Naar bijlagen bij de
toelichting
Regels en ontheffingen deel uitmakend van het bestemmingsplan “Ruimte voor Ruimte kavels
Hakkeweg en Kievitspeelweg” van de gemeente Weert
Inhoudsopgave
Hoofdstuk
1. Inleidende regels
Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3. Algemene
regels
Artikel 5. Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 6. Algemene bouwregels
Artikel 7. Algemene
ontheffingsregels
Artikel 8. Algemene
wijzigingsregels
Artikel 9. Algemene
procedureregels
Hoofdstuk 4. Overgangs-
en slotregels
HOOFDSTUK 1. inleidende regels
figuur:
visualisatie van de begrippen ‘voorerf’, ‘zijerf’, ‘achtererf’ en ‘perceel’.
Bron:
standaardregelingen in de bouw, vng uitgeverij.
In deze
regels wordt verstaan onder:
1.1. plan
het
bestemmingsplan ‘Ruimte voor Ruimte kavels Hakkeweg en Kievitspeelweg’ van de
gemeente Weert.
1.2. bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde
planobjecten als vervat in de GML-bestanden NL.IMRO.0988.BP2009000005-VA01
(blad 1 en blad 2) met de bijbehorende regels.
1.3. aan huis gebonden
beroep:
een dienstverlenend beroep,
dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij
behorende bijgebouwen wordt
uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en
dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in
overeenstemming is. Onder een aan huis gebonden beroep worden hier eveneens
begrepen consument verzorgende activiteiten (bijvoorbeeld schoonheidsspecialist(e), nagelstudio, atelier).
1.4. aan huis gebonden bedrijf:
een ambachtelijk bedrijf,
dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij
behorende bijgebouwen wordt
uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en
dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in
overeenstemming is.
1.5. aanduiding:
een
geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van gronden.
1.6. aanduidingsgrens:
de
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7. achtererf[1]:
gedeelte van
het erf dat aan de achterzijde van de maximale bouwdiepte van het gebouw is
gelegen.
1.8. afhankelijke
woonruimte;
een
extra woonruimte in een bijgebouw bij een woning, waarin een huishouding
gevestigd is, die afhankelijk is van de bewoner(s) van de woning.
1.9. ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf, dat is gericht
op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of
herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren,
als ondergeschikte activiteit, van goederen verband houdende met het ambacht.
1.10. archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de
kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van
menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.11. architectonische
waarde:
de aan een bouwwerk
toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of
detaillering.
1.12. bebouwing:
een
of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.13. bebouwingspercentage:
een in de regels c.q. op de
verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van een deel van een
bouwperceel aangeeft, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.14. besluit
geluidhinder:
besluit van 20
oktober 2006 (staatsblad 532), betreffende de hogere grenswaarden bij
geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones rond wegen, spoorwegen en
industrieterreinen.
1.15. bestemmingsgrens:
de grens van een
bestemmingsvlak.
1.16. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald
vlak met eenzelfde bestemming.
1.17. bijgebouw:
een al dan niet aangebouwd gebouw
of uitbouw, dat in bouwkundig en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op
hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en bestaat uit één bouwlaag.
1.18. bijgebouwgrens:
de grens van de
(bouw)aanduiding ‘bijgebouwen’.
1.19. (bouw)aanduiding ‘bijgebouwen’:
een geometrisch bepaald
vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.20. bouwen:
het plaatsen, het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen en het vergroten van een standplaats.
1.21. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.22. bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van
een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren
of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van
de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.23. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk
grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten.
1.24. bouwperceelgrens:
de
grens van een bouwperceel.
1.25. bouwvlak:
een geometrisch bepaald
vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.26. bouwwerk:
elke constructie van enige
omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of
indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt op of
in de grond.
1.27. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden,
waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop en/of ten verhuur, het verkopen,
verhuren en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen en/of
huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een
beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.28. dienstverlening:
het
bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van bedrijven en/of
personen, zoals administratie-, advertentie-, advocaten-, makelaars-,
werkbemiddelings-, advies- en ingenieursbureaus met een beperkte
publieksgerichte functie, en administratie/showroom ten behoeve van de
groothandel.
