De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a waterhuishoudkundige voorzieningen ten dienste van het oppervlaktewaterbeheer: het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van water, eventueel gecombineerd met infiltratie van water in de bodem;
b primaire watergangen, secundair water en waterpartijen, vijvers en waterlopen;
c de aanleg en/of instandhouding van waterhuishoudkundige voorzieningen;
d scheepvaartverkeer en verkeer te water ter plaatse van de aanduiding ‘vaarweg’;
e het behoud en/of herstel van aanwezige landschappelijke en/of stedenbouwkundige waarden, ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom';
f een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.
a Op de voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn uitsluitend ten behoeve van de in 6.1 genoemde functies toegestaan:
1 bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke qua aard en afmetingen passen binnen deze bestemming en die noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van het water c.q. de watergang, zoals bruggen, oeverbeschoeiingen, kademuren, duikers, steigers en kademuren;
2 gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, werken en werkzaamheden zoals bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
b De gronden mogen niet overkluisd of overbouwd worden.
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet
meer bedragen dan
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de op grond van dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken met een maximum afwijkingspercentage van 10%, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor:
a de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
b dan wel voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het na te streven stedenbouwkundige beeld.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in 6.2.1, sub b voor het overkluizen of overbouwen van water c.q. watergangen, mits het belang van het water c.q. de watergang zich hiertegen niet verzet. Hiertoe wordt de beheerder van de waterloop gehoord.
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden als:
a opslagdoeleinden;
b afvalwaterlozing;
c riooloverstort.
Het is verboden op de voor 'Water' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
a het verleggen, vergraven en/of dempen van het water.
Het onder 6.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:
b waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijn, of werkzaamheden is verleend;
c die het normale onderhoud en beheer betreffen.
Werken en werkzaamheden als bedoeld onder 6.6.1 zijn slechts toelaatbaar, mits deze
werkzaamheden noodzakelijk zijn ten behoeve van:
a een betere en veilige verkeersafwikkeling, of
b de bereikbaarheid van de achterliggende bestemmingen, of
c het waterbeheer, of
d indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke en beeldkwalitatieve waarde van de gronden en de waterloop, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Hiertoe wordt de beheerder van de waterloop gehoord.