de bouwactiviteiten
kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht
nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
3.
In
de situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kunnen burgemeester en
wethouders de volgende voorschriften aan de bouwvergunning verbinden:
a. de verplichting tot het treffen
van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden
behouden;
b. de verplichting tot het doen van
opgravingen;
c. de verplichting de activiteit die
tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het
terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester
en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.
Het
eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de aanvraag
betrekking heeft op:
a. vervanging, vernieuwing of
verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt
uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
b. een bouwwerk met een oppervlakte
kleiner dan
c. een bouwwerk dat zonder
graafwerkzaamheden dieper dan
d. een bouwwerk dat uitsluitend voor
archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van
5.
Indien
het derde lid, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften bij de
bouwvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan
tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
4.3. Aanlegvergunning
1.
Het
is verboden om op of in de gronden, die zijn aangewezen voor
‘Waarde-Archeologie’, zonder of in afwijking van een vergunning van
burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werkzaamheden of
werken, niet zijnde bouwwerken uit te
voeren:
a. afgraven, woelen, mengen,
diepploegen, egaliseren, ontginnen, tot een diepte van meer dan
b. heiwerkzaamheden en het op een of
andere wijze indrijven van voorwerpen;
c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
d. aanleggen of rooien van bos of
boomgaard waarbij slobben worden verwijderd;
e. aanleggen van ondergrondse kabels
en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies,
installaties of apparatuur;
f. het aanbrengen of verwijderen van
diepwortelende beplantingen.
2.
Het
verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing, indien de
werkzaamheden of werken:
a. worden uitgevoerd voor het
realiseren van een bouwwerk waarop artikel 13.2 van toepassing is;
b. een oppervlakte beslaan van ten
hoogste
c. reeds in uitvoering zijn op het
tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
d. mogen worden uitgevoerd krachtens
een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning, of;
e. ten dienste van archeologisch onderzoek
worden uitgevoerd.
3.
De
aanvrager van een aanlegvergunning als bedoeld in het eerste lid die betrekking
heeft op gronden, die zijn aangewezen voor ‘Waarde-Archeologie’ legt een
rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de
aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
4.
Burgemeester
en wethouders verlenen de aanlegvergunning indien naar hun oordeel uit het
rapport als bedoeld in het derde lid genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden
zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
b. schade door de werkzaamheden of
werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in
acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.
5.
In
de situatie als bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, kunnen burgemeester en
wethouders de volgende voorschriften aan de aanlegvergunning verbinden:
a. de verplichting tot het treffen
van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden
behouden;
b. de verplichting tot het doen van
opgravingen;
c. de verplichting de activiteit die
tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het
terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester
en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.
Indien
het vijfde lid, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften
geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de
uitvoering van de werkzaamheden of werken.