1.29. draaderfafscheiding
een afscheiding bestaande
uit draad met een maaswijdte of onderlinge afstand van minimaal
1.30. erf[2]:
al dan niet bebouwde
perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en
dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw
en, voorzover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze
inrichting niet verbiedt.
1.31. erfgrens:
een
grens van een erf.
1.32. erotisch
getint bedrijf:
een bedrijf
dat ten doel heeft het daarbinnen doen plaatsvinden van handelingen,
voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard en tevens het daarbij
behorende bedrijfsmatig verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische
dranken ten behoeve van het gebruik ter plaatse: onder dit begrip vallen tevens
een seksclub, seksbioscoop, seksautomatenhal en prostitutiebedrijf.
1.33. evenement:
een tijdelijke activiteit (in de openlucht) al dan
niet in tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een
algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, vermaak, culturele
en/of levensbeschouwelijke doeleinden.
1.34. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor
mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten
ruimte vormt.
1.35. horecabedrijf:
een bedrijf of instelling
waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden
verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd.
1.36. hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een
bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel vorm als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.37. onderbouw:
een gedeelte van een
gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan
1.38. ondergronds
bouwwerk:
een
(gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste
1.39. parkeerbeleidsnota:
de op 28 juni 2006 door de raad vastgestelde nota waarin het gemeentelijke beleid
verwoord is ten aanzien van parkeren.
1.40. peil:
1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de
weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van
die hoofdtoegang;
1.41. prostitutie:
het bedrijfsmatig -of in
een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt- gelegenheid bieden tot het
ter plaatse, in een gebouw of vaartuig, verrichten van seksuele handelingen met
een ander, nader te onderscheiden in:
- raamprostitutie:
prostitutie
waarbij de seksueel-erotische dienstverlening zichtbaar vanaf de (openbare) weg
of openbaar vaarwater wordt aangeboden;
- bordeelprostitutie:
prostitutie
waarbij de seksueel-erotische dienstverlening in een besloten daarvoor
ingerichte of bedoelde ruimte wordt aangeboden.
1.42. rooilijn:
een
in de verbeelding weergegeven lijn (bouwgrens), die niet door gebouwen mag
worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.
1.43. setback:
een dakopbouw die is
gelegen ten minste
1.44. stedenbouwkundig
beeld:
ruimtelijke
verschijningsvorm van de bestaande bebouwing die wordt bepaald door de
situering, de bouwmassa’s, de gevelindeling en de dakvormen.
1.45. stedenbouwkundige
waarde:
de aan een gebied
toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en
infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied (tot
uitdrukking komend de bouwmassa, hoogtematen, dakvorm en gevelopbouw).
1.47. voorerf[3]:
gedeelte van
het erf dat aan de voorkant van het gebouw gelegen is.
1.48. wet geluidhinder:
wet
van 16 februari 1979, Stb. 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken
van geluidhinder, zoals deze wet laatstelijk is gewijzigd bij de Wet van 5 juli
2006, Stb. 2006, 350.
1.49.
water, watergang:
permanent
en semi-permanent watervoerende oppervlaktewateren; verschijningsvormen zijn:
riviertjes, beken, sloten, vloedgraven, stroom- en grasbanen, fictieve of
theoretische wateren (gelegen op de bodem van droogdalen of in vijvers /
stilstaande wateren), regenwaterbuffers, wegwatergangen en overkluisde wateren;
de taluds (het oppervlak tussen de bodem en de insteek) en eventueel
onderhoudsstroken behoren ook tot het water.
1.50. weg:
een voor
het openbaar verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin
liggende bruggen of duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen en
zijkanten;
1.51.
woning/wooneenheid:
een
(gedeelte van een) gebouw dat uitsluitend dient voor de huisvesting van één
zelfstandige huishouding.
1.52. zijerf[4]:
gedeelte
van het erf dat aan de zijkant van het gebouw gelegen is.
Bij de
toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1.1. de afstand tot de zijdelingse
bouwperceelsgrens:
Tussen de
zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het desbetreffende
gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.1.2. de bebouwingshoogte van een bouwwerk:
Vanaf het
peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals antennes,
lichtkoepels, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen.
2.1.3. het
bedrijfsvloeroppervlak:
Binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden
of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
2.1.4. de dakhelling:
Langs het
dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.1.5. de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het
peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij een zogenaamd lessenaarsdak
geldt het laagste snijpunt tussen dakvlak en gevel als goothoogte; indien
een terugliggende opbouw ten opzichte van de gevels wordt toegepast binnen de
denkbeeldige kap die ingevolge deze regels is toegestaan, dan wordt deze niet
meegeteld bij de bepaling van de goothoogte.
2.1.6. de inhoud van een bouwwerk:
Tussen de
onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.1.7. de lengte, de breedte en de diepte van een
bouwwerk:
Tussen
(de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
gemeenschappelijke scheidsmuren), met dien verstande, dat wanneer
de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen
van de kleinste en de grootste breedte.
2.1.8. de oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen
(de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van gemeenschappelijke scheidsmuren), nederwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk; ondergrondse bouwdelen buiten de buitenzijden van de gevels worden
bij de berekening van de oppervlakte van een bouwwerk in zoverre ook
meegerekend.
2.1.9. het verkoopvloeroppervlak (vvo):
Binnenwerks
op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor
verkoopruimte inclusief etalage.
2.2.
Uitzondering
van de meetregels
Bij
toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken,
bestemmingsvlakken of ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden ondergeschikte
bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,
ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten en
overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de
bestemmingsgrens met niet meer dan
Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels
De voor
‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen met
de daarbij behorende tuinen en erven.
Op de
voor ‘Wonen’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a.
bouwwerken
passende binnen deze bestemming met bijbehorende bijgebouwen;
b.
bouwwerken
geen gebouwen zijnde welke qua aard en afmeting passen binnen deze bestemming,
waaronder ook privé-zwembaden, tennisbanen of terrassen;
c.
bij
nieuwbouw van een woning binnen het plangebied Kievitspeelweg dient een
archeologische begeleiding plaats te vinden bij de graafwerkzaamheden.
a.
Het
hoofdgebouw moet en bijgebouwen mogen in het bouwvlak worden gebouwd.
b.
Op
elk bouwperceel is maximaal één woning toegestaan, in totaal zijn maximaal drie
woningen toegestaan binnen dit bestemmingsplan.
c.
Het
bouwvlak mag in zijn geheel worden bebouwd met dien verstande dat de inhoud van
het hoofdgebouw maximaal
d.
Het
hoofdgebouw dient georiënteerd te worden op het voorerf.
e.
De
voorgevel dient uitsluitend in dan wel evenwijdig, tot maximaal
f.
Ten
aanzien van de maatvoering van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1.
de
goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan
2.
de
bebouwingshoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan
a. Bijgebouwen
mogen worden gebouwd ten dienste van de bestemming, zoals bergingen, garages,
dierenverblijven, woon-, werk-, en hobbyruimten, hobbykassen en serres.
b. Ter
plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ mogen uitsluitend bijgebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
c. De
gezamenlijke oppervlakte van vergunningsplichtige bijgebouwen en overkappingen
bij woningen mag maximaal
d. Ten aanzien van de maatvoering van bijgebouwen
gelden de volgende regels:
1.
de goothoogte van
bijgebouwen mag niet meer bedragen dan
2.
de bebouwingshoogte van
bijgebouwen mag niet meer bedragen dan
e.
Bijgebouwen in de vorm van een overkapping met
minimaal 2 en maximaal 3 wanden mogen tot maximaal
a.
Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, dienen qua aard en afmetingen bij de bestemming te
passen.
b.
De
hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal
c.
De
hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder tevens begrepen
erfafscheidingen, buiten het bouwvlak en bijgebouwenvlak mag maximaal
d.
Overkappingen
zonder wanden of met maximaal 1 dichte wand mogen niet hoger zijn dan
e.
Op
zijerven die grenzen aan de weg of het openbaar groen of openbaar water mogen
draadafscheidingen tot een maximale hoogte van
Op
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde hoger dan
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de op grond
van dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken met een
maximum afwijkingspercentage van 10%, indien dit noodzakelijk is, ter
voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van
de aangrenzende gronden, dan wel voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van
het na te streven stedenbouwkundige beeld.
3.4.
Ontheffing van de
bouwregels
3.4.1.
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 3.2.3. onder
b. voor het bouwen buiten het bijgebouwenvlak in hoeksituaties, teneinde het bouwen op een kortere afstand
ten opzichte van de naar de weg gekeerde bouwgrens toe te staan tot maximaal
3.4.2. Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 3.2.3. onder e en 3.2.4.
onder d., ten einde het bouwen van overkappingen verder vóór de naar de weg
gekeerde bouwgrens toe te staan, onder de voorwaarde dat de stedenbouwkundige
waarden hierdoor niet onevenredig worden aangetast en mits het gedeelte van de
overkapping voor de naar de weg gekeerde bouwgrens aan alle kanten open is, en
de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichtshoek van 45° gewaarborgd
blijft.
3.4.3. Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd ontheffing te verlenen voor het toestaan van een dakterras op een plat
dak, mits:
a.
de hoogte van de vloerafscheiding/balustrade niet
meer dan
b.
geen bouwwerken, anders dan onder a. bedoeld, op
het dakterras worden opgericht;
c.
het stedenbouwkundige beeld ter plaatse niet wordt
verstoord;
d.
geen onevenredige nadelige gevolgen voor het
woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
e.
waarden en belangen van derden niet worden geschaad
of kunnen worden geschaad.
3.5.
Specifieke gebruiksregels
3.5.1.
Gebruik van gronden en opstallen
Onder
verboden gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening, wordt
in elk geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor:
a.
zelfstandige bewoning of afhankelijke woonruimte,
indien het een vrijstaand bijgebouw betreft;
b.
het
gebruik van aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;
c.
opslagdoeleinden,
anders dan overeenkomstig het normale gebruik bij de bestemming woondoeleinden
en dat gebruik als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of
onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen,
stoffen of producten als strijdig gebruik wordt aangemerkt;
d.
de
uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf, met uitzondering van de in
de doeleindenomschrijving omschreven vormen van bedrijfsmatig gebruik en met
uitzondering van het gebruik van hoofd- en bijgebouwen voor een aan
huisgebonden beroep tot een oppervlakte van maximaal
e.
prostitutiedoeleinden.
3.5.2.
Parkeren
Onder
strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening, wordt
in elk geval verstaan het parkeren van motorvoertuigen op de gronden gelegen buiten
het bouwvlak en bijgebouwenvlak, uitgezonderd
ter plaatse van de gronden gelegen voor de garage, berging of een daarmee
vergelijkbaar gebouw/bijgebouw, of gelegen binnen
3.6.
Ontheffing van de
gebruiksregels
3.6.1. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 3.5.1 onder
b. teneinde toe te staan dat een aangebouwd bijgebouw gebruikt wordt als
afhankelijke woonruimte, mits:
a.
er
geen sprake is van een zelfstandige woning;
b.
er
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen
waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
c.
er
maximaal één afhankelijke woonruimte per woning ontstaat.
3.6.2.
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 3.5.1. onder
d. voor handel in de vorm van digitale verkoop per internet, mits:
a.
de
producten door de klant digitaal besteld worden;
b.
de
bestelde producten door de ondernemer zelf of via de post c.q. een pakketdienst
bij de klant thuis bezorgd worden;
c.
er
geen verkoop aan huis plaatsvindt;
d.
maximaal
3.6.3. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 3.5.1
onder d. tot een grotere oppervlakte dan
a.
de
daar gepleegde activiteiten ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
b.
het
gebruik naar de aard met de woonfunctie in overeenstemming is;
c.
de
woonfunctie op het betrokken perceel niet in betekenende mate wordt aangetast;
d.
niet
meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende
bijgebouwen als zodanig wordt gebruikt;
e.
geen
gebruik plaatsvindt, dat meldings- of vergunningsplichtig is in het kader van
de Wet milieubeheer, tenzij ten aanzien van meldingsplichtige activiteiten door
de aanvrager middels onderzoek kan worden aangetoond dat het woon- en
leefklimaat door desbetreffende activiteit niet onevenredig wordt aangetast;
f.
geen
detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in
verband met het beroep of bedrijf;
g.
het
niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, dat ten gevolge daarvan
extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk
zijn en die niet binnen het perceelsgedeelte, dat binnen het bestemmingvlak
gelegen is, gerealiseerd kunnen worden.
4.1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde-Archeologie’
aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van
oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.
4.2. Bouwregels
1.
De
aanvrager van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste
lid, van de Woningwet die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor
‘Waarde-Archeologie’, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van
het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is
vastgesteld.
2.
Burgemeester
en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport
als bedoeld in het eerste lid genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden
zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
b. schade door de bouwactiviteiten
kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht
nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
3.
In
de situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kunnen burgemeester en
wethouders de volgende voorschriften aan de bouwvergunning verbinden:
a. de verplichting tot het treffen
van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden
behouden;
b. de verplichting tot het doen van
opgravingen;
c. de verplichting de activiteit die
tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het
terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester
en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.
Het
eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de aanvraag
betrekking heeft op:
a. vervanging, vernieuwing of
verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt
uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
b. een bouwwerk met een oppervlakte
kleiner dan
c. een bouwwerk dat zonder
graafwerkzaamheden dieper dan
d. een bouwwerk dat uitsluitend voor
archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van
5.
Indien
het derde lid, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften bij de
bouwvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan
tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
4.3. Aanlegvergunning
1.
Het
is verboden om op of in de gronden, die zijn aangewezen voor
‘Waarde-Archeologie’, zonder of in afwijking van een vergunning van
burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werkzaamheden of
werken, niet zijnde bouwwerken uit te
voeren:
a. afgraven, woelen, mengen,
diepploegen, egaliseren, ontginnen, tot een diepte van meer dan
b. heiwerkzaamheden en het op een of
andere wijze indrijven van voorwerpen;
c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
d. aanleggen of rooien van bos of
boomgaard waarbij slobben worden verwijderd;
e. aanleggen van ondergrondse kabels
en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies,
installaties of apparatuur;
f. het aanbrengen of verwijderen van
diepwortelende beplantingen.
2.
Het
verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing, indien de
werkzaamheden of werken:
a. worden uitgevoerd voor het
realiseren van een bouwwerk waarop artikel 13.2 van toepassing is;
b. een oppervlakte beslaan van ten
hoogste
c. reeds in uitvoering zijn op het
tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
d. mogen worden uitgevoerd krachtens
een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning, of;
e. ten dienste van archeologisch onderzoek
worden uitgevoerd.
3.
De
aanvrager van een aanlegvergunning als bedoeld in het eerste lid die betrekking
heeft op gronden, die zijn aangewezen voor ‘Waarde-Archeologie’ legt een
rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de
aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
4.
Burgemeester
en wethouders verlenen de aanlegvergunning indien naar hun oordeel uit het
rapport als bedoeld in het derde lid genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden
zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
b. schade door de werkzaamheden of
werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in
acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.
5.
In
de situatie als bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, kunnen burgemeester en
wethouders de volgende voorschriften aan de aanlegvergunning verbinden:
a. de verplichting tot het treffen
van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden
behouden;
b. de verplichting tot het doen van
opgravingen;
c. de verplichting de activiteit die
tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het
terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester
en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.
Indien
het vijfde lid, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften
geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de
uitvoering van de werkzaamheden of werken.
hoofdstuk 3. Algemene regels
ARTIKEL 5. Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is
genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of
alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen
buiten beschouwing.
ARTIKEL 6. Algemene
bouwregels
6.1. Geen bouwwerk mag worden
opgericht, indien daardoor een ander bouwwerk met het daarbij behorende
bouwperceel hetzij niet langer zou blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate
zou gaan afwijken van het plan.
6.2. Het is verboden op de in het
plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de op de plankaart
aangegeven bouwgrens c.q. bijbouwgrens wordt overschreden, behoudens
overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.
6.3. Ondergrondse gebouwen (zoals
kelders) is in het bouwvlak en bijgebouwenvlak toegestaan onder bestaande
gebouwen en nieuw op te richten gebouwen tot een maximale diepte van
artikel 7. Algemene
ontheffingsregels
Indien
niet op grond van een andere bepaling van deze regels ontheffing kan worden
verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van de
desbetreffende bepalingen van het plan voor:
a.
het
afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van dakhellingen,
inhoudsbepalingen, goothoogten, bebouwingshoogten, bouwperceelsgrensafstanden,
bebouwde oppervlakten en hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met ten
hoogste 10%;
b.
het
in geringe mate, doch niet meer dan
c.
voor
het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken van
openbaar nut en van geringe afmetingen, mits de gebouwen geen grotere
oppervlakte dan
d.
voor
het oprichten van antennes ten behoeve van het ontvangen en zenden van radio-
en televisiesignalen voor privé-gebruik, mits deze antennes niet hoger zijn dan
e.
voor
het oprichten van vrijstaande antenne-opstelpunten, mits:
1.
deze
masten niet hoger zijn dan
2.
sitesharing
(gemeenschappelijk gebruik van antennes) niet mogelijk is;
3. geen
gebouw of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, aanwezig of beschikbaar is om een
niet vrijstaande antenne-opstelpunt te kunnen bouwen;
4.
bij
de locatiekeuze en uitvoering op evenredige wijze rekening is gehouden met de
aanwezige stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en
de woonfunctie niet onevenredig wordt geschaad;
5.
zoveel
mogelijk wordt aangesloten bij de aanwezige hoge elementen;
6.
op
de desbetreffende percelen geen woonfunctie rust;
7.
aanvrager
door middel van een onafhankelijk rapport heeft aangetoond dat een
antenne-opstelpunt onmisbaar is voor de realisering van een adequaat, dekkend
netwerk.
De in het
vorige lid genoemde vrijstellingen mogen slechts worden verleend indien
hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
ARTIKEL 8. Algemene
wijzigingsregels
8.1. Algemene wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het
bestemmingsplan te wijzigen bij het in geringe mate overschrijden van de bestemmingsgrenzen,
mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van
de kaart, ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt
beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke
toestand te bereiken met dien verstande, dat overschrijding niet meer dan
8.2.
Wijzigingsbevoegdheid ‘Waarde-Archeologie’.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde-Archeologie’
aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming bestemd zijn voor
bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel
of gedeeltelijk van de plankaart te verwijderen, indien:
a.
uit
nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische
waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
b.
het
op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht
dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van
archeologische waarde voorziet.
ARTIKEL 9. Algemene procedureregels
Indien Burgemeester en
Wethouders een ontheffing als bedoeld in deze planregels willen verlenen, dient
de procedure in acht te worden genomen, zoals is bedoeld in de afdeling 3.4 van
de Algemene wet bestuursrecht.
10.1. (Wettelijke) regels
Indien en
voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen,
dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van
ter inzage legging van het ontwerpplan.
Bij het
nieuw oprichten van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het Besluit
geluidhinder
dient voldaan te worden aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in
de Wet geluidhinder, tenzij de raad gelijktijdig met de vaststelling van dit
bestemmingsplan hogere grenswaarden heeft vastgesteld welke als maximaal
toelaatbaar gelden.
Bij het
nieuw oprichten van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het Besluit
geluidhinder, dient voldaan te worden aan de aan de wettelijke
voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, tenzij de raad
gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan hogere grenswaarden
hebben vastgesteld welke als maximaal toelaatbaar gelden.
Bij het
nieuw oprichten van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het Besluit
geluidhinder, dient voldaan te worden aan de aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde
als bedoeld in de Wet geluidhinder, tenzij de raad gelijktijdig met de
vaststelling van dit bestemmingsplan hogere grenswaarden hebben vastgesteld
welke als maximaal toelaatbaar gelden.
Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels
11.1. Overgangsrecht bouwwerken
1.
Een
bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en
omvang niet wordt vergroot:
2.
Burgemeester
en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het
vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met
maximaal 10%.
3.
Het
eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning
en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
11.2. Overgangsrecht gebruik
1.
Het
gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden
voortgezet.
2.
Het
is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het
eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan
strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang
wordt verkleind.
3.
Indien
het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding
van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het
verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
4.
Het
eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met
het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan.
Deze
regels worden aangehaald als de regels van het bestemmingsplan “Ruimte voor
Ruimte kavels Hakkeweg en Kievitspeelweg” van de gemeente Weert.
Behoort bij
het besluit van de raad van de gemeente Weert van d.d. 10 juni 2010 tot
vaststelling van het bestemmingplan “Ruimte voor Ruimte kavels Hakkeweg en
Kievitspeelweg” van de gemeente Weert.
Mij
bekend,
de
raadsgriffier der gemeente Weert
mr.
M.H.R.M. Wolfs-Corten